Geeft het Bloemendaalsch Weekblad
na aandachtige lezing ter propaganda
aan Uw vrienden of kennissen
IST-INDIE
AAN HET OOG ONTTROKKEN
Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Haarlem
en Omstreken
TOONEEL
HUMOR EN SATYRE
het aantal arbei-
mregelmatige der
vermeerderd of
neergaande be-
lke bij de groot
periodiek voor-
ende de dalende
dan tevergeefs
deze arbeiders,
serveleger uitma
len met sterk ont-
rkloosheid steeds
m in landen waar
nog overwegend
de werkloosheid
cijfers van het
Statistiek te zien.
twoord nopens de
opgemerkt, dat de
t inneemt, dat de
eacht kan worden
te zijn. En dat
itschappelijk ver
dat tal van jaren
al vergen,
ringswege erkend,
is, en dus ligt het
tatregelen, die ge-
30k van dien aard
llen bijdragen tot
van de kwaal.
uit de commis-
politiek zal worden
:e bestudeering te
stuk, door welke
ïomische leven on-
l en welke midde-
unnen brengen,
het resultaat van
Regeering over-
ken van algemeen
ekomst, en in elk
>eten komen, door
ondere wijze van
dugger tempo tot
gebracht, dan an-
uitvoering van de
edigd zal worden,
it aan een betere
tusschen Amster-
an de verbetering
arvoor in aanmer-
zooals b.v. het wa-
d is de financieele
)gezette schaal tot
rk worden overge-
>te sommen gelds
En 't lijkt on
nieuwe leeningen,
ingen moeten wor-
lelangrijke werken
n zal, een feit is,
staat voor een ui-
ie echter zeer be-
t welzijn van dui-
is.
verkeer leidt tot
verkeer; daarom
VOLKSAARD.
ns vorig opstel, dat
at in ontwikkeling
g der verschillende
ebied.
rschil in ontwikke-
eid tot het verrich-
n arbeid.
de inlander heeft
e behoeften gekre-
nnen bevredigen is
er gewerkt moet
ggen, dat de bewo-
>ok meerdere ande
den arbeid verrich-
eerendeel als land-
als ambachtsman,
'en anderen tak van
n met grooten lust
ik niet gaarne be
ng geef ik de vol-
ide bezigheid voor
naar ik meen te
nessen slijpen. Het
er eenige krachts
lang, zoo lang, dat
►ogen toevallen, uit
lts wakker schrikt
lelijke strootje (de
nd valt. Zoo kan hij
Java een ploeg in-
z.g. trekhei. Kent
ïeiblok hangt in de
over den katrol en
daarvan verdeeld in
ilk touw in handen
ser lieden is de „in-
f zegt een deuntje,
blok ophijschen en
deuntje moet, wat
•edigd zijn aan den
lok voldoende hoog
Javaansche deuntje
zijn buitengewone
as meer dan slaap-
mliedje!
ihappen betreft, zoo
e en eerlijkheid niet
wat vooral menige
Hollandsche huisvrouw wel eens tot wan
hoop heeft gebracht.
Spaarzaam is de inlander in het alge
meen niet en heeft hij geld in handen, dan
wordt dit spoedig uitgegeven aan spel of
bioscoop, aan sieraden of door enkelen ook
aan opium.
Daar hij die genoegens ook najaagt als
hij geen geld in handen heeft, is een zeer
gebruikelijk iets het geld-leenen van zijn
werkgever.
Een inlandsche bediende of vast werkman
zonder schuld is dan ook een uitzondering
en lost uw bediende onverwacht zijn laat
ste guldens schuld af, dan vraagt hij on
middellijk daarop „en nu zou ik graag een
nieuw voorschot hebben".
Sprak ik hier van de meer ontwikkelden,
de inlanders uit de binnenlanden
van Sumatra, Borneo of Celebes, alsmede
die van vele andere eilanden kennen slechts
zeer weinig behoeften.
Een prikkel tot arbeiden ontbreekt
daardoor en deze doet zich slechts gevoe
len als enkele hoog noodige zaken als
hoedanig ik noem katoen voor eenig klee-
dingstuk of zout moeten worden aan
geschaft.
Is het zóó ver, dan trekt de man eenige
dagen het bosch in, verzamelt er wat wilde
rubber, damar (hars) of rottan en brengt
dit naar een handelaar aan de kust (meest
al een Chinees of Arabier) om er de be-
noodigde waren voor in ruil te krijgen.
