>er ieën ATTENTIE. Door een abuis is de datum van ons blad blijven staan op 28 Februari, dit moet zijn ZATERDAG 7 MAART No. 9. De Redactie omgeving TWEEDE BLAD Wagenmakerij ZOMEREN Typ* ZANEN Bloemendaal er SCaarlem hotsche Stoffen Vraagt prijsopgaaf -OVERVEEN Voeten en Schoenen. aarktl, Tel. 14376 'OREN „HALLER" :aniseer-ïnrichting ograaf Haarlem Wed. J. de Reiger „Bloemendaalsch Weekblad" ZATERDAG 7 MAART 1925 65, Haarlem 12470 )sla an 35 flOUD VAN TUINENl soorten heesters jd VAN tennisbanen! V; fc 5 t 0 o n e e l. fragmenten. BBBBHHlBBflBBflBHBEHBflES! inigbrandend .LE, het duurzaamste 5 LIKWERK R' Familieschalen :er billijke prijzen U BBBBIBBHIBBBBSBBBBBHj 'TSCHERT HILVERSUM aat 12 - Tel. 2493 voor allo voorkomende TIKELEN VAKKUNDIGE ADRES No. 9- 11258 nt 1819 TELEF. 12155 irteering N- EN SERRE-MEUBELEN lakte Reis- en Waschmanden, REPARATIE-INRICHTING TELEFOON 22242 QRUTTERSWAREN 1 VLEESCHWAREN CHOONM AAK ARTIKELEN .ker - Sfapentorenvest 54 zomercollectie van prima ing 'Speciale prijzen /aardigen van alle soorten voor nieuw en reparatie ten wagens au aan Niels komen, zijn besten e hem nu sedert jaren zoo vlij-; igen zoon had gediend, geholpen!; was het arme koeherdertje, hel :hte boerenknechtje, de verlatene roene belijdenispakje op eenmaa ïan geworden, f dacht niet het meest aan dezej r alleen aan dit droevige feit, dalj n, ja eigenlijk zijn eenigen echten! de aarde zou moeten missen, niet", riep hij uit, „blijf toch b'll a Godswil leven. Laat ons samen| blijven?" m de hand en de predikant legde ind op Niels' schokkende schou- -oeid, hij was een jonge man aren, maar zijn hart was en ble£M jongen, die de honing kocht vOöf| zijn eerst-verdiende geld. ouw gediend", zei Lars. ,,God za' e ziel geluk en vrede geven. Ba' led voor Bles zult zorgen, ook ais zijn geworden en niet meer ka' medelijdend jegens de arme men- Dg geld schuldig zijn. Zij hebb®® >eilijker dan de anderen denken het. Hij voelde een prop in zll° j naast Lars' bed en hield dienS en van den volgenden dag lanll lichten, sluimerde Lars met ee" ten den eeuwigen morgen tegen' (Wordt vervolgd.) Als men wandelend of op andere wijze zich langs den weg beweegt, en oogen heeft voor loo- pen en het gebruik maken daarbij van schoenen door de massa, wat meestal eerst dan door ons wordt gade geslagen, als men zelf reeds bezig is dc voeten of althans zijn schoenen te voelen, dan komt men er toe de vraag te stellen, wat is nu eigenlijk de goede manier van loopen en hoe moe ten mijn schoenen zijn, om dat loopen zoo goed en zoo lang mogelijk te kunnen doen, zonder slijtage aan de voeten te krijgen? Zonder slijtage aan de voeten, m.a.w. dat hij die met goede voeten zijn taak in het leven aanvangt, deze zoolang mogelijk normaal weet te houden, en steeds zonder pijn en te spoedige vermoeidheid veerkrachtig de voetfunctie uit kan voeren, zelfs tot op hoogen leeftijd. 'Dit is in de eerste plaats afhankelijk van onze voetvoorwaarde, die wij bij den aanvang van het leven hebben mee gekregen, en hoewel nu behoudens een hoogst enkele uit zondering, bijna alle menschen met goede voeten geboren worden, zoo wil dit 'nog niet zeggen, dat die voetvoorwaarde van samenstelling, bouw, kracht, verhoudingen, enz., nu zoo zijn, dat men er met de meest groote onverschilligheid maar mee om kan springen en met de gekste schoenen alles van vergen kan. Alles heeft zijn grenzen, voor voe ten met de beste voorwaarden is dat niet te doen of men wordt gestraft met gebreken. Doch hoe moet het gaan als men dezelfde ver keerde gebruiken met voeten en schoenen toe