TWEEDE BLAD Het Bloemendaalsch Weekalad No. 24 ZATERDAG 19 JUNI 1926. RAADSVERSLAG NABETRACHTING LEERLING-OPLEIDING ALLERLEI Vergadering van den Gemeenteraad op 17 Juni 1926, n.m. 2 uur. Aanwezig alle leder, met uit zondering van de heeren Bornwater, Kremer en Mollerus. Voorzitter: de Burgemeester, Punt I. Benoeming van een onderwijzer aan de school van den heer 'Hoekstra; met algemeene stemmen, de heer Laan kwam even later ter ver gadering, werd de heer W. J. IHaenen, no. één van de voordrachte benoemd. Punt 2. Vaststelling der in de vergadering van 20 Mei aangehouden instructies voor den admini strateur van het Waterleidingbedrijf, den hoofdop zichter van dat bedrijf en den hoofdopzichter-ad ministrateur en den hoofdadministrateur van het gasbedrijf. De heer Luden verlangt niet naar straffen, maar vraagt, waar eventueele straffen met hooger be roep op den Raad geregeld zijn. De Voorzitter antwoordt: bij de Verordening op de rechtspositie der gemeenteambtenareti. De heerVan Kessel wil eenheid gebracht zien tusschen de verordening op de rechtspositie (a) en de gasverordening (b), betreffende de vraag, wie de instructie's vaststellen: B. en W., zooals in a, de Raad zooals in b staat. Spreker wensc'ht ver der uitdrukkelijk voor den hoofd-administrateur van het gasbedrijf de verplichting opgenomen te zien, dat hij om de 2 maanden de muntgasmeters licht tegen repu aan de afnemers voor het meegenomen geld. De Voorzitter meent dat 'dit reeds vervat is in de woorden: meters opnemen, in 'het algemeen, er zal echter met -de opmerking rekening worden ge houden. De heerVan Kessel acht het verkeerd voor te schrijven, dat de hoofd-administrateur van het gasbedrijf dagelijks van 912-|- uur v.m. op zijn kantoor moet zijn. De heer De Roo van Alderwereh: hij zit er toch ook voor het waterleidingbedrijf! De heer De Visser: hij kan altijd voor ambts bezigheden weg zijn. (Vroolijkheid). De heer Van Kessel: We weten wel hoe 't met zulke dingen gaat; bij de. begrooting hooren we, er zijn te veel ambtenaren, maar van zoo'n ambte naar wordt als er een weg moet, gezegd, hij niet want hij moet geregeld op z'n kantoor zitten. De heer Hogenbirk. Er gaat geen ochtend om of er komt iemand, zoowat alle's kom voor Jonge- pier, ook moet hij z'n administratie bij werken. De heer Van Kessel: Welke? De heer Hogenbirk: Van de muntgasmeters. De heer Van Kessel: Maar die licht hij toch maar om de twee maanden. Stemmen in dezen geest: Maar dat duurt toch over de heele linie al dien tijd! De heer Prinsenberg wil in de instructie de door den hoofd-administrateur bij te hoeden boeken met name noemen overeenkomstig de gasveror dening. De heer De Roo van Alderwerelt: Er staat, dat hij al zijne boeken moet bijhouden. De heer Prinsenberg: De verordening is een leiddraad voor den Raad, de instructie voor den ambtenaar. De Voorzitter: Er zal rekening mee gehouden worden. De heer Prinsenberg: Ik maak er een voorstel van. De heer De Roo van Alderwerelt: Ik vind 't niet noodig. De heer Prinsenberg: Ja wat u vindt, daar gaat 't eigenlijk ni^t om. (Vroolijkheid). De heer Schulz is het met den heer Prinsenberg eens, althans als weer andere boeken in de ver ordening worden opgenomen, moet de instructie ze ook vermelden. De Voorzitter: Elke pas, die 'n ambtenaar doet, behoeft toch niet omschreven te worden; hij her haalt, er zal met de opmerkingen rekening worden gehouden. Niemand verlangd stemming; de instructie's zijn vastgesteld. Punt 3. Wijziging van het gascontract met Haarlem. