KINDER-
BIJBLAD
4
JAN ALTIJD TEVREDEN.
Hier moeder, en steek die acht centen maar
weer bij ie. Je bent een arm menschje en ik
heb een goeden dag gehad vandaag; laat ik
je dus eens trakteeren.
Voddenraapster (terwijl ze de heete koffie
uitgiet op 't schoteltje en deze na eerst ge
blazen te hebben bij kleine teugjes uitdrinkt)
Meneer is wel vriendelijk; goeie zaken ge
daan? (ze strijkt het geld op en doet haar
beurs met vee] omslag in de dijzak).
Herbergier (op de mand wijzend)
Een kip gekocht!
Voddenraapster:
Een kip is al 't mooiste wat je kunt heb
ben, meneer. Ik doe ook zaken.
Herbergier:
Heb jij ook goeie zaken gedaan vandaag?
Voddenraapster:
Sohikt nog al, meneer. Kijk, die heele zak
zit vol.
Herbergier:
Wat h?b je dan in dien zak?
Voddenraapster:
Rotte appels. Allemaal rotte appels. Bij el
kaar gezocht in den hof van den boer. Wist
je dat er om dezen tijd nog zooveel rotte
appels onder de boomen liggen?
Herbergier:
Wel, wat je zegt! Een heele zak vol rotte
appels. Zooveel rotte appels heb ik nog nooit
bij elkaar gezien. Dat zal een mooi gezicht
wezen. Mag ik eens in dien zak kijken?
Voddenraapster:
Qa gerust ie gang, meneer. De eene dienst
Is de andere waard. Ik heb ook in de mand
naar je kip gekeken.
Herbergier (kijkt in de zak, opgetogen)
Och, och, dat moest moeder de vrouw nu
eens zien! Wel honderd rotte appels bij elkaar.
Ze was al zoo in d'r schik met één rotten ap
pel. (legt de zak neer).
Voddenraapster:
Hoe kan dat nu?
Herbergier:
Je moet weten: wij hadden het vorige jaar
maar één appel aan den boom naast de turf
schuur. Die appel moest bewaard blijven en
hij lag op de kast tot hij verrot was. Dat is
toch een bewijs van welstand! zei moeder-de-
vrouw. Hier zou ze nog eens welstand kun
nen zien. Sionges, wat zou ze zich rijk voe
len!
Voddenraapster (opnieuw koffie in 't scho
teltje gietend)
Koopen? Wat geef je er voor?
Herbergier:
Als ik je eens die mand met de kip voor je
zak rotte appels in ruil gaf?
Voddenraapster (opstaand en haar stok
in de hand nemend, lacht ongeloovig)
Hi-hi-hiü Je bent een grappenmaker.
Herbergier:
Nee, 't is me volle ernst! Zie je, mijn vrouw
is door een gans gebeten en een kip kan even
goed bijten aks een gans, al is het een kip.
Een rotte appel kan niet bijten en ik heb wei
eens hooren zeggen, dat als je een zeeren
vinger hebt,, dat je die dan in een rotten ap
pel moet steken en hem daar drie dagen en
drie nachten in moet houden, dan is hij beter
en gaat hij niet zweren.
Voddenraapster:
Ja, zoo bezien, heb je eigenlijk nog meer
aan een rotten appel dan aan een kip. Maar
met dat al heb ik de kip liever!
Herbergier:
Dat komt dan verbazend goed uit, vrouwtje.
Neem den mand dus maar mee!
Voddenraapster:
Dan ga ik meteen maar, voordat je rouw
koop krijgt. Wel bedankt, vader en de groete
aan moeder de vrouw (zij neemt de mand op
en strompelt de deur links uit).
Herbergier (stopt' zijn pijp, doet een turf
in de kachel, kijkt eens door 't venster en
sloft dan de deur rechts in. Af.
VEERTIENDE TOONEEL.
De Engelscliman en de Amerikaan komen
de deur links binnen. Beiden in sportcostuum,
met beenwindsels om en groote geruite pet
ten op. Ze dragen elk een wijde manteljas, met
uitpuilende zakken, waarin ze de handen ste
ken. Elk van hen rookt een houten pijp en
spreekt met een neusgeluid gebroken Hol-
landsch.
Als ze opkomen, zingen ze, met stijve bee-
nen dwaze passen makend, op de wijze van
hel Marschliedje no. 44 uit „Kun je nog zin
gen, zing dan mee", (zoo mogelijk tweestem
mig).
