Geeft het Bloemendaalsch Weekblad na aandachtige lezing ter propaganda aan Uw vrienden of kennissen IST-INDIE AAN HET OOG ONTTROKKEN Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haarlem en Omstreken TOONEEL HUMOR EN SATYRE het aantal arbei- mregelmatige der vermeerderd of neergaande be- lke bij de groot periodiek voor- ende de dalende dan tevergeefs deze arbeiders, serveleger uitma len met sterk ont- rkloosheid steeds m in landen waar nog overwegend de werkloosheid cijfers van het Statistiek te zien. twoord nopens de opgemerkt, dat de t inneemt, dat de eacht kan worden te zijn. En dat itschappelijk ver dat tal van jaren al vergen, ringswege erkend, is, en dus ligt het tatregelen, die ge- 30k van dien aard llen bijdragen tot van de kwaal. uit de commis- politiek zal worden :e bestudeering te stuk, door welke ïomische leven on- l en welke midde- unnen brengen, het resultaat van Regeering over- ken van algemeen ekomst, en in elk >eten komen, door ondere wijze van dugger tempo tot gebracht, dan an- uitvoering van de edigd zal worden, it aan een betere tusschen Amster- an de verbetering arvoor in aanmer- zooals b.v. het wa- d is de financieele )gezette schaal tot rk worden overge- >te sommen gelds En 't lijkt on nieuwe leeningen, ingen moeten wor- lelangrijke werken n zal, een feit is, staat voor een ui- ie echter zeer be- t welzijn van dui- is. verkeer leidt tot verkeer; daarom VOLKSAARD. ns vorig opstel, dat at in ontwikkeling g der verschillende ebied. rschil in ontwikke- eid tot het verrich- n arbeid. de inlander heeft e behoeften gekre- nnen bevredigen is er gewerkt moet ggen, dat de bewo- >ok meerdere ande den arbeid verrich- eerendeel als land- als ambachtsman, 'en anderen tak van n met grooten lust ik niet gaarne be ng geef ik de vol- ide bezigheid voor naar ik meen te nessen slijpen. Het er eenige krachts lang, zoo lang, dat ►ogen toevallen, uit lts wakker schrikt lelijke strootje (de nd valt. Zoo kan hij Java een ploeg in- z.g. trekhei. Kent ïeiblok hangt in de over den katrol en daarvan verdeeld in ilk touw in handen ser lieden is de „in- f zegt een deuntje, blok ophijschen en deuntje moet, wat •edigd zijn aan den lok voldoende hoog Javaansche deuntje zijn buitengewone as meer dan slaap- mliedje! ihappen betreft, zoo e en eerlijkheid niet wat vooral menige Hollandsche huisvrouw wel eens tot wan hoop heeft gebracht. Spaarzaam is de inlander in het alge meen niet en heeft hij geld in handen, dan wordt dit spoedig uitgegeven aan spel of bioscoop, aan sieraden of door enkelen ook aan opium. Daar hij die genoegens ook najaagt als hij geen geld in handen heeft, is een zeer gebruikelijk iets het geld-leenen van zijn werkgever. Een inlandsche bediende of vast werkman zonder schuld is dan ook een uitzondering en lost uw bediende onverwacht zijn laat ste guldens schuld af, dan vraagt hij on middellijk daarop „en nu zou ik graag een nieuw voorschot hebben". Sprak ik hier van de meer ontwikkelden, de inlanders uit de binnenlanden van Sumatra, Borneo of Celebes, alsmede die van vele andere eilanden kennen slechts zeer weinig behoeften. Een prikkel tot arbeiden ontbreekt daardoor en deze doet zich slechts gevoe len als enkele hoog noodige zaken als hoedanig ik noem katoen voor eenig klee- dingstuk of zout moeten worden aan geschaft. Is het zóó ver, dan trekt de man eenige dagen het bosch in, verzamelt er wat wilde rubber, damar (hars) of rottan en brengt dit naar een handelaar aan de kust (meest al een Chinees of Arabier) om er de be- noodigde waren voor in ruil te krijgen. Thuisgekomen breekt nu weer een tijd van zalige rust aan, in welken tijd de man toeziet dat zijn