Fragmenten. VAN HIER EN DAAR. ONTVANGEN BOEKEN, DAMRUBRIEK. FOTOGRAFISCH ATFl.lER TH. SCHOONËBËEK NIEUWE GRACHT 24 HAARLEM I „DE OORZAAK" door Eeomhard Frank, vertaald] door Alice van Nahuis is een roman welke verscheen bij Em. Qu-eri-do te Amsterdam-. Onder de veie boeken welke ons ter aan kondiging werden toegezonden, neemt dit boek zoo niet een vooraanstaande dan toch een bi- zondeiw plaats in. Het geheel is een indrukwek kend, verbijsterend verhaal voor ouders, een vreeselijike aanklacht tegen eni een .ontzettende onvergetelijke les voor paedagogen en ambte naren bij de rechterlijke macht. De ontmoeting met .dien onderwijzer uit zijn jeugd en hoe •deze door hem in een moment van waanzin om het leven werd gebracht la ten wij hier volgen: Wie! Wie bent u!Wat komt u hier doen Ik ben een vroegere leerling vü-n u. U bent mijn onderwijzer geweest. Ik heet Anton Seiler. Seller?.... Seiler? Hebt u gestotterd toen u nog op school was? Een bloedgolf verduisterde den blik van den dichter. En toen hij weer zien kon, merkte hij aan dien verschrikikelijken glimlach van den onderwij zer, dat deze zich herinnerde. Aan denzelfdien glimlach, waarmee de onderwijzer, wanneer de dichter stotterend was blijven steken., hem aan de heele, zich vroolijfc makende klas had overgeleverd Hij zal mij niet om vergiffenis vragen, zei de dichter bij zichzelf. En meende' lichamelijk te voelen, hoe in zijn .innerlijk de laatste moge lijkheid tot redding verbleekte. Daar stond hij als een schooljongen, in machteloozen haat. De huishoudster kwam binnen, en reikte den onderwüzer een briefje van honderd mark: De bckker kan toet ook niet wisselen. Twee schooljongens waren lactoter haar de kamer binnengetreden. Ze bleven bij de deur staan. Goeden morgen, meester, we komen, de schriften halen, zei de grootste, op hoogen, schooljonigensachtig-zingenden toon. En de kleine, die niet toooger dan tot de borst van den groote reikte, nam onder den starren blik van den onderwijzer blozend nu pias zijn pet af. Langzaam trok de onderwijzer zijn Wik terug. Een oogenblikje, zei hij tot 'den. 'dichter. Voorzichtig,en met al zijn zintuigen alles op nemend, begon de kleine jongen om zich heen te kijken; hij was voor den eersten, keer bij zijn onderwijzer in. de kamer. Alsof hij zichzelf als jongen waarnam, ziag de 'dichter met diepe smartelijke ontroering den kleinen jongen aan; 'de oogen, waarin angst den blik bepaulde, den al door leed geteeken- den mond, het teeder gevormde, sneeuwwitte kimdervoor, hoofd. Nu glimlachte de kleine jongen 'tegen den dich ter «ogenblikkelijk verd ween de 'glimlach, toen de onderwijzer zich bewoog. En de dichter had het 'duidelijke gevoel, dat zijn zieltje had geglimlacht en nu in schrik verstard was. Het krassen van idie pen verscherpte de "druk kende stilte. De groote jongen onderging haar niet; hij snoot luid zijn neus en stond daarbij vast en stevig op zijn naar binnen 'gerichte voeten. De onderwijzer stond op, stootte den stapel schriften gelijk, zette hem op zijn kant- De groote jongen wierp zijn pet resoluut onder zijn arm en trad uit het donker naar voren in den lichtkring. Aarzelend en verlangend kwam ook de kleine nader. Uit de lade van de schrijftafel nam de onder wijzer twee sterappels, gaf een daarvan aan den grooten jongen. Toen hij den. kiemen ont dekte, klom er in zijn gezicht werkelijk ver wondering, die langzaam tot een boosaar- 'digen glimlach vertrok. .Haikomt Wetgamd om .de schriften te halen? Met 'een kort en beslist gebaar lei hij den tweeden appel weer in de lade, zocht