A.van We
Spreken ei
KLUIS»!
KOMT U
TÜIN- EK SEE
TOONEEL
Tournée Anna Pawlowa
PLAATSELIJK NIEUWS
BLOEMENDAAL
AERDENHOUT.
INGEZONDEN
EEN NOODKREET!
FOTOGRAFIE
ALLERLEI
VOOR DE KINDEREN
2 Iste JAARGANG
abonnementsprijs
3IJKANTOOI
HAARLEI
speling en 'n goed slot. Degenen, die voor
vast aannemen dat den heer De Vries
overeenkomstig de wensch van den Raad
zal worden vergund om in zijn eigen in
richting te Overveen te slachten, gaan
voorshands te ver. Als Haarlem niet wil
medewerken ontstaat een bron van voort
durende wrijving tusschen beide gemeente
besturen, waarvan de heer De Vries op
den duur het slachtoffer zou worden.
Laten wij het beste hopen voor 'den heer
De Vries nu nog onzen plaatsgenoot, die
nu in dubbelen zin aan de grens woont
van Bloemendaal's ergsten vijand, den vij
and wiens vuist door een open wond
steekt midden in ons ingewand.
Stadsschouwburg Haarlem.
Primom fora, deinde lyra. Na de zweep, de lier;
een kleine hardheid ga het vriendelijke vooraf.
Waarom een achterdoek, dat de teekenen van
ingepakt en opgevouwen geweest zijn op de „tour
née" al te kenmerkend aan' zich draagt, en waar
om in elk ballet altijd die schoentjes wit ge-
heeten, maar inderdaad onderaan en laag terzijde
vuil en grijs?
Doch verder welk een weelde, weelde allereerst
van aanstekelijk, vrijmakende bewegingen, welk
een opheffing uit onze zekerheid van zwaar en
log en loom te zijn! 't Dansen is 't bewustworden
van het lichaam in den geest der vrijheid. En het
dansen wekt vrijheid in wie het aanschouwt. Ui
ting is het van de ziel die zich vrij voelt van de
omgeving, door zioh over te geven aan ideeën als
daar zijn: vreugde om het leven, smart om het
sterven, liefde's aantrekkelijkheid, liefde-vrees,
maat'vastheid-in-alle-dingen (pop), evenwicht van
kracht en maat (egyptische Fresco's), stervende
zwaan; maar waarbij de ziel zich bedient van bet
min of meer bekleede .menschelijke lichaam en van
niets dan dat. De dans is noch uiting van muziek,
noch van plastische kunst, noch van bewegings-
drang zonder meer. De dans is het leven zelf der
vrijheid in de tot harmonische zielsuiting gewor
den bewegende menschelijke gestalte. Aangezien
het lichaam zonder spraak, het lichaam zonder
zang, zonder versiering, los van décor als om
geving de oorspronkelijke staat is van den mensch,
is de dans misschien de oorspronkelijke, de oer-
kunst van ons geslacht.
De dans heeft geleid tot het koor, het 'koor tot
de tragedie, en zoo is het gebaar in tooneelspel
en drama een deel van die kunst, welke ons in
het oeuvre van eene Anna Pawlowa, betrekkelijk
onvermengd, geboden wordt. Betrekkelijk! Want,
in tegenstelling met wat Isidora Duncan gaf, die
(Uyldert:) „den dans tot eenvoudige ongekunstel
de uiting van spontaan natuurgevoel heeft ge-
„maakt en aldus de verdorde danskunst terugge
bracht tot de bron,,' is hier het oude tradïtioneele
kunstige van den balletdans opnieuw bezield, ont
daan door overdreven acrobatiek omdat Pawlowa
hel technisch buitengewone als het gewone aan
zich heeft. Kunst en natuur zijn hier één, omdat
deze kunstenaren haar natuur van verwording en
afwijking-van-het-echte heeft weten vrij te houden.
Waf het moderne leven geven kan aan costumee-
ring, schittering van lichteffecten en andere hulp
middelen is in haar optreden vereenigd met die
ontroering brengende overgegevenheid aan 'n duur
zame aandoening, welke alleen een vrouw ter
aanschouwing brengen kan. En haar gezelschap
is voor haar een waardige entourage.
Wij zijn den heer Van Hees dankbaar, dat hij
ons van deze kunst heeft laten genieten. Tot
wederziens op grijze schoenen of bloote voeten
voor een vlekkeloos doek.
inwendige verbetering van het laagliggend en te
voren vochtige Pannekoekenhuisje 600.heeft
besteed, verdient het wel.