vrouw den noodigen veld arbeid verricht om in het dagelijksch le vensonderhoud tc voorzien. Moet een nieuw stuk grond in gebruik genomen worden (de inlander mest hier zijn grond niet, doch verplaatst een voudig zijn tuin, desnoods ook zijn huis), dan heeft hij een zwaren tijd om een stuk bosch te kappen, om materialen voor het huis te verzamelen en dit te bouwen. Ik zeide reeds vroeger, dat den inlanders een zekeren kunstzin is aangeboren. Gaat de man zich in zijn rusttijd vervelen hetgeen zelfs voor inlanders mogelijk schijnt te zijn dan neemt hij zn mes ter hand om een of ander snwerk uit te voeren en werkelijk komen dan fraaie kunstvoor werpen voor versiering van zijn wapens of van zijn woning voor den dag. De geringe arbeidslust der inlanders houdt natuurlijk ten nauwste verband met het klimaat; en dc gewoonte om weinig te werken kweekt aan wat wij luiheid noemen, maar wat nog niet altijd luiheid is. Ook ter kenschetsing van de geringe ar beidslust bij de minder ontwikkelde inlan ders wil ik een paar ervaringen vermelden. Op Borneo zijnde voor de opening van een nieuwe mijnontginning, moest daar begonnen worden met het kappen van een stuk oerbosch, op welk terrein wij onze woningen zouden bouwen. De Sultan zond mij een zijner rijksgrooten met een 50- tal arbeiders om het terrein te zuiveren. De eerste dagen daverden de bijlslagen in het woud en telkens hoorde men heele reek sen boomen vallen. De Maleier verstaat de kunst om eerst een aantal kleinere boo men iets in te snijden en dan een zwaren woudreus zóó te doen vallen, dat hij al die verzwakte boomen in zijn val meesleept. Na drie dagen echter verslapte reeds de arbeidslust en verscheidene arbeiders ble ven onder hun afdak om te „rusten". le deren dag waren er meer thuisblijvers en het geheele werk, dat in een week beëin digd had kunnen zijn, duurde drie weken. Een ander voorbeeld: Op Billiton, waar in het algemeen Chineesche timmerlieden de huizen bouwen voor de daar werkende Tin-onderneming, wordt aan inlanders „bij aanneming" het verzamelen der bouwmate rialen (planken, balken en dakbedekking) opgedragen. De aannemer begint natuurlijk met „geld leenen". De eerste bezending materialen komt vrij spoedig binnen; weer wordt ge leend, maar nu gaat de levering al trager en trager en het duurt maanden, soms zelfs meer dan een jaar, eer de geheele levering ten einde is. Dat een Europeesche onderneming, die in deze weinig ontwikkelde streken eenig werk ter hand neemt, met zulke arbei ders niet zal kunnen opschieten, moet den lezer wel duidelijk zijn na het vorenstaande. Men is daar dus genoodzaakt werkkrach ten van elders aan te voeren en slaat daar voor de oogen op althans-iets-meer, werk lustige inlanders, in hoofdzaak dan Java nen of op de als werkman zeer goede Chi- neezen. Deze lieden worden dan onder een bepaalde overeenkomst aangenomen en op kosten van den ondernemer aangevoerd. Dit zijn de z.g. contract-koelies op wie de „poenale sanctie", waarover reeds veel ge sproken en geschreven is, die door velen is veroordeeld, maar ook velen onmisbaar wordt genoemd, van toepassing is. Wij hopen later op deze „poenale sanc tie", tegelijk met een ander belangrijk vraagstuk, nog terug te komen. vermogende bevolkingsklasse, maar vrij wel uitsluitend uit de verdiensten van de ondernemingen. Indië is een kapitaalarm land; er is dus geen vermogende klasse van belastingplichtigen. De openbare geld middelen zijn derhalve uitsluitend afhan kelijk van de winsten van de particuliere bedrijven, welke winsten weer onmiddel lijk beinvloed worden door de prijzen, wel ke voor de producten kunnen worden be dongen. Intusschen beslaan deze