past, ook bij voeten, die hoewel bij den aanvang normaal gevormd, toch ininerlijk alle eigenschap pen hebben voor erfelijke gebreken naar voren te 'doen komen. Het zijn juist die voeten met la tente gebreken die er bet meest zijn en die het eerst onze zorg en aandacht vragen, want voor komen is altijd 'de eerst te volgen weg. Hoe kan men nu weten of de voeten aanleg hebben voor bepaalde gebréken, hoe moet er gehandeld wor den om het onstaan van gebreken te ontgaan of zoo zij reeds bestaan, deze vervorming tot stil stand te brengen of indien nog mogelijk te ge nezen? Op dit punt openen zich vele perspectieven en kan men vele antwoorden geven die tot verbete ring kunnen leiden, doch het eerst en meest waar devolle antwoord zal altijd zijn: zorg van meet af aan voor goede schoenen. Niet in de voeten schuilt het groote gevaar, doch in de schoenen Was dit door het voorgeslacht beter begrepen, dan had den vele een betere erfenis gehad, want verre weg het grootste aantal gebreken, waar de mensch ■■van heden mee tobt, is ontstaan en in het leven geroepen door schoenen van het voorgeslacht. Wordt dit begrepen, dan hebben wij niet alleen plichten tegenover onszelf, doch ook voor wat na ons komt. Hier nu nader uiteengezet wat de prak tijk ons leert; op te merken valt, dat van de 100 voetpatiënten 90% gevonden worden bij de vrou wen, speciaal bij de dames, die schoeisel evenals I de overige kleeding onder de mode rangschikt. Ook wat schoenen aangaat raaidplegen zij de mo de, zoeken oo<k schoenen in vorm en stand, pas send voor de oogen, offeren daarbij bewust en onbewust de waarde van de voeten aan op. De mode is in deze de groote tiran, waaraan men zich met het gebruik van schoeisel niet mag onderwer- jpen en ook niet ongestraft kan volgen. Beter is om het uitgangspunt van de maat-schoenmaker te volgen, die zeer zeker ook heden de mode dient, doch dat doet in de tweede plaats, maar in de eerste plaats de wetten der voeten in acht neemt. |Voor goed blijven der voeten verdient het aan beveling, rekening te houden met de voeten der uders, ook deze geven in vele gevallen stof tot adenken, het is een onbetwistbaar feit, dat als uders, hetzij een of beide op verzakte voeten |staan, dikwijls met knobbels of hamerteenen voor den, ook de kinderen die erfenis zullen krijgen =n verstandig zullen doen, hun keuze van schoei- icl met eenig inzicht te bepalen. rp J slotte heeft het groote waadde, te weten poe men loopen moet en de voeten geplaatst be ooren te worden. In de militaire stand, bij gym- astiek en dansen, leert men bijna eenparig, punt an den voet omlaag en naar buiten, waarmede Jdan bedoeld wordt, dat de teenen wijder van el kaar geplaatst moeten worden dan de hielen. Deze schuine stand van de voeten geven bij de massa aanleiding tot overdrijving, de voeten evenwijdig plaatsen is beter dan de voorvoeten wijd uit el kaar plaatsen, wat te veel gedaan wordt, zoodat de voeten dikwijs hetzij een of beide dwars komen staan en er meer van drijven over >den weg, dan van loopen sprake is, dat niet alleen een zeer onelegante loop en houding geeft, doch tevens van zeer nadeel'ige invloed is op de sta'nd der beenen en niet zonder invloed blijft op het bekken, waar door het gebruik moeten maken van een buikband meermalen verplichtend wordt. Hierbij met eenige voorbeelden aanschouwelijk voorgesteld wat bedoeld wor!dt, die alle aantoo- nen, en waarvan elke dame zich aan haar eigen schoeisel kan overtuigen, hoe zij zelf haar voeten en beenen plaatst. FIGUUR I. In figuur I ziet men duidelijk hoe verzakt en verkeerd <van stand dit paar schoenen in het ge bruik er bij zijn gaan staan. In den aanvang zijn het nog alleen dc schoenen die het niet goed doen, doch bi; voortgezet gebruik nemen ook de voeten zelf die verkeerde stand aan, waarbij niet alleen de voeten gaan afwijken, doch ook de overige dee- len van het lichaam daaronder zullen 'lijden, en de bekende pijnen in beenen, knieën, rug en heu pen daarin 'hun oorzaak vinden. FIGUUR II. W Figuur II loont zelfs den leek duidelijk aan, dat loopen op deze verkeerd staande schoenen, te veel inspanning kost, het loopen een straf en geen ge not meer is, zoodat men zich bepaald tot zitten en het lichaam zonder beweging blijft, wat aa'n- léiding geeft tot zwaar worden, waardoor de alge- heele gezondheid in gevaar wordt gebracht. Bewe ging is verplichtend, loopen is de beste gymnastiek voor het lichaam. FIGUUR III. FIGUUR IV. Figuur IV geeft duidelijk te zien, dat dit slechte schoenen zijn, die te la'ng gedragen zijn, waardoor ook de voeten zijn gaan afwijken. Scheef staand en verkeerd loopen onvermijdelijk het gevolg zijn. Hierbij staat onomstootelijk vast, dat zonder goed maatschoeisel genezing uitgesloten is; wel kan mas sage en heilgymnastiek nuttig werk doen. De ge neeswijze die gevolgd moet worden, wil men re sultaten bereiken, is de oorzaak, slecht schoeisel vervangen door goed maatschoeisel. Hebben ban den en spieren te veel geleden, is eeltvormi'ng en pijn door likdoorns ontstaan, dan moeten en kun nen deze gevolgen doelmatig bestreden worden door de masseur, heilgymnastiek of pedicure, doch onomstootelijk staat vast, dat als goed maatschoei sel niet allereerst toegepast wordt, om de grond oorzaak te verbeteren, alle andere toepassingen zonder resultaat blijven. Vcordeelen van goed Maatschoeisel. 1. Een onberispelijke coupe en model -naar de voet. 2. Prima passing. 3. Eerste qualiteit leder. 4. Geeft een veerkrachtigen gang. 5. Geheel met de hand gemaakt, waardoor het geheel aan sterkte en soepelheid wint. 6. Minder slijtage, daar niets zoo slijt als een niet passend kleedingstuk. 7. Het model blijft tot het laatst toe bewaard. 8. Men ontkomt aan alle ongemakken hierne vens vermeld. 9. Verbetert den slechten gang en dwingt U den voet goed 'neder te zetten. Haarlem. ALEX HUYKMAN. Technisch medewerker van het Vakblad ,,De Schoenmakerij". Figuur III toont aan goede beenen en goede voeten doch slechte schoenen; die er zoo bij staat wat ieder zien kan (zet uw schoenen in die zelfde stand maar voor u op de tafel) doet ver standig, niet met die schoenen door te gaan, denk daarbij niet aan lage hakken, breede hakken, of zware stijfven, en zeker 'nooit gebruik maken van platvoet-zolen. Het gaat in dit geval alleen om de slechte schoenen te vervangen 'door goed schoei sel, de voeten hebben dan nog geen fouten. Loop ook niet het eerst naar den dokter, het gaat om schoenen, waarvoor de maatschoenmaker de eerst aangewezen persoon is, die kan uitmaken of en dat is meestal het geval, de pijnen en moe worden alleen in de verkeerde schoenen zetelt. Doktoren zijn leeken en kunnen geen oordeel over schoenen uitbrengen, waar het bij klachten over loopen bijna altijd om gaat. Stadsschouwburg. „Vorstenschool". Op het programma dezer voorstelling van Mul- tatuli s Vorstenschool" staat, dat zij plaats heeft ter herdenking van de eerste opvoering vóór vijtig jaren'. Die eerste voorstelling hebben wij niet bijgewoond, om de eenvoudige reden, dat we toen nog niet op aarde rondwandelden. Maar het zou ons haast kunnen spijtenWant dat moet me een gebeurtenis geweest