3
Schaapherder:
't Is heusch waar, Teuntje! Ik heb ear. koe
en we gaan trouwen, van den winter nog, Ers
kijk ereis: wat een mooie trouwjapon je kriigtt
(Laat haar de lap zieti).
Ganzenhoedster:
Maar hoe kom je opeens aan die koe?
Schaapherder:
Geruild voor een schaap!
Ganzenhoedster:
Kom, je bent niet wijs!
Schaapherder:
Is dat niet wijs: een schaap te ruilen voor
.een koe? Doe me dat eens na!
Ganzenhoedster:
Gaan we nu heusch trouwen?
Schaapherder:
Ja, schatje, we gaam heusch trouwen. Maar
eerst moet ik mijn koe naar huis brengen.
Ganzenhoedster:
En ik mijn gans naaar de marfcl. Ik wou dat
het ellendige beest zich verhing aan de deur
knop. 't Is geen reis met zoo'n koppigen krib-
bebijter!
Schaapherder:
Laat hem dan hier! Misschien wil de her
bergier hem wel koopen. Hij is. er gek genoeg
voor.
Ganzenhoedster:
Is hij zoo gek? Wat heeft hii dan gedaan?
Schaapherder:
HÜ was het, die zijn koe ruilde voor mijn
schaap. Misschien ruilt hij mijn schaap nu wel
voor jou gans.
Ganzenhoedster:
Och loop, malle jongen! Hoe kan iemand na
zijn schaap ruilen voor een gans?
Schaapherder: (in danspas de Ganzenhoed
ster naderend en haar de handen toestekend,
die zij grijpt).
Teuntje, lieve Teuntje, nou hebben we een koe
en nu gaan we samen trouwen. O wat ben ik
in mijn schik (ze dansen saam een boereplof
en zingen daarbij op sloome wijs het volgende
liedje, waarbij ze met hun klompen de maat.
stampen).
Schaapherder en Ganzenhoedster samen:
(zingend, wijze: Ochtendlied uit „Kun ie nog;
zingen, zing dan mee!', no 51).
Nu gaan we samen trouwen!
La-la-la, la-la-la!
Een eigen huisje bouwen!
La-la-la, la-la-la!
We gaan de melk nu drinken
Al van ons eigen koe
De koopren emmers blinken
En vroolijk bulkt het: boe!
(De koe bulkt:
het schaap blèrt;
de gans snatert).
Schaapherder:
Ziezoo, nu ga ik in den stal mijn koe at-
halen en zal dan meteen mijn vertering betalen
aan dezen braven herbergier, die nu (hij lacht)
eigenaar is geworden van mijn schaapje. Dag
Teuntje, dag schat! (hij werpt haar een kus
handje toe).
Ganzenhoedster:
Vent, je vergeet je breiwerk!
Schaapherder: (terugkomend)
Waarempel! En dat nog wel jou mooie
trouwjapon (hij neemt zijn breiwerk op en
verdwijnt breiend door de deur rechts).
ZESDE TOONEEL.
(De gans snatert en rammelt aan de deur).
Ganzenhoedster: (op de deur links toetre-
Ja ja, nijdig beest! Hou je toch koest en. gun
me eerst mijn warm kopje koffie:
ZEVENDE TOONEEL.
De Herbergier en zijn vrouw komen door de
deur rechts binnen.
Herbergier:
Wat een lief schaapje toch, vrouw!
Vrouw:
Wat een snoezig beestje hé man!
Ganzenhoedster:
Goeiendag, herbergier, goeiendag waardin.
Mag ik een kopje koffie? (2e gaat aan 't tafel
tje rechts zitten).
Vrouw (schenkt de koffie in):
Alsjeblieft iongedochter.
Herbergier: (wrijft zich vergenoegd de
handen).
Sjonge-sjonges,. wat een goeie dag vandaag!