particuliere be drijven een zeer beperkt gebied. Blijkens de statistieken vormen een drietal produc ten: suiker, petroleum en rubber, tezamen een overmatig gedeelte van den geheelen uitvoer dit jaar vermoedelijk bijna 3/4. De inkomsten zijn dan in groote mate af hankelijk van de resultaten van suiker-, petroleum- en rubberbedrijven. De Indi sche begrooting leert ons wederom, dat die bedrijven de kurk vormen, waarop de Staatsfinanciën drijven. Onze wegen gaan achteruit, omdat zij niet bestand zijn tegen een verkeer, dat meer en meer geworden is èn snel èn zwaar. De nieuwe Indische begrooting ademt een geest van groote tevredenheid. Geen wonder. In 1922 en 1923 nog was de finan cieele toestand heel zorgelijk; slechts met ót grootste moeite, en op dikwijls zeer cnvoordeelige voorwaarden, kon de Regee ring gelden leenen om de groote tekorten i te dekken. Aanzienlijke meevallers hebben ertoe bijgedragen, dat thans een sluitende begrooting is verkregen. De Indische openbare geldmiddelen heb ben een zeer beperkte basis. De inkomsten worden niet verkregen van een inheemsche meer begrip over de functie van het geld in de maatschappij zou verguizing voorkomen Men hoort vaak beweren, dat het leven tegenwoordig veel meer gemakken biedt dan voorheen. Dit is op zich zelf beschouwd zonder twijfel waar. Vroeger reisde men bijv. per diligence en tegenwoordig per trein. Misschien heeft men zelf een eigen auto ter beschikking en rijdt waarheen men gaan wil. Maar wie een auto wil be sturen dient bekend te zijn met de wijze waarop een dergelijk voertuig functio neert. Aldus beschouwd is ons leven in ver gelijk met vroeger dus niet eenvoudiger maar veel ingewikkelder geworden. Deze tegenstelling vertoont zich bij tal van om standigheden en zij is dikwijls oorzaak van misverstanden, niet in de laatste plaats bij economische kwesties. Iets wat ons leven bijzonder vergemakkelijkt heeft maar ge lijktijdig de meest vergaande verwarrin gen veroorzaakte, was bv. het gebruik van geld. Alles wordt in geld uitgedrukt en daar door maken wij het ons moeilijk de juiste beteekenis van verschillende handelingen te begrijpen. Ook de loonen bestaan uit geldbedragen. In werkelijkheid moet men zich de loonen denken als een aandeel in de voortgebrachte goederen. Het ontvangen Icon wordt niet dadelijk geheel in goederen omgezet. Zoolang dit nog niet het geval is weet de loonontvanger eigenlijk nog niet hoe hoog zijn loon is geweest. Dat werkelijke loon bestaande uit goede ren die voor het geldloon gekocht worden is het aandeel van den arbeid in de voort brenging. Naar gelang er meer of minder voortgebracht wordt zal dus ook het loon van den werkman meer of minder bedra gen. Dat men hem zijn loon in geld geeft en niet in de producten die in de fabriek waar hij werkt vervaardigd worden, ge schiedt om hem vrij te laten in de keuze van dingen die hij ter betaling van zijn werk ontvangen wil. Geld is een hulpmiddel der voortbrenging, evenzoo als een draaibank een hulpmiddel voor de voortbrenging is. Geld waarmede het loon betaald wordt heeft geen andere bedoeling dan om den arbeid of goederen te ruilen tegen andere goederen of arbeid. Bij dien ruil wordt de in ruiling gebrachte waar overgegeven aan een ander die er op zijn beurt gebruik van maakt. De kern van de zaak ligt daarom niet bij het geld maar bij het in ruiling gebrachte goed of de aan geboden arbeidskracht. Alles wat wij met de industrieele voort brenging beoogen is goederen tot stand te brengen en ze dan onderling te verdeelen. Het aandeel van den arbeider in die goede ren is het loon, dus is het duidelijk, dat dit loon slechts grooter kan worden indien