loen de hans nam Tweede Blad FEUILLETON Brieven van een winkelier in ruste. Radio-Programma. van het Bloemendaalsch Weekblad van Zaterdag 18 Juli 1925. Landbouw en Veeteelt. den boterhandel, dat landbouwvakseholen zouden worden gesubsidieerd, landbouw proefstations opgericht en diverse maatrege len genomen t.a.v. de regeling van het landbouwonderwijs, de verbetering van het paardenras enz. Een belangrijk feit was, in 1897, de instel ling van een afdeeling Landbouw aan een der departementen en de benoeming van een Directeur-Generaal als Chef dier afdee ling. In latere jaren is, zooals men weet, een afzonderlijk Departement van Landbouw ontstaan. Sedert is Landbouw echter bij het Departement van Binnenlandsche Zaken ge voegd, een daad, waartegen uit landbouw- kringen ernstig is geprotesteerd. Van grooten invloed op de uitbreiding der landbouwseheikunde en hare toepassing in den landbouw in Nederland was de op richting der Rijkslandbouwproefstations. Het eerste station werd in 1877 te Wageningen gesticht. In 1893 werd aan het Rijksland bouwproefstation te Hoorn een afzonder lijke bacteriologische afdeeling toegevoegd en in 1901 een Proefzuivelboerderij. In 1819 stichtte de Regeering een veeart senijschool; einde 1821 vingen de lessen aan. In 1890 ging de Regeering over tot de be noeming van Rijkslandbouw- en Rijkstuin- bouwleeraren, terwijl in 1893 begonnen werd met de opening van landbouw-winterscholen. De eerste tuinbouwschool werd in 1896 te Naaldwijk opgericht. Als centrum van het landbouwkundig onderwijs kan men de Landbouwhoogeschool te Wageningen be schouwen. Te Bolsward werd in 1889 een Zui- velvakschool geopend. Sinds 1901 leiden be voegde onderwijzers land- en tuinbouw-cur- sussen. Verder zijn ter behartiging van de belangen der zuivel-industrie Rijkszuivelcon- sulenten werkzaam, terwijl de aangestelde Rijksveeteelt-consulenten tot taak hebben de belangen van de veeteelt te behartigen. Ofschoon deze mededeelingen over hetgeen thans in het belang van den landbouw en de veeteelt wordt gedaan, geenszins aan spraak maken op volledigheid, blijkt hieruit toch wel voldoende, dat de toestand sinds 1884 ontzaglijk is veranderd en er nies on beproefd wordt gelaten om den landbouwer veehouder wetenschappelijk voorlichting te geven. J. Het „Algemeen Handelsblad van Zondag 5 Juli bevatte het volgende stichtelijke artikel van onzen plaatselijken Herv. pre dikant: SOUVEREIN LIEFHEBBEN. En het geschiedde na vele dagen, als de koning van Egypte gestor ven was, dat de kinderen Israels zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun nen dienst kwam op tot God. En God hoorde hun gekerm, en God gedacht aan zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. En God zag de kinderen Is- raëls aan, en God kende hen. Exodus II23-25. Er valt natuurlijk niet aan te denken in deze korte meditatie het verband waarin de boven aangehaalde woorden in den bijbel voorkomen uiteen te zetten. Ik zeg er hier nu maar alleen van dat zij staan in de ge schiedenis van Mozes en van den uittocht van Israël uit Egypte. De man die ze neerschreef deed dit met die typisch antieke breedvoerigheid, waar wij met onzen telegramstijl wel aan ontwend zijn, maar die vele fragmenten van den bijbel zoo statig van taal maakt. Mij heeft deze breedvoerigheid juist hier getroffen omdat zij hier blijkt méér te zijn dan een stijl-allure; per slot van reke ning kan hier geen enkel zinnetje gemist worden zonder beschadiging van den inhoud van de geheele periode. Want hier staat nog héél iets anders dan dat God Israël in zijn ellende te hulp kwam hier is een zich ver diepen in wat elders zoo wonderlijk-teer