Thuisgekomen breekt nu weer een tijd
van zalige rust aan, in welken tijd de man
toeziet dat zijn vrouw den noodigen veld
arbeid verricht om in het dagelijksch le
vensonderhoud tc voorzien.
Moet een nieuw stuk grond in gebruik
genomen worden (de inlander mest hier
zijn grond niet, doch verplaatst een
voudig zijn tuin, desnoods ook zijn huis),
dan heeft hij een zwaren tijd om een stuk
bosch te kappen, om materialen voor het
huis te verzamelen en dit te bouwen.
Ik zeide reeds vroeger, dat den inlanders
een zekeren kunstzin is aangeboren. Gaat
de man zich in zijn rusttijd vervelen
hetgeen zelfs voor inlanders mogelijk
schijnt te zijn dan neemt hij zn mes ter
hand om een of ander snwerk uit te voeren
en werkelijk komen dan fraaie kunstvoor
werpen voor versiering van zijn wapens of
van zijn woning voor den dag. De geringe
arbeidslust der inlanders houdt natuurlijk
ten nauwste verband met het klimaat; en
dc gewoonte om weinig te werken kweekt
aan wat wij luiheid noemen, maar wat nog
niet altijd luiheid is.
Ook ter kenschetsing van de geringe ar
beidslust bij de minder ontwikkelde inlan
ders wil ik een paar ervaringen vermelden.
Op Borneo zijnde voor de opening van
een nieuwe mijnontginning, moest daar
begonnen worden met het kappen van een
stuk oerbosch, op welk terrein wij onze
woningen zouden bouwen. De Sultan zond
mij een zijner rijksgrooten met een 50-
tal arbeiders om het terrein te zuiveren.
De eerste dagen daverden de bijlslagen in
het woud en telkens hoorde men heele reek
sen boomen vallen. De Maleier verstaat de
kunst om eerst een aantal kleinere boo
men iets in te snijden en dan een zwaren
woudreus zóó te doen vallen, dat hij al die
verzwakte boomen in zijn val meesleept.
Na drie dagen echter verslapte reeds de
arbeidslust en verscheidene arbeiders ble
ven onder hun afdak om te „rusten". le
deren dag waren er meer thuisblijvers en
het geheele werk, dat in een week beëin
digd had kunnen zijn, duurde drie weken.
Een ander voorbeeld: Op Billiton, waar
in het algemeen Chineesche timmerlieden
de huizen bouwen voor de daar werkende
Tin-onderneming, wordt aan inlanders „bij
aanneming" het verzamelen der bouwmate
rialen (planken, balken en dakbedekking)
opgedragen.
De aannemer begint natuurlijk met „geld
leenen". De eerste bezending materialen
komt vrij spoedig binnen; weer wordt ge
leend, maar nu gaat de levering al trager
en trager en het duurt maanden, soms zelfs
meer dan een jaar, eer de geheele levering
ten einde is.
Dat een Europeesche onderneming, die
in deze weinig ontwikkelde streken eenig
werk ter hand neemt, met zulke arbei
ders niet zal kunnen opschieten, moet den
lezer wel duidelijk zijn na het vorenstaande.
Men is daar dus genoodzaakt werkkrach
ten van elders aan te voeren en slaat daar
voor de oogen op althans-iets-meer, werk
lustige inlanders, in hoofdzaak dan Java
nen of op de als werkman zeer goede Chi-
neezen. Deze lieden worden dan onder een
bepaalde overeenkomst aangenomen en op
kosten van den ondernemer aangevoerd.
Dit zijn de z.g. contract-koelies op wie de
„poenale sanctie", waarover reeds veel ge
sproken en geschreven is, die door velen is
veroordeeld, maar ook velen onmisbaar
wordt genoemd, van toepassing is.
Wij hopen later op deze „poenale sanc
tie", tegelijk met een ander belangrijk
vraagstuk, nog terug te komen.
vermogende bevolkingsklasse, maar vrij
wel uitsluitend uit de verdiensten van de
ondernemingen. Indië is een kapitaalarm
land; er is dus geen vermogende klasse
van belastingplichtigen. De openbare geld
middelen zijn derhalve uitsluitend afhan
kelijk van de winsten van de particuliere
bedrijven, welke winsten weer onmiddel
lijk beinvloed worden door de prijzen, wel
ke voor de producten kunnen worden be
dongen.
