Toen de hans nam
Tweede Blad
Bloemendaalsch Weekblad
van Zaterdag I Augustus 1925.
Landbouw- en Veeteelt.
Rechtszaken.
Zuivelbereiding.
Brieven van een winkelier
in ruste.
m
Raadsoverzicht.
FEUILLETON
van het
Maximum-prijzen voor melk en zuivel
producten
De melk- en zuivelprijzen zijn het vorig
jaar steeds hoog geweest en tegen den winter
zelfs gestegen tot een niveau, dat aan den
crisistijd deed denken. Men kan veilig zeg
gen dat natuurboter en de beste kaassoorten,
en tot op zekere hoogte ook melk, voor zeer
vele gezinnen onbereikbaar zijn geworden.
In een zuivelland als Holland zet een ver
schijnsel als het aangeduide bij een groot
deel der bevolking altoos kwaad bloed.
Waarom moeten zoo is de communis
opinio bij dat volksdeel in een land dat
overvloeit van melk, boter en kaas, deze ar
tikelen zoo schreeuwend duur zijn? De boe
ren worden schatrijk en wij kunnen mar
garine eten!
Het heeft ons dan ook eenigszins verwon
derd, in een onzer dagbladen reeds een inge
zonden stukje aan te treffen, waarin op
vaststelling van maximum-prijzen voor melk
en zuivelproducten en op beschikbaarstelling
van een deel der zuivelproductie voor bin-
nenlandsch verbruik werd aangedrongen1).
Ongetwijfeld zullen dergelijke stemmen nog
wel meer gehoord worden. En zij vinden
weerklank bij een groot deel van het publiek,
dat niet naar redelijkheid en evenmin naar
het landsbelang, doch enkel naar eigen voor
deel en eigen genot vraagt. Omdat melk en
zuivel in Nederland in overvloed geprodu
ceerd worden, daarom moet de Neder land-
sche bevolking deze producten van den Ne-
derlandschen bodem goedkoop kunnen beko
men! Waar is de logica in deze redeneering?
Moeten de Philips-lampen ook goedkoop zijn,
omdat zij in een Nederlandsche stad worden
vervaardigd? De appelen en peren, omdat
er in Nederland vele boomgaarden zijn? Met
evenveel recht zou men dan kunnen eischen
dat de „Blue Band" in Rotterdam bijzonder
goedkoop moet zijn, omdat daar de fabriek
van den fabrikant gevestigd is!
Zeker, wanneer een land bepaalde produc
ten in overvloed voortbrengt, dan zullen die
producten in dat land in den regel tot billij
ken prijs te verkrijgen zijn. Allerlei facto
ren kunnen en zullen in bepaalde omstan
digheden daartoe medewerken. Maar het is
toch wel een beetje dwaas om te redeneeren:
omdat Nederland meer dan voldoende melk
en zuivelproducten voor zijn eigen bevolking
voortbrengt, daarom moet het Nederlandsche
volk deze artikelen goedkoop kunnen be
komen.
Nederland is een zuivelland bij uitnemend
heid. Zooals Denemarken dat b.v. ook is. De
gesteldheid van den bodem, het klimaat, de
neigingen der Nederlansche boeren, de min
dere geschiktheid der ons omringende lan
den voor de zuivelbereiding, kortom, vele en
velerlei factoren hebben ons land gemaakt
tot een zuivelland van reputatie.
Wil een land tot welvaart komen, dan moet
het voordeel weten te trekken van zijn na
tuurlijke gaven Zoo profiteeren Duitsch-
land, België en Engeland o.a. van hun erts
en kolenmijnen en van hunne ijzerindustrie
zoo profiteert Nederland van zijn zuivel-
positie. Duitschland's welvaart houdt nauw
verband met zijn uitvoer van kolen en aller
lei industrie-producten Nederlands wel
vaart hangt voor een aanmerkelijke gedeelte
af van zijn zuiveluitvoer.
