KINDER -
Peter de Waif ischvaarder
BIJBLAD
9
„Hoe is dat, ouwe?"
„Och jongen, dat is allereerst dat je je mond
'houdt als een ander praat".
„'Die is goed, Rotterdam" -zei Arie.
De ouwe ihad er zelf pret in, dat hij dien
plaaggeest eens te pakken had en ging ver
der. „De Engelsche 'admiraal nam vacantie.
Hij lag daar rustig en veilig. De matrozen lie
pen door 't stadje, dat eigenlijk een dorp was...
een schapen weifluisterde een
stem.
en niemand dacht aan den vijand. De
schaapherders vonden 't een prachtige aflei
ding in ihun eentonig bestaan. Ze bleven zoo
veel mogelijk rond de haven, of ze noodigden
de matrozen ibij zic/h aan huis en onthaalden
zenatuurlijk op schapenvleesch. De kinde
ren werden met de schapen de weiden in-de-
stuurd en, luister nu goed, want nu komt ihet.
Een meisje Marion heette zet ik kende ze
goed, want wij ivan onize boot hadden van
Marion's vader schapenvleesch 'gekocht om
■mee te nemen op de walvischjaciht. Marion dus
iwas met de kudde schapen er op uit. Het was
mooi weer en Marion dreef de schapen naar
den heuvel, die acihter het dorp ligt Ze ver
langde om rondom de zee te zien. Hooger,
nog een beetje h-ooger dreef ze de kudde. Haar
hond draafde en blafte, want 't beest iliad ook
plezier in de tocht. Eindelijk was Marion op
de top. Haar wollen rokje woei, alsof 't wilde
wegvliegen, de banden van haar wollen muts
flapperden. Met de handen boven haar oogen
keek Marion rond. Wat was het mooi. Hah,
rondom de heuvel lag het eiland, heelemaal
groen van al de 'weilanden. Bij dekust het
dorpje met de groote aanlegihaven, verder op
een enkel eenzaam huisje en een paar schapen
stallen. Overal de kudden als lichte plekken op
de groene vlakte. En de zon scheen zoo vroo-
lijk, dat Marion van plezier begon te zingen.
Ze zei: „kom Bobbie zoo heette haar hond
hier zullen wij ons middagmaal opeten" en
terwijl de scihapen graasden of lagen te rus
ten en te dommelen deelden Marion en Bobbie
het eten, dat het meisje in haar trommeltje
bij zich had. Op eens schrok ze. Ja jongens,
't is werkelijk waar, ze heeft het mij wel
tien keer verteld. Ze schrok, want in de verte
zag ze op den oceaan rookpluimen, verschei
dene bij elkaar. Wat kon dat zijn?: Marion
begreep het niet, maar ze voelde dat er iets
bijzonders aan .kwam. En iets bijzonders is
in oorlogstijd, wanneer er een oorlogsvloot in
de haven ligt, nooit prettig.
Ze prong op. ,<Boibbie, pas jij op de schapen"
zei de ferme meid en ze holde den /heuvel af.
Bobbie begreep .het en rende om de kudde heen
en hield alle scihapen bij elkaar. Marion liep
al wat ze loopen kon. Met een kleur als vuur
kwam ze thuis. Ik zat juist met baar vader
te praten toen ze kwam binnenvallen, „Vader,
vader, daar is zooveel rook op 't water. Daar
komt sekuur een andere vloot aan", 't Rind
was buiten adem. Marion's vader en ik keken
elkaar aan. Maar één enkel oogenblik, toen
waren we direct buiten de deur en we liepen
zoo vlug we konden naar de haven-
De 'admiraal wandelde met den burgemee
ster en een kapitein in 't zonnetje langs
den haven.
„Admiraal, admiraal" schreeuwde Marion's
vader zonder iemand goeden dag te zeggen
„de Duitsche vloot komt er aan, m'n dochter
heeft het zelf gezien, boven van den heuvel
af, allemaal rook zegt ze".
Nu, dat begrijpen jullie. Onze burgemeester
schrok en keek van den een naar den ander.