Wij koom uit 't oude Engeland
En 't vrije Amerika.
Van zaken heb wij goed verstand;
Wij maak veel geld, hoera!
Wij koop de paard, de schaap, het koe,
Het gans, het kip, de ei.
Rijk ga wij kome, naar huis weer toe!
De markt is nu voorbij.
Tratatata bom bom! tratatata, bom bom!
De markt is nu voorbij.
Ons zakken heb wij stijf met goud
Wij heb heel veel verdiend
Wij maak in zaken nooit een fout
Zijn altijd helderziend
Te slim is ons geen enkle klant
Wij lijd nooit eenig scha
Rijk keer wij home, naar Engeland
En naar Amerika
Tratatata bom bom, tratatata bom bom!
En naar Amerika
Engelschman:
Ik wed je kunt» koop hier wei een goed kop
koffie?
Amerikaan:
Voorzoover je hebt goed koffie in Holland.
Bij ons in Amerika
Engelschman (met eep afwerende bewe
ging).
Ik weet! (tot den herbergier) Hallo,
oud man, wil jij maak, een goed kop koffie
voor ons?
Amerikaan:
Oewij wil betaal veel voor een goed kop
koffie. Oewij deed goed zaken in de markt.
Bij ons in Amerika
Engelschman (afwerend).
Ik weet! Maar neem een zit aan dit tafel,
neem een zit old Bill en Iaat ons heb een
goed grap (ze gaan zitten aan het tafeltje
rechts).
Amerikaan:
Daar ben jij, old Sjors, daar ben jij! (tot den
herbergier) Hallo, goeverneur, wat is er met
mijn koffie?
Herbergier (onthutst en onderdanig)
Twee koffie, heeren. (hij schenkt zenuwach
tig in en brengt ze schielijk hun koffie) Alstu
blieft, heeren!
Engelschman (tot Amerikaan, terwijl ze
drinken)
na eerst het haakje met 't draadje te heb
ben losgemaakt.
Dat zal doen! Een lief oud man deze sjap
is, old Bill!
Amerikaan:
Een vroolijk koffiehuis, Sjors m'n jongen!
Bij ons in Amerika zijn veel vroolijke koffie
huizen.
(de appels in den zak, die te
dicht bij het vuur liggen, begin
nen te braden en sissen).
Engelschman:
Oewat is dit geluid ik hoor?
Amerikaan:
Het schijnt te koom uit den zak achter de
kachel. Ik wed die zak' is betooverd. Hallo,
gouverneur, oewat is daar in die zak?
Herbergier (kijkt verbaasd naar den zak,
krabt zich nadenkend achter het oor en barst
dan in lachen uit).
Engelschman:
Waar lach jij voor, oudman?
Herbergier:
Ha-ha! dat is nou wel heel grappig! Nu zijn
de appels gaan braden. Ik heb ze te dicht bij
het vuur gelegd. Nu kan ik mijn vrouw trac-
teeren op gebraden rotte appels, die heeft ze
vast nog nooit eerder gegeten. O, wat heb ik
toch een goeden koop gedaan met dien zak!
Amerikaan (tot Engelschman).
Wat doet hij zeg, Sjors?
Engelschman (tot herbergier).
Zeg jij appels, oud man? Waarom zeg jij:
appels?
Herbergier:
Die zak is vol appels, en omdat die appels
te dicht bij het vuur liggen, zijn ze gaan bra
den.
Amerikaan:
Wat is de zaak, Sjors?
(de appels sissen)
Engelschman (tot Amerikaan):
Die appels bak, zegt de oud man.
Amerikaan:
Zijn er appels in den zak? Hoe komen er
appels in den zak? Vraag het hem, Sjors.
Herbergier:
Het zijn rotte appels, heeren!
Engelschman (verbaasd)
Die appels zijn rotten, zegt hij, Bill.
Amerikaan:
Rotten appels!! Ik wil zien! (hij gaat naar
den zak toe en opent die) Daar ben jij! 't zijn
rotten pppels inderdaad!
Engelschman (die kalm is blijven zitten)—
Ik ruik ze; ze bak delicieus.
(Slot volgt).
HET KIND EN DE DENNEBOOM.
Den, wat mag de reden zijn
Dat, al is het nog zoo koud,
Gij uw frischheid toch behoudt?