het zooeven gecorrigeerd© opstelilieoschrift van den kleinen jongen uit 'den stapel. Kom eens bi-er. Het hart van den- dichter begon razend' -te kloppen. Jijschaamt je dus niet, bovendien nog bij mij aan huis te komen? De kleine jongen verslikte zich in zijn speek sel- Zijn met roode fouten-inikt voligekalkte schrift lag opengeslagen op de schrijftafel. Zwijgend 'keek de 'onderwijzer eenige .malen vian. het schrift op naar den leerling, strekte zijn gekromde .hand uit. Zijn blik .dwong den klei nen jongen zijn oor naar de hand toe te bui gen. Met .een ruik. trok hij het jongenshoofd naar .hef schrift toe en .duwde het .gezicht van .den kleinen jongen e,r op. Voorovergebogen staarde de idichter naar dit ■tooneel uit zijn jeugd, ijskoud, alsof zijn leven in het lichaam van den kleinen jongen, was overgegaan. Telkens opnieuw stootte de onderwijzer het gezicht van zijn leerling op 'het schrift en riep daarbij Regen met ch! Eten met twee t's- Huizen met een s! En met twee mm'en schrijf je amen? Amen! Hij slingerden hem tegen den muur. Het hoofd sloeg tegen den deurpost. Do kleinen jongen richtte zich jammerend op. Zijn vreeselijfce, .zachte .gehuil klonk door de stilte. D-e groote schooljongen stond r. chtop en. rustig als een soldaat. En het gloeiend© gezicht van den onderwijzer beefde. Jij, brutale aap .dat je bent, je waagt .het nog om liter te komen, bij mij aan huis?.... Geef antwoord!.... Geef antwoord, zeg ik je! Ik wild ook eens een keertje de schriften dragen. Het huilen .deed zijn stem overslaan- Woedend wreef de onderwijzer met 'den ze gelring aan zijn vinger over het voorhoofd van den kleinen jong Wietheb jijdaar dan eigenlijk zitten?! De dichter zag er uit als een lijk en staarde koud van ontzetting naar het roode m-erk- teeken, 'dat duidelijk op het sneeuwwitte kin dervoorhoofd zichtbaar werd. Dat teelken, dat teeken op zijn voorhoofd zal nooit meer weggaan- U hebt hem getee- kend, sprak de dichter toonloos en luid) En ais het verdwijnt, uiterlijk, dan is het in zijn hersens getredenen de geteekende draagt het merktecken in zijn ziel, zijn leven lang. Daar begon naast het huis dreunend en ge weldig de klok van .dien kerktoren te luiden. De kamer trilde. De kleine jongen stond- met uitgestrekte armen, zijn een© hand gereed om te vluchten op de deurklink, zijn oogen wijd open van ontzetting, als een gekruisigde tegen den muur gedrukt. D-e striemen kleurden vuurrood op zijn voorhoofd. Alle vier stonden ze rechtop. De onderwijzer sloeg met zijn lineaal op de schrijftafel. De -groote jon-gen omvatte den stapel schriften steviger. Een toen de knapen waren heengegaan, zei de onderwijzer: Den igeh-eelen dag ergernis op school en in -de welverdiende uren van rust nog de fouten van die lummels corrigeeren! Hij .ging zitten en zag 'den .dichter aan: Wat zegt u er van? De kerkklok sloeg nog een paar keer; toen stierf het geluid weg. Hoeveel jongens hebt u gotedkend het le ven ingestuurd? Wat bedoelt u, geteekend?Ik geef sind vijf en veertig jaar les hier op school. Heit zijn er velen, heel velen, 'die ik op het leven heb voorbereid). En weinig dank- Dat kunt u gekloven. Zijn ihaind tastten, woelend door de lade van de schrijftafel- Herinnert u zich nog, de dichter sprak koel langzaameen uitstapje .met de school do»or h-et Gutenbergerbosch. Er was een leerling hoe! wild en vroolijk. Dwars door het bosch naur Reichenber-g Klom in de hoornen en lachte en zong. Dien keer, toen ik de klas de hunebedden in het bosch liet zien en verklaard heb- Die leerling .was -ik. En u was anders