Maar toen heb ik toch respect gekregen voor
dien zeeman. Toen Marion's vader sprak over
de Duitsche vloot 'werd hij eventjes wit, maar
voordat de schapenboer zijn boodschap uitge
sproken had, was hij heelemaal kalm. Binnen
een kwartier was alles gebeurd, 't Sein had
geklonken. Oogenblikkelijk stroomden de ma
trozen aan boord. Ieder wist direct zijn plaats.
De groote schepen kwamen >in beweging de
een hierheen, de ander daarheen, alles in or
de. Er mankeerde niets aan. En nog geen
tweede kwartier later schrokten wij allen, ai
iwaren we er op voorbereid, van het eerste
schot.
Wij renden naar den heuvel, 't Was vreese-
lijk maar ook prachtig om te zien. Ja jon
gens, maar ik hoop 't nooit weer te zien. En
toen kwam die ééne slag, ik dacht dat we er
allemaal aan moesten gelooven, 't was vér op
zee, maar we konden 't van den Heuvel af zien;
daar vloog een Duitsch oorlogsschip de lucht
in. En nog hoor ik een vrouw naast me uit
roepen: „Ach, Odd, die menschen en hun vrou
wen thuis".
De ouwe zweeg even.
„Ja jongen, 't duurde niet lang. Na die ééne
slag kwam nog een tweede. Toen -was 't be
slist. Jullie moeten weten, dat de Engelschen
een heelen tijd door die handige Duitschers
voor den ge-k waren gehouden. Nu was 't uit.
Voor goed. Wat van de Duitschers overbleef
werd achterna gezet en -moest er -ook aan ge
looven".
Allen zwegen
De verteller dronk zijn glas leeg, waar nu
geen kleurige damp meer af wolkte. Hij keek,
terwijl hij 't glas nog schuin in de hand had,
naar den bodem, waar nog eenige druppels
langzaam langs dropen„Ja jongens, 't
iwas prachtig, -maar 't was nog -meer afschu
welijk. En dit weet ik wel, dat ik liever tien
jaar lang walvisschen vang dan één jaar op
een oorlogsschip dien als er zulke karweitjes
moeten 'worden opgeknapt".
Peter zat stil voor zich uit te staren. Hij
voelde zich nog een jongen in dit gezelschap
van ouderen. Hij begreep alles, maar hij dacht,
„zouden de anderen nu ook 't zelfde gevoelen
als ik? Zouden zij ook denken aan hun moeder
en 'hun vader? Zouden zij ook een zusje heb
ben, waar zij zooveel van houden, net als ik?
Zouden zij het ook afschuwelijk vinden om
na zoo'n gevecht thuis te komen bij ouders
en zusje en te moeten denken dat die andere
ouders en die andere kindertjes in dat andere
land al maar vergeefs wachten
De Rotterdammer stond op, 'giin-g maar 't buf
fet en kwam met twee gevulde dampende
glazen terug.
Een zette hij neer voor den verteller. „Hier
ouwe, drink eens, je hebt het verdiend en mis
schien heb je 't nadat je op dien heuvel stond,
te lang uitgesteld".
De „ouwe" keek hem aan, knipoogde toen,
zei „hum, hum" en dronk.
XV.
„Weet je nog meer te vertellen?" vroeg
Arie.
„Van dat eiland? Jonge ja, dat zou ik den
ken", zei de vriendelijke ouwebaas, die graag
vertelde en -die met genoegen bemerkte, dat
allen luisterden.
„Marion's vader heeft mij veel verteld van
vroeger. Die vroegere walvischvaarders, nu
jongens, dat waren geen heilige boontjes!"
„Denk er aan, ouwe, dat jij voor ons ook
tot de „vroegere" behoort".
„Goed dan, wat ik nu ga vertellen, was
zelfs nog vóór mijn tijd. Als ie dat hoort, dan
zeg je toch, dat de wereld een klein beetje
vooruit gaat".
„N'u ja, ouwtje, niet zwaar op de hand wor
den, je had ons daarnet al te pakken -met je
akelige verhalen. Vertel nu eens iets anders",
zei Arie.