ge noemd wordt: „de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods." Nietwaar, alles wat er op aarde gebeurt in deze drie verzen is het „zuchten en schreeu wen" van de kinderen Israëls; dan is er in de tweede plaats de gang-naar-boven van die jammerklachten: „hun gekrijt kwam óp tot God"maar dan gebeurt om zoo te zeg gen al het verdere in den hemel: God hoorde, God gedacht. God zag aan, God kende. Voor wie aan de bijbeltaal niet gewend is, zij er hier aanstonds bijgevoegd dat „kennen" in den bijbel dikwijls praegnante beteekenis heeft; de Leidsche vertaling heeft dan ook: en God sloeg acht op hen. En als wij letten op wat er volgt: het verhaal van Mozes' roeping en het begin dus van het be- vrijdingswerk, dan heeft: „God kende" eigenlijk de beteekenis, althans den inhoud: God kwam tusschenbeide. M.a.w. en het zij met allen eerbied ge zegd: wij hebben hier de beschrijving hoe een „acte Gods" tot stand komt in God zei ven. Zooals men beschrijven kan hoe bij een mensch een bepaalde acte als b.v. het ophef fen van zijn vuisten in toorn tot stand komt: hoe langs den weg van zijn gezicht- of ge hoorzenuwen een bepaald gedeelte van zijn hersenen geaffecteerd wordt en een corres- pondeerende bewustzijns-inhoud ontstaat, die dan weer de motorische zenuwen in gang zet, wat ten slotte uitloopt op het ballen van zijn vuist (ik vraag van tevoren excuus voor dit schema, maar zoo ongeveer is 't toch wél) zoo wordt hier beschreven wat er bij God gebeurt. Velen zullen dit bijzonder vreemd vinden. Zij vinden het al het uiterst mogelijke en toelaatbare dat er in de wereld enkele vage noties omtrent God circuleeren; dat is hun al chimérique genoeg. Wat hier dan staat be schreven, deze innerlijke beweging Gods moet hun wel volslagen mythologisch schij nen. Men kan hun daarom dit antwoorden, dat menschen die wat méér van God hebben dan een vage notie in 't geheel niet bang zijn in de uitvoerigste beeldspraak omtrent God zich te laten gaan. Er is maar één eisch die zij aan deze beeldspraak stellen en dat is de eisch dat zij warm zij en levend en appèl doet op het geweten. God hoorde, God gedacht, God zag aan, God kende. Mag ik nu één ding naar voren brengen dat naar mijn besef hier het heerlijkste is! Midden in de reeks staat: God gedacht aan zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. Wat is dat! Ziet, het is, dat ten slotte niet het gekrijt van de kinderen Israëls het beslissende en het keerpunt is, waardoor het dan gebeurt dat God tusschenbeiden komt maar dat God als 't ware terade gaat met zichzelf en dat op grond van wat Hij is iri zichzelf Israël door Hem geholpen wordt, op grond van zijn ontferming en zijn trouw. Hoe diep-religieus is dit en het doet ons zien hoe deze reeks van menschvormige beel den ten slotte ver boven alle menschvormig- heid uitgaat. Want als een mensch aan een mensch te hulp zal komen, dan hangt het wél af van den nood van dien laatste; en dan rijst dus de vraag: is de nood, is het verlangen naar hulp wel groot genoeg! Zoo is het bij God niet en gelukkig ook maar. Het hangt niet af van mijn nood, van de sterkte van mijn gemis, van de kracht van mijn verlangen, van de mate van mijn geloof in Hem of Hij zal komen. Dan zou ikzelf het ten slotte zijn, die langs den omweg van God, het voor mijzelf in orde maak. Neen, God gedenkt, Hij gaat met zich zelf terade en dat is het keerpunt, want dan komt Hij. En dit nu is een waarheid die met twee fronten naar ons toegewend staat: Hij komt: dat is zijn liefde; Hij komt uit zichzelf: dat is zijn souvereiniteit. De mensch die weet dat deze twee bij God één zijn, weet het heerlijkste dat