de totale goederen productie vermeerdert. De hoeveelheid geld in de kas van een bepaalde onderneming, of in de wereld in het alge meen, heeft daarmee niets te maken. Nu is de aanmerking die men veelal hoort, dat de eigenaren van het kapitaal, dat wil zeggen van de machines en de fa brieksgebouwen, of met andere woorden de aandeelhouders, bij de verdeeling een te groot aandeel ontvangen. Er zijn er die zeggen: „dat een chef meer heeft dan een ondergeschikte is billijk, ook een directeur die van alles de verantwoordelijkheid draagt, mag een veel grooter salaris heb ben dan 'n gewoon aangestelde, maar welke aanspraak kan de aandeelhouder maken, die niets anders doet dan bezitter te zijn?" Inderdaad laten wij ons deze vraag eens stellen: Wat is bij de geindustrialiseerde voorziening in onze levensbehoeften de beteekenis van een kapitalist voor onze ge-1 meenschap Er wordt door de tegenstanders van de huidige maatschappij opgemerkt dat de kapitaalbezitter niet een moreel recht kan doen gelden, dat ook hij een inkomen uit de voortbrenging ontvangt. Wil men hem zijn deel onthouden dan ware het dus in de een of andere verhouding over de overige men- j schn in de wereld te verdeelen. Statistie ken wijzen uit, dat indien de groote inko mens eens verdeeld werden elkeen maar weinig meer zou ontvangen dan hij thans heeft. Aangenomen dus dat deze verdeeling plaats vond, dan zou daarmee niemand ge baat zijn en omdat het slechts uiterst wei nig is wat iedereen dan ontvangt zou door haast iedereen het meerdere uitgegeven worden. De kapitalist verdeelt zijn groote inko men evenwel niet onder de menschen die minder inkomsten hebben dan hij. Wat doet hij er dan wel mee? Ook voor het deel van zijn inkomsten, dat hij niet voor zich zelf besteedt volgt hij den aandrang die er toe aangezet heeft het groote inko men te verdienen, namelijk om met het geen hij heeft meer te verkrijgen. In het algemeen zal hij het overblijven de deel van zijn inkomen aan een ander geven, die hem daarvoor iets betaalt. In algemeenen zin gesproken is het onvermij delijk, dat degeen die hem voor dat gebruik het meest wil betalen de man is die met het gebruik het meest wil betalen de man is die met het gebruik van dat kapitaal 't meeste effect weet te bereiken. Men kan ook zeggende man die het weet te gebrui ken om iets voort te brengen, waarvoor de wereld den hoogsten prijs wil geven, om reden dat wat hij maakt op dat oogenblik ir. de grootste behoefte voorzie. Hiermede is het belang van de kapita listische gedachte voor de gemeenschap uitgedrukt, n.l. dat het natuurlijk egois me van den kapitalist ten gevolge heeft, dat het voor hem niet noodige gedeelte Van zijn inkomen wordt gebruikt voor doeleinden waarnaar in de wereld de meeste vraag bestaat. De kapitalist heeft bij dit al slechts beantwoord aan een na tuurlijke noodzakelijkheid waarvan hij zich wellicht niet eens bewust geweest is. Vraagt men hem, wat hebt ge met het deel van uw inkomen gedaan, dat gij niet voor levensonderhoud hebt uitgegeven dan zal hij zeggen: „Ik heb het gespaard door mijn geld te beleggen." Inderdaad zijn anwoord klopt indien slechts naar den vorm dien het geld van zijn inkomen voor hem heeft aangenomen gekeken wordt, maar in werkelijkheid is de kapitalist er met zijn geldbezit voor ge- j bruikt om de gelegenheid open te stellen, j dat wij geleidelijk meer machines en ge reedschappen verkrijgen om onze welvaart te vermeerderen. Indien, om terug te komen op hetgeen aan het begin van dit artikel werd gezegd, ook in het geval van geld meer begrip be stond over de functie ervan in de maat schappij, zou ook zeker meer de verguizing voorkomen van