JE.
F. WISBRUN LIFFMANN
M
Algemeen Nieuws- en Advertentieblad voor Bloemendaal,
Overveen, Aerdenhout en Vogelenzang
TUINPL ASTIEK
Uitgever: A. EIKELENBOOM, Bloemendaal.
Kantoor voor Redactie en Administratie: Bloemendaalscheweg 42. - Tel. 22324.
Het wormpje zingt niet mee!
FotografiSGh Atelier Rïf^HF"GrHoutstr169- Tei.3472
Familie- en Bruidsgroepen tt-ÏV-i-IJ-* Billijke conditiën
Bloemendaalscheweg 64 - Telefoon 22179 - Bloemendaal
Groote sorteering DAMES- HEEREN- en KINDER
BADCOSTUUMS en BADMUTSEN
Raadsoverzicht.
NED. KRING VAN
BEELDHOUWERS
18e JAARGANG.
ZATERDAG 24 MEI 1924
BLOEMENDiALSCH WEERBLA
Abonnement:
Voor een half jaar 1.75
Advertentlën: 15 cent per regel, bij afname van 500 regels of
meer korting. Vraag en aanbod, huur en verhuur, koop en
verkoop, van 1 tot 10 regels 1.—, elke regel meer 10 cent.
Tusscben den tekst of op een bepaalde plaats speciaal tarief.
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
Laat u door het kwade niet overwinnen,
maar overwin het kwade door het goede.
PAULUS
VERNIEUWING.
Een vreemd bewegen gaat door 't stille bosch:
Een heim'lijk fluist'ren en een wonder ringen,
Als verre stemmen sprekend van de dingen,
Die tooien zullen 't woud in lentedos.
Reeds bloeit met zachten vreugdevollen blos
Een jonge larix en een machtig dringen
Doet hier en ginds de knopjes openspringen
Van anemonen, stralend tusschen 't mos.
Nu is 't, alsof met nieuw en blij geluid
Mij 't Leven roept. Hoor, hoe een merel
(fluit!
Een vroege vlinder dartelt spelend rond.
Dit heil maakt weer de kranke ziel gezond;
De tijd van moeizaam wachten ging voorbij,
Herleving wenkt en nadert ook voor mij.
MIEN LABBERTON.
(Nadruk verboden.)
De uitdrukking is van Multatuli, die
de waarheid nooit mooier wilde voor
stellen dan ze is. En zijn woord komt
ons in de gedachte, nu de zomer weer in
volle pracht begint te prijken en het
lied der vogels ons stil maakt van blijde
ontroering. De schepping is schoon en
goed! zingen de vogels, maar het
wormpje, waarnaar zij hun vraatzuch
tige snavels uitslaan, zingt niet mee.
Het is deze tegenstrijdigheid, die
juist wanneer het seizoen op zijn heer
lijkst is, droefgeestige menschen maakt.
Hoe het één met het ander te rijmen?
Hoe te gelooven in een redelijken
grondslag van 't leven en tevens de
barre werkelijkheid te erkennen? Hoe
te kunnen juichen om hetgeen onweer
staanbaar het hart tot vreugde dringt
en tevens vrede te nemen met den
strijd om 't bestaan, die heel de schep
ping tot een afschuwelijk moordhol
maakt
Het lied der vogels geve ons in dezen
een aanwijzing. De bekende vogelkun-
dige dr. Buekers heeft er in zijn boek
„Onze Vogels" de aandacht op geves
tigd, dat het zingen van de vogels niet,
gelijk wij meenen, een uiting is van een
bepaalde stemming. Het is een werktui
gelijke reflex-handeling, die met de
voortplanting ten nauwste samenhangt.
Als voorbeeld, hoe onjuist het is, bij
een zingenden vogel een vroolijke stem
ming als noodzakelijke drijfveer te ver
onderstellen, wijst dr. Buekers er op,
dat bijv. een nachtegaal, dien men van
zijn nest weggevangen had, reeds ter
wijl men hem naar huis droeg, in een
donker zakje begon te zingen. „Dat is
dezelfde vogel", aldus de schrijver, „die
zich het gemis der vrijheid soms zoo
aantrekt, dat hij alle voedsel weigert en
van honger sterft, als het niet gelukt
hem met geweld tot eten te dwingen."
Ten onrechte veronderstelt men men-
schelijke eigenschappen en stemmingen
bij dieren, en deze verkeerde verklaring
belemmert vaak ons inzicht in de na
tuur en verleidt ons tot allerlei onjuiste
gevolgtrekkingen.
Ik meen, dat dit voorbeeld van den
zingenden vogel duidelijk genoeg ver
klaart, in welk opzicht wij onze levens
beschouwing hebben te herzien. Hoe is
het mogelijk, dat het gefluit van den
nachtegaal ons in die stemming van
stille verrukking brengt, die het vo-
geitje zelf niet blijkt te kennen? Een
Duitsch dichter, op wien de rust van
den maannacht indruk maakte, compo
neerde het bekende vers„Goede maan,
gij gaat zoo stilHoe kan de dich
ter de maan „goed" noemen, terwijl hij
toch zeer wel weet, dat de maan een le
venloos voorwerp is? Waarom noemen
wij bergen „trotsch", een stroom „ver
raderlijk", den winter „onbarmhar
tig"?