er in de wereld te weten valt. J. C. VAN DIJK. Bloemendaal. i Vinkhuizen, 2 Juli 1925 Mijn beste Jongen Sinds gisteren dan zijn wij, m'n beste jongen, wat je noemt „geïnstalleerd". Behanger, schilder en timmerman hebben hun afscheidssigaartje mee genomen en je moeder heeft gisteravond het laatste zoompje aan het laatste gordijn genaaid, zoodat ons huisje naar binnen en naar buiten er netjes uitziet. En zoo kan ik nu zeggen, dat van vandaag af mijn leven als winkelier-in-ruste begonnen is. Mijn eerste werk zal nu zijn, in het hoekje, dat moeder voor mij in de achterkamer heeft ingericht en waar ik een geriefelijk schrijfbureau heb neer gezet, een brief aan jou te schrijven. Neen, wees maar niet bang, dat ik van hier uit mij zal bemoeien met de zaak. Veertig jaren heb ik mijn beste krachten gegeven aan onzen winkel, hem grooter gemaakt dan hij was, toen ik hem overnam van jouw grootvader. Zorg jij nu, dat je over veertig jaren hetzelfde kunt zeggen Neen, met de zaak zal ik mij niet meer bemoeien. Onder de vlag van Looier en Zoon" vaart thans een nieuwe kapitein, die zelf verantwoordelijk is voor zijn navigatie. In mijn vrije uren zal ik evenwel veel nadenken over het verleden, en over de moeilijkheden, die ik in het vak had te overwinnen, vooral de laatste jaren. Wat ik zoo denk, zal ik op papier zetteD. Lees het. Overdenk het. Doe er je voordeel mee, als je meent het te kunnen doen. Maar bedenk, bij alles wat ik je schrijf, dat de levensomstandig heden voor ons allen verschillend zijn en dat je, alleen wanneer je zelf geen raad meer weet, je moet afvragen Hoe zou vader het gedaan hebben Jij moet op eigen beenen staan. En als je eens valt, zelf opstaanniet wachten, tot een ander je helpt overeind komen. Je zou dan dikwijls lang, te lang, moeten wachten. Wat ik je nu in de eerste plaats op het hart wil drukken: Wees trotsch op je vak, op je vak als krentenweger Ja, ik heb ze zoo dikwijls hooren afgeven op de „krentenwegers", maar dan moest ik altijd lachen! Want, m'n jongen, heel het leven is wegen, meten en passen. Iedereen, die zijn boterham verdient, doet dit met wegen, meten of passen. Men zou een gejammer hooren opstijgen, wanneer wij, neen ik moet nu schrijven: jullie, krentenwegers, een week lang de wegerij zouden stopzettenMen noemt tegenwoordig de winkeliers „middenstan ders", een woord, dat waarschijnlijk uitgevonden is door den een of anderen geleerden mijnheer, die van die dikke boeken schrijft, waarin jij, toen je op de handelsavondschool was, hebt zitten leereu. Dit woord heeft een hoop kwaad gesticht Een middenstander staat tusschen twee andere standen in, de producenten en de consumenten, zooals de andere standen tegenwoordig heeten. Ik moet van die indeeling niets hebbenIk verdeel de menschen in twee groepende groep, die werkt met geld en de groep, die werkt voor geld. De eerste groep is klein, de tweede groot. De winke lier werkt voor geld, hij ontvangt zijn loon voor de diensten, die hij zijn medemenschen bewijst, n.l. te zorgen, dat wat men in het dagelijksche leven noodig heeft, bij de hand is en in de ge- wenschte hoeveelheden aan hem, die er om vraagt, geleverd kan worden. De verdienste van den win kelier is de belooning, die hij ontvangt voor de diensten, die hij voor zijn medemenschen verricht. Daarom is het naar mijn meening zoo dwaas om te spreken van winkelierswmsf. De winkelier wint niet! Evenmin als de arbeider wint, of de fabrikant. Zij v e r d i e n e n. De arbeider, die op de fabriek van zijn patroon werkt, verricht een dienst voor dezen en wordt daarvoor beloond. Hij kan een hooge belooning krijgen, wanneer zijn patroon veel