loen de hans nam
Tweede Blad
FEUILLETON
Brieven van een winkelier
in ruste.
Radio-Programma.
van het
Bloemendaalsch Weekblad
van Zaterdag 18 Juli 1925.
Landbouw en Veeteelt.
den boterhandel, dat landbouwvakseholen
zouden worden gesubsidieerd, landbouw
proefstations opgericht en diverse maatrege
len genomen t.a.v. de regeling van het
landbouwonderwijs, de verbetering van het
paardenras enz.
Een belangrijk feit was, in 1897, de instel
ling van een afdeeling Landbouw aan een
der departementen en de benoeming van
een Directeur-Generaal als Chef dier afdee
ling. In latere jaren is, zooals men weet, een
afzonderlijk Departement van Landbouw
ontstaan. Sedert is Landbouw echter bij het
Departement van Binnenlandsche Zaken ge
voegd, een daad, waartegen uit landbouw-
kringen ernstig is geprotesteerd.
Van grooten invloed op de uitbreiding der
landbouwseheikunde en hare toepassing in
den landbouw in Nederland was de op
richting der Rijkslandbouwproefstations. Het
eerste station werd in 1877 te Wageningen
gesticht. In 1893 werd aan het Rijksland
bouwproefstation te Hoorn een afzonder
lijke bacteriologische afdeeling toegevoegd
en in 1901 een Proefzuivelboerderij.
In 1819 stichtte de Regeering een veeart
senijschool; einde 1821 vingen de lessen aan.
In 1890 ging de Regeering over tot de be
noeming van Rijkslandbouw- en Rijkstuin-
bouwleeraren, terwijl in 1893 begonnen werd
met de opening van landbouw-winterscholen.
De eerste tuinbouwschool werd in 1896 te
Naaldwijk opgericht. Als centrum van het
landbouwkundig onderwijs kan men de
Landbouwhoogeschool te Wageningen be
schouwen. Te Bolsward werd in 1889 een Zui-
velvakschool geopend. Sinds 1901 leiden be
voegde onderwijzers land- en tuinbouw-cur-
sussen. Verder zijn ter behartiging van de
belangen der zuivel-industrie Rijkszuivelcon-
sulenten werkzaam, terwijl de aangestelde
Rijksveeteelt-consulenten tot taak hebben de
belangen van de veeteelt te behartigen.
Ofschoon deze mededeelingen over hetgeen
thans in het belang van den landbouw en
de veeteelt wordt gedaan, geenszins aan
spraak maken op volledigheid, blijkt hieruit
toch wel voldoende, dat de toestand sinds
1884 ontzaglijk is veranderd en er nies on
beproefd wordt gelaten om den landbouwer
veehouder wetenschappelijk voorlichting te
geven. J.
Het „Algemeen Handelsblad van Zondag
5 Juli bevatte het volgende stichtelijke
artikel van onzen plaatselijken Herv. pre
dikant:
SOUVEREIN LIEFHEBBEN.
En het geschiedde na vele dagen,
als de koning van Egypte gestor
ven was, dat de kinderen Israels
zuchtten en schreeuwden over den
dienst; en hun gekrijt over hun
nen dienst kwam op tot God.
En God hoorde hun gekerm, en
God gedacht aan zijn verbond met
Abraham, met Izak en met Jakob.
En God zag de kinderen Is-
raëls aan, en God kende hen.
Exodus II23-25.
Er valt natuurlijk niet aan te denken in
deze korte meditatie het verband waarin de
boven aangehaalde woorden in den bijbel
voorkomen uiteen te zetten. Ik zeg er hier
nu maar alleen van dat zij staan in de ge
schiedenis van Mozes en van den uittocht
van Israël uit Egypte.
De man die ze neerschreef deed dit met die
typisch antieke breedvoerigheid, waar wij
met onzen telegramstijl wel aan ontwend
zijn, maar die vele fragmenten van den
bijbel zoo statig van taal maakt.
Mij heeft deze breedvoerigheid juist hier
getroffen omdat zij hier blijkt méér
te zijn dan een stijl-allure; per slot van reke
ning kan hier geen enkel zinnetje gemist
worden zonder beschadiging van den inhoud
van de geheele periode. Want hier staat nog
héél iets anders dan dat God Israël in zijn
ellende te hulp kwam hier is een zich ver
diepen in wat elders zoo wonderlijk-teer ge
noemd wordt: „de innerlijke bewegingen
der barmhartigheid onzes Gods."