Wij lachen het kind uit, dat, zoo het
zijn hoofd aan de tafel stoot, de tafel
een klap geeft en zegt: „Stoute tafel!"
En toch doen wij, groote kinderen, het
zelfde, wanneer wij dieren en planten
en delfstoffen gevoelens en stemmin
gen toeschrijven, die zij niet kennen.
Niettemin zullen wij dit blijven doen,
ook nadat wij de onjuistheid van onze
natuurverklaring hebben ingezien. Want
wij menschen spreken niet louter rede
lijk of wetenschappelijk; wij spreken
ook dichterlijk. Ook de nuchterste ver-
standsmensch onder ons is, zoodra hij
zijn mond open doet, dichter. Onze taal
is een taal van dichters, en dient niet
steeds letterlijk, maar veel vaker over
drachtelijk te worden opgevat. Zelfs
sinds een juister inzicht in de natuur al
gemeen goed is geworden, blijft de na
tuur voor ons, wat zij was voor den
dichter van Faust, toen deze zijn mees
terwerk besloot met de erkenning, dat
al het vergankelijke slechts een gelij
kenis is.
Het gezang der vogels, de goede
maan, de onbarmhartige winter zijn
zinnebeelden, waarin wij onze eigen
stemming weergeven. Als wij, onder
een vredig maanlicht den nachtegaal
hooren zingen, is het niet de nachte
gaal, maar zijn wij zelf het, die den
Schepper danken en prijzen. Iemand,
die om een of andere reden verdrietig
is of bedroefd, zal den nachtegaal om
zijn gezang haten en zijn vuisten ballen
tegen de maan.
Stemming is ook bij den standvastig-
sten mensch aan wisseling onderhevig.
Het is de aanleiding, die haar dikwijls
bepaalt. Wie op een vredigen maan-
avond den sperwer ziet uittrekken op
zijn prooi en de vleermuis op jacht be
spiedt en zelf een worm vertrapt onder
zijn voet, en dan gaat denken aan zijn
noodzakelijken strijd om 't bestaan, die
altijd ten koste van anderen gaat, en
zoo voortmijmerend het leven gaat
zien als een kwelling en den dood als
een onbevredigende uitkomst, luistert
naar den nachtegaal niet meer.
Wat is nu het ware, het normale ge
voel tegenover het leven? Mogen we op
gewekt zijn om de in wezen wreede
kleur en fleur van den zomer? Moeten
we somber zijn ondanks al wat rondom
ons lieflijk is en wel luidt?
We mogen niet en we moeten niet; de
innerlijke noodzakelijkheid van ons ge
voelsleven lacht om redeneering en
voorschrift. We zijn vroolijk of we zijn
het niet. We zijn somber of we zijn het
niet. Ons gevoelsleven regelt zich niet
op bevel; het gaat zijn eigen, vaak on-
naspeurlijken, meestal onbeheerschba-
ren gang.
Zelfs met het stellig inzicht, dat het
leven verschrikkelijk is en de dood nog
verschrikkelijker, kunnen wij stil ver
rukt luisteren naar het zingen der vo
gels en opgetogen staren naar een fel
bloeiende bloem. Dit is de wondergave
van 't leven, en het zou onverstandig
zijn, haar ongebruikt te laten of te ver
nietigen.
Hier staan wij voor een dier levens
geheimen, die het menschenbestaan
waarde verleenen. Deze gave ontslaat
ons van de verplichting, onze levens-
waardeering te bouwen op onze levens
beschouwing, welke inderdaad rekening
heeft te houden met strijd en ver
schrikkingen, die wij niet mogen ver
bloemen. Romain Rolland, de pleitvoer-
der voor heldhaftigheid in dit bestaan
vol verbijsterende ellende, besluit zijn
roman Jean Christophe met den uit
roep: „Het leven is een tragedie.
Hoera!" In dezen uitroep is de kwellen
de tegenstrijdigheid opgeheven. C.
Vergadering van 15 Mei 1924.
't Is alweer hommeles geweest in onze raads
zitting.
Ze hebben elkaar de waarheid willen zeggen,
doch vergaten daarbij dat de waarheid niets
dan de waarheid is. Dat door elkaar wat toe
te bijten, daarbij zichzelf vergetend, men de
waarheid niet dienen kan, daaraan dacht men
niet.
Vooral één achtbaar lid ging zich heel erg te
buiten.
Aan hem dacht ik toen ik las in zeker boek:
maak van 't streven naar waarheid uw
„hoofddoel, uw eenig doeloffer alles op
„aan dit streventrek naar de woestijn en
.denk, peins, overweegtwijfel.... over-
„weeg nogmaals, en weder, en nog eens....
„altijd door, altijd opnieuw.
„Rek uw begrip tot de uiterste grens der
„mogelijkheid van kennen, kunnen, weten en
„begrijpen.