Wat een klanten, wat een klanten en dan nog
een schaapje op stal ook! (er wordt aan de deur
links gerammeld) Wat is dat?J Vrouw, alweer
een klant! Hij kan de deur niet open krijgen.
Wacht, ik zal hent een beetje heljpen! (maakt
de deur open, de gans snatert,, de herbergier
deinst verschrikt achteruit en staart door de
half open deur naar buiten) O lieve help, wat
is dat?! Een gans! Van wie is die gans?
Ganzenhoedster:
Van mij! Ik heb hem aan de deur vastge
bonden omdat hii liever in de kou wil blijven
dan bij de warme kachel. Dat Es nou weer
net iets voor een. gans!
Herbergier: (nog steeds in dezelfde hou
ding)
Vrouw, kom eens kijken! O,, a, o, wat een
prachtige vette gans! Heb je wel ooit zóó'11
gans gezien?
Vrouw: (na de koffie op het tafeltje bij de
ganzenhoedster te hebben gezet,, gaat mee kij
ken).
Ja, waarempel! Nou als dat geen Sint Maaz-
tens gans is!
Herbergier:
Wat zouden we dat beestje mooi kunnen ge
bruiken, vrouw! Je hebt net zooveel afvaï lig
gen in de keuken vandaag- En heb je sf be
dacht, dat het de volgende week Sint Maar
ten is? En nu hebben we nog geen gaas!
Vrouw: (wil de gans grijpen, deze, snatert,
de vrouw deinst terug).
Wat is hij vet! Die moesten wts op Sint
Maarten in de pot hebben, zeg!
Herbergier:
Wil je 'm verkoopen, jongedochter?
Ganzenhoedster: (terwijl ze de koffie slurpt)
Voor een schaap!
Herbergier: (verrast)
Meen je dat? Meen je dat heusch?! (tot
zijn vrouw) Maar vrouw, vrouw! wat loopt
alles mee vandaag. Want is het nu niet toe
vallig. dat we juistement een schaap in den
stal hebben staan?! (tot de ganzenhoedster)
Nlou, je zult er wat een best schaap aan
krijgen!
Vrouw:
Zulke schapen vindt je niet veel meer!
Herbergier:
Je kunt je begraven in zijn vacht!
Vrouw:
Je kunt er wel heel je familie in verstoppen!
Herbergier:
Je kunt het tweemaal in een jaar scheren.
Vrouw:
Tweemaal in de week bedoel je!
Herbergier:
Je moest z'n melk eens proeven, zoo vet!
Vrouw:
Zoo zoet!
Herbergier:
Zoo veel altijd!
Vrouw:
Zoo versch altijd;!
Herbergier:
Wil je d'r aan, metste?
Ganzenhoedster:
't Lijkt me wel goed!
Herbergier:
Accoord dan! Wij de gans en jü het scfiaap.
En dan krijg je nog eert kop koffie op> den
koop toe. Schenk het meisje nog eens; in,
moeder!
Ganzenhoedster:
Afgesproken! Maar dan, zal ik zelf de gans
wel even buiten om naar den stal brengen,,
want het beest is nogal koppig en ook wel'
eens bütsch. (ze maakt het touw los en ver
dwijnt door de deur links; de gans snatert)..
ACHTSTE TOONEEL.
Herbergier: (terwijl hij, het kopje koffie;,
dat de vrouw heeft ingeschonken, op het ta
feltje rechts zet)
Sjonge-sjonges, wat een goeie dag vandaag!
Vrouw:
Ik ga naar den stal om: het schaap uit te
laten en de gans op te sluiten. Hij zal eerst
nog wel moeten wennen (af door de deur
rechts).
NEGENDE T O) O N E E L.
Nadat de herbergier zijn piïp heeft gestopt,,
naar de kachel heeft gekeken en vergenoegd,
voor 't venster is gaan zitten, gaat de deur
links open en de boerin treedt binnen. Zij is;
een glunder, mollig vrouwtje met een groote:
boodschappenmand onder den arm, en spreekt
uitvoerig en rad. De boodschapsmand is met
een dik touw omsjord, zoodat het deksel niet
ver open kan gaan.