zijn! O, het klinkt nog goed en waarachtig en het pakt nog steeds door de vurige overtuiging; het schoone pleidooi voor een edeler samenleving roert ons nog altoos, maar.... in die 'dagen zal de uitwerking op het publiek toch wel een 'heel andere geweest zijn. Zóó iets hadden die brave zielen van voorouders nog nooit beleefd; het was voor die menschen om het te besterven, om van hun stokkie te vallen, om te barsten van kwaadheid, al naar hun aard. Ach, het daaglijksch leven ging zoo netjes zijn gange tje; de menschen hadden alles zoo keurig voor mekaar; alles ble^f zoo echt knus onder-ons, die gehate en beminde pers was er nog niet om het luttelste akkevietje aan de groote klok te hangen, nu, en verder al het andere navenant.... En daar kwam me daar ineens, gunst, heelemaal on verwacht, die akelige man met zijn grooten mond. Niets niemendal was dien man heilig; die ontzag nu letterlijk niemand. De eerbare burgers en hun niet minder eerbare instellingen hadden er den beverik van. We kunnen ons dat zoo voorstellen. Het is nu zoo anders. Die stem, die taal, dien toonaard, we hebben ze sindsdien zoo menigmaal gehoord; zij zijn ons gemeenzaam geworden, maar vijftig jaar geleden was het nog zoo spiksplinter nieuw, dat de stalles en loges en 'het balkon en het parterre echt allemaal hun positieven kwijt waren. En, het moet ook erkend, in onze samen leving is intusschen toch nogal het een en ander veranderd; het stuk moet uiteraard op ons na die vijftig jaar een anderen indruk maken dan toen het geschreven werd, op de tijdgenooten. Zou er wel één Nederlander geleefd hebben, die zulk een geestdrift bij zijn volk ontketend heeft als Multatuli? Die zooveel bewondering en ook zooveel afschuw heeft gewekt? Eén, die ook zoo veel invloed ha'd op de latere geestesrichting? Eén, die zóó in de harten van een groot deel des volks leefde? Ik heb in mijn jeugd deze suggestieve figuur geweldig liefgehad, hem als een apostel, een strijder, een profeet, een dichter gevierd. De jaren met hun steeds weer nieuwe indrukken hebben deze heerlijke jeugdliefde naar den achtergrond gedrongen. Het is schandalig ondankbaar, maar ik had hem bijna vergeten. Maar Zaterdagavond in den schouwburg is het verleden me weer werke lijkheid geworden, heeft die schier vergeten stem weer de oude aandoeningen in mij opgewekt. En ik weet zeker, velen is het als mij gegaan. Velen hebben met mij dien avond de waarheid van Van Deyssel's uitspraak over Multatuli ondervonden: „Er komt nog vuur in zijn graf". Dat het tooneelspel zelf in zijn opzet en uitwer king ons, die zooveel gaver werken van de mo derner meesters leerden kennen, nu en dan nogal wat.... ja, wat onbeholpen voorkomt; dat de sprankelende geestigheid, welke Multatuli's ande re werk zoo vaak kenmerkt, in deze tooneelen vrijwel geheel afwezig is; dat de feitelijke intrige (de gewaande ontrouw der koningin) zoo onduide lijk is uitgewerkt, dat niet één toeschouwer eigen lijk recht vat wat er aan de hand is; dat er veel en loodzwaar in geredeneerd wordt, we bemerken het alles slechts als terloops, we zien 't slechts als den donkeren achtergrond, waartegen het rijke Jicht de edele, schoone gestalte van koningin Louise des te beter uitkomt. Een woord van respekt en bewondering voor mevrouw Alida Tar- taudKlein, die deze koningin Louise waarlijk voortreffelijk weergaf. Welk een overwogen en toch zielvol spel, welk een vlot en tevens statig gebaar en houding, en vooral, welk een meester lijk beheerschte stem en rijk geschakeerde spreek toon. Ook den anderen medespelers mag in 't alge