„-Goed dan. 't Zal iet anders wezen, dat be
loof ik je".
„Maar grappig!" zei -de Rotterdammer op
een half schertsenden, half bevelenden toon.
„Grappig, grappig, zeg er -is, baasje ik -ben
er geen draaiorgeltje, waar zoo maar de wijs
jes uit fiedelen en dansen en jodelen van hup
sa-sa. Daar moet je jouw jonge beenen voor
hebben'.
„Goed zoo, goed zoo" riepen allen, die be
grepen dat de oude zeerob lang niet mis was.
„Vooruit dan. Wat ik nu vertel, praat ik
Marion's vader na. Denk daar wel aan".
„O, dat beteekent dus: „als ik jok of over
drijf, dan doe ik het eigenlijk niet, -maar dan
deed die ouwe schapenboer het".
„Ja jongen, vraag dat aan dien schapenboer
zelf. Die woont een eindje dien kant uit" en
de verteller wees met zijn -duim over zijn
■schouder -d-e richting van Zuid in, zooals iedere
zeeman steeds overal precies de windrichtin
gen kent.
„Hou jij nu je mond, Rotterdam" zei Arie.
„Zie je, dat is een goed vriend voor je"
prdpoogdc de ouwe tegen zijn plager. Maar
toen begon hij. „Vroeger, toen er nog geen
stoomschepen waren, waren de reizen naai
Noord en naar Zuid veel gevaarlijker dan nu.
Ze duurden ook langer, 't Was aan boord vee'
onveiliger. Stel je maar eens voor: iederen
dag gezouten vl-eesoh, -dat -o-p 't laatst ransig en
bijna oneetbaar was geworden. Steeds dezelfde
gezouten groenten, als er al groenten waren.
Vleesoh van geschoten beren of vogels was
een lekkernij. Een 'dokter was niet aan -boord.
Kaarten, waarop men veilig var-en kon, waren
er niet. Wij zijn altijd al blij, als we goed en
wel weer thuis zijn gekomen, hoe zullen dan
die vroegere walvischvaarders zich wel niet
gevoeld hebben.
De vader van Marton wist daar heele ver-
halen van.
(Wordt vervolgd).
EEN NIEUWJAARSVERTELLING.
Bijna middermacht was het, toen -de paoh-
tersvr-ouw van haar w-er-k -opstond, het laatste
stuk -g-o-e-di opvouwdie, en -met moe-d-en blik
d-oor het g-ordiinlooze raam naa-r buiten keek,
waiar, koud en stil, in liet ble-eke maanlicht
-de sneeuw lag.
't Was s-t-i-l op de boerderij en -behalve moe
der, la-gen allen re-e-d-s -eenige uren te rus-ten.
„Mijn w-erk -is nooit iklaar!" mopperde zij!
„Nooit, nooit klaar! Of 't zom-er is -dan wel
winter, -iedere daig brengt zijn ree-ks on
eindige werkzaamheden m-et zich! Een mooi
Nieuwjaar!" en ze lachte -bit-ter; „voor -mij is
bet nieuwe jaar precies als het ou-die, of slech
ter nog!"
Daa-ro-p, to-en twaalf slagen van de -oude-r-
w-ets-cbe torenk-lo-k -door -de -luc-h-t -dreunden,
scheen toet der placht-ersvrouw toe alsof d-e
stralen -der maan, die -op -den houten vloer
v-ielen, een vorm aannamen den vorm van-
den goeden toovenuar -van het n-i-eu-we jaar.
„Ik ben gekomen", zoo scheen de tooven'aiar
te zeggen-, maar zoo li-oh-t w-a-s zijn stem, -dat
het bijna a-lleen ad'em geleek „om u een
nieuwjaarsgift t-e brenigen, -e-en -gift die a-ll-e
dingen om u heen nieuw zal mla-ken".
De vr-ou-w luisterdie. Een nieuwsgierige blijd
schap verhelderde haar -gelaat.