Nietwaar, alles wat er op aarde gebeurt in
deze drie verzen is het „zuchten en schreeu
wen" van de kinderen Israëls; dan is er in
de tweede plaats de gang-naar-boven van die
jammerklachten: „hun gekrijt kwam óp tot
God"maar dan gebeurt om zoo te zeg
gen al het verdere in den hemel: God hoorde,
God gedacht. God zag aan, God kende.
Voor wie aan de bijbeltaal niet gewend
is, zij er hier aanstonds bijgevoegd dat
„kennen" in den bijbel dikwijls praegnante
beteekenis heeft; de Leidsche vertaling heeft
dan ook: en God sloeg acht op hen. En als
wij letten op wat er volgt: het verhaal van
Mozes' roeping en het begin dus van het be-
vrijdingswerk, dan heeft: „God kende"
eigenlijk de beteekenis, althans den inhoud:
God kwam tusschenbeide.
M.a.w. en het zij met allen eerbied ge
zegd: wij hebben hier de beschrijving hoe
een „acte Gods" tot stand komt in God zei
ven. Zooals men beschrijven kan hoe bij een
mensch een bepaalde acte als b.v. het ophef
fen van zijn vuisten in toorn tot stand komt:
hoe langs den weg van zijn gezicht- of ge
hoorzenuwen een bepaald gedeelte van zijn
hersenen geaffecteerd wordt en een corres-
pondeerende bewustzijns-inhoud ontstaat,
die dan weer de motorische zenuwen in gang
zet, wat ten slotte uitloopt op het ballen
van zijn vuist (ik vraag van tevoren
excuus voor dit schema, maar zoo ongeveer
is 't toch wél) zoo wordt hier beschreven
wat er bij God gebeurt.
Velen zullen dit bijzonder vreemd vinden.
Zij vinden het al het uiterst mogelijke en
toelaatbare dat er in de wereld enkele vage
noties omtrent God circuleeren; dat is hun al
chimérique genoeg. Wat hier dan staat be
schreven, deze innerlijke beweging Gods
moet hun wel volslagen mythologisch schij
nen.
Men kan hun daarom dit antwoorden, dat
menschen die wat méér van God hebben dan
een vage notie in 't geheel niet bang zijn
in de uitvoerigste beeldspraak omtrent God
zich te laten gaan. Er is maar één eisch die
zij aan deze beeldspraak stellen en dat is de
eisch dat zij warm zij en levend en appèl doet
op het geweten.
God hoorde, God gedacht, God zag aan,
God kende.
Mag ik nu één ding naar voren brengen
dat naar mijn besef hier het heerlijkste is!
Midden in de reeks staat: God gedacht aan
zijn verbond met Abraham, met Izak en
met Jakob.
Wat is dat!
Ziet, het is, dat ten slotte niet het gekrijt
van de kinderen Israëls het beslissende en
het keerpunt is, waardoor het dan gebeurt
dat God tusschenbeiden komt maar dat
God als 't ware terade gaat met zichzelf en
dat op grond van wat Hij is iri zichzelf
Israël door Hem geholpen wordt, op grond
van zijn ontferming en zijn trouw.
Hoe diep-religieus is dit en het doet ons
zien hoe deze reeks van menschvormige beel
den ten slotte ver boven alle menschvormig-
heid uitgaat.
Want als een mensch aan een mensch te
hulp zal komen, dan hangt het wél af van
den nood van dien laatste; en dan rijst dus
de vraag: is de nood, is het verlangen naar
hulp wel groot genoeg!
Zoo is het bij God niet en gelukkig ook
maar.
Het hangt niet af van mijn nood, van de
sterkte van mijn gemis, van de kracht van
mijn verlangen, van de mate van mijn geloof
in Hem of Hij zal komen. Dan zou ikzelf
het ten slotte zijn, die langs den omweg van
God, het voor mijzelf in orde maak.
Neen, God gedenkt, Hij gaat met zich
zelf terade en dat is het keerpunt, want dan
komt Hij.
En dit nu is een waarheid die met twee
fronten naar ons toegewend staat: Hij komt:
dat is zijn liefde; Hij komt uit zichzelf: dat
is zijn souvereiniteit.
De mensch die weet dat deze twee bij God
één zijn, weet het heerlijkste dat er in de
wereld te weten valt.