meen een woord van lof niet worden onthouden. Natuurlijk waren er ook wel onder, wie eigenlijk eerder een woord van blaam toekomt, doch één voor één de prestaties der medespelenden te be schouwen, zou ons wel wat ver voeren. De vertoo ning als geheel mocht er zijn, en we zijn 't Vereen. Rotterdamsch Hofstadtooneel erkentelijk voor wat het ons bracht. Als dit gezelschap nog eens met dit stuk te Haarlem komt, moet men vooral niet verzuimen er heen te gaan. S. „De Consequentie van Fatsoen". De Italiaansche schrijver Luigi Pirandello komt ook ten onzent in zwang. Dit is in korten tijd het derde stuk van hem, als we ons goed herinneren. En wij erkennen gaarne, dat de man temidden der gespeelde tooneelschrijvers een goed figuur maakt en bovendien een zeer eigen plaats inneemt. De karakteristiek van dit werk is, dat het uiterst scherpzinnig, sterk dialectisch, op end' op intel lectueel is. En „theater" is het, nee maar, zoo hecht en zoo handig en zoo knap in mekaar gezet als het maar kan! Het bezit de eigenschappen van alle moderne kunst, vergelijk maar eens met de beeldende kunsten, vóór alles bouw, heden- daagsche muziek, zuivere 'techniek, stelligheid, stijl, zonder de aankleedsels van „gevoel" in den vaak flodderigen vorm van sentimen taliteit. die met huilmiddeltjes op slinksc'he ma nier ontroering wekken, de ontroering, welke door het schoone naakte werkstuk der kunst op zichzelf dient te worden opgeroepen. Ziehier het gegeven. Het jongmeisje Agata Renni en de markies Fabio Colli hebben elkander lief, en zouden trouwen, indien Colli, die gehuwd is, slechts zou kunnen schèiden, doch, zooals bekend, wordt dit door de (roomsche) kerk verboden. Ter wille van het „fatsoen" besluiten Fabio en de moe der van Agata, een man te zoeken, die voor den vorm de echtgenoot worden moet van Agata en tevens de schijnbare vader van haar inmiddels op komst gebleken baby. Hij wordt gevonden in den persoon van Angelo Baldovino, een man, die van top tot teen paradox is; die, hoewel man van eer, zich er nochtans niet voor schaamt, deze schande lijke positie in te nemen, en dit met de meest inge wikkelde en opzienbarende spitsvondigheden mo tiveert. Het huwelijk vindt plaats, ondanks de aan vankelijke tegenstribbeling van Agata, die zich ten slotte door de overreding van minnaar en moeder, dat alles gedaan moet worden om den schijn (het „fatsoen") te redden, laat overtuigen. Nadat de schijn-echtgenoot een halfjaar zijn zonderlinge rol heeft gespeeld, waarbij het tot de naarste compli caties komt, alle voortspruitend uit 's mans onmo gelijke positie en zijn pijnlijk ingewikkeld berede neerde optreden, als reactie daarop, breekt open lijk de vijandschap uit tuschen hem en den mar kies. In den woordenwisseling blijkt het dan, dat Agata niet aan de zijde staat van haar werkelij- ken, zij het ook onwettigen, echtgenoot, doch aan die van den schijnbaren maar wettigen. De op zoo zonderling en antipathieke wijze aan haar gehuw de Angelo heeft haar liefde gewonnen, en zij de zijne. Dit is het pakkende menschelijke slot van dit bewonderenswaardige, onmenschelijke^fuk. Bewonderenswaardig vanwege de geestelijke sa mengesteldheid, de redeneerkunstige techniek, de knappe doordachtheid. De gewone maatstaf ontvalt ons hier. Immers dit is geen spel van menschelijke wezens tegen menschelijke wezens; dit is louter 'n ingewikkeld hersenwerkstuk, door den schrijver vernuftig ontworpen; de hoofdpersoon is een intel lectueel bedenksel. De schrijver Pirandello heeft er voor de zooveelste maal mede aangetoond, dat hij een intellectueele van misschien wel den eer sten rang is. 