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming wordt eene uitbreiding van het concessie gebied van Haarlem voor gaslevering aangenomen, zoo dat thans de geheele gemeente valt onder de concessie aan Heemstede of onder die aan Haar lem verleend. Punt 4. Wijziging van het besluit van 18 Juli 1924 tot het verleenen van een tweede voorschot groot 38.000.aan de Woningbouwvereeniging „Bosch en Duin", namelijk van slechts ƒ34050. De heer Prinsenberg is gevallen over de woor den: een voorschot ten bedrage van 34050. tegen een rente van 5% 's jaars bij wijze van an nuïteiten af te lossen, en acht, als 'wij 'hem goed hebben verstaan, met een beroep op den Alg. maatregel van Bestuur ingevolge de woningwet, het noodig dat de rente der annuïteiten wordt vastgesteld. Wethouder Van Nederhasselt e.a. zetten dit punt recht. Bij Punt 5. Vaststelling 4e suppletoire begroo ting over 1925 verwondert de heer Van Kessel zich over het gelijk zijn der posten 45000 van terug gaaf door particulieren der kosten van te hunnen behoeve, door de gemeente verrichte werkzaam heden, bij de inkomsten, en gelijk bedrag bij de uitgaven wegens door de gemeente ten behoeve van derden verrichte werkzaamheden. Bij de be grooting is gezegd, dat daarmede 20% winst wordt gemaakt; spreker vertrouwt wel dat B. en W. die 9.000.niet in hun eigen zak hebben gestoken (vroolijkheid), maar waar zijn ze dan gebleven? Wethouder Laan: De winst verdwijnt onder Pu blieke werken. Het is heel moeilijk, dat precies na te cijferen. Na een vrij levendig debat tusschen de heeren Prinsenberg, Schulz, van Kessel en Hogenbirk eenerzijds en den wethouder anderzijds wordt besloten bij de begrooting op deze zaak terug te komen. De wethouder wil niet, dat de gemeente schade lijdt en de Raad wil niet, dat "de gemeente winst maakt op werkzaamheden waarvoor de Gemeente zich zelf als uitvoerder aan de in- zetenen opdringt. De suppl. begrooting wordt verder zonder dis cussie goedgekeurd. Punt 6. 't Besluit tot af- en overschrijving van posten op de begrooting van 1925 wordt zonder bera. dslaging genomen. Punt 7. Aanvrage van B. en W. van een extra- credit van 3800.voor het in overleg met het P E.N. verleggen van de 5 electrische kabels en den telefoonkabel in den Bloemendaalscheweg van af Kleverlaan tot Donkerelaan; een en ander houdt verb, nd met het plan, den weg zeli te verbeteren. Daarvoor is op de begrooting geld uitgetrokken voor verst ating en afdekken met spramex; B. en W. willen echter een geruischlooze bestrating maken van Topeka, de kabels moeten daarom van den weg naar de gemakkelijk op te breken voetpaden. Wethouder Laan zet op de vraag van den heer Van Kessel, of de gemeente eigenares is van alle voetpaden en dus ook beschikken kan over den ondergrond daarvan, uiteen, dat ter plaatse alleen nog overeengekomen moet worden met de hee ren Hogenbirk en Beekman, langs wier perceelen de weg 1 Meter breeder moet worden, doch dat, ook als de onderhandelingen met hen niet moch ten slagen de kabels daar nog wel kunnen gelegd word n tusschen de boomen en de hekken. Het zal najaar worden, als 't onderhanden wordt ge- nome.i, 't P.E.N. wil tevens overal zijn gelijkstroom stroomkabels door draaistroomkabels vervangen. De heer Luden maakt bezwaar, omdat deze post niet op de begrooting staat. Wethouder Laan wijst er op, dat de omstandig heden zich wel eens wijzigen, maar men zal zor-" gen precies uit te komen. De heer Van Kessel brengt de afronding hoek Rijperweg, terrein Overakker, vroeger Pretorius, ter sprake, dit gaat over een and'er gedeelte van den /eg. 'Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. Hetzelfde geschiedt met Punt 8, vaststelling kchfer hondenbelasting 1926, en punt 9, voorstel om aan I. H. Th. Belm ontheffing te verleenen van art. 3 der Drankwetverordening voor café Rust hoek (beneden-voorzaal). Pt'nt 10. Zonder beraadslaging worden de vol gende ontheffingen van bepalingen der bouwveror dening verleend: 1. Aan H. Henneman voor bouw van twee landhuizen aan den Hoogen Duin en Daalschenweg op Sectie A no. 5074. 2. Aan het Gemeentebestuur van Bloemendaal voor bouw van een steenen schuurtje aan den Lagen Duin en Daalschenweg op Sectie A no. 4531 3. Aan S. Mars voor 'den bouw van een schuur aan de Noordertuindorpslaan, op Sectie B no. 4172, mits dit gebouw een schuin dak krijge. 