De Nederlandsche zuivelindustrie leeft
slechts voor een beperkt gedeelte van het
hinnenlandsche zuivelverbruik. Volgens offi-
cieele gegevens, afkomstig van de Directie
van den landbouw, bedroeg de uitvoer van
boter in 1923 23.936.000 Kg. op een productie
van 69.416.000 Kg. Er is in dat jaar in Neder
land dus veel boter van eigen bodem gecon
sumeerd; de betrekkelijke goedkoopte der
boter ten vorigen jare zal hieraan wel niet
vreemd zijn geweest. Wij verwachten dat de
cijfers over 1924 wel een eenigszins ander
beeld te zien zullen geven, n.l. meer uitvoer
en minder binnenlandsch verbruik. De uit
voer van kaas echter overtrof in 1923 het bin
nenlandsch verbruik aanmerkelijk; van
eene productie van 105.542.289 Kg. ging
69.416.000 Kg. naar het buitenland!
Nederland is dus een zuivel-exporteerend
land, om de eenvoudige reden dat het meer
melk en zuivel voortbrengt dan de landsbe-
volking behoeft of betalen kan. Wij laten nu
den uitvoer van melkproducten, die toch
waarlijk niet onaanzienlijk is (in 1923 werd
aan gecondenseerde suikerhoudende onder-
melk 75.813.000 Kg. uitgevoerd, aan geconden
seerde suikerhoudende volle melk 22.857.000
Kg.) buiten beschouwing. En in dien uitvoer
ligt een der voornaamste bronnen van onze
nationale welvaart. Onze Regeering ziet dit
ook zeer wel in en bevordert den zuivel-
export of tracht dien althans te bevorde
ren door tal van maatregelen, zooals de
boter- en de kaascontrole, het verbod van uit
voer van ongecontroleerde kaas enz.
Juist die uitvoer echter is een doorn in
het oog van het zuivelgrage Nederlandsche
publiek. Immers is de uitvoer, in den laat-
sten tijd speciaal die naar Duitsehland, de
directe oorzaak van de schromelijke duurte
van melk en zuivelproducten.
Maar valt hier wel iets anders te bespeu
ren dan grove kortzichtigheid en dom eigen
belang? Moeten de zuivelproducten dan in
het buitenland maar weinig opbrengen en
moet er dus maar weinig geld in het Neder
landsche laad je terecht komenals de
Nederlandsche stedeling maar goedkoope
natuurboter en goedkoope volvette kaas kan
eten?
Wij erkennen ten volle dat de zuivelprijzen
tegenwoordig zeer hoog zijn. Wij gaan zelfs
verder: zij zijn te hoog. Voor den boeren
stand ware het wellicht beter, zoo de prijzen
op een wat lager niveau waren gebleven en
zich daarop gedurende eenige jaren hadden
gehandhaafd. Nu moet er eerlang een ge
weldige duikeling volgen, enelke duike
ling maakt hare slachtoffers.
Maar is het de schuld der boeren of die
der zuivelfabrieken, dat de internationale
markt voor zuivelproducten zoo hoog is ge
stegen? De internationale markt wie stelt
die vast? Dat doet Nederland niet en dat doet
Denemarken niet; geen enkel land op zich
zelf kan verantwoordelijk gesteld worden
voor de internationale markt, al oefent het
eene land er uitteraard grooteren invloed op
uit dan het andere. De internationale markt
is het resultaat van de verhouding tusschen
de wereld-behoefte en de wereld-koopkracht.
Met die internationale markt gaat Neder
land mee Van die internationale markt is
ook Nederland op zijne beurt afhankelijk De
prijs van het pond kaas, mevrouw, dat u van
uw winkelier koopt, wordt in eerste en
voornaamste instantie bepaald door de
wereldmarkt, en pas in tweede instantie, n.l.
voor zooveel het de winstmarge betreft, door
uwen winkelier.
Dit niet in te zien, is de kapitale fout van
het Nederlandsche publiek.