'Waarlijk een compliment, zult u zeg gen. En zoo is het ook bedoeld. In de lijn, welke de kunst gaat, is dit een stijging alweer. Schitte rende hersen-acrobatiek. Een geestelijke salto- mortale. Maar, zoo vraagt men zich af, kan deze geestelijke opzweeping duren? Moet deze span ning niet welhaast breken? Daagt de reactie nog niet? Er zijn er, die reeds snakken naar een nieu wen eenvoud. Na de hedendaagsche geestelijke stormbuien den onuitsprekelijk schoonen eenvoud van den regenboog Maar wat ik zeggen wilde: om tot het 'heden terug te keeren, dit stuk is zeer de moeite waard om te gaan zien. De spelers geven 'het de volle maat van hun talent; vooral Jan Musch als Angelo en ook Stine van den Gaag als Agata waren uit- uitnemend. S. SPORT. VOETBAL. Bloemendaal is de bekerdood gestorven, maar., op de meest eervolle wijze. Dat een overwinning op Sparta tot de onmogelijkheden zou behooren, stond vrijwel vast, zelfs spraken pessimisten van dubbele cijfers, en toen wij de opstelling van bet kampioenselftal hoorden, wisten we, dat er zeer hard door onze jongens gewerkt moest worden, om een dragelijk figuur te slaan. En er is zeer hard gewerkt, zóó zelfs, dat toen de rust met gelijken stand 11 aanbrak, de Sparta-aanvoerder ons ver zekerde, dat hij van een gunstigen uitslag voor zijn elftal lang niet verzekerd was. De ontvangst in Rotterdam en in het Sparta- kasteel was hartelijk. Allen, 'Bloemendalers, werd vrijen toegang tot het terrein verleend, en onder leiding van den charmanten Sparta-secretaris, den heer Schreuder, werd een rondgang over het ter rein en door de inrichting ondernomen, die ons in extase bracht over 'de ongekende weelde en (practische) luxe waarin spelers en toeschouwers van deze kerngezonde en populaire vereeniging zich mogen verheugen. Wij vernamen, dat Sparta 500 werkende leden en 1500 donateurs heeft in geschreven, en dat zelfs in de jaren der decadence, toen Sparta geen eerste klasser was, de groei geen oogenblik stil stond, en het publiek in even groo ten getale „Spangen" bleef bezoeken, een bewijs, hoe groot de liefde der Rotterdammers voor 'dc rood-witten is. Ook werd er van officiëele zijde blijk: gegegen, toen één der nieuwe straten „Spar- tastraat" gedoopt werd. Voor den aanvang van den wedstrijd werd het Sparta-elftal in haren aanvoerder „Cas" Ruffclse door verschillende sprekers, onder het aanbieden van bloemen en een kampioensvlag gehuldigd. „Bloemendaal" bood bij monde van haren voor zitter een bloemenmand aan, welke attentie ten zeerste geapprecieerd werd. Scheidsrechter Romeijn (die nog al eens over hoop lag met den off-side-regel, doch overigens verdienstelijk floot) doet de volgende elftallen aantreden: SPARTA. Cohen v. Zwieteren Fuchs v. Gils Oosthoek Stheeman v. d. Mark Ruffelse Andeweg Formenooy v. Mensch R. Strik M. Jansen C. Bakker G. Strik G. K, Niemann P. Sabelis H. Beijk H. Loerakker D. Kroon J. Sunter BLOEMENDAAL J. Beijk Beide partijen tellen dus een invaller. Sparta voor haar doelverdediger Roem, en Bloemendaal voor haar linksbinnen Parson. Het tererin, op maximale afmetingen uitgezet, is gla'd, waarvan onze spelers, vooral in het begin veel last hebben. De Sparta-voorhoede, uitste kend gevoed door de middenlinie, die onophoude lijk mee ten aanval trekt, vertoont onmiddellijk een groote activiteit, en reeds spoedig lost Ruf felse een listigen schuiver in den uitersten hoek. Beijk doet een schitterenden uitval en redt ten koste van een corner, die echter niets oplevert. Waar de middenlinie van Sparta