4. Aan H. Kleibrink voor bouw van drie woonhuizen aan de Korte Kleverlaan op Sectie A no. 7331. 5.* Aan J. A. Laan voor het maken van een terras bij perceel Lage Duin en Daalscheweg no. 21. 6. Aan J, Kwak voor bouw eener garage aan de Disiteliaan op Sectie B no. 4230. Afwijzend wordt beschikt op het verzoek van A L. Bonkink om ontheffing voor den bouw van een schuurtje op Sectie A no. 8498 aan den Ken- nemerweg. Het schuurtje komt t.e dicht aan den weg en 'benadeelt de schoonheid. De heer Prinsenberg heeft de plaats in oogen- schouw genomen en vastgesteld, dat een fraai boomengroepje voor het schuurtje aldaar zou moe ten verdwijnen. Wethouder Laan zet uiteen, dat B. achteruit in een hoek voor het schuurtje een goede plaats heeft. Punt 11. Ingekomen stukken. Het verslag over 1925 van de Commissie van Toezicht op het M. O., dat van den schoolarts H. L. van Beusekom, de reclames hondenbelasting en de accountantsrap porten der woningbouwverenigingen over het le kwartaal 1926 worden voor kennisgeving aange nomen. Nagekomen stukken. Van het bestuur der St. Theresia-school, dat het een nieuwe school wil bouwen te Overveen, later blijkt dit te zijn uit breiding der school aan de Krulleiaan, terwijl te Overveen een nieuwe school gebouwd zal worden in plaats van het bestaande; met een en ander zal haast worden gemaakt. De Raad neemt de mede- deeling voorloopig voor kennisgeving aan. Van den heer V. O. voor het bouwen van een landhuisje met garage en schuur naast den heer Bodel Bienfait in de hoogte bij de afgraving. Daar 'n rieten dak is ontworpen op 15 M. afstand van een ander, en het terrein te klein is, wenschte de Raad over deze zaak zelfs niet te praten en 'be sloot cf. het preadvies van. de Commissie voor Pu blieke werken afwijzend. Aan de Rondvraag nam deel de heer De Roo \an Alderwerelt, die verlaging wenschte van de waterleidingprijs met 5 cent, overeenkomstig het adives der Waterleiding Commisie, daarin bijge vallen door den heer Schulz; de Raad besloot op voorstel van Wethouder Van Nederhasselt de zaak niet au fond te behandelen, maar afgesproken werd dat de Commissie met den Wethouder a.s. Woens dag te 8 uur n.m. over dit punt in het bureau van de waterleiding zal vergaderen. De heerPrinsenberg vroeg naar een in Februari gevraagd rechtskundig advies. De Voorzitter zegde mededeelingen in besloten vergadering (dienaangaande toe. Hetzefde raadslid klaagde over de verlichting aan de Rampelaan door de boomen. Weth. Laan gaf het bezwaar toe, er wordt aan gewerkt. In de derde plaats wees de heer Prinsenberg cp het baldadig drinken uit de fontein bij de Rampelaan door de jeugd .Wethouder Laan zegt, dat een fontein van beton ontworpen is met een trapper waarop men moet drukken alvorens water te krijgen, hij ziet echter weinig kans wat te vin den dat de jongens niet breken. Een fontein kost ons jaarlijks aan water een 400. Na een debat tusschen de heeren Van Kessel (die de zaak aansneed) en de heeren De Waal Malefijt en Laan en nadat de Raad op de vraag van den Voorzitter of hij wilde dat de gemeente zich een offer ges troostte door stilzwijgen, toestemmend i had geantwoord, werden B. en W. gemachtigd met de rechthebbende op de wei Bij de brug in den Korten Zijlweg te onderhandelen om te kunnen komen tot een algeheele omlegging, verbreeding en verbetering van de verkeerswegen door ter plaatse. Naar aanleiding van een vraag van den heer Van Kessel over het dreigend werkloos worden 1 van twintig losse arbeiders in gemeentedienst heeft de Raad na breedvoerige discussie, principieel tus schen de heeren van Kessel en Schulz eenerzijds en de heeren Hogenbirk, Prinsenberg en De Vis ser anderzijds en waaraan ook de beide wet- houders en de heer De Roo van Aiderwerelit deel- 1 namen, een voorstel van den heer Laan aange nomen en aan B. en W. een crediet verstrekt om bedoelde losse arbeiders op een loon van 26. (de ongehuwde 18.