J. C. VAN DIJK.
Bloemendaal.
i
Vinkhuizen, 2 Juli 1925
Mijn beste Jongen
Sinds gisteren dan zijn wij, m'n beste jongen,
wat je noemt „geïnstalleerd". Behanger, schilder
en timmerman hebben hun afscheidssigaartje mee
genomen en je moeder heeft gisteravond het laatste
zoompje aan het laatste gordijn genaaid, zoodat
ons huisje naar binnen en naar buiten er netjes
uitziet. En zoo kan ik nu zeggen, dat van vandaag
af mijn leven als winkelier-in-ruste begonnen is.
Mijn eerste werk zal nu zijn, in het hoekje, dat
moeder voor mij in de achterkamer heeft ingericht
en waar ik een geriefelijk schrijfbureau heb neer
gezet, een brief aan jou te schrijven.
Neen, wees maar niet bang, dat ik van hier
uit mij zal bemoeien met de zaak. Veertig jaren
heb ik mijn beste krachten gegeven aan onzen
winkel, hem grooter gemaakt dan hij was, toen
ik hem overnam van jouw grootvader. Zorg jij
nu, dat je over veertig jaren hetzelfde kunt zeggen
Neen, met de zaak zal ik mij niet meer bemoeien.
Onder de vlag van Looier en Zoon" vaart thans
een nieuwe kapitein, die zelf verantwoordelijk is
voor zijn navigatie.
In mijn vrije uren zal ik evenwel veel nadenken
over het verleden, en over de moeilijkheden, die
ik in het vak had te overwinnen, vooral de laatste
jaren. Wat ik zoo denk, zal ik op papier zetteD.
Lees het. Overdenk het. Doe er je voordeel mee,
als je meent het te kunnen doen. Maar bedenk,
bij alles wat ik je schrijf, dat de levensomstandig
heden voor ons allen verschillend zijn en dat je,
alleen wanneer je zelf geen raad meer weet, je
moet afvragen Hoe zou vader het gedaan hebben
Jij moet op eigen beenen staan. En als je eens
valt, zelf opstaanniet wachten, tot een ander
je helpt overeind komen.
Je zou dan dikwijls lang, te lang, moeten wachten.
Wat ik je nu in de eerste plaats op het hart
wil drukken: Wees trotsch op je vak, op je vak
als krentenweger
Ja, ik heb ze zoo dikwijls hooren afgeven op de
„krentenwegers", maar dan moest ik altijd lachen!
Want, m'n jongen, heel het leven is wegen, meten
en passen. Iedereen, die zijn boterham verdient,
doet dit met wegen, meten of passen. Men zou een
gejammer hooren opstijgen, wanneer wij, neen ik
moet nu schrijven: jullie, krentenwegers, een
week lang de wegerij zouden stopzettenMen
noemt tegenwoordig de winkeliers „middenstan
ders", een woord, dat waarschijnlijk uitgevonden
is door den een of anderen geleerden mijnheer,
die van die dikke boeken schrijft, waarin jij, toen
je op de handelsavondschool was, hebt zitten
leereu. Dit woord heeft een hoop kwaad gesticht
Een middenstander staat tusschen twee andere
standen in, de producenten en de consumenten,
zooals de andere standen tegenwoordig heeten.
Ik moet van die indeeling niets hebbenIk verdeel
de menschen in twee groepende groep, die werkt
met geld en de groep, die werkt voor geld. De
eerste groep is klein, de tweede groot. De winke
lier werkt voor geld, hij ontvangt zijn loon voor
de diensten, die hij zijn medemenschen bewijst,
n.l. te zorgen, dat wat men in het dagelijksche
leven noodig heeft, bij de hand is en in de ge-
wenschte hoeveelheden aan hem, die er om vraagt,
geleverd kan worden. De verdienste van den win
kelier is de belooning, die hij ontvangt voor de
diensten, die hij voor zijn medemenschen verricht.
Daarom is het naar mijn meening zoo dwaas
om te spreken van winkelierswmsf. De winkelier
wint niet! Evenmin als de arbeider wint, of de
fabrikant. Zij v e r d i e n e n. De arbeider, die op
de fabriek van zijn patroon werkt, verricht een
dienst voor dezen en wordt daarvoor beloond. Hij
kan een hooge belooning krijgen, wanneer zijn
patroon veel verdient, d w.z. veel goederen verkoopt
tegen zulke prijzen, dat ook hij verdient. En zoo
is het ook met den winkelier gesteld. Men moet
wat minder over winst spreken. Tegenover winst
staat verlies.» Wanneer Jan wint, verliest Piet. In
het spel is dit zoo. In het leven niet. Daar wordt
verdiend, door dengeen, die werkt. En hoe harder
gewerkt wordt, hoe meer er verdiend wordt, door
allemaal! Waar blijft dan de verliezer? Die is
er niet!