verdient, d w.z. veel goederen verkoopt tegen zulke prijzen, dat ook hij verdient. En zoo is het ook met den winkelier gesteld. Men moet wat minder over winst spreken. Tegenover winst staat verlies.» Wanneer Jan wint, verliest Piet. In het spel is dit zoo. In het leven niet. Daar wordt verdiend, door dengeen, die werkt. En hoe harder gewerkt wordt, hoe meer er verdiend wordt, door allemaal! Waar blijft dan de verliezer? Die is er niet! Wanneer jij 's avonds je kas opmaakt en uit rekent hoeveel je gebeurd hebt voor je verkochte goed, van dat bedrag aftrekt wat de goederen je gekost hebben, krijg je het bedrag van jouw loon. Je hebt dit van niemand ge wonnen, want zij, die jou het geld gaven, ontvingen in ruil daarvoor uit den winkel goederen, die zij noodig hadden. En zij zullen meer uit je winkel weghalen, naar mate zij meer verdienen. Als winkelier heb je er dus belang bij, dat de menschen in jouw buurt veel verdienen en jouw leveranciers zoo veel goe deren hebben, dat jij je voorraad aan kunt houden. Dit zijn eenvoudige waarheden, maar, waarheden, die vergeten wordenEn uit dat vergeten is veel misverstand over de positie van den winkelier ontstaan. Men spreekt van hooge en lage „winst marges" alweer zoo'n geleerd woord terwijl men zou moeten spreken van hooge en lage b e- looningen. Immers, er zijn winkeliers, die een zoogenaamde „hooge winstmarge" maken, maar die blij zijn, dat zij met hun hooge winsten kunnen rond komen Toen je grootvader nog in de zaak was, ver diende hij op een pond krenten nog niet de helft van wat jij er nu op verdient. Toch kon je groot vader wat men noemt ruimer leven, dan ik het de laatste jaren heb kunnen doen. Je ziet, m'n jongen, hoe ik op m'n ouden dag aan het schoolmeesteren slaEn dan nog wel tegenover jou, die op de avondschool zooveel ge leerd hebt over allerlei dingen, waarvan ik nooit „theorie" heb gehad. Toch wil ik het wagen met dat schoolmeesteren, want misschien vergeet jij ook die eenvoudige waarheden, waarover ik hier boven schreef. Moeder roept me zoo juist om in de voorkamer de krant te komen lezen en een kop thee te drinken. Denk er om een voorkamer die ik bezit, een krant die ik lezen en thee, die ik drinken kan, van mijn over verdiende geld, niet van mijn winst! Den volgenden keer zal ik je schrijven, wat ik als winkelier-in-ruste versta onder winkeliersrerdiensfe en waarom jij als winkelier geen belang hebt bij een zoogenaamde „hooge winstmarge", maar bij een gulden, waarvoor je veel kunt koopen. Wees, mede door je Moeder, gegroet door je Vader ZONDAG 19 Juli 1925. Chelmsford, 1600 M. 10.50. Weerbericht. 3.50 5.50. Het 2.L.O. Strijkquartet. May Huzley- sopraan, Dennis Noble-bariton. 5.20. Het 2.L.O. strijkquartet. 8.50—9.20. Kerkdienst. 9.2010.20. Het Olof solisten sextet. Mary Foster-contra-alt, Lafette-piano, 10.20. Tijd sein, weerbericht, nieuws. 10.35 Mary Foster en het sextet. 10.50 Sluiten. Hilversum, H.D.O. 10.50 M. 3.Kurhaus- concert door het Residentie-orkest, onder leiding van Iginaz Meinmark. Soliste: Fan Smeterlin-piano. 1. Ouverture Rosamünde, Schubert. 2. Piano-concert f-moll, Chopin. 3. Suite v. h. ballet „Casse-noisette", Tuchai- kowsky. 4. Ouverture „De vliegende Hollan der", Wagner. 8.15. Solisten-concert o.l.v. Prof. Schneevoigt. Soliste Ilona Durigo-zang. 1. Ouverture „Oberon", C. M. Weber. 2. a) Noc turne uit Zomernachtsdroom, b) Scherzo, Mendelssohn. 3. Aria uit de opera „Ezio", Handel. Ilona Durigo-zang. 4. Oitava (Die Moldau), Smetana. 5. Voorspel en Isolde's liefdesdood uit: „Tristan en Isolde", Wagner. 6. a) Schmerzen. b) lm Treibhaus. cTraume, Wagner. 