--) tot October aan het werk te houden, maar om de week. Nieuwe ge- 1 zichts-punten kwamen in het debat niet meer voor. Alleen toen de heer Van Kessel zich op het slechte weer en (den heer Verdegaal beriep bij zijn betoog, dat te Vogelenzang nu geen werk te vin den is in het 'bollenrookn, deelde deze mede reeds 1js zijner bollen „eruit" te hebben. D'e heer De Waal Malefijt ondersteunde het voorstel van d'en heer'Laan, omdat al 'het andere hem veel te on zeker is. De heer De Waal Mclefijlt was de laatste bij de rondvraag. Hij pleitte oor het doen stop zetten van de afgraving der tot pleizierterrein geworden duinen der Ned. Israël-gemeente te Amsterdam; hem werd een machtiging gegeven om te dezer zeke voor d'e gemeente onderhandelingen te openen, die wellicht tot aankoop, in ieder geval tot stop zetting der afgraving kunnen leiden. De Raad ging hierna over in 'n beslcten zitting. Er is ditmaal we nig stof voor eene na betrachting. Bij het debat over de in structies, maakte de burgemeester eene opmerking, die de aandacht verdient, n,l. deze, dat „niet iedere pas, die een ambte- naar doet, behoeft omschreven te wor- den." Het maken van eene goede instructie behoort tot de kunst van wetgeving. Te recht spreekt men daarbij van een kunst, want al komt er techniek en kennis der wet ten bij te pas, met i echniek en wetenschap alleen maakt men geen goede wet. Het is geen toeval, dat do grootste figuur met wetgevend talent, die wij in de laatste 100 jaar hebben gehae, Thorbecke, literator was. De kunst om de regeling van een practische aangelegenheid waarom het gaat, oveeenkomstig de bedoeling van wie haar regelt, zoo to omschrijven, dat de regeling door het Volk niet kan worden misverstaan, heeftzoowei een letterkun dige als een juridische en practische kant. Vormen de volksgenooten een éénheid, dan kan in weinig woorden veel worden gezegdmaar (men ziet het in de geschie denis telkens) zoodra komt niet een nieu we voorraad volksgenooten de oude aan vullen of men verstaat elkander op Staatkundig gebied voorloopig niet, en, wil men gezamenlijk iets regelen en toch voor elkander duidelijk zijn, dan moet men zijn toevlucht zoeken tot het afdalen in alle kleinigheden, tot het beschrijven en altijd maar weer beschrijven. Van het begrip daalt men af tot de voorstelling. Zoodra de volksgenooten echter in hunne nieuwe constitutie weer zooveel aan elkander ge wend zijn, dat ze elkander verstaan en tot elkander kunnen spreken in begrippen en met begrip, wordt de periode van omslach tige beschrijvende wetgeving wederom gevolgd door eene kort en kernachtig aan duidende, die minder inkt, papier en ge praat vereischt, maar alleen mogelijk is als de wetgevende elementen over onge veer gelijke ontwikkeling en kennis be schikken, aangevuld door een hoeveelheid wederzij dsch vertrouwen. Elke onder gaande beschavingsperiode kenmerkt zich door omslachtige beschrijvingen, het zich vasthouden aan duizende kleinigheden, elke opgaande door breede lijn, een ver kwikkend onderling vertrouwen, door het sparen van inkt, van papier en van woor den. Onze tijd is uit dat oogpunt wel zeer dekadent. De verkeersagent is het sym bool van den ommekeer. Bij punt vier der agenda kwam de vraag ter sprake of bij eene afbetaling in annuïteiten de rente moet worden be rekend van de af te betalen hoofdsom of van de annuïteiten. Wij verstaan de be- bedoeling van annuïteits-afbetaling aldus men heeft over verschillende jaren ver deeld een bedrag met rente te betalen, maar wil elk jaar daarvan tezamen telkens precies evenveel op tafel leggen, en nu wordt er volgens 'n bepaalde formule, met de aangenomen rentevoet en de oorspronke lijke hoofdsom als uitgangspunt I, uitge rekend op welk bedrag per jaar dit komt, om aan 't einde van 't aantal annuïteits