Maar kan de Nederlandsche zuivelindustrie
dan niet een gedeelte van haar productie
tegen billijken prijs voor binnenlandsch ver
bruik beschikbaar stellen, zoolang de inter
nationale markt zoo buitensporig hoog is?
Natuurlijk kan dat. Het is in den crisistijd
immers ook gebeurd? Ware het toen niet ge
schied, dan zou nu wel niemand op de ge
dachte aan maximum-prijzen en reserveering
voor binnenlandsch verbruik komen. Want
goedbeschouwd is die gedachte toch absurd.
In den crisistijd brak nood wet ook de wet
van het zefbeschikkingsrecht over het eigen
product. Toen had ons land meer behoefte
aan voedsel dan aan geld; toen ging het er
om, ons volk van den honger te redden. Nu
is er echter geen sprake meer van voedsel-
nood: er is overvloed. Wie geen volvette
kaas of 40 plus kan betalen, vergenoege zich
met 30 plus of 20 plus; hij zal er niet mager
der door worden. En de huismoeder, die
natuurboter te kostbaar vindt, neme haar
toevlucht, geheel of gedeeltelijk, tot de een
of andere melange of tot margarine; de
doktersrekening van haar gezin zal er niet
door stijgen. Het is geen noodzaak dat in
alle Nederlandsche gezinnen prima volvette
kaas in vele gevallen liefst nog belegen
en eerste kwaliteit Nederlandsche boter
wordt gebruikt; het isweelde! Hetzelfde
geldt, tot zekere hoogte althans en voor nor
male, gezonde menschen, ten opzichte van het
gebruik van melk. Dat het Nederlandsche
volk in gemoede meent recht op deze dingen
te hebben, is zuiver een gevolg van
gewoonte: men is nu eenmaal gewend de
beste zuivelproducten te gebruiken en haalt
daarom voor de mindere kwaliteiten min of
meer den neus op.
Maar, eilieve, is in dit alles iets als een
spoor van een argument te vinden voor de
levering door de Nederlandsche zuivelberei-
ders van goedkoope kaas en boter aan het
Nederlandsche publiek? En als dit niet het
geval is, op welken grond dienen de Neder
landsche zuivelbereiders dan verplicht te
worden om aan het Nederlandsche publiek
een soort duurtebljslag te verleenen in den
vorm van beschikbaarstelling van melk en
zuivelproducten beneden den internationalen
prijs? Is dit publiek ook bereid om de zuivel
bereiders bij te springen, wanneer hun pro
ducten in het buitenland minder opbrengen
dan in Nederland, zelfs minder dan den
productieprijs?
Het risico van hun bedrijf dragen de Ne
derlandsche zuivelbereiders zei en, geheel en
ongedeeld. Het publiek zoomin als de Staat
neemt een deel van dien last over; niemand
garandeerd den zuivelbereiders een zekeren
prijs. Zij zijn volkomen afhankelijk van het
internationale prijsverloop, en zij zelveu zou
den dit ook niet anders wenschen. Maar wie
dit risico loopt en dus voor de kwade kansen
„opdraait", mag die niet van de goede kan
sen profiteeren?
Het is verwonderlijk dat het Nederlandsche
volk dit over het algemeen wel inziet
behalve wanneer het de boeren geldt!
L. J. V.
J) In dit verband zij ook gememoreerd
het adres, dat de besturen van het N.Y.V.
en de S.D.A.P. in November 1924 aan de
Ministers van Binnenlandsche Zaken en
Landbouw hebben gezonden met het verzoek,
om een prijzencontróle-commissie in het
leven te roepen.
