KINDER - BIJBLAD
Peter de Walviscbvaarder
Buiten was 't mooi weer
„Kon ik er ook maar uit", dacht de eerste
bediende.
Plotseling dacht hij aan het onderzoek naar
Peter's wangedrag, dat de notaris hem had op
gedragen.
„Jongelui, de notaris heeft mij een bijzondere
opdracht gegeven. Werk kalm door en
mocht er iemand komen, Sorel, dan sta jij
hem te woord".
Terwijl hij opstond zag hij het spottende ge
zicht van Peter, die hardop zei: ,,Op het no
tarisbord is oom de derde, op 't kantoor ben
jij de derde notaris, Sorel".
«jyeer grinnikten allen. Van Bossen deed als
of hij niets hoorde.
Maar nauwelijks had hij de deur achter zich
gesloten of Peter wierp zijn penhouder neer,
sprong van zijn kruk af en riep: ,,en nu doe
ik niets niets en nog eens niets meer. Dachten
jullie dat ik op mijn verjaardag den heelen
dag hier op dit dooie kantoor zou willen zit
ten. Gaan jullie mee, jongens?"
Niemand werkte langer.
„Meegaan? Waarheen? Ben je wel
wijs
vroeg een anderen aan Peter.
„Waarheen? Wel kijk eens", en Peter haalde
de rijksdaalder uit zijn zak, gooide hem hoog
in de lucht en ving hem weer op.
Allen keken met groote oogen naar het geld-
„Een rijksdaalder!"
„Hoe kom je daaraan?"
„Nu moet je trakteeren".
Zoo riepen zij door elkaar.
„Goed ik zal trakteeren, ga dan maar mee"
riep Peter, en hij ging naar de deur.
„Neen, dat durven we niet, als Van Bossen
ons ziet of de notaris komt ons tegen of iemand
verklapt ons
„Bangerds", smaalde Peter.
„Pas jij ook maar op", zei Sorel, „want je
weet ook heel goed dat jij je oom's lievelin-
ook niet bent!"
„Voor mijn part", zei Peter boos- ,,'k Wou
diat-ie mij wegjoeg liever vandaag dan mor
gen".
„Wat zou je dan?"
„Natuurlijk naar zee. Daar weten jullie hier
in het dooie land niets van, maar ik weet het
en ik weet ook dat ik later naar zee zal. I!k
wil en ik zal!"
De jongens keken hem aan. Hij was toch
anders als zij. Hij was moediger, ondernemen
der, avontuurlijker dan al de anderen, en Sorel,
de oudste, begreep dat Peter 't allerslechts
paste in deze ouderwetsche saaie omgeving.
„Maar kom, als jullie niet meegaat, dan
trakteer ik toch. Jan", zei Peter tot den jongsten
klerk, „neem den rijksdaalder en haal taar
tjes en limonade en appelbollen. Hoera, wij
zullen vandaag eens een vroolijk notariskan
toor maken".
„Peter, wees voorzichtig, als er eens iemand
binnen komt of als Mevrouw van Berenhof..."
„Ha-ha-ha! die goede tante van mij, maak
je over haar niet bang, Soreltje en klanten
of „cliënten" zooials mijnheer de notaris zegt"
en hij liep een paar pas om zijn oom na te
doen, „als ze zoet zijn krijgen ze ook een
lekkere hap en anders kunnen ze ophoepelen"
De jongeren lachten, maar Sorel schudde 't
hoofd.
„Vooruit Jan, doe wat ito zeg", zei Peter,
„wat er van komt is voor mij".
Jan ging.
„Wat zullen wij doen in dien tijd", vroeg
Peter.
,jWacht, ik zal vast klaar maken" en floep
met één veeg veegde hij zijn heele tafel
schoon. Nog eens floep en alles vloog:
van de tafel van Van Bossen, af. „Weg met die
rommel", riep Peter. „Vandaag geen acten en
geen zegels en geen testamenten en geen zin
nen van halve gekken, die alleen andere gek
ken begrijpen. Vandaag feest!"
Hij schoof de tafels aan elkaar.
„Alla! jongens, jullie moeten de tafel dekken,,
hier heb je een tafellaken" en hij wierp een
stapeltje groote witte papiervellen op tafel.
„Ik ga in dien tijd dansen met mijn ouwen,
vriend".