Intusschen beslaan deze particuliere be
drijven een zeer beperkt gebied. Blijkens
de statistieken vormen een drietal produc
ten: suiker, petroleum en rubber, tezamen
een overmatig gedeelte van den geheelen
uitvoer dit jaar vermoedelijk bijna 3/4.
De inkomsten zijn dan in groote mate af
hankelijk van de resultaten van suiker-,
petroleum- en rubberbedrijven. De Indi
sche begrooting leert ons wederom, dat die
bedrijven de kurk vormen, waarop de
Staatsfinanciën drijven.
Onze wegen gaan achteruit, omdat zij
niet bestand zijn tegen een verkeer, dat
meer en meer geworden is èn snel èn
zwaar.
De nieuwe Indische begrooting ademt
een geest van groote tevredenheid. Geen
wonder. In 1922 en 1923 nog was de finan
cieele toestand heel zorgelijk; slechts met
ót grootste moeite, en op dikwijls zeer
cnvoordeelige voorwaarden, kon de Regee
ring gelden leenen om de groote tekorten
i te dekken. Aanzienlijke meevallers hebben
ertoe bijgedragen, dat thans een sluitende
begrooting is verkregen.
De Indische openbare geldmiddelen heb
ben een zeer beperkte basis. De inkomsten
worden niet verkregen van een inheemsche
meer begrip over de functie van
het geld in de maatschappij zou verguizing
voorkomen
Men hoort vaak beweren, dat het leven
tegenwoordig veel meer gemakken biedt
dan voorheen. Dit is op zich zelf beschouwd
zonder twijfel waar. Vroeger reisde men
bijv. per diligence en tegenwoordig per
trein. Misschien heeft men zelf een eigen
auto ter beschikking en rijdt waarheen
men gaan wil. Maar wie een auto wil be
sturen dient bekend te zijn met de wijze
waarop een dergelijk voertuig functio
neert. Aldus beschouwd is ons leven in ver
gelijk met vroeger dus niet eenvoudiger
maar veel ingewikkelder geworden. Deze
tegenstelling vertoont zich bij tal van om
standigheden en zij is dikwijls oorzaak van
misverstanden, niet in de laatste plaats bij
economische kwesties. Iets wat ons leven
bijzonder vergemakkelijkt heeft maar ge
lijktijdig de meest vergaande verwarrin
gen veroorzaakte, was bv. het gebruik van
geld.
Alles wordt in geld uitgedrukt en daar
door maken wij het ons moeilijk de juiste
beteekenis van verschillende handelingen
te begrijpen. Ook de loonen bestaan uit
geldbedragen. In werkelijkheid moet men
zich de loonen denken als een aandeel in
de voortgebrachte goederen. Het ontvangen
Icon wordt niet dadelijk geheel in goederen
omgezet. Zoolang dit nog niet het geval is
weet de loonontvanger eigenlijk nog niet
hoe hoog zijn loon is geweest.
Dat werkelijke loon bestaande uit goede
ren die voor het geldloon gekocht worden
is het aandeel van den arbeid in de voort
brenging. Naar gelang er meer of minder
voortgebracht wordt zal dus ook het loon
van den werkman meer of minder bedra
gen. Dat men hem zijn loon in geld geeft
en niet in de producten die in de fabriek
waar hij werkt vervaardigd worden, ge
schiedt om hem vrij te laten in de keuze
van dingen die hij ter betaling van zijn
werk ontvangen wil.
Geld is een hulpmiddel der voortbrenging,
evenzoo als een draaibank een hulpmiddel
voor de voortbrenging is. Geld waarmede
het loon betaald wordt heeft geen andere
bedoeling dan om den arbeid of goederen
te ruilen tegen andere goederen of arbeid.
Bij dien ruil wordt de in ruiling gebrachte
waar overgegeven aan een ander die er op
zijn beurt gebruik van maakt. De kern van
de zaak ligt daarom niet bij het geld maar
bij het in ruiling gebrachte goed of de aan
geboden arbeidskracht.
Alles wat wij met de industrieele voort
brenging beoogen is goederen tot stand te
brengen en ze dan onderling te verdeelen.
Het aandeel van den arbeider in die goede
ren is het loon, dus is het duidelijk, dat dit
loon slechts grooter kan worden indien de
totale goederen productie vermeerdert. De
hoeveelheid geld in de kas van een bepaalde
onderneming, of in de wereld in het alge
meen, heeft daarmee niets te maken.