geregeld mee aanvalt, ontstaat er op 't middenveld meermalen Hieronder volgt een kleine greep uit het door zoov ijlen genoemde en geroemde boek „Droom koninkje van wij'en den heer Herman Heijermans. Den morgen na den nacht, waarin 't zusje gebo- fen werd, lei t manke kereltje al heel vroeg wak ver. Zoo toen t zonlicht, molliger van damp op y gordijnen dan anders, joliger kwinkeleerend *an de vogels iin de tuintjes en op de daken, 't jtamertje binnen-tuimelde, was-ie zooals iederen ochtend uit t lage bed gewipt, om bij 't groote ^ledikant in de voorkamer moeder en vader ?oeiendag te zeggen en om 't wonder, 't Teemde, beangstigende van 'n uit-de-wolken- gekomen-meisje te zien. Maar toen-ie den deur knop van de sinds dagen ontwende moeders-kamer jin 't kleum-trillend handje hield, klonk achter 't plotsstugge paneel 'n stemmetje, 'n heusch-echt ptemmetje, 'n stemmetje dat niks zei, geen woor- 'cn, die je verstond, geen klanken, die je begreep, U- opstandig, boos klaagstemmetje, of ze niet wou aat-ie in z'n hemmetje en z'n ongewasschen snuit Zoo maar binnen-kwam. Met trillende lippen ?i-ie mee zou gaan huilen was-ie, met z'n wang jjogen den gestukadoorden wand, blijven luisteren de beneden-buurvrouw, die den huissleutel ge- pegen had, de trap op kwam, en 'm zei: ,,Nee, Voert, jongetje, moeder ken je nou niet hebben!., je mag niet zoo vroeg door 't huis spoken!.. ruip maar weer gauw onder de wol tot vader bij je komt.." Weg was-ie geweest, bezeien-van- schuwheid bij de streeling der ruwe arbeidshand, die voor 'n paar weken, in 't tuintje benee, 'n kip d'r nek om had gedraaid, toen buurvrouw vijf en twintig jaar getrouwd was, en ze tot laat in den nacht zoo gesmulpaapt en geschranst hadden, dat vader midden in z'n slaap 'n heel gemeen woord, „gedoome", gezeid had. In z'n ibedje terug, onder 't dek, 't lekkerveilige dat 'm als 'n donzig grotje om-spon, hoorde-ie 't verre klaagstemmetje nog. Waarom huilde dal kind nou, terwijl zij bij moeder in de kamer mocht blijven, en hij voor 't allereerst van z'n leven niet binnen mocht? Waarom dee de nieuwe „zuster" dadelijk zoo naar en vervelend? 't Begon goed hcor, met allemaal geknies, net als 't mensch-van- 'benee, dat heele dagen gezeurd had over de dak pan, die naast de waschtobbe gekeild was en, 'n Merakel-voor-God, nog geen haarbreedte van 'r hcofd neer was gesmakt.... Maar dan in de weer aan-luwende stilte van 't huisje, mee-genomen door de zoete uitstraling van de vlammende gebeurtenis, gespannen van zenuw-tinteling als toen-ie met va der voor zaken mee in 'n trein mocht, of toen ze 'n dag met z'n drieën aan zee geweest waren, en vader pootje gebaad had hij mocht niet om z'n horrel voet, die r naakt zoo kemiek uitzag meegenomen door t vreugde-gezoem van je-wist-niet-waarvoor, maar r was iets fijns, ibegon-ie 't ouwe spelletje van hardop praten met vrienden in- de buurt, 'r Was niks zalegers as zoo in je eentje, 't Gele Lancaster bioeide in» zonnelieht. De klimopblaeren wierpen 'r schaduw-hartjes, schaduwloovers, schaduw-kabou- ters op, en daartusschen bekloven spreeuwen en musschen met snavels van-heb-ik-jou-daar d'r op- builende kropborstjes, of ze bezig waren 'r haar te knippen, as de barbier-van-de-hoek, die Goedhart hiette en 'n wrat op z'n neus had. Zwart waren zc allemaal as nikkers, de schaduwvogels en scha- duwblaeren en 'n schooierstreken as ze onder me kaar uithaalden! Smiegies, hoor! „Nou zal ik jul lie is wat zeggen", praatte-ie de venster-geluwing tce: „Ik heb vannacht 'n zuster gekregen, zoomaar ineene. Gister, toen ik bij ju1,lie