Thijsse's Hof is een kleinood van groote waarde
voor ons heele land, en door ons land
met zijn schat van publicisten op natuur
historisch gebied voor de natuurwetenschap
in het algemeen. Bloemendaal heeft de dure plicht
dit kleinood te bewaren en te verzorgen als een
eigen geesteskind. Van 7 tot 22 Mei van dit jaar
is in het bij 'den Hof behoorende Pannekoeken
huisje niet meer of minder te zien dan de levende
werkelijkheid door de meesters Hijmans en Thijsse
in hun vermaarde boekje, dat uit het leven ge
grepen sprookje Uit sloot en plas beschreven.
Gedurende de komende wjken kunnen echte
natuurvrienden door de goéde zorgen van me
vrouw De Visser, mevrouw Thöne, mevrouw Bie-
rens de HaanWaller en andere plaatsgenooten,
waarnemen en genieten en wij raden al onze lezers
die het boek der natuur onder uitnemende leiding
willen opslaan, aan niet alleen zelf meermalen het
gastvrije hek van onzen Hof binnen te gaan, maar
ook om hunne natuurminnende vrienden van elders
naar hier te noodigen.
Alle waterdieren!, vissc'hen en slakken inbe
grepen, alle waterplanten uit sloot en plas kan
men er aantreffen.
Wij zagen kleine karpers, stekelbaarsjes, voorn
tjes; ook allerlei larven o.a. van de libel, kikker
eieren in ontwikkeling, de paddeneierstreng, koker
juffers en van de planten tal van watermossen, 't
zeldzame vlotvarentje, de goudgerande watertor,
die van doode visch leeft, ook zijn larven; dan de
waterspin, die de aan het wateroppervlak gehaalde
lucht als een zilveren kussen tegen zich aan naar
beneden draagt. Van de slakken zagen we de
i poelslak, 't post'horentje, levende Karthuizerslak-
j ken, weleer door de monniken van dien naam naar
deze streek gebracht en geteeld, van de schelp
dieren de echte mossel en het barnsteenmosseltje.
Als gij komt, lezer, staat alles tusschen levende
orchideeën en bloeiende boomtakken en weg-
plantjes door mevr. Bierens de Haan en haar
tuinbaas samengelezen. Van Mevrouw Thaniima
Groeneveld uit Santpoort sieren schilderijen met
gele en witte anemonen en andere bloemen, de
wanden, zij geven blijken van eene groote gevoelig
heid voor kleur en vorm en eene artistieke ver-
dccl'ing van het vlak, waaruit natuurlijke goede
smaak spreekt.
Iedere school krijgt een dag vrij af om van jong
tot oud zich te verlustigen in den beschadenden
aanblik van deze stelselmatige ontplooiing van
zoovele levende geheimen van het landschap onzer
streek; met loupe's en mikroskoopjes zullen de
kleine waterdiertjes als cyclops en daphinia in hun
strijd om het bestaan te volgen zijn. Wanneer wij
nog vermelden, dat aan den Zuidwand verscheide
ne mooie specimina hangen van met veel zorg
uitgestreken en gedroogde knolgewasjes uit het
Herbarium van Mevr. De Visser, exemplaren,
waarop dr. Thijsse jaloersch zal zijn. De toegangs
prijs bedraagt voor leden der Ver. Planten- en
Voge'ltuin 0.25 (kinderen 0.10), op den laatsten
Zendag is de toeigang vrij. Men mag uit sympathie
voor de Vereeniging Planten en Vogeltuin gerust
meer betalen. DeZe vereeniging, die alleen aan de
De cardidaatstelling voor de gemeenteraads
verkiezing in delze gemeente 'is bepaald op Dins
dag 24 Mei a.s. De verkiezing zal gehouden wor
den op 6 Juli d.a.v.
Het ziekteverlof van den heer IJzerman, hoofd
der M.U.L.O.-school aan den Vijverweg is nog
maals verlengd, thans tot het einde der groote
vacantie (uitimo Augustus). De toestand van den
heer IJzerman blijft vooruitgaande, zoodat er alle
hoop bestaat, dat hij tegen dien tijd geheel her
steld zal zijn.
De familie R., aan den Zandvoortenweg deed bij
de ipolitie aan'gifte, daf' (Donderdag twee 'bontman
tels, welke in den tuin te „luchten" hingen,
'3 avonds verdwenen waren.
De politie doet onderzoek in delze zaak.