Dagbladen maken onder het motto: Mid-
deneeuwsch (middeleeuwseh zal wel bedoeld
zijn) melding van de terechtstelling van een
baron Mülert te Ommen, die op zijn landgoed
zijn tuinknecht en huisbewaarder in dolle
drift met 'n stok bewerkte. De politierechter
veroordeelde den man tot de hoogste boete
300.—); voor zóó iemand ware een vrij
heidsstraf misschien nog nuttiger geweest;
doch daar nu niet over. Wij herinneren ons
op een reis in Duitsehland, jaren geleden, van
een voorval te hebben gelezen van gelijken
aard, maar nog wat ernstiger.
Een „Rittergutsbesitzer" ergens uit Oost-
Pruisen was gedurende eenigen tijd de schrik
van zijn omgeving; hij liet een 30-tal knech
ten met knuppels te paard het land afstroo-
pen, de oogsten van de landen zijner
pachters bij hemzelf op 't kasteel brengen
en behield zich dan de verdeeling van den
buit voor. Dit liep natuurlijk spaak; de justi
tie bemoeide zich met het geval en mijnheer
stond terecht. Typisch voor den Oostpruisi-
schen geest was de manier waarop de ruwe
baas den rechter, die hem vroeg hoe hij er
eigenlijk toe kwam aldus op te treden, uit de
hoogte antwoordde. Bismarck, zeide hij,
heeft toch al lang geleden gezegd: met die
vermaledijde democratie moet 't maar eens
uit zijn, en ik ben dat met hem eens.
Dat met de tijden de zeden veranderen, was
blijkbaar ook niet tot dezen man doorgedron
gen.
Niemand zal ontkennen, dat de zuivelbe
reiding, die in geheel ons vaderland sinds
eeuwen is beoefend, voor velen, wien dit
blad in handen komt, van groote beteeke-
kenis is.
Uit de landbouwbegrooting voor het jaar
1924 is gebleken, dat de Staat voor de takken
van dienst, welke verband houden met de
zuivelbereiding, het geraamde bedrag van
27a millioen gulden beschikbaar stelt.
Hoewel de post Landbouw aanmerkelijk is
besnoeid, is dit toch een bewijs, dat de Re
geering de zuivelbereiding van groot belang
acht.
Als we dan voorts bedenken: 1°. dat er in
ons land zeer veel melk voor de consumptie
wordt gebruikt; 2°. dat er veel boter en kaas
wordt gemaakt (in 1923 bedroeg de boter-
productie in ons land bijna 691/s millioen
K.G. en de kaasproductie ruim 105l/a millioen
K.G., waarvan bijna e/10 voorzien was van
het Rijksmerk); 3°. dat de gecondenseerde
melk- en de margarine-industrie groote hoe
veelheden melk behoeven; 4°. dat het aantal
melkkoeien en kalfkoeien volgens de vee
telling in 1921 ruim één millioen bedroeg,
met een opbrengst van circa 3600 millioen
liter; 5°. dat duizenden menschen bij de zui
velbereiding zijn betrokken; dan verwon
dert het ons geenszins, dat de Regeering een
open oog blijkt te hebben voor dezen tak van
ons volksbestaan.
Het is niet van belang ontbloot, bij de beoe
fening der zuivelbereiding aandacht te schen
ken aan de volgende zinspreuk:
Praktijk is zeker heel véél waard,
Moet men naast arbeid minnen
Doch als men daaraan kennis paart,
Zal men den strijd steeds winnen.
Ongetwijfeld is door noeste vlijt veel te
bereiken, doch wie tevens over kennis be
schikt, zal sterker staan in den strijd om het
bestaan. Aan de beoefenaars der zuivel
industrie worden steeds hooger eischen ge
steld en het is onmogelijk geworden, door
afzien alleen tot voldoende bekwaamheid te
geraken.
De tijden zijn voorbij, dat het nieuwe wordt
verworpen, enkel omdat het nieuw is. Daar
om zal getracht worden, in dit blad op onge
regelde tijdstippen neer te leggen, wat weten
schap en ervaring ons omtrent de zuivel
bereiding leeren.