7. Ouverture Tannhauser, Wagner. Parijs „Badio-Paris", 1750 M. 1.05. Orkest Lucien. Paris. 8.35. Amateur-communiqué, 20e Es- peantoles. 9.05. Concert. Brussel, 265 M. 8.35. Concert, muziek en zang. 10.20. Nieuws. Parijs „Eiffeitoren", 2600 M. 6.35. Concert met medewerking van Mil. Weingartner- piano, Germaine Dubourdoné-zang, Mile. Campoeïria-cello, Hr. Dutheil-bas. Causerie over: „Portez-vous bien", door Dr. Vachet. Wanneer wij de geschiedboeken raadplegen, dan wordt het ons duidelijk, dat reeds bij de cultuurvolken der oudheid (Israëlieten, Egyp- tenaren) de landbouw in hooge eer stond en door zijn hooge ontwikkeling een buitenge wone beteekenis had. Naast de veeteelt be oefenden de Egyptenaren met groote zorg den landbouw. Ook de veeartsenijkunde schijnt in Egypte een lioogen ontwikkelings graad te hebben bezeten. Bij de oude volken in Europa kwam, naar de oudste vondsten te oordeelen, de akker bouw naast de veeteelt voor. Uit alles blijkt, dat het rund hun bekend was en door hen als een begeerlijk bezit werd beschouwd. De oudste Grieken brachten hun eerste kennis van den landbouw mede uit hun vroeger vaderland. Ze kenden reeds den ploeg en verbouwden op hun akkers, gerst, tarwe, boonen en erwten. Bij de klassieke schrijvers Xenophon en Aristoteles vinden wij frissehe gedachten over den landbouw. De Grieken werden in Europa als cultuur volk opgevolgd door de Romeinen, die vele vruchten der oud-Grieksche beschaving ver breidden. De Romeinsche landbouw heeft ongetwij feld groote beteekenis gehad voor de volken, met wie de Romeinen in aanraking kwamen. De eerste burgers, staatsleden en veld- heeren wijdden zich in vredestijd aan den landbouw. Reeds bij de Romeinen was een soort dorschmachine in gebruik en de groote betee kenis der bemesting was hun ook niet onbe kend. Vermoed wordt, dat het hoofddoel dei- veeteelt was mest te verkrijgen. In de eerste tijden van de vestiging der Germanen vormde de veeteelt met den land bouw den grondslag van het economisch le ven. Daarom is het niet te verwonderen, dat bij de Romeinen in de Germaansche landen talrijke en aanzienlijke kudden vee werden aangetroffen. De geschiedenis vermeldt o.m., dat ook Karei de Groote zich met de technische en wetenschappelijke verbetering van den land bouw heeft beziggehouden. Omstreeks de 12de en 13de eeuw waren in ons land landbouw en veeteelt het meest ont wikkeld in Holland en Zeeland. Zij verkre gen beteekenis toen de bedijkingen werden uitgevoerd. In 1288 reeds was West-Friesland met een dijk omringd. In Friesland beteeken- de de landbouw in de middeleeuwen minder dan de veeteelt. Vanouds werd de veeteelt bij de Friezen geroemd. Hun ossen leverden het leder voor de pantsers en schildbedekkin- gen der Romeinsche soldaten. In het midden der 16de eeuw was in de provinciën Noord- en Zuid-Holland, Fries land en Groningen de veeteelt het hoofdbe drijf der bewoners. Uit het vorenstaande blijkt, dat landbouw en veeteelt niet alleen in het buitenland, maar ook in ons land door alle eeuwen heen van groot belang voor de bewoners zijn ge weest. Toch kwam op de tentoonstelling, in 1884 te Amsterdam gehouden aan het licht, dat de Nederlandsche landbouw ver achterstond bij den buitenlandschen. Men ging beseffen, dat samenwerking noodig was en dit gaf aanleiding tot de oprichting van het Neder- landsch Landbouw-Comité, waarin afgevaar digden van de groote landbouw-maatschap- pijen zitting namen. Een Staatscommissie werd benoemd om een onderzoek in te stel len naar den toestand van den landbouw in Nederland. Deze commissie achtte het wen- schelijk, dat er wettelijke maatregelen zou den worden genomen tegen de knoeierijen in