Wanneer jij 's avonds je kas opmaakt en uit
rekent hoeveel je gebeurd hebt voor je verkochte
goed, van dat bedrag aftrekt wat de goederen je
gekost hebben, krijg je het bedrag van jouw loon.
Je hebt dit van niemand ge wonnen, want zij,
die jou het geld gaven, ontvingen in ruil daarvoor
uit den winkel goederen, die zij noodig hadden.
En zij zullen meer uit je winkel weghalen, naar
mate zij meer verdienen. Als winkelier heb je er
dus belang bij, dat de menschen in jouw buurt
veel verdienen en jouw leveranciers zoo veel goe
deren hebben, dat jij je voorraad aan kunt houden.
Dit zijn eenvoudige waarheden, maar, waarheden,
die vergeten wordenEn uit dat vergeten is veel
misverstand over de positie van den winkelier
ontstaan. Men spreekt van hooge en lage „winst
marges" alweer zoo'n geleerd woord terwijl
men zou moeten spreken van hooge en lage b e-
looningen. Immers, er zijn winkeliers, die een
zoogenaamde „hooge winstmarge" maken, maar
die blij zijn, dat zij met hun hooge winsten kunnen
rond komen
Toen je grootvader nog in de zaak was, ver
diende hij op een pond krenten nog niet de helft
van wat jij er nu op verdient. Toch kon je groot
vader wat men noemt ruimer leven, dan ik het
de laatste jaren heb kunnen doen.
Je ziet, m'n jongen, hoe ik op m'n ouden dag
aan het schoolmeesteren slaEn dan nog wel
tegenover jou, die op de avondschool zooveel ge
leerd hebt over allerlei dingen, waarvan ik nooit
„theorie" heb gehad. Toch wil ik het wagen met
dat schoolmeesteren, want misschien vergeet jij
ook die eenvoudige waarheden, waarover ik hier
boven schreef.
Moeder roept me zoo juist om in de voorkamer
de krant te komen lezen en een kop thee te drinken.
Denk er om een voorkamer die ik bezit, een krant
die ik lezen en thee, die ik drinken kan, van mijn
over verdiende geld, niet van mijn winst!
Den volgenden keer zal ik je schrijven, wat ik als
winkelier-in-ruste versta onder winkeliersrerdiensfe
en waarom jij als winkelier geen belang hebt bij
een zoogenaamde „hooge winstmarge", maar bij
een gulden, waarvoor je veel kunt koopen.
Wees, mede door je Moeder, gegroet door je
Vader
ZONDAG 19 Juli 1925.
Chelmsford, 1600 M. 10.50. Weerbericht. 3.50
5.50. Het 2.L.O. Strijkquartet. May Huzley-
sopraan, Dennis Noble-bariton. 5.20. Het
2.L.O. strijkquartet. 8.50—9.20. Kerkdienst.
9.2010.20. Het Olof solisten sextet. Mary
Foster-contra-alt, Lafette-piano, 10.20. Tijd
sein, weerbericht, nieuws. 10.35 Mary Foster
en het sextet. 10.50 Sluiten.
Hilversum, H.D.O. 10.50 M. 3.Kurhaus-
concert door het Residentie-orkest, onder
leiding van Iginaz Meinmark. Soliste: Fan
Smeterlin-piano. 1. Ouverture Rosamünde,
Schubert. 2. Piano-concert f-moll, Chopin. 3.
Suite v. h. ballet „Casse-noisette", Tuchai-
kowsky. 4. Ouverture „De vliegende Hollan
der", Wagner. 8.15. Solisten-concert o.l.v. Prof.
Schneevoigt. Soliste Ilona Durigo-zang. 1.
Ouverture „Oberon", C. M. Weber. 2. a) Noc
turne uit Zomernachtsdroom, b) Scherzo,
Mendelssohn. 3. Aria uit de opera „Ezio",
Handel. Ilona Durigo-zang. 4. Oitava (Die
Moldau), Smetana. 5. Voorspel en Isolde's
liefdesdood uit: „Tristan en Isolde", Wagner.