Wanneer we de geschiedenis van deze in
dustrie nagaan, kan worden geconstateerd,
dat de welvaart van den boerenstand nauw
verband houdt met de prijzen der zuivelpro
ducten. Tevens blijkt daaruit, dat uit den
nood vaak de energie is geboren, en dat een
tijd van verval was een tijd van nieuw leven
op het gebied der zuivelbereiding.
Het streven om de zuivelbereiding te ver
beteren, is niet zonder vrucht gebleven; op
menige kaasboerderij zijn, door rekening te
houden met de nieuwere eischen, het vet
gehalte en de kwaliteit van het volvette pro
duct verbeterd; ip menig veelioudersbedrijf
is men door het streven naar volmaking erin
geslaagd, de rentabiliteit te verhoogen. Wij
denken hier aan de oprichting van zeer vele
controle- en fokvereeningingen, die rnelk-
onderzoek en veredeling van het rundvee
ten doel hebben. Wellicht komen we later
op dit zoo belangrijke onderwerp nog' eens
terug, omdat de controle op de opbrengst van
het vee voor een veehouder zeer groote
waarde heeft.
Ondanks het succes, dat op dit gebied reeds
is verkregen, mag het hierbij toch niet blij
ven, nu in deze tijden, waarin een geweldige
concurrentie op schier elk gebied valt waar
te nemen, de economische relaties tusschen
de volken, door het verdwijnen der afstanden,
hoe langer hoe inniger worden.
J.
Sinds eergister ben ik, met toestemming van
je moeder, lid van de sociëteit „Ons Genoegen"
Eiken Dinsdagavond komen wij bij elkaar in de
„Witte Engel". Ik heb een avond als gast bijge
woond en bij deze gelegenheid kennis gemaakt
met den voorzitter, een oud-fabrikant in ons dorp.
Het is een betrekkelijk jonge man, die nog gaarne
eenige jaren doorgewerkt had, maar hij kon zich
niet aanpassen bij de nieuwe toestanden in het
fabrieksleven. De fabriek heeft hij verkocht, ze
wordt afgebroken. De arbeiderswoningen, die hij
in den loop der jaren heeft laten bouwen, zijn in
een maatschappij ondergebracht, waarvan hij di
recteur is en de bewoners aandeelhouders zijn.
Voor zijn menschen heeft hij dus gezorgd. Ge be
grijpt, dat ik veel van hem hoorde, dat mij belang
inboezemde. Wij winkeliers hebben steeds zaken
te doen met fabrikanten en het is mij in mijn
leven dikwijls opgevallen, hoeveel misverstand er
bestaat tusschen fabrikant en winkelier. Gelukkig
wordt het den laatsten tijd wat beter, maar wij
zijn toch nog niet, waar wij wezen moeten.
Zoo bespraken wij de kwestie van den fabrikant
winkelier. Je weet, dat ik mij de laatste jaren wel
eens bezorgd heb gemaakt over de toekomst van
den onafhankelijken winkelier, nu zoo vele groot
bedrijven ontstaan, die alles in eigen hand hebben:
inkoop van grondstoffen, fabricage en kleinver-
koop. Onze Soosvoorzitter gelooft niets van een
verdringing van den vrijen winkelier. Het aantal
fabrieksondernemingen, die eigen winkels exploi-
teeren, zal in enkele takken van nijverheid wel
licht zich nog uitbreiden, maar regel zal het zijns
inziens niet worden." De winkelier moet zijn
naaste omgeving door en door kennen, hij moet
niet alleen weten, wat in zijn vak in het algemeen
gevraagd wordt, maar hij moet zelfs den bizonderen
smaak van zijn klanten kennen. Jij weet, hoe wij
steeds die thee in voorraad hadden, waar mevrouw
van den notaris het eerst om vroeg. Het is begon
nen met twee pakjes in de week en nu verkoop
jij van die soort er, geloof ik, al veertig, nietwaar?