Uit het Amerikaansch door HOMER CROY 3) Hij was een aanhanger van Ingersoll en veel van diens meest hartstochtelijke passages kende hij van buiten. Zelfs bij zijn pleidooien hield hij ervan aanhalingen te pas te brengen van den „grooten en machtigen Ingersoll", van den „miskenden geloover in de zuivere menschheid van Jezus", van den „eenvoudigen man met de zilveren tong, die even eenvoudig stierf als hij leefde." Dit was meteen een toespeling op de soort van geloof, die toen in Junction City populair was, namelijk, dat Ingersoll, toen hij gevoel de dat zijn laatste uurtje haast geslagen was, aan zijn doodsbed een geestelijke ontbood en met den troost der kerk stierf. Nooit liet Chew een gelegenheid ongebruikt voorbij gaan om dit tegen te spreken en niettegen staande alles was hij in staat den leider dei- atheïsten zoo te loven, dat zelfs de meest devote leden van den kerkeraad er geen wrok over konden gevoelen. Tot diep in de late nachtelijke uren placht hij de „Eeuw der Rede", de „Misslagen van Mozes" en den „Oorsprong van het Menschdom" te lezen, waarbij dan zijn lamplicht door geen gordij nen gehinderd, tusschen het geboomte van zijn tuin doorscheen. De menschen, die uit de avondkerk kwamen, liepen erop toe. Maar al mocht ook misschien eenig verlies van praktijk het gevolg zijn van zijn gedecideerd geloofsstandpunt, merkbaar was 't niet. Het was algemeen bekend, dat als hij niet geloof de aan de rechtvaardigheid van een cliënt of aan de eerlijkheid van een zaak, hij wei gerde zijn rechtskundigen bijstand te ver- leenen. Dat gaf hem een zeer bijzonder ca chet. De geelkoperen knop van de zondagsschool deur draaide alweer, maakte zijn bekende klikkende geluid en de deur ging langzaam open. Een lange schrale figuur met een lan ge, fladderende zwarte jas verscheen en begaf zich op het podium, een bijbel met versleten band van zacht leder stijf onder den arm geklemd. Onder zijn ooren bevond zich aan eiken kant een lang bakkebaard achtig groeisel, dat al grijsde. De man liep houterig over het platform en de superin tendant wuifde hem met heel wat minder complimenten naar een stoel, dan hij voor den heer Chew gebruikt had. De lange, schrale man met zijn breede schouders aan vaardde stil de aangewezen plaats, liet zich zachtjes op zijn knieën neer en verborg zijn gelaat in de handen. Zoo bleef hij eenigen tijd geknield op den vloer liggen, stond dan plotseling overeind en scheen eerst nu de aanwezige menigte te ontdekken. Deze man was de vader van Guy. Toen Adriaan Plummer weer rechtop stond, met den afdruk van den stoel op zijn voorhoofd, zag hij Chew. Hij doorleefde een kort oogenblik van verrassing, alsof er een flauwe hoop in hem was ontstaan, dat de advocaat ten laatste de dwalingen zijns weegs had ingezien, maar al heel gauw werd de ondeugende glans van Chew's oogen te duidelijk. Inplaats van naar Gods huis in nederigheid en eerbied te komen, kwam hij spottend. Plummer had den steeds verder strekkenden invloed van Chew opgemerkt, eerst met eenige vage vrees, later met steeds grooter wordende ongerustheid. Het opko mende geslacht was al te vrij in zijn spre ken en denken; bij de jongeren werd niet langer het diepe en duurzame geloof gevon den; twijfel en critiek waren de school bin nengeslopen en nu was een openlijk belijder van de leer der Agnostici, die als zoodanig algemeen bekend was, voorzitter van de schoolcommissie geworden. Adriaan Plum- mer's hand bewoog onrustig over zijn bijbel. De superintendant dribbelde heen en weer, verschoof stoelen en boog zich voorover om nu eens met dezen, dan weer met dien stu dent te fluisteren, onderwijl de waterkan