Nu is de aanmerking die men veelal
hoort, dat de eigenaren van het kapitaal,
dat wil zeggen van de machines en de fa
brieksgebouwen, of met andere woorden
de aandeelhouders, bij de verdeeling een
te groot aandeel ontvangen. Er zijn er die
zeggen: „dat een chef meer heeft dan een
ondergeschikte is billijk, ook een directeur
die van alles de verantwoordelijkheid
draagt, mag een veel grooter salaris heb
ben dan 'n gewoon aangestelde, maar welke
aanspraak kan de aandeelhouder maken,
die niets anders doet dan bezitter te zijn?"
Inderdaad laten wij ons deze vraag eens
stellen: Wat is bij de geindustrialiseerde
voorziening in onze levensbehoeften de
beteekenis van een kapitalist voor onze ge-1
meenschap
Er wordt door de tegenstanders van de
huidige maatschappij opgemerkt dat de
kapitaalbezitter niet een moreel recht kan
doen gelden, dat ook hij een inkomen uit de
voortbrenging ontvangt. Wil men hem zijn
deel onthouden dan ware het dus in de een
of andere verhouding over de overige men- j
schn in de wereld te verdeelen. Statistie
ken wijzen uit, dat indien de groote inko
mens eens verdeeld werden elkeen maar
weinig meer zou ontvangen dan hij thans
heeft. Aangenomen dus dat deze verdeeling
plaats vond, dan zou daarmee niemand ge
baat zijn en omdat het slechts uiterst wei
nig is wat iedereen dan ontvangt zou door
haast iedereen het meerdere uitgegeven
worden.
De kapitalist verdeelt zijn groote inko
men evenwel niet onder de menschen die
minder inkomsten hebben dan hij. Wat
doet hij er dan wel mee? Ook voor het
deel van zijn inkomsten, dat hij niet voor
zich zelf besteedt volgt hij den aandrang
die er toe aangezet heeft het groote inko
men te verdienen, namelijk om met het
geen hij heeft meer te verkrijgen.
In het algemeen zal hij het overblijven
de deel van zijn inkomen aan een ander
geven, die hem daarvoor iets betaalt. In
algemeenen zin gesproken is het onvermij
delijk, dat degeen die hem voor dat gebruik
het meest wil betalen de man is die met
het gebruik het meest wil betalen de man
is die met het gebruik van dat kapitaal
't meeste effect weet te bereiken. Men kan
ook zeggende man die het weet te gebrui
ken om iets voort te brengen, waarvoor de
wereld den hoogsten prijs wil geven, om
reden dat wat hij maakt op dat oogenblik
ir. de grootste behoefte voorzie.
Hiermede is het belang van de kapita
listische gedachte voor de gemeenschap
uitgedrukt, n.l. dat het natuurlijk egois
me van den kapitalist ten gevolge heeft,
dat het voor hem niet noodige gedeelte
Van zijn inkomen wordt gebruikt voor
doeleinden waarnaar in de wereld de
meeste vraag bestaat. De kapitalist heeft
bij dit al slechts beantwoord aan een na
tuurlijke noodzakelijkheid waarvan hij
zich wellicht niet eens bewust geweest is.
Vraagt men hem, wat hebt ge met het deel
van uw inkomen gedaan, dat gij niet voor
levensonderhoud hebt uitgegeven dan zal
hij zeggen: „Ik heb het gespaard door
mijn geld te beleggen."
Inderdaad zijn anwoord klopt indien
slechts naar den vorm dien het geld van
zijn inkomen voor hem heeft aangenomen
gekeken wordt, maar in werkelijkheid is
de kapitalist er met zijn geldbezit voor ge-
j bruikt om de gelegenheid open te stellen,
j dat wij geleidelijk meer machines en ge
reedschappen verkrijgen om onze welvaart
te vermeerderen.
Indien, om terug te komen op hetgeen
aan het begin van dit artikel werd gezegd,
ook in het geval van geld meer begrip be
stond over de functie ervan in de maat
schappij, zou ook zeker meer de verguizing
voorkomen van een maatschapelijke klasse
die voor de wereld zeker geen nadeel is.
Bij de op Woensdag 18 November j.l.
gehouden periodieke verkiezing van leden
der Kamer van Koophandel en Fabrieken
voor Haarlem en omstreken zijn gekozen
voor:
a. de afdeeling Grootbedrijf, Ir. W. J.