En die bruine suiker van dokter Brink, weet je
nog wel? Hij bracht ze mee van zijn vorige stand
plaats. Wij kenden die soort niet. Nu hebben wij
er zeker twintig afnemers van. De smaak van de
menschen, dat is de hoofdzaak! De een wil Hel
ders biscuit, de andere Verkade, een derde Patria.
Mevrouw Jansen moet de beschuiten van Verkade,
maar de Maria-biscuits van Patria. M'n jongen,
maak je niet bezorgd! Elk mondje heeft zijn eigen
smaak! En ze mogen in de metaalindustrie nor-
maliseeren (zooals ze dat noemen), zooveel ze wil
len, onze monden laten zich niet ringelooren door
uitvinderige ingenieurs
Ik rook sinds jouw geboorte steeds Niemeyers
tabak, mijn buurman zweert bij van Nelle. Stel
je voor, dat wij nu gecommandeerd werden één
merk te rooken! Een winkel moet in zijn voor-
raad groote verscheidenheid hebben.
Koop van elk soort zoo weinig mogelijk tegelijk
in, maar zorg steeds van alles bij de hand te heb
ben. Er is geen betere reclame voor een zaak, dan
wanneer de vrouwen op hun visites er van zeggen,
dat er zoo'n keuze is. Welnu, omdat het publiek
wil kiezen, zal nooit en te nimmer de vrije win
kelier, die kan inkoopen waar hij wil, verdwijnen.
Tot mijn genoegen heb ik gezien, dat je flink
adverteert. Maar doe het nu verstandig. In je laatste
advertentie stond bovenaan „Looier en Zoon". Neen,
m'n jongen de naam moet onderaan. Je moet
eerst, ik zal het maar eens echt huiselijk uitdruk
ken, het publiek lekker maken. Bijvoorbeeldje
hebt een nieuwe soort thee, die je weet, dat in
den smaak begint te komen. Den naam van die
thee zet je met groote letters in de courant en
daaronder, klein: „Looier en Zoon", Achtergracht
23, telefoon 46. Altijd het telefoonnummer er bij,
denk daaromHet is een fout van vele winkeliers,
dat zij hun naam te groot zetten en dan geen
ruimte voor hun waren over houden. En dan, zet
nooit te veel in je advertentie. Maak haar niette
zwart, het moet geen krentenbrood zijn. Maar, vóór
alles: adverteer! Waar jeconcurrent zich vertoont
ben jij ook En al bestaat onze zaak nu al bijna
honderd jaar, bedenk, dat er telkens nieuwe be
woners in de stad komen, die van het bestaan
van Looier en Zoon niet weten. Moeder heeft d'r
heele leven de krant gespeld en wist alles wat in
de advertenties stond. Zooals je moeder is, zoo
zijn de meeste vrouwen.
Moeder zegt, dat ik je schrijven moet, dat zij
een nieuw stel vitrage-gordijnen voor je maakt,
voor het raam achter den winkel. Die er hangen
worden wat oud, ze beginnen doorzichtig te wor
den. Dat mag niet. Van den winkel uit, mag een
klant niet in de huiskamer kijken.
Hierbij laat ik het voor dezen keer.
Wees gegroet door
Je Vader
Ons overzicht zal ditmaal meer het karak
ter dragen van eene beschouwing, waar
mede wij eenig nut hopen te stichten.
De agenda tot de vergadering, waarvan
men het verslag*elders in dit nummer vindt,
luidde: Voorstel van vier raadsleden tot
aanvulling' van het raadsbesluit d.d. 16 Juli
1925, waarbij de voorwaarden werden vast
gesteld, waaronder de gronden langs den
Zeeweg in exploitatie kunnen worden ge
bracht.