In den hoek van 't kantoor stond, op ijzeren;
stangen,, een oud harnas, met helm en schild;
op 't schild prijkten ide twee rood-bruine bee-
ren van de familie Van Beren,hof.
„Kom, oude grootvader" spotte Peter, laat
eens kijken wat je kunt en hij probeerde met.
het zware harnas door het vertrek te springen.
't Schild kletterde op den grond, .de helm
raakte scheef en de speer stak recht 't vertrek
in.
Daar kwam Jan terug, met zijn armen vol.
met doozen en kogelfleschjes.
„Hoera", riepen de meesten en zij gingen zit
ten.
„Peter, jij moet uitdeelen".
„Dat is best. Sorel, jij eerst neem gerust de
grootste, kijk zeg, die lekkere roomhoorn, hij
komt je eerlijk toe, want je hebt 't eigenlijk niet
willen hebben".
Sorel moest toch nog lachen, 't Was toch
een goeie jongen, dacht hij bij zichzelf en hij
ging aan de „gedekte" tafel zitten en hapte van
de versche, lekkere roomhoorn.
Weldra was één taartdoos leeg.
„Maak er een hoed van", riep er een-
„Wacht, voor grootvader een hoed" en Peter
sloeg met een klap de omgekeerde papieren
doos op den helm van jonkheer van Berenhof's
voorvader, zoodat de doos, die van binnen
kleverig was van room en gelei, er op vast
plakte.
„Nu is 't een. held!"
„Hij heeft ook een vijand verslagen, kijk
maar", en Peter stak een andere roomhoorn
aan de speer, die dreigend het 'kantoor in stak
in de richting van de lessenaar van den, notaris.
De limonade werd uit de kogelfleschjes ge
dronken.
De anderen werden ook overmoedig.
„Laten we voor den notaris ook wat bewa
ren", zei er een.
„-Hier, een appelbol".
„En schrijf er bij: ,V,an uw jarigen neef".
„Mij goed", zei Peter, maar schrijf niet „van
uw jarigen dankbaren neef".
Gerard, een der vrienden van Peter, plaatste
een vette appelbol op de lessenaar van den
notaris; de jongens schreeuwden door elkaar.
Peter, nu eten en drinken we op je gezond
heid", riep er een, „ik hoop dat jè altijd vlug
genoeg zult zijn om te ontloopen aan de been
tjes van den no
Met een hevigen smak werd >de deur open
gesmeten en jonkheer Van Berenhof stond op
den drempel.
Gerard liet zich als een steen naar beneden
vallen en kroop achter de lessenaar van den
notaris om.
Allen stonden verstomd-
Ooto de notaruis. Hij beefde en trilde op zijn
beenen.
„W.w.wie spsprak d..d..daar?
Wwat is ddit alallemal?" stot
terde hij in drift.
Toen, plotseling, stormde hij iiaar voren.
Met zijn vuist sloeg hij op tafel-
„Sorel Sorel - waar is Van Bossen? Wat
beteekent dit?"
Ook Sorel beefde, wat zou hiervan 't ge
volg zijn?
„Van Bossen is weggegaan, notaris, hij zei
dat U hem een bijzondere opdracht had gege
ven"
„Zoo, en wat is dit me Jonkheer van
Berenhof zag het harnas met -die vuile vet-
plekkerige 'taartendoos op 't hoofd en het uit
druipend gebakje aan de speer. Hij1 zag 't
schild op den grond liggen, 't Schild van zijn
familie. Hij stikte bijna van drift en verontwaar
diging, terwijl hij den kring rondkeek. Allen
stonden klein en gebogen met de oogen niaar
beneden. Alleen Peter keek hem.aan. Peter
was ook bleek. Zóó erg had hij het niet be
doeld. Maar hij verstopte zich achter niemand.
Hij, keek zijn oom vast in de oogen-
„Ik heb alles gedaan, 'k Ben jarig. Laat ze
allen gaan, ik heb alleen schuld".
Jij!jij!
Toen was er even een stilte, waarin ieder
zijn hart hoorde kloppen.
„Ga allen weg allemaal weg weg!"
schreeuwde de notaris.
In een oogeniblik was het kantoor ontruimd.
Toen stonden oom en neef tegenover elkaar.