Aan de lezers van „Het Bloemendaalsch
Weekblad".
Een noodkreet van de Belgische Predikanten!
Het gaat 'hier over de Predikanten in België, het
gaat bier o.m het levensbestaan deT Belgische
leeraren die aldaar het Protestantisme niet alleen
moeten verkondigen, maar ook met hand en tand
moeten verdedigen. Die leeraren lijden met hun ge
zinnen een kommervol bestaan; door de na-oor-
logsche omstandigheden is de levensstandaard,
ook in België, zoo 'gestegen, dat het leven voor
de predikanten met hun geringe inkomsten on
houdbaar is geworden. Tal van Pred'ikantsgezinnen
verkeerden in zeer hoogen nood; enkele zijn er,
die hun ambt moesten opgeven, om het daag'lijksch
brood voor vrouw en kinderen in een andere
werkkring te zoeken.
Protestanten van Bloemendaal, daarvoor luiden
we hier
DE NOODKLOK.
Het gaat hier niet om een huis of eenig aardsch
bezit, het gaat hier om geestelijke goederen. Als
Pro'testantsch Nederland voor dit jaar vijftig dui
zend francs of 10.500.bijeenbrengt, is de
nood voor 1927 galenilgd.
In verschillende Protestantsche kringen wordt
voor dit verheven doel gewerkt. Het bedrag be
hoeft dus niet alieen door de Protestanten van
Bloemendaal bijeen gebracht te worden, maar we
voelen het als een dure plicht onze Geloofsge-
nooter ernstig op te wekken, dat allen haar draag
kracht mee helpen en steunen. Zeventien honderd
gulden 1700.waaronder een gift van H. M.
de Koningin, is reeds aanwezig.
Wanneer we nog eenige namen noemen van
persoonlijkheden die hun schouders onder dit werk
hebben gezet en 'krachtdadig steun ten zeerste
aanbevelen, zijn het Dr. H. 'H. Meulenbelt, L. F.
Carriëre, Mr. S. J. 'Hogerzeil, Quaestor-Generaal
Ned. Herv. Kerk, Mr. S..de Vries, Oud-Minister
van Financiën, J. M. Krijger, .Lid der Tweede
Kamer Staten-Generaal, Dr. J. Th. 'de Visser,
oud-Minister van Onderwijs, Dr. F. van Gheel Gi'l-
demeester, de Luthersche, Doopsgezinde en Remon-
strantsc'he Predikanten te 's-Gravenhage. Al deze
namen schenken ons het vertrouwen en de over.
tuiging, dat deze roep aan de Protestanten van
Bloemendaal niet vergeefsdh zal zijn.
De nood dringt. Daarom die spoedig helpt, helpt
dubbel! Het gironummer is 119487 Haarlem.
Van Eskert,
Penningmeester van Afd. Haarlem en Omstr.
der Evang Mij.
Giro 119487 - Haarlem.
„TOB NOOIT" HOEKJE.
Geluk! Dat is de ongrijpbare schim, waarop
ieder menschenkind jacht maakt. Dat is de veel
kleurige waan, 'die zoo menigeen op dwaalwegen
lokt en, ondanks het feit, dat hij keer op keer bit
tere ontgoocheling brengt, er telkens opnieuw in
slaagt, het goed vertrouwen der bedrogenen te
herwinnen. Geluk i'n zaken, geluk in de liefde, ge
luk in het leven! Ziedaar het trio bijeen, dat in
nevelig verschiet ons zoo verleidelijk kan toe
wenken, om dan plots, als wij hartstochtelijk toe
snellen, te verdwijnen Ach wie zoo het geluk
zoekt en dat zijn er helaas zeer ivelen ^r—
ko'mt van een koude 'kermis thuis want hij noe'mt
den schijn voor de werkelijkheid. Het geluk is
niet gelijk een gouden fee uit een sprookje, die
plotseling het tocxverland van belofte voor onze
begeerige blikken ontsluit. Het geluk is een te
kostbaar bezit 'dat het ons zoo maar in den schoot
zou worden geworpen.
Wie in waarheid gelukkig wil worden, wie zich
wil vrijwaren voor een schijngeluk, dat wel een
ocigenblilc van voldoening schenkt, doch door zijn
ongestadigheid een zeer wisselvallig bezit is, zal
bedaciht moeten zijn op een zoo harmonisch mo
gelijke ontwikkeling van zijn innerlijke leven.