jaren precies hetzelfde betaald te hebben als men zou betaald hebben op de andere meest gebruikelijke manier: 't eerste jaar behalve een termijnaflossing, /rente be talen over de geheele hoofdsom, het tweede jaar behalve als voren rente over de met een termijn verminderde hoordsom, enz. Men drukt dit gewoonlijk zoo uit als B. en W. dit ook deden: een bedrag ren tende 5% 's jaars, bij wijze van annuïtei ten af te lossen. In ons artikel over de opvoeding van den arbei der wezen wij reeds op de noodzakelijkheid van onderricht, zoowel voor de school- als voor andere vakken. Een arbeider toch, die een goede leer school heeft doorloopen, dus goed geschoold en ontwikkeld is, zal voor de voortbrenging hoogere waarde hebben dan iemand, die 'n onontwikkelde ongeschoolde kracht is. Het spreekt van zelf, dat i'n ieder mensch eigen schappen aanwezig zijn, die, worden zij maar vol- doendle benut, den mensch bruikbaarder maken. Wij zien dat b.v. dagelijks. Hoe langer iemand een vak beoefent of zich een bezigheid verricht, hoe meer routine hij verkrijgen zal. „Oefening maakt den meester" werd vroeger reeds gezegd. En als er één uitdrukking is, die werkelijk waarheidszin bevat, dan is het deze. Jarenlange oefening kan van menig eenvoudig vakman een kunstenaar in zijn vak maken. Want een feit is, dat in eiken ar beid, 'hoe eenvoudig soms ook, 'n opvoedende kracht verscholen ligt, die, mits deze maar ont wikkeld wordt, van groote beteekenis kan worden. Iemand, die den ernstigen wil heeft te leeren, kan daarom ook uit den dagelijkschen, soms eenvoudi- gen arbeid veel nut en profijt trekken. Onder de menschen die vooruitkomen in de wereld zijn er ook, die aan noeste vlijt een ernstigen wil tot leeren paren. Ook in den arbeid ligt een opvoedende kracht van hooge zedelijke waarde, welke van groote beteekenis is. Misschien zal men ons willen tegenwerpen, dat de moderne industrialiseering der voortbrenging veel van 't mooie en goede der arbeidersopvoeding heeft weggenomen. En dat juist 't eentonige van den arbeid den werknemer doet afstompen en het hoo ge zedelijke bewustzijn in hem wegneemt. Gaarne geven wij toe, dat in 'deze redeneering een kiem van waarheid schuilt. Inderdaad is veel arbeid uit den aard der zaak geestdoodend en het tegenover gestelde van verheffend.-Maar ook de industria liseering van de voortbrenging heeft nog haar goede zijden. Want in de samenwerking, die als gevolg daarvan 'het individueele van vroeger jaren ver drongen heeft, ligt toch ook weer een kiem tot betere maatschappelijke orde. Want de arbeider kan daaruit leeren, dat samenwerking van alle groepen noodig is, wil de voortbrenging en de voorziening i'n de menschelijke behoeften plaats vinden zooals dit moet. Wij vinden b.v. dez>e ge dachte terug in de collectieve arbeidscontracten, waarvan de grondslag is de samenwerking zoo hoog mogelijk op te voeren. Ook van de zijde der werkgevers wordt dit erkend. Zoo verklaarde Lord Haldane, een bekende persoonlijkheid in Enge land, bij gelegenheid van een rede, die hij over socialie toestanden hield: „Ik ben na lang nadenken tot het inzicht ge komen, dat de hoofdoorzaak van het gevoel van verwijdering tussc'hen rijk en arm niet zoozeer ligt in de kwestie van loon en arbeidsduur of in de maatschappelijke omgeving, maar meer in de ver schillende beschavingsmogelijkheden. De man, die gevoelt, d'at hij in staat zou zijn zijn vermogens op ruimer schaal ten nutte aan'te wenden, wordi verbitterd door de gedachte, dat de gelegenheid daartoe hem onthouden is, dat men hem heeft uit gesloten van de beschaving, die verkwist wordt aan velen, welke hij als zijn natuurlijke minderen mag beschouwen." Deze uitspraak is zeker een krasse, maar be wijst, dat de spreker scherp veroordeelde, dat door intellectueelen de arbeid als iets minderwaar digs beschouwd wordt. En dat dit nog wel eens plaats vindt, wij zijn er