6. a) Schmerzen. b) lm Treibhaus. cTraume,
Wagner. 7. Ouverture Tannhauser, Wagner.
Parijs „Badio-Paris", 1750 M. 1.05. Orkest
Lucien.
Paris. 8.35. Amateur-communiqué, 20e Es-
peantoles. 9.05. Concert.
Brussel, 265 M. 8.35. Concert, muziek en
zang. 10.20. Nieuws.
Parijs „Eiffeitoren", 2600 M. 6.35. Concert
met medewerking van Mil. Weingartner-
piano, Germaine Dubourdoné-zang, Mile.
Campoeïria-cello, Hr. Dutheil-bas. Causerie
over: „Portez-vous bien", door Dr. Vachet.
Wanneer wij de geschiedboeken raadplegen,
dan wordt het ons duidelijk, dat reeds bij de
cultuurvolken der oudheid (Israëlieten, Egyp-
tenaren) de landbouw in hooge eer stond en
door zijn hooge ontwikkeling een buitenge
wone beteekenis had. Naast de veeteelt be
oefenden de Egyptenaren met groote zorg
den landbouw. Ook de veeartsenijkunde
schijnt in Egypte een lioogen ontwikkelings
graad te hebben bezeten.
Bij de oude volken in Europa kwam, naar
de oudste vondsten te oordeelen, de akker
bouw naast de veeteelt voor. Uit alles blijkt,
dat het rund hun bekend was en door hen
als een begeerlijk bezit werd beschouwd.
De oudste Grieken brachten hun eerste
kennis van den landbouw mede uit hun
vroeger vaderland. Ze kenden reeds den
ploeg en verbouwden op hun akkers, gerst,
tarwe, boonen en erwten.
Bij de klassieke schrijvers Xenophon en
Aristoteles vinden wij frissehe gedachten
over den landbouw.
De Grieken werden in Europa als cultuur
volk opgevolgd door de Romeinen, die vele
vruchten der oud-Grieksche beschaving ver
breidden.
De Romeinsche landbouw heeft ongetwij
feld groote beteekenis gehad voor de volken,
met wie de Romeinen in aanraking kwamen.
De eerste burgers, staatsleden en veld-
heeren wijdden zich in vredestijd aan den
landbouw.
Reeds bij de Romeinen was een soort
dorschmachine in gebruik en de groote betee
kenis der bemesting was hun ook niet onbe
kend. Vermoed wordt, dat het hoofddoel dei-
veeteelt was mest te verkrijgen.
In de eerste tijden van de vestiging der
Germanen vormde de veeteelt met den land
bouw den grondslag van het economisch le
ven. Daarom is het niet te verwonderen, dat
bij de Romeinen in de Germaansche landen
talrijke en aanzienlijke kudden vee werden
aangetroffen.
De geschiedenis vermeldt o.m., dat ook
Karei de Groote zich met de technische en
wetenschappelijke verbetering van den land
bouw heeft beziggehouden.
Omstreeks de 12de en 13de eeuw waren in
ons land landbouw en veeteelt het meest ont
wikkeld in Holland en Zeeland. Zij verkre
gen beteekenis toen de bedijkingen werden
uitgevoerd. In 1288 reeds was West-Friesland
met een dijk omringd. In Friesland beteeken-
de de landbouw in de middeleeuwen minder
dan de veeteelt. Vanouds werd de veeteelt
bij de Friezen geroemd. Hun ossen leverden
het leder voor de pantsers en schildbedekkin-
gen der Romeinsche soldaten.
In het midden der 16de eeuw was in de
provinciën Noord- en Zuid-Holland, Fries
land en Groningen de veeteelt het hoofdbe
drijf der bewoners.
Uit het vorenstaande blijkt, dat landbouw
en veeteelt niet alleen in het buitenland,
maar ook in ons land door alle eeuwen heen
van groot belang voor de bewoners zijn ge
weest.