De wilskracht moet worden gevormd, het levens
inzicht verdiept de materieele en psychische be-
staansfactoren moeten met elkaar in evenwicht
worden gebracht. Eerst wanneer men z'ic'h hierop
toelegt, worden de voorwaarden geschapen voor
het deelachtig worden van een werkelijk duurzaam
en onuitputtelijk rijk geluk. Wij moeten ons lichaam
en onzen geest maken tot een tempel, die waar
dig is 05n tot woonstede van een verpuurd geluk
j te dienen. Dan alleen kunnen wij aanspraak maken
1 op 't waarachtig levensgeluk. Laten wij dit 'eens
een wijle overdenken en onze 'levenspractijk er
naar inrichten. Dan zullen we allereerst leeren het
schijngeluk te onderscheiden van het ware geluk,
zoodat wij niet langer zoe'ken in richtingen, waar
toch geen daadwerkelijke bevrediging te vinden
is, terwijl wij voorts onszelf o'ntvankelijk zullen
maken voor het eene reine en sterke geluk; een
rustige en evenwichtige levensbeschouwing.
wijze verkregen kortere belichting zeer aanzien
lijk is.
Van de platen vermelden wij een portret van
Johan Braakensiek^ door Bern. F. Eilers, verder
„Lentefeestje" en een portret van een Indische
dame met tulband door E. J. G. Schertmerhorn te
Bandoeng.
In het derde Aprilnummer 'van „Focus" schrijft
G. O. 't Hooft, over een eenvoudige methode voor
'het maken van stereo opnamen van kleine voor
werpen en de plastisdhe projectie daarvan.
„De sulbliniaat-'z-waveliversterker" is het onder
werp van een verhandeling die meer dekking geeft
dan de andere tot heden tekende methoden. Een
artikel, getiteld „Bliksemlichtopnamen", beschrijft
een eenvoudige methode ter (bepaling van de hoe-
veeJlieid 'bliksempoeder, die men gebruiken moet
bij het maken van opna'men op verschillende af
standen. Tiwee fraaie foto's -van moderne danse
ressen, ibij bliksemlicht gemaakt, bewijzen de mo
gelijkheden deizer methode.
„Versterking van (het latende beeld" is de titel
van een artikel, waarin belangrijke perspectieven
geopend worden voor wetenschappelijke, ge-
rechterlijke en persfotografie, daar de op detze
Werkeloosheidsverzekering.
Behalve de werkloosheidsbestrijding is ook de
werkloosheidsverzekering van belang. De naam
drukt echter niet geheel juist de beteekenis uit.
Immers het is geen verzekering tegen werkloosheid,
doch een verzekering tegen de geldelijke nadeelige
gevolgen van werkloosheid. Wanneer een arbeider
werkloos wordt, 'heeft hij geen verdiensten meer
en staat hij dus 'bloot aan armoede en verval. Hij
blijft echter volkomen in staat om te werken en
door den nood gedwongen zal hij dikwijls werk aan
nemen tegen lager loon dan aan de andere arbei
ders wordt gegeven. Deze twee overwegingen, het
uitzicht op armoede en het gevaar voor daling van
het loonpeil, hébben de vakorganisaties der ar
beiders er toe gebracht een verzekering in hei
leven te roepen, waardbor hunne leden door pre
miebetaling gedurende den tijd, dat zij werken,
zich eeni bepaalde uitkeering verzekeren in. tijden
van werkloosheid. Nadat déze verzekering reeds
hier en daar door d'e Overheid werd gesteund, is
in December 1926 bij 'het Werkloosheidsbesluit
1917, ingevoerd door Minister Treub, deze steun of
ficieel vastgelegd en wordt sindsdien door Rijk en
gemeente een subsidie van tezamen 100% gegeven
op d'e premies, die de leden betalen. De kassen
hébben zelfbestuur gehouden, dë reglementen moe
ten echter aan verschillende voorschriften voldoen
en goedgekeurd worden door den Minister. De uit
keering bij werkloosheid mag nooit meer zijn dan
70% van het n'ormale loon, terwijl ook de d'uur van
de uitkeering beperkt is. De controle geschied!
door de Overheid.
De totale inkomsten van de werkloozenkassen
bedroegen in de jaren 1921 t.m. 1926 ongeveer 55
miilioen gulden, waarvan 34 m'illioen door Rijk
en gemeente werd bijgedragen. Er zijn thans onge
veer 300.000 arbeiders tegen werkloosheid ver
zekerd.