„Wat! diat ou-d-e, dat -ongemakkelijke huis,
zal dat veranderd w-ordlen? Z-oo dikwijls reeds
-h-eto ik -g-ew-en-scbt
„Neen", antwoordde de toovena-ar, ,,-aan het
-huis -wordt n-i-ets ver-an-d-er-d".
„De -hoeve -d-an? O, al-s -di-e -een-s wat -dichter
bij de stad wia-s en- toet -land was n-iet zoo
„Neen, die tooev-e blijft ook onveranderd!".
„-Mijn -m-an -dan? Al-s -hij maar -wat anders
was, wat beter gehumeurd en -minder stil;
als hij w-at vriendelijker wias en
„N-een, -d-e v-erande-ring zal -ook -ni-et m-et
uw man plaats hebben".
De verwondering der vrouw werd! steeds
groote r.
„De kinderen?" vroeg ze. „J-a, zij moesten
anders zijn. De -dienstbod-en? De buren?" En,
eindelijk -wanhopig: „Mia-ar u spot met -mij!
Als al di-e lasten en -moeiten en zorgen toch
blijven, -boe kan mijn leven dan ni-eu-w wor
den -gemaakt? 't Is onmogelijk!
-M'aar de toov-en-aar, hoe goed ook, was ze-er
-beslist.
„En toch zal mijn nieuwjaarsgift alle-s voor
u veranderen en nieuw maken". En terwijl hij
nog sprak trok -een wolk voorbij -die m-a-an,
-en -d-e k-a-mer -werd ko-u-d en onb-e-toaaglijk,
he-etemiaa-1 -donker, alleen -op -dén toaiard- glom
men nog -een pa-ar kolen.
„Een gekk-e -droom!" zei -de pachtervr-ouw
tot zichzelf. „Ik toeto m-e overwerkt en ben
onvermoeid; anders zou-den zulke vreemde
-denkbeelden ni-et bij m-e -opkomen.
En ze teerde zich v-an het raam -af en iginig
niaar h-aar k-a-m-er.
Nu begon de goede toovenaa-r zijn w-erk en
's morgens vr-oeg, lang voo-r -het dag werd en
de m-el-k-m-eid en de -koewachter -opstonden, be
zorgde hij haar -heel stil, terwijl -d-e pachters-
vr-ouw sliep, de beloofde nieuwjaarsgift: t-we-e
nieuwe oogen. Oogen, -die d-e licht- en -ni-et
de schaduwzijde zagen, h-et goede en niet to-et
slechte, h-et laan-gen-a-me en ni-et toet -o-na-an-
gen-ame.
Toen moe-der -op -den nieuwjaarsmorgen be
neden kwam, was -haar mön- reeds a-an 't
wer-k en de kin-deren, aan de ©iten-houtien
tafel -g-e-zeten, waren druk bezig -hun pap -op te
eten.
Ze zag toen aan. Den droom in -den mane
schijn va-n -den vo-rs-gen avond had ze toeel-e-
maal vergeten, en n-og n-ooit, meenid-e zij-, -had1
zij haar kinderen zoo st-e-rk en ge-zond en -ge
lukkig en tevreden gezien, Haar -oogen schit
terden van vreugde en dan-k-baartoeid, toen ze
-dicht bij -hen -k-wicrn.
't Was een blik zooals de kin-deren -e-r zel
den een -op -haar gelaat g-ezien had-den, en
blijde verwelkomden zij h-aar. „Veel -heil en
zegen in 't nieu-we j-aar, Moe-der!' -riepen zij
en vlogen op haar toe. En zij bukte zich en
kuste hen en gevoelde: „Zij zijn mij meer
waard dan alle sohiatten dier wereld!"
Ze -ging zitten en keek om zich -heen. Wat
een vriendelijk vertrek, di-e oude -keuken!
Vreemd toch, dat zij n-ooit had -opgemerkt boe
behaaglijk het er w-as, en ook ui-et h-o-e vriende
lijk de zon e-r -in scheen!