„En jij wat wil jij?"
„I kik „Peter slikte ik wil naar zee!"
Na eenige oogen,blikken klonk het: „Ga jij ook
heen".
„Dat is goed".
En Peter ging.
Peter ging het kantoor uit, pakte zijn strooien
hoedje van de kapstop en liep 't stadje door
naar buiten.
Door den tegenzin In zijn werk was hij on
verschillig geworden, maar zijn hart was goed
en eerlijk. Zóó had hij zijn aardigheid niet be
doeld. Hij had een grap willen uithalen. Als
je toch jarig bent en je houdt van buiten en,
je verlangt naar de wijde, wijde zee, dan kan
je het toch niet uithouden op zoo'n saai kan
toor, waar alles muf ruitot naar acten, papa
rassen en tabak! Hij had toch alleen maar zijn
verjaardag willen vieren. Hij had zijn oom niet
zóó willen plagen
Zijn OomIn eens kreeg hij medelijden met
hem- Ach zijn oom was toch ook niet gelukkig.
Peter zelf kon loopen en springen en ravotten.
En zijn oom? Peter zelf kon genieten van de
heerlijkeheid buiten, van de vroege ochten
den, als de zon het bosch wakker maakte en
alles zoo stil en rustig en zuiver was. Zijn oom
scheen voor dit diepe genot niets te voelen,
was zoo een niet ongelukkig? Peter zelf had
thuis zijn vader en moeder en zijn zusje Gon-
da. Dikwijls was 't thuis toch vroolijk en op
gewekt. En bij oom en tante? Hij voelde wel
dat 't da-ar altijd gedrukt was. En nu had hij,
Peter, dien man, dien hij toch eigenlijk be
klagen moest, vandaag deze schande en dit
verdriet aangedaan.
Peter kreeg hekel aan zich zelf. Was zijn
brutaliteit ook niet lafheid geweest? Lafheid,
omdat hij dacht ,;oom doet mij toch niets en
-als hij mij wat doet, dan kan '-t mij niets sche
len". Was 't op zoo'n manier wel dapper om
•de anderen ook nog straf op te laten loopen?
Peter dwaalde langs de boschpaden.
't Gistte van binnen in hem. Hij voelde zich
heftig ontevreden. Hij veroordeelde zich zelf.
Maar wat dan? Ja, wat dan?
Goed, hij gaf toe dat hij laf-gemeen was ge
weest tegen zijn oom die 't toch goed met
hem bedoeld had.
Maar o! o! Hij toon niet. Hij kon niet op
zoo'n kantoor zitten. Waarm wou men dat nu
van hem? Waarom moest nu juist hij, die zoo
van de zee hield, waarom moest hij nu juist
iets doen, wat hij haatte, want ja, hij haatte
dat werk en nooit, nooit zou hij weer terug
gaan! Dat stond vast- Naar oom zou hij terug,
om te zeggen: oom, ik was slecht, maar naar
't kantoor wou hij nooit terug. Dan liever....
ia, wat zou hij dan in zijn leven?
Wat? Natuurlijk naar zee! Op een schip. Va
ren! Peter had in zijn gedachten zoo loopen
dwalen, door ,de bosschen, dat hij bij het kanaal
was gekomen, dat de stadjes in de omgeving
verbond met de rivier.
Peter ontwaakte uit zijn innerlijken strijd,
toen hij voor 't helder kabbelende water stond.
Hij was hier nog maar eens geweest. Nu was
't hem een vreugde water te zien en golfjes te
h-ooren kabbelen- Hij -dacht aan de schepen, die
door dit kanaal voeren, naar de rivier en door
de rivier naar zee. Naar zee! Hij voelde diep
in zich dat hij daar eens komen moest, dat zijn,
bestemming lag op het groote, wijde water
vlak.
Jonkheer van Berenhof liep, nadat Peter was
vertrokken, zenuwachtig zijn kantoor op-en-
neer.
Wat een toestand!
Wat een wanorde!
Schande, Schande! Dat zijn heele personeel
zich had laten overhalen door dien éénen
die een neef van hem-zeli was.
Ach, wat had hij zich veel goeds voorgesteld.
Hoe had hij gehoopt dat in dat neefje misschien
misschien ook iets van zijn stillen rustigen
aard zou schuilen. Hoe had hij gehoopt, dezen
jongen te kunnen opleiden, tot zijn opvolger, ia
tot zijn eigen kind, zijnzoon!