een maatschapelijke klasse die voor de wereld zeker geen nadeel is. Bij de op Woensdag 18 November j.l. gehouden periodieke verkiezing van leden der Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haarlem en omstreken zijn gekozen voor: a. de afdeeling Grootbedrijf, Ir. W. J. Burgersdijk, A. H. baron van Hardenbroek van Amsterstol, J. F. Klercq, F.H.Meyer, D. Treur en A. H. Weyburg, allen aftredend' b. de afdeeling Kleinbedrijf de Heer D. W. Miezérus (aftredend) en de Heeren A. F. C. Bückmann, J. W. Bijvoet, B. W. Lasschuit, G. J. W. Mathot en H.H. Meyer in de plaats van de Heeren W. Jonkheer, J. F. Lamp, J. C Slis, J. H. de Swarten Th. B. Weber. In het Voorjaar van 1926 zal in Zagreb (Agram) een Internationale Tentoonstel ling van Reclamebiljetten worden gehouden. De Kamer van Koophandel is gaarne be reid hare bemiddeling te verleenen voor hen, die in Zagreb (Agram) bij die gelegen heid wenschen te exposeeren. De bekende tooneelspeler Frits Tartaud heeft Donderdagavond in de Fabriek Ru therford in den Haarlemschen Schouburg gejubileerd. De zaal was slecht bezet, doch door het goede spel, en de hartelijke toe spraken van de heeren van Hees en Schuil was eind goed al goed. Laten wij ons al len voornemen ter Schouwburg op te gaan wanneer Tartaud hier weer komt met het nieuwe stuk, dat Fabricius voor hem schrijf.t Iemand belde den zaadhandelaar op en vroeg naar den prijs van een wagonlading zangzaad. Later vroeg hij, of de prijs per pond bij een halve wagon dezelfde bleef. Toen hij dat wist, vroeg hij of de prijs bij 500 pond ook dezelfde zou zn. De handelaar stemde toe. Weer later, belde de man nog eens op en vroeg of bij 100 pond, nog de zelfde prijs zou gelden. De handelaar ver loor toen zijn geduld en riep Als U die vervloekte kanarie van U naar ons pakhuis wilt sturen, zullen we hem voor niks te eten geven. HATELIJK. MiepHet zal mij benieuwen, of ik mijn goede uiterlijk zal verliezen, als ik zoo oud ben als jij. Riek: Het zou een geluk voor je zijn, liefste. Jantje had de slechte gewoonte te vloe ken. Zijn tante onderhield hem daarover en zei: Jantje, het is heel slecht te vloeken. Wil je wel gelooven, dat ik een koude ril ling krijg, als ik het hoor? Dat is nog niets, zei Jantje. Als U vader gisteren had gehoord, toen moeder zijn neus tusschen de deur knelde, dan was U vast doodgevroren. Twee mannen moesten noodgedwongen aan boord van een schip een hut deelen. De eene, een grove, norsche kerel, ketste botweg alle toenadering van zijn hutge- noot af. De eerste twee dagen spraken ze geen woord tegen elkaar. Eindelijk ver brak de grove man de stilte. Rookt U sigaren Neen, zei zijn hutgenoot. Weet U zeker dat U niet rookt? hield de grove aan, ik heb een kistje van vijftig, beste kwaliteit. Rookt U heusch geen siga ren De ander hield vol van nee. Dan moet de hutbediende het gedaan hebben ,zei de grove man. Ik mis vijf sigaren uit dit kistje. Tommie keek treurig, toen hij uit schooi kwam. Wat scheelt er aan, vroeg een mede lijdende juffrouw. Rheumatiek en hersenverweeking zei Tommie. Ach, dat kan niet, beste jongen, zei de oude juffrouw. Toch wel, zei Tommie. Ik wist niet hoe ik die woorden schrijven moest en toen kreeg ik 100 strafregels. Je schijnt den laatsten tijd dol op de bioscoop te zijn. Hoe komt dat zoo? Het is zoo'n opluchting kerel, sommige vrouwen hun mond te zien opendoen, zon der ze te hooren. Nu je getrouwd bent, zul je toch we', een ongevallenverzekering sluiten, niet? O nee, ik geloof niet dat ze gevaarlijk is. Die oude vrek dreigde zich zelf van kant te maken. Maar hij leeft nog en doet nog gewoon zaken. Ja, ik hoor, dat hij wacht op het buiten