KINDER-BI JBLAD No. 47. Bijvoegsel „BLOEMEND. WEEKBLAD" van 25 NovemberJ922. MURILLO'S AVONTUUR. (Een kattensprookje.) (Slot). Ach! wat was er uit dat aardige poesje Murillo gegroeid! Als een steen hem raakte, vloeiden zijn tranen, maar wanneer de men- schen hem liefkoosden, weende hij nog veel meer, want dan moest hij aan zijn vroeger tehuis denken, en zijn kleine poesehart brak bijna van verdriet en heimwee. Zoo was langzamerhand de winter genaderd. Het rad ging voortdurend trager, de messen bleven voortdurend stomper, want Murillo was óp en hij kon het zware rad niet meer draaien en de menschen brachten hoe langer hoe min der messen om te slijpen. Eens op een dag hielden de twee mannen op met rond-trekken. Zij pakten hun slijpwagen een beetje in en gaven hem aan den waard van „Den gouden Kameleon" ter bewaring, omdat zij van plan waren daar te blijven ge durende den winter. Want al het water was tot ijs geworden en zonder water kon men geen scharen en geenmessen slijpen, zelfs niet de allerknapste schareslijper. De twee mutsen-mannen moesten nu iets anders verzinnen om gedurende de winter maanden aan den kost te komen. Daar zij echter bemerkt hadden hoe slim en verstandig Murillo was, besloten ze hem allerlei kunstjes te leeren en hem dan voor geld te vertoonen. Ze schaften zich een paar even groote poedelhondjes aan, waarvan de één sneeuwwit was en Nero heette en de an dere, wiens vel glanzend zwart was, Blanka genoemd werd. Spoedig kende Murillo zijn rol en nu begonnen de mannen dieren-voor- stellingen te geven. Toen zagen de menschen pas, wat voor een wonder-poes die Murillo toch eigenlijk was. Hij sprong door zeven hoepels, die Blanka en Nero hem vóórhielden; hij kon op zijn achter- pooten staande, ballen met vier gekleurde bal len; hij kon op een draaiend wiel loopen; hij kon rolschaatsenrijden; hij speelde in het too- neelstukje „De gelaarsde Kat" de hoofdrol en kwam aan het slot van iedere voorstelling zelfs als een brandweerman met een helm op het hoofd, een wateremmer en een laddertje onder zijn voorpooten 't tooneel oploopen! Daar stond dan een klein huisje waarin Blan ka opgesloten was. Zoodra 't huisje in brand was gestoken, begon Blanka vreeselijk te jan ken. Murillo snelde toe, wierp de emmer met water over den brand en redde den poedel, die blij blafte en met zijn pluimstaart dank baar om Murillo heen kwispelde. Als dan de menschen, verrukt over al dat moois, luid in hun handen klapten, boog Mu rillo heel deftig en, alsof hij een fijn jong da metje was, bracht hij zijn voorpootje aan zijn poesebekje en wierp het publiek kushandjes toe naar alle kanten. De toeschouwers hadden zooiets nog nooit gezien gedurende heel hun leven, zij sperden hunne oogen wijd open en be gonnen nog harder te klappen en „hoera!" te roepen en de waard uit „De gouden Kame leon" zeide: hij was in menige plaats gei- weest en had reeds heel wat gezien van de wereld, maar zóó iets neen, zoo'n wonder- knappe en lieve poesekat had hü nog nooit en nergens gezien". Maar alle extra-centjes en extra-dubbeltjes die de menschen aan Murillo gaven kwamen in de zakken van zijn twee bazen, de Uroene Kwast en de Roode Kwast, want kwasten ja dat waren het allebei! V. De twee mannen verdienden op deze wijze flink geld, want ze trokken met Murillo van de eene plaats naar de andere. Daarom be sloten ze de scharenslijperij er heelemaal aan te geven en hun vroegere ambacht vaarwel te zeggen. Ze namen dus op een mooien dag hun schareslijperswagen, zetten hem midden op den weg, namen hun bekwastte mutsen ai maakten een buiging en zeiden: „Vaarwel, schareslijperswagen, vaarwel". Zij lieten den wagen staan voor den gelukkigen vinder. Zij behandelden Murillo nu goed, omdat hij eigenlijk voor allen de kost verdiende. Hij kreeg nu steeds genoeg te eten en behoefde ook niet meer zulk een koude te lijden, zoodat Murillo na een poosje er weer even glanzend begon uit te zien als vroeger. Ja men kon bijna geen verschil meer zien. Alleen zijn oogen waren anders. Ach, zijn oogen waren nog altijd even droevig en er ging geen avond voorbij of 't beestje lag met tranen in de oogen in zijn mand en met over elkaar gevouwen pootjes zuchtte hij: „O! laat mij toch weer ééns terugkeeren naar mijn oude tehuis, naar mijn oom en tante, naar Resi en Theresa, naar Wigalawaja en haar kindertjes Eens vond er wederom een voorstelling plaats. Alle plaatsen waren bezet. Vooral veel kinderen waren in het circus, want de plaat selijke kranten