Burgersdijk, A. H. baron van Hardenbroek
van Amsterstol, J. F. Klercq, F.H.Meyer,
D. Treur en A. H. Weyburg, allen aftredend'
b. de afdeeling Kleinbedrijf de Heer
D. W. Miezérus (aftredend) en de Heeren
A. F. C. Bückmann, J. W. Bijvoet, B. W.
Lasschuit, G. J. W. Mathot en H.H. Meyer
in de plaats van de Heeren W. Jonkheer,
J. F. Lamp, J. C Slis, J. H. de Swarten
Th. B. Weber.
In het Voorjaar van 1926 zal in Zagreb
(Agram) een Internationale Tentoonstel
ling van Reclamebiljetten worden gehouden.
De Kamer van Koophandel is gaarne be
reid hare bemiddeling te verleenen voor
hen, die in Zagreb (Agram) bij die gelegen
heid wenschen te exposeeren.
De bekende tooneelspeler Frits Tartaud
heeft Donderdagavond in de Fabriek Ru
therford in den Haarlemschen Schouburg
gejubileerd. De zaal was slecht bezet, doch
door het goede spel, en de hartelijke toe
spraken van de heeren van Hees en Schuil
was eind goed al goed. Laten wij ons al
len voornemen ter Schouwburg op te gaan
wanneer Tartaud hier weer komt met het
nieuwe stuk, dat Fabricius voor hem
schrijf.t
Iemand belde den zaadhandelaar op en
vroeg naar den prijs van een wagonlading
zangzaad. Later vroeg hij, of de prijs per
pond bij een halve wagon dezelfde bleef.
Toen hij dat wist, vroeg hij of de prijs bij
500 pond ook dezelfde zou zn. De handelaar
stemde toe. Weer later, belde de man nog
eens op en vroeg of bij 100 pond, nog de
zelfde prijs zou gelden. De handelaar ver
loor toen zijn geduld en riep
Als U die vervloekte kanarie van U naar
ons pakhuis wilt sturen, zullen we hem
voor niks te eten geven.
HATELIJK.
MiepHet zal mij benieuwen, of ik mijn
goede uiterlijk zal verliezen, als ik zoo oud
ben als jij.
Riek: Het zou een geluk voor je zijn,
liefste.
Jantje had de slechte gewoonte te vloe
ken. Zijn tante onderhield hem daarover en
zei: Jantje, het is heel slecht te vloeken.
Wil je wel gelooven, dat ik een koude ril
ling krijg, als ik het hoor?
Dat is nog niets, zei Jantje. Als U vader
gisteren had gehoord, toen moeder zijn
neus tusschen de deur knelde, dan was U
vast doodgevroren.
Twee mannen moesten noodgedwongen
aan boord van een schip een hut deelen.
De eene, een grove, norsche kerel, ketste
botweg alle toenadering van zijn hutge-
noot af. De eerste twee dagen spraken ze
geen woord tegen elkaar. Eindelijk ver
brak de grove man de stilte.
Rookt U sigaren
Neen, zei zijn hutgenoot.
Weet U zeker dat U niet rookt? hield de
grove aan, ik heb een kistje van vijftig,
beste kwaliteit. Rookt U heusch geen siga
ren De ander hield vol van nee.
Dan moet de hutbediende het gedaan
hebben ,zei de grove man. Ik mis vijf
sigaren uit dit kistje.
Tommie keek treurig, toen hij uit schooi
kwam. Wat scheelt er aan, vroeg een mede
lijdende juffrouw.
Rheumatiek en hersenverweeking
zei Tommie.
Ach, dat kan niet, beste jongen, zei de
oude juffrouw.
Toch wel, zei Tommie. Ik wist niet hoe
ik die woorden schrijven moest en toen
kreeg ik 100 strafregels.
Je schijnt den laatsten tijd dol op de
bioscoop te zijn. Hoe komt dat zoo?
Het is zoo'n opluchting kerel, sommige
vrouwen hun mond te zien opendoen, zon
der ze te hooren.
Nu je getrouwd bent, zul je toch we',
een ongevallenverzekering sluiten, niet?
O nee, ik geloof niet dat ze gevaarlijk is.
Die oude vrek dreigde zich zelf van kant
te maken. Maar hij leeft nog en doet nog
gewoon zaken.
Ja, ik hoor, dat hij wacht op het buiten
kansje, om voor een prikje een tweede
hands strop te koopen.