Boerin:
Goeiendag, buurman! Gauw een kopie fteete
koffie asjeblieft, want ik heb dooie vingers
gekregen van 't almaax vasthouden van die
koude mand (er kakelt een kip).
Herbergier:
Zit daar een kip ia die mand?
Boerin:
Ja, een heusche, levende kip. Ik moet er
mee naar de markt, zie je. De kippen zijn prij
zig en we hebben er te veel. Toen zei mijn
man: verkoop er maar één van en dan de
dikste, die brengt het meeste geld op (ze
zet den mand op het tafeltje).
Herbergier (na de boerin een kopje koffie
te hebben ingeschonken, dat ze, zittend aan het
tafeltje rechts, schielijk opslurpt)
Laat 's kijken (hij gluurt in de mand, de kip
kakelt). Ja, dat lijkt een mooie kip; ze zal
zeker wel veel eieren leggen?
Boerin (drinkend)
O ia, ze legt er minstens eiken dag één.
Ze heeft maar één gebrek: dat ze ze allemaal
laat vallen.
Herbergier: (onnoozel)
Hé, doet ze dat?
Boerin: (drinkend)
Natuurlijk! Alle kippen laten toch haar eie
ren vallen, 't Is maar een grapje van me,
begrijp je?
Herbergier: (lacht)
Ja, dat is een aardige grap: die zal ik ont
houden.
Boerin:
Heb je ook kippen? Hé, wat valt die
koffie er heerlijk in!
Herbergier:
Nee, ik wou dat ik kippen had. Al had ik
er maar ééntje. Dan had ik tenminste eiken
dag een ei. Want zie je, mijn vrouw moet
eigenlijk eiken dag een ei hebben, heeft de
dokter gezegd, maar wij zijn arme mensclien
en de eieren zijif zoo duur.
Boerin:
Heb ie heelemaal geen vee?
Herbergier (trotsch)
Ja wis en waarachtig wel! Ik heb een gans,
en wat een mooie.
Boerin:
Ganzen zijn leelijke dieren. Ze snauwen en
bijten altijd en halen alles overlioop. Ik houd
niet van ganzen. En ganzeneieren smaken
sterk.
Herbergier:
Dat is eigenlijk wel waar. Een kip is een
prettig beest; je hebt er minder last van. En
ze kost ook minder aan voer.
TIENDE TOONEEL.
De vrouw en de ganzenhoedster komen
haastig door de deur rechts binnen. De vrouw
huilt en zuigt op haar vinger, die ze met een
bebloeden zakdoek omwindt. De ganzenhoed
ster komt er verlegen en zenuwachtig achter
aan.
Vrouw: (huilend)
Hi-hi-hi, oei, dat ellendige beest! Oho, wat
een pijn! wat een bloed!
Herbergier: (verschrikt)
Wat is er gebeurd? Heb je je bezeerd?
Vrouw:
Dat lamme beest heeft me in den vinger ge
beten!
Ganzenhoedster:
Ik had u al gewaarschuwd, dat hij wel eens
bijtsch is!
Vrouw: (nijdig)
Bijtsch of niet bijtsch, dat kan me niet
schelen! Ik wil van dien ongeluksvogel niets
meer weten. Neem hem maar weer mee!
Ganzenhoedster:
Ik heb hem eerlijk verkocht. Koop is koop.
Herbergier:
En ruil is ruil. Ja, daar is nu eenmaal niets
meer aan te doen.
Ganzenhoedster: (gaat naar het tafeltje
en drinkt haar koffie uit).
En daar zou ik om dat ongeluk van een beest
mijn koffie ook nog koud laten worden!
Boerin:
Laat 's zien dien vinger! (de vrouw toont
hem haar). Ja, dat ziet er leelijk uit. Ze zeggen
wel eens, dat de beet van een kwaadaardig
dier vergiftig is.