altijd zoo stil en in u zelf gekeerd. Ik herinner het me. En 'in het bosch opeens zoo zalig van geluk en zoo uitgelaten. De onderwijzer zag den moordenaarsblik van den dichter niet. En toen wij bij de uitspanning kwamen.... liet u .mij iniiet mee maar binnen gaan, omdat ik de tien pfenning niet had om een glas melk te kunnen koopen-. Ja, u was veel te druk en ongehoorzaam in het bosch. Ik moest voor de uitspanning blijven staan, buiten het hek. Dat is waar, u was bovendien nog de eenige die geen geld hod. Deze vernedering voor de oogen van alle schoolvriendjes trof me diep in het hart. De onderwijzer keek den dichter afkeurend in -de vreeseHjke oogen. Ik was eerst zoo vroolijk geweestEn draag sindsdien het brandmerkhet brand merk! verhief zich zijn stem van den dichter, en langzaam verhief zich ook het lichaam van den stoel;het gloeiende merkteeken in mijnziel! Heel de kracht van zijn lichaam ging over in de tot worggreep gespreide h&nden van 'den dichter, die den naar den muur terugwijken- 'den onderwijzer volgden. De adamsappel .gleed nog eenmaal, onder dten duim van den dichter weg, een seconde lang lieten de wurg-handen los toen drukten de •duimen -den adamsapppel diep m den hals. De hijgende a- en e-geluiden verstilden. Zoolang het lichaam langs -den muur naar den grond gloed, hield de dichter zijn handen om -den bals van -den -doode. Voor den Politierechter. De dienstbode, wiaarvtam niets deugt, die „slecht is" en -steelt. Die gouden .armihaniden gapt, geld, een- tascbje, bankpapier, uit myn heer's vest. En op straat wordt -gesmeten! Tel kens weer en steeds dieper zinkt. Dit is een lev envan enkel leed, want zij is niet eens mooi. Iwteneenideel. En hi ar figuur is slecht niets is er in haar, dat 'aantrekkelijk i-s- Doze zijn hot, die -zelfs van de Heide -alleen het bed te onder vónden krijgen. Het lead, dat culmineerde in- een. 'kind, gebaren in alle el lende, waarin een- kind geboren, kan wonden. Wi a-nop een- periode kwam waaromtrent de politierechter' k-iesoh vraagt; „Is er toen niet een heel moeilijke tijd voor U aangebroken.?" Ze knikt, nauwelijks merkbaar, tracht wiet te huilen. Het kind! En zii heeft toch ook gestolen. Niie.t ééns, maar bsTthiaialidielijk. Alles bekent ze, stil. schreiend nu, de tranen alleen weg vegend als ze tot op haar wangen glijden. Heeft ze gestoten voor haar kind' of voor ziolizelf? Moest ze kleertjes "hebben, melk, ■eieren of kon ze de verleiding! niet weerstaan fflh een hoed' te koopen., een broche waar ze we ken maar verlangd had en. die niemand! bal. r «taf omdat z-e leelijk -is en. wieiind® bekoorlijk! iMiaar ze is zoo heel schameltjes, en latte® 'is zoo heel erg goedkoop, .haar hoed, haar man tel, haar schoenen'. Wai.róm heeft ze 'gestoten? De polifiier echter vraagt heit niet. Goddank! Wa. doet het er toe? XXX Ook id'it kon haar niet bespaard blijven. Want er w-as een meneer die in een groot huis regeerde waar zij diende. En die geld v-ermiste ui.t zijn vestzakje. Verdorie! Hij zóu .hst iweten. Men kan zich 'toch niet zoo laten bestelen? En hij zette de val op waar zij Sn liep. Het gemerkte bank biljet, dat zie later bekende verborgen te heb ben onder dei vloermuat bij 'de buitendeur. „Hier heb ik het, mijnheer de president". Hij haalt het ui.t zijn portefeuille, „Ziet u, .ik dacht, zoo móet ihet uitkomen.. Het was op een Vrijdagavond. Ik gaf elk bankbiljet een teeikera en toen liet ik mijn. vest over een stoel .hangen Zaterdagsmorgens kwurnen de rechercheurs. XXX „Is de moeilijke tijd nu voorbij? Hebt u nu weer een. betrekking?" vraagt