HijIk heb als regel nu aangenomen, om
niet meer over iets te spreken, als ik er
niets van weet.
Hij: Dat is een goed idee. Maar ben je
dan niet bang, dat je het spreken zult
verleeren
WETENSWAARDIGHEDEN.
Is het U bekend:
dat onlangs een duiker op den bodem van
de Noordzee bij Helgoland zijn indrukken
door de radio de wereld inzond?
dat zijn woorden te Hamburg duidelijk
verneembaar waren?
dat onlangs te Sierre Leone (Lumley) over
leed mevr. S. A. Cole, in den eerbiedwaar-
digen leeftijd van 115 jaar?
dat deze dame 13 kinderen had, 30 klein
kinderen, 35 achterkleinkinderen en 5
achter-achterkleinkinderen
dat op het oogenblik in Duitschland de
grootste loudspeaker gebouwd wordt
dat het geluid daarvan op 400 Meter dui
delijk te hooren moet zijn, ofschoon de fa
brikanten verklaren, dat men de muziek op
nog veel grooter afstand zal hooren,
dat dit reuzeninstrument drie hoorns zal
hebben, elk 15 Meter wijd van doorsnee en
35 Meter hoog?
dat onlangs de Londensche dierentuin werd
verrijkt met een leeuw-tijger?
dat de vader van het dier een leeuw was en
de moeder een tijger?
dat de leeuw-tijger de kenmerken van beide
dieren droeg en een mooi beest is?
dat men in Oost Afrika de ponny gekruist
heeft met den zebra, waarvan men de af
stammeling zebrula noemt?
dat dieren in vrijen staat echter nooit
zich vermengen met dieren van een ander
soort
Meester, schreef de vader van Keesje, U
moet Keesje niet slaan op school. Wij
staan hem ook nooit, dan alleen uit zelfver
dediging.
Een correspondent van een Engelsch
blad vertelt van een tooneeltje, dat hij in
een circus in Rusland heeft bijgewoond.
Twee clowns komen op en de een vraagt
wat de ander vóór en na de revolutie al
zoo voor den kost heeft gedaan.
Het antwoord luidt: „Vóór de revolutie
was ik huisknecht bij den Tsaar, 's Och
tends wekte ik hem met een bescheiden
tikje op de deur en zei: 't Is tijd om op
te staan, Majesteit"! Als hij nog wat bleef
liggen, hief ik 't volkslied aan. Dat hielp
altijd.
„Na de revolutie werd ik huisknecht bij
Trotzky en moest ook hem 's ochtends
wekken. Eerst wist ik niet, hoe ik dat zou
aanpakken. Hem aan te spreken met
„Majesteit" ging moeilijk, en „Excellen
tie" leek me wel wat te min. Toen heb ik,
na geklopt te hebben, den eersten regel
van de Internationale maar gezongen:
„Ontwaak, verworpene der aarde
„En hoe is dat afgeloopen?" vroeg de
eerste clown.
„Ik ben de deur uitgezet!"
De journalist vertelt er bij, dat de aan
wezigen het wat gevaarlijk vonden om om
de grap hartelijk te lachen.
KLEIN MOEDERTJE.
Toen Moeder in de kamer keek,
Waar Lousje anders speelde,
Wist zij in 't eerst niet wat ze, zag,
Of dat zij 't zich verbeeldde.'
Daar zag ze, neen, je raadt 't nooit,
Haar kleine, stoute Lousje.
Die had op 't hoofd haar zomer
hoedje
En zei: Nu ben ik moesje.
Daar stond ze met de voile voor
Parmantig te flaneeren,
Zei tegen 't popje in haar arm:
Je moet manieren leeren.
Zeg nu eens netjes: „dag mama"
En geef me eens een handje.
Zoo, nu is 't knap, nu ben je zoet
En krijg je dus geen standje.
En Moeder, die te luis'ren stond,
Zei ernstig tegen Lousje:
Zeg kleine stouterd met je hoed,
Kom jij eens hier bij Moesje.
Je wilt wel groot zijn, dat is best,
Maar heusch, dan moet je groeien
En je met Moeders mooien hoed
Vooreerst maar niet bemoeien.
Een groote meid doet niet zoo mal,
Speel jij maar met je popje
En zet je eigen mutsje vlug
Weer op je" krullekopje.
Och Moeder, heusch, ik doe 't nooit
[weer,
Ik wou maar even kijken,
Of 't met dien mooien hoed van u
Ook echt op u zou lijken.