Vrouw: (verschrikt)
Maar dat zal toch niet waar wezen?!
Herbergier: (onthutst)
Bloedvergiftiging! Onmiddellijk naar den
dokter, moeder! Waar is je mantel?
Vrouw: (huilend)
Oe-hoe-hoe! Wie had daar nu aan kunnen
denken. Zoo'n leelijke gans! (ze haalt haar
mantel uit de kast, stopt zich warmpjes in en
gaat haastig de deur links uit).
Herbergier: (staart haar onthutst na)
Ik wou dat ik met haar mee kon. Maar ik
moet thuis blijven voor de klanten!
Ganzenhoedster: (opstaand)
Nu, 't beste er mee. Ik moet nu maar zien,
dat ik met mijn schaap thuis kom. Wat zal
Klaas in zijn schik wezen! (haastig af door
de deur links).
ELFDE TOONEEL.
De herbergier gaat voor 't venster zitten en
staart zijn vrouw achterna. De boerin, aan
het andere tafeltje, slurpt koffie.
Herbergier:
Die arme vrouw! Er kan een mensch toch
al gauw iets overkomen.
(De kip kakelt).
Boerin:
Hou je toch stil, daar in je mand! Jij hebt
hier niets in te brengen.
Herbergier:
Zooiets zul je van een kip toch nooit be
leven.
Boerin:
Man, praat er me niet van; ganzen, ik moet
er niets van hebben! Ganzen zijn alleen goed
als ze dood zijn en flink bruin gebraden. Dan
doen ze geen kwaad meer. Zeg, maar je
vrouw mag hierom wel denken: dat ze nooit
van deze gans eet. Als je een dier eet, dat je
gebeten heeft, daar komt kwaad van. Hoe vaak
heb ik mijn grootmoeder dat hooren vertel
len.
Herbergier: (ontsteld)
Maar dan hebben we niets meer aan onzen
gans! We zouden hem juist met Sint Maarten
eten.
Boerin:
Wil ik hem voor je verkoopen? Ik moet
toch met mijn kip naar de markt.
Herbergier:
Nou, daar zeg je zoowat. We konden die
zaak kort maken: laat je kip hier en neem
den gans mee. Als je daarmee tevreden bent,
zul je mij een plezier doen. Hoe gauwer dat
ongeluksbeest de deur uit is, hoe beter, en een
kip kunnen we prachtig gebruiken, (hij knielt
bij de mand en gluurt er in) Die lieve kip!
Boerin:
Mij staat die ruil wel aan!
Herbergier:
Je krijgt dan je kop koffie op den koop toe
en behoeft geen vertering te betalen. Neem
je daar vrede mee?
Boerin:
Of ik! 't Is, dunkt me, een goede ruil en
als ik er jou nog een plezier mee doe bo
vendien
Herbergier:
Dat doe je. Willen we naar den stal gaan,
daar staat de gans vastgebonden. Maak jij hem
maar los; jij kunt beter met zulke dieren om
gaan dan ik. (beiden af door de deur rechts).
TWAALFDE TOONEEL.
De voddenraapster duwt voorzichtig de deur
links open en strompelt naar binnen, leunend
op een stok en met een jute zak op den rug.
Zij is een krom oud vrouwtje .met een vaal
gezicht: waterige roode oogen, die tranen en
die ze gedurig met den rug van haar hand
droog veegt, een mummelenden mond, waar
uit een paar tanden missen en stoppelige wan
gen. Af en toe haalt ze haar neus op en hoest
ze.
Als ze binnenkomt, kijkt ze schuw en voor
zichtig het vertrek in, en zingt, bijwijze van
straatroep, laagstemmig (melodie van „De kerk
in 't bosch" uit „Kun je nog zingen, zing dan
mee" no. 37).
Vodde-e-e!.. Vodde-e-e! Vodde bij 't pond!