In het bovenstaande schreven wij, dat de werk
loosheidsverzekering bij de vakvereenigingen' van
arbeiders berust. Hoewel dit in hoofdzaak zeer
zeker 'het geval is, is het niet geheel juist, aan
gezien in de laatste jaren verschillende werkloo
zenkassen zijn opgericht ten behoeve van d'e ar
beiders, die zich wel tegen werkloosheid willen ver
zekeren, doch er principieel bezwaar tegen hebben,
dat dit steeds gepaard moet gaan met het lidmaat
schap eener vakvereeniging. De belangrijkste ver
eeniging die voor 'dit doel is opgericht, is wel de'
Landelijke Vereeniging tot onderlinge verzekering
tegen de nadeelige gevolgen van werkloosheid en
ziekte te Rijswijk. De Vereeniging, die nog slechts
kort werkt, is vooral het laatste jaar snel in bloei
toegenomen en telt thans ongeveer 1050 leden. De
Vereeniging, die, zooals gezegd, zich ten doel stelt
arbeiders tegen de nadeelige gevolgen van werk
loosheid te verzekeren, zonder dat deze zich daar
voor ^prst„met vele kosten bij een vakvereeniging
behoeven aan te sluiten, heeft in vrijwel elke plaats
van eenig beteekenis een correspondent en gezien
het sympathieke doel is het niet te verwonderen,
dat zij door tal van gemeentebesturen wordt aan
bevolen.
Wie is Correspondent in Bloemendaal?
KRUIDENMOEKE
door L. E. T.
In 'n klein dorpje woonde aan de buitenzijde bij
den boschrand in een vriendelijk met wingerd om-
groeid huisje, een oudé vrouw. Zij droeg een
groote witte muts met keelbanden op het hoofd,
had' zandkleurig haar en was gekleed in een japon
vani dezelfde kleur. Zij had groote geelachtige
ocgen waarvoor een hoornen bril troonde op 'n
breede neus, naast breede jukbeendeen. Iedereen
in 't dorp kende 'haar, want zij verkocht genees
kundige kruiden en iedereen had haar wel eens
noodig gehad. Niemand als zij, was zoo knap in 't
vinden van de juiste kruiden voor verschillende
kwalen. Zij wist er altijd de gewenschte genezing
door aan te brengen.
Als men het huisje naderde, zag men 'haar
breede, zware gestalte reeds in de verte voor het
raam. Wanneer men voor 't huisje stond, trad ze
naar buiten en vroeg naar de reden van de komst.
Dan gaf ze kort en bondig haar raad. Zij bleef
daarbij voor de huisdeur staan. Nooit wees zij
iemand af en ze vroeg weinig geld voor de hulp,
die ze verleende, maar bleef zoo koud als ijs als
iemand pijn had. Zij toonde nooit eenig medege
voel, wanneer ze de kruiden op Idle wonde legde
of een kruid met een receptje gaf om er een
drankje van te maken. Haar oogen stonden koud
en onverséh'illig. Nooit dorst iemand baar in het
huisje te volgen, wanneer ze de geneesmiddelen
haalde, want men wist dat ze dan kwaad werd en
er kans was op een uitval. Zij kreeg dan iets over
zich van een groote krab met een muts op 't hoofd.
Haar geelachtige oogen traden uit hun kassen,
'haar mond kreeg een wreedaardige trek, haar ar
men sloegen omhoog als d'e scharen van een krab
en haar zandkleurig haar» en zandkleurige japon
werkten er géheel toe mee, om dat beeld voor
oogen te brengen. Niemand waagde er zich dan
ook aan ooit naar binnen te treden. Ieder bleef
zorgvuldig buiten de voordeur staan, wanneer de
hulp der oude vrouw werd ingeroepen.
Zij had de bijnaam van „Kruildiemmoeke", maar
men vond deze naam eigenlijk te goed voor haar.