„Schroef uw denkvermogen op tot de hoogste
„mate van bevatting.
„Span uwe gedachten voor de logge vracht
„van alle onopgeloste vraagstukken.... zweep
„ze voort met de kracht van uwen wil tot ra-
„ders en zeelen kraken.
„Hebt ge dit alles gedaan?
„Als ge dit zult gedaan hebben tot uwe ziel
„vermoeid is.
„Als ge dan eindelijk meent iets te hebben
„geleerd, iets te weten, iets te begrijpen.
„Keer dan terug, en zeg:
„Broeders, ik geloof, deze zaak is alzoo.
„Dan zal er afscheiding zijn tusschen wie u
„hooren."
„Wij moeten hier onzen tijd verbeuzelen om
maar steeds weer naar dergelijke praatjes te
luisteren, terwijl wij daar niet van gediend zijn
en er bovendien nog op moeten antwoorden",
ahoo sprak een zeer edelachtbaar raadslid te
gen een eveneens achtbaar raadslid.
Dat was een insinuatie.
Dat was een beleediging voor den heer Otto
zoo erg, dat hij zweeg. 1)
1) Slechts één maal, wel een half uur later,
na de thee, maakte de heer Otto een toespeling
toen hij op de hem eigen manier als terloops
sprak over „onze waardige collega, den cen
sor morum van onzen Raad, die blijkbaar het
spreekwoord van den balk en splinter niet
ken, die nu wel weer van gebeuzel zal spre
ken.
VAN 18 MEI
TOT 15 JUNI
VAN 10-4 UUR
BL'DAALSCHEWEQ 148
VILLA „SORCH-VLIET'
En de voorzitter zweeg!
Dat wil zeggen, riep niet tot de orde dat zeer
edelachtbaar raadslid, dat zich zoo heel erg te
buiten ging.
Wat dus wil zeggen dat Z.Ed. toestemde; óók
vond, dat die insinuatie gezegd mocht worden.
Generaliseeren is gevaarlijk.
Ik kan mij toch niet indenken, dat alle raads
leden instemden met de woorden, zóó ondoor
dacht uitgesproken. Zelfs dat er één raadslid
mee instemde.
Dat „wij" zal ik dus maar in „ik" veranderen.
Ten gunste van dat zeer edelachtbaar raadslid.
Niemand zal ontkennen dat de heer Otto
scherp is in zijn betoogen, de puntjes op de
i zet, tracht wat scheef is, of scheef was, recht
te maken handelt of spreekt in het waarachtig
belang van degenen die hem hebben verzocht,
per verkiezingsbiljet, plaats te nemen in het
bestuurscollege van onze gemeente.
Niet dus spreekt of handelt uit eigenbelang.
Meestal heel goed georiënteerd is omtrent het
feit of de personen, waarvoor hij spreekt.
Welnu, dan is dat scherp-zijn ook te verge
ven.
Maar dan mag er ook niet van „praatjes"
gesproken worden, en als dat dan toch gedaan
wordt, dan mag een voorzitter dat niet toela
ten. En als een voorzitter dit dan toch toelaat,
dar. toont hij daarmee niet zijn besten kant.
'n Bezem waarmede gereinigd wordt kan niet
rein blijven.
Dit ter inleiding.
XXX
Die mijnheer Grimmon, handelaar in motor
brandspuiten, is een handige zakenman. Hij
biedt een motorbrandspuit voor een koopje
aan, een 7 a 8000 gulden, naar ik meen, bijna
te geef, doch zegt er bij dat dit koopje slechts
tijdelijk is. Zoodra „de zolders niet meer kra
ken" en na de raadszitting zal dat kraken wel
afgeloopen zijn, wordt de prijs met enkele dui
zendjes verhoogd.
De heer van Kessel wilde maar toehappen.
Zoo'n tijdelijk koopje mocht de gemeente niet
laten schieten. Er was thans wat te verdienen.
De heeren Hogenbirk en Laan wisten als za-
kenmenschen wel beter en adviseerden om op
dit koopje niet in te gaan.
Op dat koopje werd dan ook niet ingegaan,
daar er eerstens een hartig woordje over zal
worden gesproken bij de behandeling der ge-
meentebegrooting voor 1925 en er tweedens
rekening zal worden gehouden met de wenken
en wenschen der pas opgerichte vrijwillige
brandweer.
De oudercommissie heeft succes gehad van
haar werk. Gedurende het speelkwartiertje zul
len de kinderen weder gebruik mogen maken
va ndat gedeelte van het Bloemendaalsche
bosch hetwelk Graslaan heet.
Het tweede succes is, dat er thans zal wor
den gezocht naar een geschikt terrein als vaste
speelplaats zoodat in uitzicht is gesteld, dat er
eer. speelplaats zal komen waar de kinderen
desgewenscht den geheelen dag mogen verblij
ven. Hiervoor is genoemd het terrein tusschen
de Boschlaan en de Bosch- en Duinlaan. Door
het aanbrengen van wat boomen aan de zuid-