Hij voelde zich bitter teleurgesteld.
Een, groote schaamte, een diepe verslagen
heid kwam over hem en als hij rondzag in
zijn kantoor, dan toon hij bijna weenen van
pijn en droefheid. Juist dat wat hem 't dier
baarste was: eerbied voor zijn oude geslacht,
de deftige netheid van zijn kantoor was 't
meest en't ruwst geschonden!
Het harnas van een zijner roemrijke voor
vaderen het was lafhartig bespot.
Zijn kantoor was een rommelkamer, overal
lagen de papieren, over den grond gesmeten,
ja zelfs op zijn eigen lessenaar hadden de bal-
dadigen hun spot getoond.
En datvan zijn eigen familie. Neen. zij
pasten niet bij elkaar, 't Moest uit zijn. Met
onverschilligheid dacht hij aan de familie
Schipper. Och ja, die kon wel blijven wonen
in dat boerderijtje, wat zou het baten, indien
hij hen dwong te vertrekken?
„Mian, kom je een kopje koffievroeg
mevrouw van Berenhof, het hoofd om de deur
stekende, maar zij hield verschrikt op toen, zij
den toestand van het kantoor aanschouwde.
Zij keek van de smadelijke wanorde naar
haar manHun oogen ontmoetten elkaar
en in het stille verwijt waarmede de notaris
zijn vrouw .aanstaarde begreep zij dat haar
neef, dat Peter de schuldige was.
Stil vroeg zij „waar is hij?" Beiden, begre
pen dat „hij," Peter,was.
„Hij is weg".
En na een poos van stilte voegde hij er bij:
„En hij zal wel nooit meer hier terugkomen".
Mevrouw van Berenhof begreep dat dit niet
meer te veranderen, was. Ooto voor haar was
het een teleurstelling.
Zacht, verlegen, vroeg ze „Kom je?"
De notaris keek om zich heen en zuchtte.
„Ja" zei hij, laat de meid een boodschap bren
gen aan Van Bossen. Hij moet .direct komen.
Hij alleen mag 't kantoor opruimen. Niemand
mag het zien. Zorg dat de meid er niet komt
en praat er zelf ook niet over.
Mevrouw voelde, dat hij over de schande
niet gesproken wilde hebben.
Ze had diep medelijden met haar man, die
wel anders was dan de gewone memschen uit
het staje, maar juist daarom ook eenzamer en
zij nam zich voor het verdriet dat haar neef
hem h,ad aangedaan zooveel mogelijk door lief
de en toewijding te verzachten.
Peter ging regelrecht naar huis-
Vreemd zagen zijn ouders op, want zij merk
ten aanstonds dat er iets bijzonders was ge
beurd.
Aarzelend vroeg moeder „heb je misschien
vrij gekregen omdat je jarig bent?" maar ze
merkte onder 't vragen reeds dat dit niet zoo
was.
Peter lachte even bitter; ,,'t is uit" zei hij
kort en bedaard.
Toen vertelde hij alles.
Hij verborg niets.
Hij gaf zichzelf de schuld.
Van alles.
„Ik zal een, briefje schrijven, aan oom, om
vergiffenis te vragen, want hij zal mij wel niet
meer willen ontvangen. Dat hoeft ook niet. Wij
passen niet bij elkaar. Ik deug niet voor dat
kantoorwerk".
Toen zweeg hij even. Hij zat op een stoel
bij tafel en keek naar den grond.
Plotsling barstte hij uit: „En dan wil ik naar
zee. Naar zee! Ito wil varen. Op een schip.
Vader net als u. Net als mijn broers. Op zee,
op zee, wil ik.
Hij viel met zijn hoofd voorover op tafel en
snikte.
Zijn geheele lichaam schokte en gesmoord
door tranen en snikken hoorden zijn ouders
hem altijd maar zeggen, „naarzee; naar..
zee, o! o! de zeede zee'.
Vader wendde zich af. Dit kon hij niet aan
zien. Moeder, de oogen met haar schort af
drogende ging naar haar kin,a roe, legde haar
moederhand op zijn blond verwarde haren en
zei: „Mijn kind, mijn kind".