Deze stamde zeker uit een vroegeren tijd, toen
ze vriendelijker dan nu was. Sommige menschen
herinnerden zich dit zeer goed. Zij was na den
dood van haar dochter, die 'heel kort getrouwd
was geweest, zoo veranderd en zoo'n nijdige moeke
geworden
Op een keer, dat een van de dorpskinderen bij
haar een kruid kwam halen, had zij waarschijn
lijk bij ongeluk de voordeur aan laten staan. Het
kind verteldle toen het thuis kwam, een lief, klein,
vlammend rood gelokt jongetje in de kamer gezien
te hebben. Niemand geloofde 'het echter, want
iedereen wist zeker, dat Kruid'enmoeke geen jon
getje in huis kon hebben. Toch hield 'het 'kind 't
vol, maar het hielp niets. Men geloofde 't niet en
stelde er geen belang in. Tot op een andere keer
een 'klein meisje thuis opgetogen kwam vertellen,
Idiat zij een jongetje met prachtig vlammend-rood
haar had gezien, dat in een gouden jasje gekleed
was en haar heel lief had toegeknikt door de deur,
die 'heelemaal open was gevallen toen Kruiden
moeke naar binnen was. Het jongetje was niet
naderbij gekomen, 'het was alsof hij dit vreesde
te doen, maar was, terwijl hij haar lachend aan
keek, ineens een vroolijk liedje gaan fluiten, dat
een zoete, warme klank had. Dat deed hij zeker,
om Kruidenmoeke niets te laten merken. Het
meisje Wilde na een poosje naar binnen gaan
toen moeke net terug 'kwam en 't jongetje weg
liepHet meisje was verlegen' in d'e deurpost
blijven staan en werd door Kruidenimoeke somber
en 'doordringend aangekeken. Het kind had zich
gauw omgekeerd, nadat ze de kruiden gekregen had
en toen ze bij het wegloopen nog eens omkeek, zag
ze Kruid'enmoeke dreigend de armen omhoog
steken. Het meisje was snel naar huis gegaan om
te vertellen wat ze gezien had.
Voor de tweede keer had men er meer ooren
naar in het 'diorp, dan de eerste keer. Spoedig ging
het nieuwtje van! mond tot mond. Toch eindigde
men, 't kleine meisje maar niet te gelooven, want
anders zou men hier toch met geweld achter moe
ten komen en daar hadden de dorpelingen geen
lust in. Het meisje ging echter meerdere malen,
zonder dlat het wist waarom, voorzichtig naar 't
huisje aan) den zoom van het bosch terug en liep
schijnbaar onverschillig langs het raam. De oude
vrouw zat dan voor het venster te naaien en keek
haar door d'r hoornen bril nijdig aan. Eens kwam
de oude vrouw naar buiten en vroeg 'haar boos,
waarom ze toch zoo dikwijls langs kwam? Krui
denmoeke 'had toen weer net iets van een krab
met een muts op. Het meisje antwoordde niets en
liep verschrikt hard weg.
Het was anders een allerliefst meisje met zwart
glanzende haren, pikzwarte oogen, als fluweel
zoo zacht, met een hartje van goud, niets geen
kind' om boos op te worden. Op den duur liet bet
zich dan ook niet afschrikken!, want er was iets
dat haar niet met rust liet. Zij riep eens, ze wist
niet waarom, met kloppend hart voor 't venster,
waarachter de oude vrouw zat: „Waar is 't jon
getje gebleven?" Verbaasd keek Kruidenmoeke
op en riep iets achter 't raam, dat 't meisje niet
verstaan kon. Even later stond moeke in de deur
en raasde en tierde en dreigde met haar lange
armen in de lucht alsof ze het kind wilde grijpen
en eindigde met de woorden: „Pas op! Als je het
nog eenmaal waagt hier te komen, dan zal je eens
zien wat er gebeurt." Hét meisje was allang hard
weggeloopen, maar de laatste dreigende woorden
sloegen haar geheel uit 'het veld. Nu waagde ze
't toch niet meer te komen en wist niet meer 'hoe
zij 'haar innerlijke stemmetje, dat zei vol te houden,
zou volgen.
Imtussc'hen had het gerucht, dat Kruidenmoeke 'n
kind achterbaks hield, toch de nieuwsgierigheid
der dorpsgenoten langzamerhand meer en meer
gewekt, vooral toen men d'e verdere verhalen van
het kleine meisje hoorde. De burgemeester van 't
dorp meende, als hoofd der politie, er toch werk
van te moeten maken. Dit deed hij omdat hij
gloeiend nieuwsgierig was. Hij toog in zijn deftige
zwarte jas op een goeden dag naar Kruidenimoeke
aan den rand1 van 'het bosch. Moeke ontving hem
op haar wijze en schoof hem buitenshuis een
bank toe om op te gaan zitten. Toen vroeg ze,
terwijl ze voor hem stond, waarmee ze hem van
dienst kon zijn. De burgemeester hield toen een
omslachtig verhaal, dat allen haar in 't dorp toch
zoo dankbaar waren, dat ze met kruiden zoo goed
wist te helpen!