mr. Wi-arda. Ze kniikite. „En- taaa-t het goed?" Ze knikte opnieuw. Voor het .kind zorgt een vereenigiin®. De officier wilde clement zijn. Het feit is -zeer ernstig. Hij wil d.e hoogste straf elsc-hen die de politierechter k.an opleggen- Zes .mal. n.den .gevangenisstraf. Maar hij ■edseht voorwaardelijk. iMet -een. proeftijd van idrie jaar. En .de bepaling, .dat zij onder toe zicht zal blijven;. Daarmee vereendgf- zich de •politierechterdie- hl. .ar zeeft terwijl ze zacht jes sn.ikt, -dat eens -h-aar kind1 tot 'de jaren des onde.rsch.ei.dis zal rijn giek-omen- D.at er nóg verandering (kan kiotnen. Zelfs nu nog! Dat dit een. keerpunt moet zijn in haar leven' -Móet zijn. Wun.t men heeft thans alles gedaan voor haiar (waf men doen kan- En zij moet zich nu .goed gedragen en .eerlijk zijn en vooral aan haar kind denken» Of zij nog 'iets te zeggen .heeft? Ze schudt het hoofd en gaat. •Gaat, zoo .als alleen Kniertje kan. giaan en een andere vrouw lal® toe.t leed te .groot is, liet leven te moeilijk De getuigen voor 'devolgende zaak wor den 'biunenigieliatenu „Telegraaf". De man en de vrouw van vijftig jaren, door Prof .Dr. K. F. Wenkebach en Prof. Dr. Schauta, vertaald en bewerkt -door Dr. A. N. Nolst T-reni-té. Uitgave van J. M. Meutenhoff te Amsterdam. De hoog gespannen verwachting, waarmede ik dit boekje ben gaan. lezen, is op een teleur stelling uitgeloopen» Ik vraag mij af: „voor wie hebben deze beide Weensehe professoren hun artikel' geschreven.?" Voor den leek? Dien- hebben zij -ermede stellig geen -dienst bewezen. Vooral Pr-of. Schauta niet, die zijn lezers de griezelige mógelijkheden', die de na-derende ouderdom de vrouw brengt, voorbari-glijk komt .aankondigen. Mogelijkheden, waarvan de zor gen .al vroeg .genoeg .komeni, wanneer ze wer kelijkheden geworden- zijn1. P'0'Pulair-iwetenschapip.e!ijk en vo-or -een leek' verteerbaar zijn. uitspraken, cis de do-or Prof. Schauta aangehaalde stelling van- Virchow: „De vrouw is vrouw door haiar ges-lachts- kliierea- Alle eigenaardigheden, van- haar •lichaam en- geest, kortom- alles' wat wij aam -de vrouw als echt vrouwelijk bewonderen en vereeren hangt met den eierstok -samen". Met dergelijke .beschouwingen blijven we op het terrein, waarop zich de met 'eenige encyclopedische kennis toegeruste mi et-medicus bewegen ton- Doch wat' verstaat een leek van „climacterium', menopause, corpus -tufcu-m, menarche, myomeni emz.?" Op eiken leeftijd heeft de mensch nog een taak te vervullen en kan hij tot zijn eigen geluk en bevrediging het stoffelijk en 'geeste lijk leven zijner omgeving verrijken. Indien de professor, als medicus, ons .hiervan- verteld had, zouden wij hem -dankbaar geweest zijn. Thans moeten de lezeressen van het boekje nadat zij zich hebben bezig gehouden -met al lerlei pathologische verschijnselen, zich tevre den stellen met den- welgemeendem raad, waar mede Prof. Schauta zijn publicatie besluit en die hierop neerkomt, dat zij tegen -de wissel jaren. goed doen om van tijd tot tijd, bijv. eens of tweemaal per jaar, ook al' voelen zij zich mi-et ziek, met -den huis-dokter te gaan- .praten, dezen als goeden vriend te beschouwen en hem alles toe te vertrouwen-, w-at misschien het -begin van. -een, ernstiger lijden kan zijn. Minder griezelig, iwant' ■geruststellender, te het stukje van Pr-of. Wenckebach, dat boven dien -een meer populair karakter draagt. Hij bespreekt -de klachten, waarmede de vijftig jarige man. veelal bij den dokter en die voor namelijk betrekking hebben op het hart en op de ademhaling. „Men krijgt klachten