Wij kennen het voorstel der heeren Born-
water, van Kessel, de Waal Malefijt en Prin-
senberg niet, maar kregen den indruk, dat
het dezen heeren te doen was om te bevor
deren dat het op 16 Juli genomen raadsbe
sluit ten spoedigste ter kennis van de Erven
van der Vliet zou worden gebracht, opdat de
aangelegenheid van de bebouwing der gron
den langs den Zeeweggen wat daarmede ver
band houdt, onverwijld voortgang kon heb
ben. Meer niet. De Burgemeester wilde
blijkbaar daartoe medewerken indien in het
hoofd van het besluit de woorden „in begin
sel" werden ingelascht, daar hij zich andors
verplicht achtte dat besluit eerst Ier goed
keuring aan Ged. Statenmede te deelen
hij deelde niet mede, op grond van welke be
paling uit Gemeentewet of Woning-vet die
plicht op hem rustte, maar hij was en bleef
in die meening niettegenstaande de tegen
kanting van alle raadsleden op een na, zoo
positief, dat de vergadering na afstemming
Uit het Amerikaansch
door
HOMER CROY 5)
Toen rekte hij eensklaps den hals
uit: zijn vingers sloten zich tot een
vuist. Guy was de menigte ontloopen
en werd nu over het podium gevoerd
door Chew, die niet alleen tot hem liep te
spreken, doch hem bovendien waardeerend
op den schouder klopte. Toen voegde Bee
zich bij hen en zij verdwenen met hun drieën
lachend in de zondagsschoolkamer.
Ten laatste verliet Plummer de kerk met
vast opeengeklemde lippen, zijn bijbel stijf
onder den arm.
HOOFDSTUK II
Den volgenden morgen, toen Guy wakker
werd, stond zijn vader hem beneden aan de
trap te roepen.
„Guy! Guy! Hoor je me niet?"
Adriaan Plummer stond iederen morgen
pm zes uur op; in dit opzicht deed de invloed
van zijn jeugd op de boerderij zich nog op
hem gelden. Toen stond hij om vijf uur op,
verrichtte de huiselijke bezigheden, roste,
voederde en drenkte de paarden en ging met
hen naar het veld. Om nu tot zes uur te kun
nen blijven liggen scheen hem het toppunt
van luxe.
Guy gaf geen antwoord. Het scheen hem
onmogelijk zich los te maken uit de aange
name boeien van den sluimer. Toen klonk
voetengestommel op de trap en het verwar
de peper-en-zout-haar van zijn vader begon
boven den vloer te verrijzen, spoedig door
zijn bakkebaarden gevolgd. Maar voor zijns
vaders voeten de bovenste trede hadden kun
nen bereiken, had Guy het weten klaar te
spelen één voet op den grond te krijgen. Het
was namelijk een soort onuitgesproken over
eenkomst, dat, als Guy op was, zijn vader
geen verdere maatregelen zou nemen. De
bakkebaarden raakten weer uit zicht, het
grauwgrijze hoofd verdween en Guy, één
been buiten boord bengelend, zakte weer
achterover. Na den roem van den vorigen
avond scheen 't onmogelijk weer tot de wer
kelijkheid om zes uur 's morgens terug
te keeren. De knop van de trapdeur beneden
rammelde en Guy greep een schoen om dien
te laten vallen. Dat was weer een signaal
om te laten hooren, dat hij aan den gang
was. Maar toch wel aangespoord, keek Guy
nu over den vloer uit naa® zijn sokken. Eiken
morgen nam hij het besluit om die sokken
den volgenden avond aan het voeteneind
van zijn bed op te hangen, maar als de nieuwe
morgen er weer was, moest de zoekerij op
nieuw beginnen.
Zijn promotiecostuum hing over een stoel
leuning; de knoppen van de leuning gaven
aan de schouders zulk een vreemd opgetrok
ken gedaante, dat het er grotesk uitzag. Het
batisten gordijn, dat met een roe aan den
muur bevestigd, als bescherming voor zijn
kleeren diende, oplichtend, bracht hij zijn
daagsche pakje voor den dag. Daarop haalde
hij zijn bretels van zijn Zondagsche broek af
en maakte die weer aan de daagsche vast.