maar al te zeer van over tuigd'. Dikwijls wordt een arbeider, die eenvoudi- gen arbeid verricht, als iemand van lagere orde beschouwd. Vóór alles zal er dan ook waardeering moeten komen voor den arbeid. En 'deze waardeering zal van beide zijden moeten groeien: de arbeider zelf zal ook van den eenvoudigen arbeid te hoogere beteekenis moeten zien; de werkgever zal ook d:en eenvoudigen arbeid naar Wc&rde moeten vaardeeren. Vindt dit plaats, dan zal de basis voor gemeenschappelijke samenwerking gelegd zj}n. Vanzelf vloeit hieruit voort, dat oM: van werk geverszijde het groote nut van de opleiding tot arbeider erkend moet worden. Want een goed ge schoolde arbeider zal beter dan de ongeschoolde zijn plaats in het voortbrengingsproces begrijpen en daarom een beter inzicht 'hebben omtrent zijn verplichtingen in dit prodes. En dit is noodig, wil d'e voortbrenging geregeld en zonder schokken plaats vinden. De opleiding van leerling tot geschoolde en dus bruikbare kracht, zal dan ook meer en beter dan tot op heden plaats vond, ter hand genomen moe ten worden. En deze opleiding zal practisch en doelmatig moeten zijn. Niet alleen zal de oplei ding moeten omvatten het zuiver technische, dus wat de vakman behoort te kennen en t/e weten, 'doch ook de algemeene ontwikkeling zal niet ver geten moeten worden. Dit laatste wil nu niet zeggen, dat nu ook maar allerlei schoolsche valkken moeten worden bijge bracht. Want dan zou wel eens het tegenoverge stelde van wat men zou willen bereiken, 'het ge volg kunnen zijn. Gewaakt moet worden dat den leerlingen gieen overtollige kennis wordt bijge bracht. De algemeene ontwikkeling van den leer ling moet er op gericht zijn, alleen die kennis bij te brengen, die beslist noodzakelijk is en in ver band met 'de keuze van het beroep, noodig en nuttig is. Naar teveel van het goede moet niet ge streefd worden. Wat noodig is, zal vooral 'dit zijn, dat door den arbeid gezocht wordt den arbeider 'een hooger in- zjcht te geven in datgene, wat daarmee verband houdt. Ook voor den werknemer is goed, dat hij met de problemen van den modernen tijd bekend wordt. Het is een fout dat in den tegenwoordigen tjjd te veel gelet wordt op de rechten en niet op d'e verplichtingen. Beiden moeten hand aan hand gaan, wil een loyale samenwerking tot stand komen. Daarom behoort ook van beidie zijden de oplei ding tot leerling ter 'hand genomen te worden. Zoowel voor de -vakorganisaties der werklieden als voor die der werkgevers is hier een terrein, waar met groot succes voor de maatschappelijke voortbrenging gewerkt kan worden. WAAR IS COLUMBUS BEGRAVEN? Er zijn twee steden, die er prat op gaan, het gebeente van den ontdekker van Amerika te bezit ten; dit zijn Sevilla in Spanje en San Dommingo op de Antillen. Deze zaak zit zoo: Columbus stierf in het jaar 1506 te Valladolid in Spanje en had bij testament bepaald, dat hij te San Domingo begraven moest worden, waar ook al zijn bloedverwanten woonden en vele vrienden. Bovendien was deze stad door Columbus gesticht. Aan de laatste beschikking van Columbus is blijkbaar niet dadelijk voldaan. Waarschijnlijk was het 34 jaar na zijn dood, dat zijn lijk werd opgegraven en de kist met groote plechtigheid in de kathedraal te San Domingo werd bijgezet. In 1795 moest Spanje San Domingo aan Frank rijk afstaan. Toen liet de Spaansc'he regeering de kist weer opgraven en overbrengen naar 't eiland Cuba, waar het stoffelijk overschot van Columbus werd bijgezet in de Kathedraal van Havana. En in het laatst van de vorige eeuw, toen Cuba aan de Vereenigde Staten kwam, werd de kist weer opgegraven en naar Sevilla overgebracht. Maar de bewoners van San Domingo hebben altijd beweerd, dat men zich in 1795 vergist 'heeft en de verkeerde kist naar Cuba is overgebracht, zoodat in hun kathedraal nog steeds de ontdekker van Amerika begraven zou liggen. En werkelijk is er in 1877 een