Lorren, papier en oud-roest en oud bont
Snuffel je aschvat, je vliering eens rond.
Vodde-e-ee!Vodde-ee! Vodde-ee-ehh!
Men kan deze tanden wegmaken door er
een salmiak-pastille stijf tegenaan te drukken.
Dan strompelt ze voetje voor voetje verder,
tot ze bij de kachel is gekomen. Daar tilt ze
zuchtend haar zwaren zak van den schouder
en laat die achter de kachel op den grond
ploffen.
Na haar stok tegen een stoel te hebben ge
zet, gaat ze zich behaaglijk warmen.
Voddenraapster:
Sappelepappie, wat lekker. Hé 't oude bloed
begint te ontdooien. Dat moest ik nu alle dagen
zoo kunnen hebben. Stel je voor: eiken dag
een warme kachel, eiken dag warme handen
en een warmen rug (ze keert zich om en
warmt haar rug. Plotseling begint de kip in
de mand te kakelen en tegen 't deksel op te
vliegen.
De voddenraapster schrikt. Pieremietje, wat
is dat?! Het komt uit die mand! Zou die mand
betooverd wezen? Och nee, betooverd is er
niks; dat zijn maar praatjes voor rijkeluis
kinderen. Alles wat is, komt ergens vandaan.
We zullen eens kijken (ze gluurt in.de mand;
de kip kakelt). Lieve pietertje-mietertje! een
kip, een lekkere levende kip! Hé, zoo'n kip
moest ik hebben. Alle dagen een eitje en dan
wat een gezelligheid, zoo'n beesterijtje om ie
heen. Och, maar niet om denken; er is zoo
veel dat je niet krijgt. Een bakkie koffie is
ook heerlijk. Zou ik nog geld genoeg hebben
voer een bakkie koffie? Laat 's kijken! (ze
haalt met veel omhaal een versleten beursje
uit haar dijzak) Een-twee-drie-en een vierduit-
stuk, dat maakt vijf en een half zou ik er
komen?, nee, dat is een knoop nóg een
vierduitstuk, dat is, laat 's kijken: vijf en een
half en één is zes en een half en nóg één is
zeven en een half en een half is acht. Acht
centen, en 't zal wel een dubbeltje kosten.
Als 't nou maar een goeie kastelein is, en ik
kijk hem eens lief aan, dan geeft hij 't me wel
voor acht centen, omdat ik het ben. Sappeie-
pappie, wat een traktatie: een warm bakkie
koffie, 't is voor een arm mensch eigenlijk
veel te erg! (gluurt nog eens in de mand en
lacht om 't geval). Alle pietjes en mietjes: een
kip!!
DERTIENDE TOONEEL.
De herbergier komt door de deur rechts
binnen. Als hij de voddenraapster ziet, schrikt
hij, denkende, dat ze de kip wil stelen.
Herbergier:
Hei daar, moedertje, wat moet je met mijn
kip?
Voddenraapster:
O, neem me niet kwalijk: is 't flwes kip,
mijnheer?
Herbergier:
Ja, maar wat kom je hier eigenlijk doen?
Voddenraapster:
Niets als alleenig maar vragen, meneer, of
een arm oud menschje voor acht centen een
bakkie heete koffie van je kan krijgen. Vooruit
betalen! (ze schudt haar beursje uit op het
tafeltje rechts). Zoo, meer heb ik niet! Als 't
niet genoeg is, schenk je 't maar een beetje
minder vol, maar ik heb toch zoo'n trek aan
wat warms!
Herbergier (schenkt in en zet het voor
haar neer).
De herbergier heeft, toen hij bij den mand
knielde, stilletjes een haakje aan 't klepdeksel
bevestigd; aan dit haakje zit een zwarte draad
en deze loopt door een gaatje door het scherm
rechts. Door aan dezen draad te trekken kan
men achter de schermen het deksel laten klep
pen.