Toen op een stoel zittende, liet hij zijn beenen
in de duistere afgronden verdwijnen. En
terwijl hij dit deed, viel zijn oog op de bloem
in het knoopsgat van zijn promotiejas. Zijn
pantalon ophij schend stapte hij erop af en
kuste de bloem. Hij bleef even staan om zich
zelf te bekijken in den spiegel boven de chif-
fonière, welke hem tevens als toilettafel
diende. Er liep een barst dwars door het glas
tot in een hoek, waar een driehoekig stukje
ontbrak. Toen de spiegel brak, werd hij voor
gebruik beneden ongeschikt verklaard en
zoodoende was hij in Guy's kamer gekomen.
In de logeerkamer, de „andere" kamer van
de tweede étage, was een betere spiegel. Maai
de deur van die ongebruikte kamer bleef
steeds op slot en de luiken waren steeds
gesloten. Bij de zeldzame gelegenheden, dat
er visite bleef logeeren, ging Guy's moeder
daar eerst den bezoeker voor om de ramen
open te zetten. Dan wenkte zij Guy om be
neden de blauwgebloemde lampetkan, die in
de waschkom stond, te gaan vullen. Aan den
wand hing een kolossale waaier van pauwe-
veeren aan een leeren lus; de schitterende
kleurenplekken zagen eruit als oogen. Bij de
zeldzame gelegenheden, dat de eerste ouder
ling of een andere kerkelijke waardigheids
bekleder uit het kerspel, kwam middagma
len, sloop Guy's moeder erheen en wuifde
plechtig over de tafel om de laatste treu
zelende vliegen te verdrijven. Soms sloop
Guy er binnen, op onderzoek uit, maar hij
kreeg dan altijd een gevoel, alsof hij ergens
ver van huis was.
Naar beneden gegaan trad Guy de keuken
binnen, nam de teil van den spijker, zette
haar in den gootsteen, die eens blauw ge
weest, maar nu heelemaal afgeschil
ferd en roestig was, en liet het water
erin loopen. Zijn moeder stond met haar
rug naar hem toe, gebogen over het
petroleumstel, om de vlam op de ge
wen schte hoogte te draaien. De ronde gele
vlam met de blauw punt was door het kijk-
glaasje zichtbaar. Er was geen woord van
begroeting gewisseld tusschen Guy en zijn
moeder, in den huize Plummer werd zoo iets
overbodig geoordeeld. Maar toeh placht men
spoedig nadat men elkander 's morgens voor
't eerst zag, zoo ter loops over het een of
ander voor de hand liggende onderwerp iets
te zeggen, wat dan als bewijs diende, dat men
zich elkanders tegenwoordigheid bewust was.
Mevrouw Plummer ging nu weer rechtop
staan, den zwartgebranden lucifer nog in
de hand en deponeerde dezen in een blikken
busje op de plank. Als dat busje vol was,
werd de inhoud in den kelder in de lioutkist
gedaan en diende dan 's winters om de
kachels agn te maken.
„Er is warm water, als je 't hebben wilt,"
zei mevrouw Plummer en daar Guy niet pro
testeerde, kwam zij met den ketel aan en goot
er wat uit in de teil. Toen begon zij de onge
rechtigheden van den vloer op te rapen. Me
vrouw Plummer was een groote en tevens
gezette vrouw en als zij liep hoorde men
altijd de ruiten een weinig rammelen.
Haar vader was een pachter en was steeds
van de eene boerderij naar de andere getrok
ken, steeds in de verwachting, dat die ver
andering hem ten slotte „het" geluk zou
brengen. Maar met zijn afgejakkerde
werkpaarden, zijn ongelukkige ploegen en
roestige gereedschappen was hij met zijn
oogsten nooit erg gelukkig geweest. Elke
eerste Maart zag hem dan weer zijn huis
boeltje op eeu ongeverfde kar laden en weer
naar een andere boerderij vertrekken.
(Wordt vervolgd).