Toch kwam op de tentoonstelling, in 1884
te Amsterdam gehouden aan het licht, dat de
Nederlandsche landbouw ver achterstond
bij den buitenlandschen. Men ging beseffen,
dat samenwerking noodig was en dit gaf
aanleiding tot de oprichting van het Neder-
landsch Landbouw-Comité, waarin afgevaar
digden van de groote landbouw-maatschap-
pijen zitting namen. Een Staatscommissie
werd benoemd om een onderzoek in te stel
len naar den toestand van den landbouw in
Nederland. Deze commissie achtte het wen-
schelijk, dat er wettelijke maatregelen zou
den worden genomen tegen de knoeierijen in
Uit het Amerikaansch
door
HOMER CROY 3)
Hij was een aanhanger van Ingersoll
en veel van diens meest hartstochtelijke
passages kende hij van buiten. Zelfs bij zijn
pleidooien hield hij ervan aanhalingen te pas
te brengen van den „grooten en machtigen
Ingersoll", van den „miskenden geloover in
de zuivere menschheid van Jezus", van den
„eenvoudigen man met de zilveren tong, die
even eenvoudig stierf als hij leefde." Dit
was meteen een toespeling op de soort van
geloof, die toen in Junction City populair
was, namelijk, dat Ingersoll, toen hij gevoel
de dat zijn laatste uurtje haast geslagen was,
aan zijn doodsbed een geestelijke ontbood
en met den troost der kerk stierf. Nooit liet
Chew een gelegenheid ongebruikt voorbij
gaan om dit tegen te spreken en niettegen
staande alles was hij in staat den leider dei-
atheïsten zoo te loven, dat zelfs de meest
devote leden van den kerkeraad er geen
wrok over konden gevoelen. Tot diep in de
late nachtelijke uren placht hij de „Eeuw
der Rede", de „Misslagen van Mozes" en den
„Oorsprong van het Menschdom" te lezen,
waarbij dan zijn lamplicht door geen gordij
nen gehinderd, tusschen het geboomte van
zijn tuin doorscheen. De menschen, die uit
de avondkerk kwamen, liepen erop toe. Maar
al mocht ook misschien eenig verlies van
praktijk het gevolg zijn van zijn gedecideerd
geloofsstandpunt, merkbaar was 't niet. Het
was algemeen bekend, dat als hij niet geloof
de aan de rechtvaardigheid van een cliënt
of aan de eerlijkheid van een zaak, hij wei
gerde zijn rechtskundigen bijstand te ver-
leenen. Dat gaf hem een zeer bijzonder ca
chet.
De geelkoperen knop van de zondagsschool
deur draaide alweer, maakte zijn bekende
klikkende geluid en de deur ging langzaam
open. Een lange schrale figuur met een lan
ge, fladderende zwarte jas verscheen en
begaf zich op het podium, een bijbel met
versleten band van zacht leder stijf onder
den arm geklemd. Onder zijn ooren bevond
zich aan eiken kant een lang bakkebaard
achtig groeisel, dat al grijsde. De man liep
houterig over het platform en de superin
tendant wuifde hem met heel wat minder
complimenten naar een stoel, dan hij voor
den heer Chew gebruikt had. De lange,
schrale man met zijn breede schouders aan
vaardde stil de aangewezen plaats, liet zich
zachtjes op zijn knieën neer en verborg zijn
gelaat in de handen. Zoo bleef hij eenigen
tijd geknield op den vloer liggen, stond dan
plotseling overeind en scheen eerst nu de
aanwezige menigte te ontdekken. Deze man
was de vader van Guy.
Toen Adriaan Plummer weer rechtop
stond, met den afdruk van den stoel op zijn
voorhoofd, zag hij Chew. Hij doorleefde een
kort oogenblik van verrassing, alsof er een
flauwe hoop in hem was ontstaan, dat de
advocaat ten laatste de dwalingen zijns
weegs had ingezien, maar al heel gauw
werd de ondeugende glans van Chew's oogen
te duidelijk. Inplaats van naar Gods huis
in nederigheid en eerbied te komen, kwam
hij spottend. Plummer had den steeds verder
strekkenden invloed van Chew opgemerkt,
eerst met eenige vage vrees, later met steeds
grooter wordende ongerustheid. Het opko
mende geslacht was al te vrij in zijn spre
ken en denken; bij de jongeren werd niet
langer het diepe en duurzame geloof gevon
den; twijfel en critiek waren de school bin
nengeslopen en nu was een openlijk belijder
van de leer der Agnostici, die als zoodanig
algemeen bekend was, voorzitter van de
schoolcommissie geworden. Adriaan Plum-
mer's hand bewoog onrustig over zijn bijbel.