Kind, ik houd mijn hoogen top
Altijd naar de zon gericht
En die geeft ook 's winters licht.
(H. Wijthoff.)
VEREELDE HANDEN.
Voor een Londensch gerechtshof verscheen
een een-en-ze^ttsj-jarig man, die verklaarde
een ijverig werkman te zijn geweest, doch
dat hij door armoede tot het kwaad verval
len was.
„Kijk eens naar zijn handen", zei de rechter.
De man die er mee belast werd, verklaar
de dat zij hard waren en vereelt.
„Ontslagen van rechtsvervolging", zei de
rechter.
(Vervolg.)
VIERDE TOONEEL.
Herbergier:
Wat een pracht van een koe, moeder!
Vrouw:
Zou Ik haar al kunnen melken?
Herbergier:
't Zal te koud zijn. Je hebt het al koud ge
kregen daarbuiten. Je moogt ook wel eens een
nieuwen omslagdoek hebben. Deze wordt zoo
dun.
Vrouw:
Ik draag haar ook al zestien jaar. Weet je
nog: je hebt ze mij op onze zilveren bruiloft
gegeven. Och och wat was ik er mee in mijn
schik.
Herbergier (zuchtend):
Ik wou, dat ik je nü ook maar een omslag
doek cadeau kon geven. Zoo'n warme van
dikke, echte schapenwol. Maar, daarvoor zijn
we nu te arm, hé? (den schaapherder bemer
kend). Hé, goeien dag, vriend! Alweer een
klant?
Schaapherder:
Heb je een -kop koffie voor mij? Een koude
dag, hé?
Vrouw:
Ik mag nog wel eens weer naar de kachel
zien! (zij port in de kachel en doet er een
turf bij)
Herbergier (schenkt een kop koffie in en
brengt dit den herder) Nou, dat wordt ook een
lekkere warme doek, die jij daar breit. En wat
een lange! (neemt het eind van de doek in de
hand en betast haar als een kenner)
Schaapherder (na gedronken te hebben)
Dat zou ik ook denken! 't Is van mijn eigen
schaap.
Herbergier:
Vrouw, zoo'n omslagdoek moest jij hebben!
Vrouw (kijkt om van de kachel)
Zou hij duur zijn?
Schaapherder:
Hij is niet te koop. Hij wordt voor mijn
bruid, voor Teuntje. Het wordt haar trouw
japon.
Vrouw (nabijgekomen, betast den doek)
Nou, daar zal ze een warme japon aan heb
ben. Dat is voor 't geval je in den winter
trouwt. Wanneer trouwen jullie?
Schaapherder:
Zoodra ik binnen ben.
Herbergier:
Wat noem je „binnen?"
Schaapherder:
Ais ik mijn schaapjes op 't droge heb en
een eigen koe kan koopen. Maar een koe is
zoo duur, voor een armen herder haast niet
te koopen!
Vrouw (trotsch)
Wij hebben een koe!
Herbergier:
En wat een mooie!
Schaapherder:
Ja ja, jelui hebt goed praten, maar ik wou
dat ik er ook een had.
Vrouw:
Ja man, dat moet je dan maar uit je hoofd
zetten. We hebben allemaal zooveel, wat we
graag zouden hebben en toch niet hebben!
Herbergier:
't Is toch jammer, vrouw, dat die omslagdoek
niet te koop is.
Schaapherder:
Je vrouw kan toch zelf er een breien?
Herbergier:
Maar ze heeft geen wol.
Schaapherder:
Koop dan een schaap, net als ik!
Herbergier: (tot zijn vrouw)
Dat zou warempel zoo kwaad nog niet we
zen. Vrouw, als we een schaap hadden, dan
breide je zelf een nog veel mooier omslag
doek dan die herder hier heeft, want jij kunt
toch veel beter breien dan hij!
Vrouw:
Ais we een schaap hadden, zou ik nog wol
genoeg overhouden om voor jou een paar wol
len sokken te breien en een paar wollen pols
mofjes bovendien.
Herbergier: (opgetogen)
Als we nu een schaap hadden!-
Schaapherder: (drinkt)
Geeft je koe veel melk?
Vrouw:
Och, lieve man, veel te veel! Dacht je dat
mijit goeie man en ik al die melk alleen op
konden? We houden alles haast over!
Schaapherder:
Wat doe je met die melk, die je niet zelf
gebruikt?