kansje, om voor een prikje een tweede hands strop te koopen. HijIk heb als regel nu aangenomen, om niet meer over iets te spreken, als ik er niets van weet. Hij: Dat is een goed idee. Maar ben je dan niet bang, dat je het spreken zult verleeren WETENSWAARDIGHEDEN. Is het U bekend: dat onlangs een duiker op den bodem van de Noordzee bij Helgoland zijn indrukken door de radio de wereld inzond? dat zijn woorden te Hamburg duidelijk verneembaar waren? dat onlangs te Sierre Leone (Lumley) over leed mevr. S. A. Cole, in den eerbiedwaar- digen leeftijd van 115 jaar? dat deze dame 13 kinderen had, 30 klein kinderen, 35 achterkleinkinderen en 5 achter-achterkleinkinderen dat op het oogenblik in Duitschland de grootste loudspeaker gebouwd wordt dat het geluid daarvan op 400 Meter dui delijk te hooren moet zijn, ofschoon de fa brikanten verklaren, dat men de muziek op nog veel grooter afstand zal hooren, dat dit reuzeninstrument drie hoorns zal hebben, elk 15 Meter wijd van doorsnee en 35 Meter hoog? dat onlangs de Londensche dierentuin werd verrijkt met een leeuw-tijger? dat de vader van het dier een leeuw was en de moeder een tijger? dat de leeuw-tijger de kenmerken van beide dieren droeg en een mooi beest is? dat men in Oost Afrika de ponny gekruist heeft met den zebra, waarvan men de af stammeling zebrula noemt? dat dieren in vrijen staat echter nooit zich vermengen met dieren van een ander soort Meester, schreef de vader van Keesje, U moet Keesje niet slaan op school. Wij staan hem ook nooit, dan alleen uit zelfver dediging. Een correspondent van een Engelsch blad vertelt van een tooneeltje, dat hij in een circus in Rusland heeft bijgewoond. Twee clowns komen op en de een vraagt wat de ander vóór en na de revolutie al zoo voor den kost heeft gedaan. Het antwoord luidt: „Vóór de revolutie was ik huisknecht bij den Tsaar, 's Och tends wekte ik hem met een bescheiden tikje op de deur en zei: 't Is tijd om op te staan, Majesteit"! Als hij nog wat bleef liggen, hief ik 't volkslied aan. Dat hielp altijd. „Na de revolutie werd ik huisknecht bij Trotzky en moest ook hem 's ochtends wekken. Eerst wist ik niet, hoe ik dat zou aanpakken. Hem aan te spreken met „Majesteit" ging moeilijk, en „Excellen tie" leek me wel wat te min. Toen heb ik, na geklopt te hebben, den eersten regel van de Internationale maar gezongen: „Ontwaak, verworpene der aarde „En hoe is dat afgeloopen?" vroeg de eerste clown. „Ik ben de deur uitgezet!" De journalist vertelt er bij, dat de aan wezigen het wat gevaarlijk vonden om om de grap hartelijk te lachen. KLEIN MOEDERTJE. Toen Moeder in de kamer keek, Waar Lousje anders speelde, Wist zij in 't eerst niet wat ze, zag, Of dat zij 't zich verbeeldde.' Daar zag ze, neen, je raadt 't nooit, Haar kleine, stoute Lousje. Die had op 't hoofd haar zomer hoedje En zei: Nu ben ik moesje. Daar stond ze met de voile voor Parmantig te flaneeren, Zei tegen 't popje in haar arm: Je moet manieren leeren. Zeg nu eens netjes: „dag mama" En geef me eens een handje. Zoo, nu is 't knap, nu ben je zoet En krijg je dus geen standje. En Moeder, die te luis'ren stond, Zei ernstig tegen Lousje: Zeg kleine stouterd met je hoed, Kom jij eens hier bij Moesje. Je wilt wel groot zijn, dat is best, Maar heusch, dan moet je groeien En je met Moeders mooien hoed Vooreerst maar niet bemoeien. Een groote meid doet niet zoo mal, Speel jij maar met je popje En zet je eigen mutsje vlug Weer op je" krullekopje. Och Moeder, heusch, ik doe 't nooit [weer, Ik wou maar even kijken, Of 't met dien mooien hoed van u Ook echt op u zou lijken.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1925 | | pagina 11