hadden allerlei verhalen ge daan over de wonderpoes. Daar waren ook drie zusjes; Emmie, Loekie en Ria. Ze waren alle drie vreeselijk nieuws gierig om het wonderpoesje te zien. Maar Ria trok haar neusje op en zei: „Ik geloof er de helft niet van, een poes is en blijft toch altijd maar een domme poes" en ze lachte Emmie en Loekie uit over haar opgewonden heid. Toen Murillo echter op het tooneel kwam en zijn kunstjes vertoonde, keken de kinderen en ook Ria haar oogen uit. Het was alles nog veel aardiger en handiger en beleefder en sierlijker dan in de krant gestaan had en Ria sljond plotseling op en wilde tusschen alle menschen door naar voren loopen. „Ria, Ria" riepen Emmie en Loekie. Maar Ria stoorde zich aan niets en liep recht door naar het tooneel. Maar de man met de groene muts, die voor aan zat hield haar tegen en zei „Waar wilt u heen, jongejuffrouw?" „Ik wil dat poesje strelen en een stukje chocolade geven". Maar de man werd boos en dacht misschien kent dat meisje onze poes wel van vroeger en hij hield haar tegen. Ria stampte op den grond en zei: „En toch wil ik bij dat poesje komen, hoor je, leelijke groene man, dat wil ik! „Ria, Ria, kom toch hier" riepen haar zus jes. Eindelijk kwam Ria terug, maar ze had haar lipjes stijf op elkaar geklemd en dan wisten haar zusters; „Wat ze nu wil dat doet ze ook" al zou ze er haar heele spaarpot en al haar kleeren voor weg moeten geven". Toen de kinderen thuis kwamen, vloog Ria haar vader om den hals en bad en smeekte hem toch dat mooie lieve poesje voor haar te willen koopen. Ze snikte en trilde over haar heele lijfje. O vader, 't is toch zoo'n lief dier, ik zal zoo gelukkig zijn als ik 't heb. U be hoeft me niets te geven met mijn verjaardag, ik behoef niets te hebben van Sinterklaas, ik zal o zoo erg mijn best doen op school en ik hoef de nieuwe fiets, die u ,me beloofd hebt met overgaan, ook niet te hebben, als u mij dat poesje maar kotpo. Toe vader, doe het toch." Ria's vader keek eerst vreemd op. Maar ook Emmie en Loekie begonnen vader en moeder te smeeken om het poesje en toen zei moeder: „Och vader, we hebben vroeger een hond gehad, waar we allen zoo van hielden en nadat dat trouwe dier gestorven is hebben we geen huisdieren meer gehad. Laten we nu dit poesje dan maar koopen, als de kinderen het zoo graag Maar ze kon niet uitspreken, want de kinde ren klapten vol vreugde in de handen en Ria viel haar moeder om den hals en kuste haar van blijdschap en dankbaarheid. En zoo ge beurde het dat vader van Em en Loek en Rie voor veel geld Murillo kocht. Nu kwamen er betere dagen voor het arme katje. Hij had het bijna even goed als bij tante Christien en bij oom Otto. Hij werd eigenlijk heel erg verwend door al de lekkere hapjes en snoeperijtjes. Hü mocht alles doen wat hü maar wilde, werd door iedereen aangehaald en vertroeteld en sliep iederen nacht bü een der meisjes in een zacht ruim bed. Maartoch miste Murillo zün tuin en de oude vertrouwde menschen en dingen. De kinderen leefden met hun ouders in een groote stad, waar büna geen boomen te zien waren en heelemaal geen grasveldjes, waar Murillo rustig met vlinders kon spelen en zich kon koesteren in de zon En er waren heele maal geen eekhoorntjes, die in de hoornen klommen en als er een musch door de straten vloog zeiden de menschen: „Kük eens, daar is een vreemde specht in de stad". Ach, in zoo'n plaats voelde Murillo zich hee lemaal niet thuis en hü bleef toch wel erg naar zün oude tehuis verlangen. Wel was hü blij en dankbaar voor alle liefde van Emmie en Loe kie en vooral van Ria hield hij veel en voor zün plezier vertoonde hij allerlei kunstjes en grapjes voor de kinderen en hun vriendinne tjes, maareen enkele keer gebeurde het toch nog dat hü met tranen in de oogen en met gevouwen pootjes ging slapen. jtyaar ééns Luister nu goed. 't Werd al weer Kerstfeest, 't Was dus win ter en de vacantie, de heerlijke Kerstvacantie was aangebroken. De heele familie, waar Mu rillo was, zou de feestdagen van Kerstdag en Ouden-Nieuwjaar doorbrengen bij kennissen op het land. Dat was een vreugde. Natuurlük moest Murillo mee, want de kin deren konden van 't poesje niet scheiden. In sleden reed men over de witte wegen, die met gladde harde sneeuw waren bedekt. Lekker ingestopt zat Murillo dan bij de een, dan bij de ander op schoot. Emmie had mofjes voor de voorpootjes, Loekie voor de achter pootjes en Ria een wllen jasje met kapje

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1922 | | pagina 9