Vrouw:
Ja, dat is nu juist 't ellendige van 't geval.
Mijn man wou en zou beslist een koe koopen,
maar hij heeft niet van tevoren bedacht hoe
veel werk er wel is aan een koe. Al die melk
moet ik karnen en dan moet ik boter maken
en kazen en de taptemelk uitventen. Och, dat
ik 't op mijn ouden dag nog zóó druk moet
krijgen om die vervelende koe
Herbergier: (krabt zich den kop)
Ja, 't is waar, ik ben wel een beetje dom
geweest, toen ik die koe in huis haalde. Had
ik maar liever een schaap gekocht.
Vrouw:
Een schaap geeft juist melk genoeg voor ons
tweetjes!
Herbergier:
Een schaap geeft wol, een koe niet!
Vrouw:
Jij zoudt het ook veel gemakkelijker krijgen
met een schaap. Foei, al die mest en dat hooi
en die lijnkoeken. Een koe is zoo duur!
Herbergier:
Als we een schaap hadden, zou je niet meer
door de buitenlucht hoeven. Een schaap zouden
we 's winters hier bij ons in de kamer kun
nen houden.
Vrouw: (opgetogen)
En ik zou mijn omslagdoek hebben!
Herbergier: (slaat den schaapherder op
den schouder)
Weet je wat herder? O, wat zijn we toch
dom, dat we daaraan niet dadejijk gedacht
hebben. Jij wil graag een koe en wij willen
graag een schaapwaarom ruilen we
niet: jij de koe en wij het schaap! Heb ie
daar bezwaar tegen, herder?
Schaapherder:
Dat hangt er van af, wat voor een koe het
1st
Herbergier:
Een prachtbeest! Een melk dat ze geeft!
Vrouw:
En vet dat ze is!
Herbergier:
Ze weegt zeshonderd pond.
Vrouw:
geeft zes emmers per dag.
Herbergier:
Je moet haar horens eens zien!
Vrouw:
En haar uiers!
Herbergier:
En haar kop!
Vrouw:
En haar staart!
Herbergier:
Ze krijgt alle jaren een kalfje!
Vrouw:
Soms wel tweemaal in een jaar!
Herbergier:
Ze is tevreden met een hand vol hooi.
Vrouw:
En met één lijnkoek in de week.
Herbergier:
Ze staat ingeschreven, in 't stamboek!
Vrouw:
Ze heeft tien tentoonstellingsprijzen gewon
nen!
Schaapherder:
Genoeg! Genoeg! Ik zie wel, dat ik er een
bovenst besten koop aan zal hebben. Accoord!
Jij het schaap en ik de koe. (ze geven elkaar
handslag).
Vrouw:
Kom mee, man, dan maken we de koe los
en zetten die buiten vast aan de boom en het
schaap trekken we in de stal!
Herbergier:
Ja ja, gauw naar den stal, naar ons schaap!
(Herbergier en vrouw af)
V IJ EDE TOONEEL.
Terwijl de schaapherder bij de kachel verge
noegd zijn kneukels wrijft, hoort men het ge
snater van een gans; de deur links gaat open
en de ganzenhoedster komt binnen, achterste
voor loopend en een touw trekkend, waaraan
(onzichtbaar) de tegenstrevende gans is gebon
den.
De ganzenhoedster is een stijve, harkerige
jongemeid met een lange blonde vlecht, waarin
een groote helblauwe strik. Zij praat lijzig en
lacht boersch verlegen bij alles wat ze zegt.
Ganzenhoedster:
Wil je er niet in, blijf er dan buiten, stom
dier! 't Is mij te koud, brrr! is me dat een
tocht! (Ze bindt het touw aan de deurknop
en doet de deur toe).
(de gans snatert).
Schaapherder: (verrast aankijkend).
Maar mijn lieve tijd! Dat is Teuntje!
Ganzenhoedster: (verrast)
Klaas! Waar kom jij vandaan!
Schaapherder:
En waar ga jij heen, Teun!
Ganzenhoedster:
Naar de markt met mijn gans!
Schaapherder:
Naar huis met mijn koe!
'Ganzenhoedster: (ongeloovig)
Och loop, jongen, jij hebt toch geen koe?
Schaapherder:
Nou, en wat een mooie, dikke, vette, echte,
dure koe!
Ganzenhoedster:
Kom, je maakt me wat wijs!