Als altijd bestond h-et -ontbijt uit pap en bruin
brood. Hoe velen, -di-e met dit koude w-eer
zulk goed, gezond voedsel misten! Dat zei ze
ook tot de kin-deren, en h-aar oud-ste meisje
antwoordde -dadelijk: „Ja M-oe-der, en ik wou
u net zeggen, dat -ou-we Jan-s van -den Achter
weg zoo er-g ziek is. Gisteren wilde ik -het -al
zeggen, en u vragen -of ik ha-ar iets bren-gen
mocht, m-aa-rtoen was Uzoo
,,'k Za-1 je dadelijk een mandje met een en
ander geven", zei-d-e zij, net doende -als be
merkte zij de verwarring wan h-et kind n-i-et;
„dan mogen -de and-eren met je m-ee-g-aan. Zo-o'n
wandeling zal j-e allen, goed do-en'.
Want -in h-et -op zoo verlegen wijze uitge
drukt verlangen van h-et kind, zag z-e lieve
zong voor anderen. „En ik heb hun altijd zoo'n
z-elfzuchtig en- k-oud voorbeeld ge-geven-!" zei
z-e toch zichzelf, toen -d-e kinderen heengingen»
W-er-k en niet weinig ook moe-st nu worden
g-eda-an; malar toen ze -h-et verrichtte m-et -e-en
blijmoedig 'hart, v-i-el het veel -gemakkelijker
-dan vroeger, toen ze -al mopper-d-ende h-aar
plicht deed- En de mei-den verwonderden zich
-over -die wijze waarop bet dien mor-gen ging:
-als vanzelf.
Een schaduw gleed voorbij h-et ra-am en
een o-oigen-bl-ik later trad- -h-aa-r man binnen,
die -d-e sneeuw van zijn voeten schudde voor
hij een voet -over den- drempel zette.
Ze ke-ek hem a-an- Hij zag. er moe en afge
mat uit, en d-i-e aanblik sneed -haar door de
ziel. Wa-t, als hij eens spoedig zou sterven
en hij van- ha-ar werd weggenomen?
„Gla zi-tten", zei ze, terwijl1 ze een leuning
stoel dichterbij schoof- ,,'k Za-1 -wat -warms
voor je -klaar maken. J-e ziet er vermoeid uit".
Iets in h-a'ar toon trof hem; ha-ar toon -had
-dat scherpe verloren, -dat toem altijd zo-o ge
hinderd -had.
„Ik maak m-e -erg ongerust over een van de
paard-en, m-osd-er", antwoordde -hij, „het is
zii-eik, en ik weet niet wat -ik er a-an -dioen
moet".
De boer -hield zij-n adem in, n-i-et landers ver
wachtend of een storm van klachten en be
schuldigingen zou losbreken, en hij bereidde
zich voor -op hetgeen volgen zo-u.
Doch hij wachtte tevergeefs. Zijn vrouw was
druk m-et -den theepot bezig. Toen keerde zij
zich om, en terwijl ze h-aar een-e han-d op zijn
schouder legde, en met de -andere hem een kop
thee -overreikte, zei-de zij: „Dat is slecht
nieuws, vad-er. Drink nu eerst maar eens, -dan
haal ik even mijn klompen en ga m-et je mee.
Welk paar-d is het en wat -heb je er v-oor ge
daan?"
Verbaasd -keek -de boer ihaar aan, beant
woordde haar vragen, en vroeg zich onder
wijl af wat er toch m-et zijn vrouw gebeurd
was. Nog nooit ha-d hij -baar slecht nieuws
zoo -geduldig zien opnemen.
En zoo ging -de dag voorbij; doch n-og vóór
het gezi-n zich in d-e keuken voor -het thee
drinken ver-een-igde, hadden allen den ni-eu-wen
en wonderbaren invloed gevoeld- Nooit nog
had -de moe-der zooveel liefde en waarde-e-ring
ondervonden-, n-ooit n-og had-den vader, kin
deren en dienstboden zich i-n zulk een vrien
delijke en a-angenaame atmosfeer gevoeld.
Maar niet voor h-et weer stil in hu-is was,
en allen, behalve -de bo-er en zijn vrouw de
kamer verlaten h-adden om ter ruste te gaan,
herinnerde -de vrouw zich -de belofte van -den
toovenia-ar.