ov-er afneming van het lichamelijk arbeidsvermogen, over hartklop pingen- en ademnood- bij matige beweging, over onregelmatige bartswankiing en borstbeklem- .mi-nig, vooral bij psychische opwinding. Dai. r komt dan vaak en gering gevoel van- .duize ligheid bij, en niet zelden verergert het -be- klemmingsgevoel tot echte borstpijn, -die -dan tot -in den rug en in een/ -of beide armen kan uitstraten. O-ok in de lichte gevallen, heeft .men meest gelegenheid om- een niet .onbeduidende psychische Bedruktheid waar te memen en de familieleden, -der patiënten wijzen hierop meest al la-lis op iets dat op hun levensgeluk .grooten invloed heeft. De lezer herkent onmiddellijk de klachten, waarmede tegenwoordig duizenden ook jon gerendntellectueelen rondloopen. De schrijver zegt -dan ook, dat zulke pa tiënten. bijna nooit tot de arbeidende klasse be- toooren, -doch meestal uit hoogere en de hoog ste kringen komen. Behalve eenige geneesmiddelen als mag-ne- siumperhydrol, -iod-ium (sazojodine), die slechts in sommige gevallen van nut kunnen- zijn, geeft Prof. Wenckebach .de volgende mddelen ter genezing a-an. Men stelle den patiënt gerust, want deze be zwaren zijn meestal' vun- voortoijgaanden aard en kunnen volkomen verdwijnen. Stelselmatig beperking van vetgebruik. en spaarzaamheid met suiker. Niet uitsluitend vleeschspijzen, weinig specerijen en zout ge bruiken; niet aan braspartijen deelnemen. Zeer matig zijn in het gebruik van alcoholische dranken en van tabak. Geen opzettende spijzen doch -eerder stoel gang bevorderende, flinke kost gebruiken. Viaaik kleine maaltijden inplaats van enkele igiroote te gebruiken en groote hoeveelheden vloeistof (soep, melk, bier) fe vermüden» Geestelijke -ontspanning en lichdiatn-stoeweging (wu-ndelen en lichte sport). Of echter -de vijftigjarige man- -aan de hand van -dit boekje, zonder ihulp van zijn dokter, zichzelf zal kunnen genezen, m-een ik te moe ten betwijfelen, en het -wil mij toch voorkomen, dat hierin en .bi-erin alleen -d-e rechtvaardiging te vinden zou zijn van dergelijke publicaties, in andere dien in medische vakbladen. HENRI BAKELS. Alles betreffende deze rubriek te zenden aan den Damredacteur, den heer Herm. de Jongh, Valeriusstraat 64huis, Amsterdam. In -den wedstrijd om den Meestertitel werd ■door -dent bekenden Haagschen- Hoofdklasse- speler P. Schaaf -een- party in de zoogenaamde „Plantte Bonmand" gespeeld- Deze party, ge noemd maar -den bekenden Fransctoen Meester Marcel Bomnard, ziet men in. de tegenwoor dige groote tourmooden nog ma-ar ze-er zelden. Zelfs- Bonnard', -die van -dit soort spel -een bü- zondiere studie beeft gemaakt, past het in -be langrijke wed-strijden niet meer- toe. Het is te moeilijk en t-e nadeelig voor -den speler die -den stand inneemt, als zijn tegenstander go^d tegen speelt. Hieronder ©enige interessante standen |in dit genre: Deze stand k-wam voor -in een partij, jaren ■geleden gespeeld' in het „V.A.D." door I. J- -de Jong met wit en- J. de Haas met zwart. Wit speelde 34-29 een zwakke zet, want De H-aas won n-u als volgt: 1. 18—23! 2. 29 18 12 23! en nu is 24—29 n.iet te voorkomen, bijv. 3. 4034, 2429! 4. 33 24, 22 33! 5. 38 18- (moeit twee slaan) en Zwart iwint door 27:20. In zijn analyze van- deze party zegt De Haas bij Wit's zet 3530 (-want na: 1. 18—23! 2. 29 18 12 23! speelde Wit: 3. 3530) Wit had nog één zet met offeren kunnen wachten en 46—41 spelen. Speelt Zwa-rt dan onmiddellijk 2429, dan krijgt Wit als volgt nog een kansje. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1923 | | pagina 8