„Ik merk er niet veel van," was 't korte, booze
antwoord van de vrouw. De burgemeester was
hierover erg verwonderd, want men loofde haar in
het dorp toch zeer, maar er ging in den laatsten
tijd een gerucht rond, dat zij een jongetje in
huis had, dat niemand kende. Burgemeester
meende, dat hij als vader van de gemeente dit
toch wel moest weten. Kruidënmoeke trok haar
wenkbrouwen op, doch bleef kalm. Zij legde hem
daarop bedaard uit, 'dat hij toch geen staat kon
maken op 'datgenie wat een kind vertelde. Hoe zou
zij een jongetje in huis hebben? Zij was een
oude vrouw, 'druk met het verzamelen van krui
den bezig. Van de verkoop moest zij leven. Hoe
zou zij nog op een kind kunnen passen, dat kon
burgemeester toch wel begrijpen. Deze was waarlijk
door den ermstigen toon der vrouw overtuigd, dat
het meisje maar wat gezegd had. Hoewel hij zich
zelf wel eens had1 willen overtuigen door het ge-
heele huisje van binnen en buiten te bezoeken1,
dorst hij dit toch niet te vragen en ondernam, na
haar bedankt te hebben voor de inlichtingen, weer
de tocht huiswaarts.
Er waren ook andere dorpelingen gekomen, die
dezelfde vraag gesteld 'hadden, maar de rustige
en vaste wijze waarop Kruidenmoeke, die anders
zoo kwaad kon worden, hierop antwoordde. Over
tuigde allen dat 't kleine zwarte meisje ongelijk
moest hebben. Toch had niemand het gewaagd te
vragen, het huisje eens van binnen door te mogen
loepen.
Over een poosje was de aardigheid er af en
viel niemand de oude vrouw meer lastig met die
vragen. Iedereen vergat 't zoo langzamerhand
weer, nu niemand iets naders ontdekt had.
Het zwartharige meisje, Liesje geheeten, twij
felde echter niet. Zij wist wat ze gezien had en al
zei nu iedeTeen dat zij zich wat verbeeld had, zij
bleef volhouden. Zij durfde er echter met niemand
meer over te spreken. Het jnaakte haar schuw, dat
niemand haar geloofde. Vooral ook omdat er een
verlangen naar 't jongetje bij haar wakker werd'.
Een gevoel of ze hem moest redden. Ze was een
kloek, klein meisje en als ze meende te moeten
helpen, dan bield niets haar tegen. 's Nachts
droomde ze van ,,'t gouden jongetje", zooals zij
hem noemde en daarna zag ze het sombere ge
zicht van de oude grootmoeder, toen ze haar door
dringend 'had aangekeken, nadat het jongetje
was weggeroepen. Dit laatste gaf haar een treurig
gevoel. Ze werd er onrustig door en 't was of een
stem haar riep en zeide: „Je moet 't gouden jon
getje zoeken!" Zij moest er over dag vaak aan
denken. En op een nacht, toen die droom haar
weer vervolgde en zij weer die stem half wakend
hoorde, die verwijtend klonk, omdat ze er niet
naar geluisterd-had, sloeg ze de oogen open. Haar
raam stond open, de witte maan tooverde haar
glanzend zilveren licht als kleine loovertjes door
de bladeren der boomen, op de vensterbank en de
kozijnen en op de vloer van de kamer, de hemel
was donkerblauw, bespikkeld met de lichte ster-
repunten, de wind ruischte zacht en de nachte
gaal zong een hoog lied. Het kleine meisje sloop
toen zonder zich verder te bedenken naar buiten
en liep in haar witte nachtgewaad op haar teen
tjes over den zaehten zandweg, die naar den
boschrand voerde.
Geluidloos snelde ze voort. Zij ontmoette nie
mand. Zij hoorde niets dan 'haar hartje bonzen.
Ze naderde meer en meer het bosch. Dit wierp een
zware schaduw op den grond. Zij moest dien don
keren rand een eind door om aan het huisje te
komen, dat een eindje verder aan den zoom lag
verscholen, als een klein kostbaar wit kistje in een
wolk van donkere stoffen, het zonk weg in de
duisternis van 't bosch. Zij huiverde er van. Het
kind naderde steeds op de teentjes. Niets bewoog
zich, het was ademloos stil. Tot nu toe was 't kind
alleen aan dén voorkant van 't huisje geweest, nu
waagde het zich aan den achterkant. Daar stond
een venster wijd open en hoorde ze hetzelfde liedje
fluiten door het jongetje toen ze hem gezien had,
Hij was dus wakker. O, hoe gelukkig was ze.