De superintendant dribbelde heen en weer,
verschoof stoelen en boog zich voorover om
nu eens met dezen, dan weer met dien stu
dent te fluisteren, onderwijl de waterkan
vullend en de vlag van het college nog eens
verschikkend, zoo, dat zij meer tot haar recht
kon komen.
„Het gebed kan beginnen," kraaide hij.
Guy zag zijn vader in zijn volle lengte
opstaan, de oogen sluiten onder zijn groote,
borstelige wenkbrauwen en zijn gelaat naai
den hemel wenden. Er ontstond een geritsel
van opstaande menschen, van op den grond
glijdende boeken en het geratel der palm
bladwaaiers, als zij ter zijde gelegd werden.
Onbewegelijk wachtte Adriaan Plummer tot
het stil zou zijn en toen weerklonk zijn stem
over de toehoorders en naar gelang hij vor
derde, verhieven zich zijn handen in devote
gebaren. Mocht God willen neerzien op deze
geringe vergadering, in Zijn Naam bijeen
gekomen, en mocht Zijn zegen nederdalen
op deze jongeren, die op den drempel des
levens gereed stonden hun reis door de we
reld te aanvaarden. Er lag gevoel in zijn
gebed en het had de macht van den ernst,
maar Guy had zulke aanroepingen Gods al
zoo vaak gehoord. Hij hief het hoofd vol
doende op om de zonderlinge, weinig aan
trekkelijke houding van zijn vader te kun
nen zien; zijn eene mouw was opgeschoven
en liet de gummiemanchet bijna geheel on
bedekt. Onder den vergulden knoop ver
toonde zich een zwarte plek. Een on
behagelijk gevoel bekroop Guy. Zijn
vader wilde nooit eenige zorg aan zijn klee
ding besteden, en Guy hechtte daar juist
zoo aan. Het was zelfs nog eerst sedert en
kele jaren, dat zijn vader manchetten had
willen dragen en niettegenstaande zijn moe
der die steeds met water en zeep waschte
voor hij in het openbaar verscheen, wilden
zij maar nooit schoon zijn. Plummers leven
was te veel vervuld van geestelijke dingen
om aan de netelige kwesties van kleeding
nog aandacht te kunnen schenken.
Guy gluurde schuin uit, zonder het hoofd
te verdraaien. Als Bee dit alles ook eens op
merkte! Maar haar oogen waren veilig neer
geslagen en Guy ademde weer wat vrijer.
Toen werd Guy zich plotseling bewust van.
iets nieuws in het gebed van zijn vader. Zijn
vader smeekte om genade en vergiffenis
voor hen, die spotten, voor hen die twijfel
den, en voor lien, die zoo weinig geloof had
den, dat zij hun blikken niet kondeu ver
heffen boven de kleinmoedige weifelingen
en ertoe kwamen zich een oordeel aan te
matigen omtrent den Schepper van het on
eindige heelal. Toen werd Guy zich bewust,
dat zijn vader Chew tot geloof wilde opwek
ken. Er kwam meer hartstocht in zijn stem
en in zijn toewijding wendde hij zich half
in de richting van Chew. Zijn lange, beenige
hand kromde zich zoo sterk om den ouden
bijbel, dat deze ervan oprolde. Zijn stem
zette zich meer en meer uit en vibreerde
daarbij; hij sleepte zichzelf mee in het vuur
van zijn gebed. Guy zag Chew staan met onge
bogen hoofd, zijn bekenden glimlach om de
lippen en met eene uitdrukking van ver
rassing naar zijn vader gewend. De bedoe
ling van den dominee was al te duidelijk.
En nu zag Guy de toehoorders de oogen
opslaan, eerst heimelijk, doch spoedig zon
der te trachten het te verbergen, terwijl
zijns vaders hand nog steeds smeekend op
geheven bleef. Guy voelde een oogeublik
een heete golf door zijn aderen schokken
zag toen weer niets dan dien bijna onmerk-
baren glimlach op Chew's gezicht.
„Amen, Amen!" galmde zijn vader er. ging
zitten.
Nu kon het eigenlijke programma begin
nen. Het gezang der leerlingen kwam tot een
goed einde en thans trad de superintendant
op het koperen hekje aan den rand van het
podium toe, omvatte de geheele gemeente
met zijn glimlach en kondigde aan, dat de
Latijnsche afscheidsrede van de leerlingen
gehouden zou worden.
Wordt vervolgd.