„Dat is een goede dag -geweest, vrouwtje",
zei d-e boer, echt prettig .gestemd, -want het
paard w-as bet-er en tallooae kleine vriende
lijkheden 'hadden de boerderij, en a-lleen -die
er -in- en uitgingen, -e-en prettiger en beter' voor
komen gegeven.
„Een goed- begin voor h-et nieuwe jaar!"
Daarop keek hij naar zijn vrouw m-et een
blik dien zij heel goed verston-d.
„Nu weet i-k toet! Nu zie ik het!" riep ze
opeen-s u-it. „Ik dacht d'a-t mijn nieuwjaarsgift
anderen ve-ran-deren zou, en in plaats daar
van heeft zij mij veranderd. I-k -heb nieuwe
oogen gekregen, va-der. Ja i-k h-eb de beste
nieuwjaarsgift gekregen, en van n-u af aan zal
n-iet alleen mijn leven, -ma-ar ook het uwe en
dat der k-in-deren ge-heel nieu-w w-or-den ge
maakt!"
ZOUDEN JULLIE DAT OOK DOEN?
In Loniden werd -een Kerstmaal aa-ngebo-den
c-a-n honderden arme kindieren, die 1-a-n.g vóór
d-e deu-ren geopend werden-, sto-nden te hunke
ren om binnengelaten te w-o-rden. Velen v-an
hen waren barrevoets.
-On-dler ben was een bleiek m'ei-sje- met een
lief gezichtje, dat ni-et ge-hard scheen t-e zijn
tegen de -koude.
Zij huiverde ïn -haar armoedige plunje en
sprong v„n den eenen v-oet o-p den anderen
op d!e koude st-eenen.
Een kleine jongen, die n-iet ouder -d-an zü zelve
was, kee-k een p-a-a-r -minuten naar haar en toen
nam hij met een uitdrukking van beschermende
liefde zijn pet af, lei di-e voor toa-ar op -den
grond en zei: „Da-a-r mag je wel opstaan".
Wat komt uit -deze s-om:
4 soldaten 5 scheunkal-en-derblaad-jes
3 echte broers 1 wortelen-teler 1 konijn?
Om-dat -de-ze som zoo héél -moeilijk is, schrijf
ik het antwoord hieronder
Eén soldai. t „geeft acht", -dus vi-er sol
daten geven 32
Eén scheurkalen-derbla-a-dje wordt -afge
trokken, dus vijf scheurkal-enid-erbl-aaidjes 5
27
Drie ec-h-te broers d-eelen alles onder
elkander, iede-r krijgt dus 9
Een wortelenteler trekt worters en houdt
-dus 3
Ma'.ir een -konijntje eet den wortel op
en- dia-ar-om blijft -er 0 nul- -over!
WER-K.
Kort -is 't leven,
O-n-s gegeven:
Daarom neem het wel -in acht
Want het heden te verlengen,
Of >he-t gister wéér.te brengen,
Staat niet in der menschen macht;
En toet m-o-rgen
Is verborgen
In een- on-d-oorzichtbren nüch-t.
W. -Bilde r-dijk.
HET KLEINE PIETBRNELLETJE.
Ons kleine Pieternell-etje
H-a-d in haar melk een velletje,
Dat gaf -een schrikkelijk v-er-driet,
Want velletjes, id-ie lust ze n-iet.
Ze schreide, schreide honderd uit,
Maart 't b-aatte Piet-ernel geen duit),
Wbn-t m-o-eder zei: M'n beste meid,
't Moet -o-p, -al- k-os-t 't nog zoo'n tijd.
Dus bleef ze -in den kinderstoel,
Mamaatje w-aschte gauw -den boel
En 'kleedde zich toen netjes -a-a-n
O-m -met haaT kleuter uit te gaan-
Mtia-r toen ze in den kamer kh-a-m
En eventjes een- kijkje na-m,
St-ond -da-ar de kroes n-og met h-e-t vel
En.... sliie-p de kleine Piete-rn-el.
Henriètte -Bla-auw.