Ze raapte kiezelsteentjes van den grond en gooide
ze voorzichtig door het open raam. Ze hoorde ze
neervallen en even daarna beweging en het rood-
'blonde 'hoofd van 't jongetje stak nieuwsgierig
buiten het venster.
„Wie ben je?" vroeg hij met fluisterende stem.
„Ik ben Liesje. Ik kom je vragen om met me
mee te gaan," antwoordde ze haast onhoorbaar,
„Maar hoe heet jij?"
„Regie" was het zachte antwoord.
„Wat een vreemde naam, waar komt die van
daan?" vroeg ze stil verwonderd.
„Van Regulus, zegt grootmoeder," antwoordde
het jongetje nog altijd fluisterend'.
„Waarom ben je opgesloten?" vroeg Liesje steeds
zacht.
„Grootmoeder laat mij niet uit," zei het jongetje
heel vriendelijk zonder klacht.
„Vindt je 't niet naar?" fluisterde Liesje met haar
hand langs haar mond, opdat hij haar toch goed
zou verstaan.
„Ja, maar grootmoeder zegt dat 't niet anders
kan," en hij 'haalde zijn schouders daarbij een wei
nig onverschillig op. „Grootmoeke is er wel eens
treurig om, maar zegt dat 't nu eenmaal zoo is,
„Wil je met mij meegaan?" vroeg Liesje ®eI
een vleiend zacht stemmetje. „Ja, maar dan moet
ik het toch aan grootmoeke vragen?" zei hij
denzelfden ïluistertoon.
Daar schrok Liesje van en gauw riep ze hij
ongeluk een beetje luider: „nee, nee doe dat niet,
huiverend bij 'de gedachte dat grootmoeder zou
komen, want dan zou alles op eens uit zijn, dezc
zou vast weer zoo boos zijn, als de vorige keer
en 'haar wegzenden.
„Laten we dan zoo samen zachtjes praten! zei
Liesje.
(Wordt vervolgd).
jaar bij vooruitbetaling
datum verhooging van f
't Buitenland met verho
71/2 ct. Abonnementen k
ssaEBiaaüsiëüSSiiïESiEssBe
BIJKANTOOR:
(Nadruk v
De grootste onzer v<
naam de Zwijger. Het
weest, en wij, die o\
zwijgen slechts mati
mogen ons oordeel aai
beeld toetsen.
Zwijgers zijn onder
korenen. Wij houden
dat gezelligheid aanb
name kout. En dit is
nemen. Wij zijn geei
vormen een samenlei
dingsmiddel tusschen
genooten is nu eenma
Een weinig spraakzt
ons. Het is, of hij zie
algemeene overeenkoi
goed acht of te hooi
met zijn omgeving. Hi
in eigen oogen zelfs bo1
hij wekt den schijn,
hoort en of hij ook al
den behandeld. Men 1
omdat men geen vre'
Maar als hij een vreet
men dan met hem va
de lusten van de geme
hij wil wel nemen, mat
Hij luistert toe, maai
hart gesloten.
Een zwijger maakt
hooghartig te zijn. Ei
gemeenschapsgevoel. I
hij ons nog door den s
als zou hij een geheii
gen, waarvoor hij zijl
dig keurt. De zwijger
weet veel meer dan i
alles, en zijn veelbeti
verraadt, dat men het
spelden kan.
Stille wateren heb
Maar zouden die gron
wel zoo diep zijn? K
gemakkelijke houdini
zich niet bloot, men
en als men naar zij]
wordt, haalt men glin
op. Men zou veel kt
men heeft zijn reden
Hoevaak verbloemt
zwijgen armoede van j
is moet slim wezen;
lichaamskracht. Er zi
ken, die hun domhei
dekken. Op den diei
stille wateren ligt gi
niets, hoegenaamd ni
stilzwijgendheid is
maar hoeveel schrand
in, en worden het slac
tooneelspel
Neen, niet steeds b'
eerenaam te zijn. Er
opzet hun spraakzaam
gaarne zouden ze ook
op hun pas. Hoe ben
praters, die overal ee:
Maar hun tong wordt
legenheidals ze ziel
gesprek, kleuren ze
ze stotteren en kunnt
vinden. Men luistert
spot hen achter hun r
trekken de ongelukk
verlegenheid zich na
in hun stilzwijgen te
Spreken is zilver, z
EENS KIJK
U ZULT ZEK
71 g i e r s