oude kist opgegraven, die de naam van Colum'bus als inscriptie droeg. Maar in Sevilla blijft men beweren, d'at daar het gebeente van beroemde Genuees rust. Dit strijdpunt heeft indertijd een eigen aardige moeilijkheid opgeleverd, toen de fees telijke opening van het Panamakanaal voorbe reid werd. De Amerikaansche regetring kreeg het lumineuze idee, het pantserschip „Cregon", dat aan het 'hoofd der andere oorlogsschepen door het kanaal zou varen, 'het stoffelijk overschot van Columbus te doen meevoeren. Maar welken Co lumbus moest men nemen, dien van Sevilla of dien van San Domingo? We herinneren ons niet, op welke wijze de moeilijkheid opgelost is. De beste oplossing zou in een dergelijk geval wel zijn, de beide geraamten mede te voeren, om zeker te zijn het goede er bij te hebben. DINEEREN IN DEN SCHOUWBURG. Als men in China naar het theater gaat, be hoeft men dien dag thuis geen middagmaal klaar te maken; men eet en drinkt in den schouwburg. Nauwelijks is men de loge binnengestapt, van waar men 't spel zal volgen, of op een presen teerblaadje wordt de theepot aangeboden met een heel klein kopje, dat in drie teugjes geledigd kan worden. Bij de thee is een portie yokan, een soort kastanjepastij. Meerdere lekkernijen volgen; sma kelijk toebereide vischgerechten, ommelette, enz. Natuurlijk moeten deze met de bekende eetstok jes naar binnen gewerkt worden. De genoemde lekkernijen zijn niet meer dan een voorgerecht. In de pauze volgt het eigenlijke diné. De gerechten, waaruit het bestaat, varieeren met het seizoen, maar meestal bevatten de doozen, die de loge worden binnengebracht, warme rijst en lotuswortel en gesuikerde kastanjes. Na zulk een overvloedig maal bestaat er wei- nig gevaar, dat de toeschouwer de rest van de vertooning met een hongerige maag moet gade slaan. Toch worden in den loop van den avond, want de vertooning duurt vaak urenlang, nog meerdere versnaperingen geserveerd. WAAIERS. Een damestoilet uit de achttiende eeuw was niet compleet zonder de onmisbare waaier uit de kostbaarste stoffen vervaardigd, als lakwerk, schidpad, ivoor en parelmoer. De prachtigste ver sieringen van goud en zilver of juweelen waren er op aangebracht. Er bestond een waaiertaai, die elke welopge voede jonge dame verstond, en waaruit de jongelui konden opmaken, of de dame in kwestie een lief desaanzoek meer of minder gunstig zou ontvan gen. Aan de manier, waarop de waaier vastge houden werd, was dit te zien. Sómmige waariers waren versierd met galante spreuken, die het mogelijk maakte de toekomst te voorspellen door nauwlettend acht te geven, welke spreuk na een bepaalde aantal bewegingen naar voren kwam. Voorstellingen uit de bijbel- sche geschiedenis, uit 'de Grieksche of Romeinsche godenwereld, bevallige herders en herderinnetjes op de waaier geschilderd, deden daarbij dienst. DE VALSCHE RIJKSDAALDER Jaap spaarde voor konijnen, 't Hok had hij en als hij er genoeg geld voor had, mocht hij het voorjaar een paar konijnen koopen. Het grootste gedeelte van zijn weekgeld liet hij elke week in de gleuf van zijn spaarpot glijden een groen varkentje, dat niet opengemaakt kon worden zon der 'het te breken, zoodat het geld er goed be waard was. Vol trots rammelde Jaap telkens met het var kentje, dat hoe langer hoe zwaarder werd. Zijn ouder broertje Koos, die veel van een grap hield en Jaap graag eens plaagde, bracht op zeke ren dag een rijksdaalder voor hem mee. Jaap was in de wolken en liet opgetogen zijn rijksdaalder aan iedereen zien. Maar toen hij hem eens op tafel liet vallen gaf de rijksdaalder zoo'n raren klank en Ik zal het jullie maar dadelijk vertellen: Jaap was gefopt; het was een papieren rijksaalder, heel mooi nagemaakt, maar toch van papier en geen zilverbon, maar een rijksdaalder, die er pre cies zoo uitzag als een echten zilveren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1926 | | pagina 5