Zij boog zich voorover; kuste hem en flui
sterde hem toe: „Mijn jongen, mijn Peter, ik
kan je zoo slecht missen. Ik heb al zoo veel
verloren".
Toen barstte zij uit en haar tranen deden
Peter opspringen, die zijn jongensarm om haar
heen sloeg.
(wordt vervolgd).
ALLERLEI.
KNAP GEDAAN.
'Wel Elsje zegt Moeder, „kom, hoor nu eens
goed
,A1 wat je van morgen voor boodschappen
moet,
,Je kunt alles halen bij, den kruidenier,
„En schrijf het maar eventjes op dit papier".
„O neen, dat onthoud ik wel, z'égt U maar
wat,
,Dan breng ik het allemaal mee uit de stad".
•„Let op dan: 'ra Palk kaarsen, een half pond
zout,
„Een potje met jam, twee ons kaas, niet te
oud,
„Eén ons rautwe ham, dunne plakjes rook-
vleesch,
„En haverstrooballen, want Pa is zoo iheesch!"
„Dag Moe! 'k Zal goed al uw boodschappen
doen".
En Els gaat op weg na een stevigen zoen.
Ze weet heel precies, wat de boodschappen
zijn,
Herhaalt ze maar steeds onderweg in refrein:
„Eén. ons rauwe jam, 'n half pond ham, 2 ons
zout
,;En haverstrooballen, vooral niet te oud.
„Een pakje met kaas, dunne pakjes rook-
vleesch
„Een potje met kaarsen, want Pa is zoo
iheesch!"
Ze is in den winkel en vraagt nu heel gauw,
Omdat ze het anders vergeten licht zou:
„Wat haverstrooballen, 'n ons jam niet te oud,
„Een pakje met ham, dunne plakjes van zout,
„Eer, half pond kaas en een potje rookvleesch,
„Twee ons rauwe kaarsen, want Pa is zoo
heesch".
Eli-za Hess-Binger.
NUMMER TWEE.
Vriendelijke oude heer: „Ga je school, jog-
gie?"
Joggie: „Jawel".
Vriendelijke oude heer: „En hoe hoog zit je?"
Joggie: „Nummer twee".
Vriedelijke oude heer: „Dat 's een flinke
jongen. En met hoevelen ben je in de klasse?"
Joggie: „Ik en een meissie, mijnheer!"
Als ik In d:e woestijn ben en ik wil gaan
bootje varen) ert ik heb gieeru water, wat moet
ik dan doen?
Antwoord: Ik toedenk een plan dat valt in
't water. Dan heb ito waiter. Ik toe,denk weer
een plan dat valt in duigen,, van die duigen
maak je eert tooot dan 'kan irnen bootje'varen.
OOK SLIM.
Een boer was ,in de stad geweest, en had
z'ch voor zaken in drie koffiehuizen opgehou-
•d,en. Thuisgie,komen bemerkte hij, dat hij ,zijn
parapluie kwijt was. Dadelijk ging hij naar Je
stad terug, met het doel, ze in de koffiehui
zen le zoeken)
'In die eerste twee waren ze echter niet. In
het derde vond hij de parapluie terug
„Ah zoo", roept hij uit, „jullie bent veel eer
lijker dian de lui in de beide andere koffie
huizen'
WIE KAN DIT UITREKENEN?
Een rups kruipt lederen' nacht 10 Meter tegen
een boomstam op en gaat iederen dag 6 M.
naar beneden om te eten. Den tienden nacht
bereikte hij den top. Hoe lang iwas die boom?
'N MOOI VOORUITZICHT.
Vader tot Pietje, die reeds een heele weelk
■maar school gaat: „En Pietje, niu ga je al een
•week naar school. Waar houdt je niu het .meest
van? Van rekenen?
„Neen Vader"
„Van schrijven?'
„Neen vader"
,<Zoo, hm, waar dan van?"
„Van 't naar huisgaan vader!"
EEN RiAADSElLMET ANTWOORD.
Een hondje stond bij een toreede vaart en
wilde aan den anderen ikant zijn. Een brug
was er niet, ook geen tooot of vlotje. En over
zwemmen. mocht hij ook niet. Een half uur
later stond het hondje toch aan den anderen
kant. Hoe ,ha>d-ie 'm dat gelapt