vullend en de vlag van het college nog eens verschikkend, zoo, dat zij meer tot haar recht kon komen. „Het gebed kan beginnen," kraaide hij. Guy zag zijn vader in zijn volle lengte opstaan, de oogen sluiten onder zijn groote, borstelige wenkbrauwen en zijn gelaat naai den hemel wenden. Er ontstond een geritsel van opstaande menschen, van op den grond glijdende boeken en het geratel der palm bladwaaiers, als zij ter zijde gelegd werden. Onbewegelijk wachtte Adriaan Plummer tot het stil zou zijn en toen weerklonk zijn stem over de toehoorders en naar gelang hij vor derde, verhieven zich zijn handen in devote gebaren. Mocht God willen neerzien op deze geringe vergadering, in Zijn Naam bijeen gekomen, en mocht Zijn zegen nederdalen op deze jongeren, die op den drempel des levens gereed stonden hun reis door de we reld te aanvaarden. Er lag gevoel in zijn gebed en het had de macht van den ernst, maar Guy had zulke aanroepingen Gods al zoo vaak gehoord. Hij hief het hoofd vol doende op om de zonderlinge, weinig aan trekkelijke houding van zijn vader te kun nen zien; zijn eene mouw was opgeschoven en liet de gummiemanchet bijna geheel on bedekt. Onder den vergulden knoop ver toonde zich een zwarte plek. Een on behagelijk gevoel bekroop Guy. Zijn vader wilde nooit eenige zorg aan zijn klee ding besteden, en Guy hechtte daar juist zoo aan. Het was zelfs nog eerst sedert en kele jaren, dat zijn vader manchetten had willen dragen en niettegenstaande zijn moe der die steeds met water en zeep waschte voor hij in het openbaar verscheen, wilden zij maar nooit schoon zijn. Plummers leven was te veel vervuld van geestelijke dingen om aan de netelige kwesties van kleeding nog aandacht te kunnen schenken. Guy gluurde schuin uit, zonder het hoofd te verdraaien. Als Bee dit alles ook eens op merkte! Maar haar oogen waren veilig neer geslagen en Guy ademde weer wat vrijer. Toen werd Guy zich plotseling bewust van. iets nieuws in het gebed van zijn vader. Zijn vader smeekte om genade en vergiffenis voor hen, die spotten, voor hen die twijfel den, en voor lien, die zoo weinig geloof had den, dat zij hun blikken niet kondeu ver heffen boven de kleinmoedige weifelingen en ertoe kwamen zich een oordeel aan te matigen omtrent den Schepper van het on eindige heelal. Toen werd Guy zich bewust, dat zijn vader Chew tot geloof wilde opwek ken. Er kwam meer hartstocht in zijn stem en in zijn toewijding wendde hij zich half in de richting van Chew. Zijn lange, beenige hand kromde zich zoo sterk om den ouden bijbel, dat deze ervan oprolde. Zijn stem zette zich meer en meer uit en vibreerde daarbij; hij sleepte zichzelf mee in het vuur van zijn gebed. Guy zag Chew staan met onge bogen hoofd, zijn bekenden glimlach om de lippen en met eene uitdrukking van ver rassing naar zijn vader gewend. De bedoe ling van den dominee was al te duidelijk. En nu zag Guy de toehoorders de oogen opslaan, eerst heimelijk, doch spoedig zon der te trachten het te verbergen, terwijl zijns vaders hand nog steeds smeekend op geheven bleef. Guy voelde een oogeublik een heete golf door zijn aderen schokken zag toen weer niets dan dien bijna onmerk- baren glimlach op Chew's gezicht. „Amen, Amen!" galmde zijn vader er. ging zitten. Nu kon het eigenlijke programma begin nen. Het gezang der leerlingen kwam tot een goed einde en thans trad de superintendant op het koperen hekje aan den rand van het podium toe, omvatte de geheele gemeente met zijn glimlach en kondigde aan, dat de Latijnsche afscheidsrede van de leerlingen gehouden zou worden. Wordt vervolgd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1925 | | pagina 5