op 't dak was, was ze nog niet in d'r bedje, en nou huilt ze al om d'r zin te krijgen, maar dat doen me vader en moeder toch niet. Ze is al wat groot, me zuster, en 'n mooie kleeren as ze gekregen het! Ze het haar zoo lang as me moeder, met haarspelden d'r in en 'n fluweelen sleepjapon en ik ben d'r oudste broer. Ja, of jij nou nee knikt, jij met je pluimstaart: ik lieg niet. Je mag niet liegen. Lie gen is zoo vies as snoepen. Ze kan d'r bord leeg eten, dat er geen kruimel overblijft, en 'n kroezen melk as ze drinkt! We gaan daar dadelijk met z'n tweetjes ik ben één, moeder twéé, vader drie, zij viér na me zolderkamer prenteboeken lezen, en dat maggen jullie, as je tenminste niet zoo'n heidensch lawaai maakt, door 't raam dat vader gister op slot het gedaan, me zussie komen kijken. Ze hiet: dat weet ik zelf nog niet. Ze hiet Sneeuw- witje, Duimelijntje, Smaragdje, omdat ze ringen het, die schitteren as de sterren! Zal ik je is wat van me zussie vertellen?.... Op 'n nacht toen Duimelijntje in 'r bedje lee, kwam 'r zóó'n kokker van 'n kikker met zóó'n gr o- te mond met allemaal slagtanden na binnen en die Z'ee: brèkkèkkèk da's 'n goeie vrouw voor me zoon en toen nam-ie Duimelijntje in d'r nooteschaal in z'n lange, groene armen en toen sprong-ie 'r mee in de beek op 'n plompeblad Bij 't rusteloos tjilpen der vogels, 't lentespel der silhoeët-rakkers op den zonne-plas, klonk z'n klare jongens-stem, groeide 't verhaal van de vis- schen, de meikevers, de veldmuis in 't korenveld, den mol, de doode zwaluw die weer levend werd en in de zonnebundels verdween, 't doorschijnend kleine prinsje, waarmee ze trouwde toen ze witte vleugels gekregen had en van bloem naar bloem kon'vliegen. Nog veel, véél meer had-ie ze kunnen vertellen, wijs en stellig, soms met ernstige rim pels in 't betoogende voorhoofd, en met sombere verschrikkingen, in de 'm zelf stuip-angstjes ge vende stem, als-ie aan de gedeelten, die-ie akelig vond, toe was. Maar vader, bang voor 'n tweede ruzie met de fabriek wegblijven na de herrie van gister was zoo zeker je ontslag as tweemaal twee vier de fabriek had 'r vierkant maling an of je 'n doch ter van meer as zeven pond had gekregen vader, met z'n boterhammen-zeiltje in de hand en den hoed op z'n hoofd, kwam 'm goeienmorgen kussen. „Dag, mannetje-met-je-blauwe-oogen: zul je heel stil voor moeder wezen?En zul je je goed laten helpen door buurvrouw-van-benee, die zoo lief is om moeder en zusje op te passen?" „Mag ik opstaan en bij d'r, Drie?.... Ik zal op me teenen loopen en zoo zachies praten, zoo za- cbies „Nee, mannetje, vandaag niet morgen mis schien, as de dokter geweest is." „Waarom niet?'' „Omdat moeder den 'heelen nacht niet geslapen heeft". „Waarom heeft moeder niet geslapen?" „Omdat 't zusje gekomen is." „Heeft dat kind zoo'n leven gemaakt?" „Nee, mannetje,'' trachtte vader uit te leggen, en op den rand van 't bed zat-ie te glimlachen: „leven gemaakt heeft ze niet, maar kleine kinderen hui len altijd, as ze moeder en vader voor 't eerst zien Dat hoort 'r bij ,.0!' zei 't joggie, of-ie 't begreep: „wat zee ze?'' „Ze zee niks." „Vroeg ze niet na 'r groote broer?" „Dat denk 'k haast wel, maar ze huilde zoo, dal 'k 'r niet verstond. Je kan niet huilen en praten tegelijk, wat? Zul je nou stil blijven liggen tot buur vrouw je helpt?" „Mot dat mensch me helpen?" „Ze za! je ankleeden en je boterhammen snijjen." „Ik lust geen boterhammen van die d'r handen." „En ik dan? Heeft ze de mijne niet klaargemaakt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1925 | | pagina 5