I
\u
1TGAY
E
W-HETHIDDEN"
kblad
EFFECTEN - COUPONS
Crêpe Schoenen
Help U Zelf
A. G. POST
KONINGINN
N
OPROEP
ETALAGEWEDSTRIJD
ALö E M.NIEUW5 enADVERTENTIEBLAD
VooR KENNEMEBLAND en HAARLEM
EXPL^feNADMINÏ^DRUKKER V T.TIMMER,
DE GENE5TETWEG,23, BLOEMEND
Boekhandel „Lectura"
Overcompensatie
Nieuwe Uitgaven
HAARLEMSCHE BANKVEREENIGING
TE BLOEMENDAAL
AAN DE BURGERIJ
n.
TELEF. 220031
GIRO 30785
BIJKANTOOR: BLOEM ENDAAL, BLOEMENDAALSCHEWEQ 147
worden bij ons Vakkundig gerepareerd
L. FABER Zn., KL. HOUTSTRAAT 10
Telefoon 12896 Opgericht 1898
ADRESBOEK VAN BLOEMENDAAL
15E JAARGANG 1928 F 2.50
Bloemendaalscheweg 123 - Telef. 22874
Cahiers 80 blz. 10 ct.
Per 12 stuks f 1.00
VERBINDINGSWEG 53
WAGENMAKER
TUIN BOUWGEREEDSCHAPPEN
DE COMMISSIE
ZATERDAG 25 AUG. 1928
22e JAARGANG No. 34
Abonnementsprijs 3.50 per jaar, 1.75 per halfjaar bg vooruit
betaling vóór 1 Jan. of 1 Juli. Na dien datum verhooging van 0.15
incassokosten. Voor Indië en het Buitenland met verhooging der porto.
Losse nummers 0.10. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan.
Advertentiën: 18 cent per regel, bjj contract belangrijke korting.
Kleintjes: Vraag- en Aanbod, Huur en Verhuur, Koop en Verkoop,
van 1 tot 5 regels 60 cent, elke regel meer 12 cent uitsluitend bij
vooruitbetaling. Boven, onder of naast den tekst dubbel tarief.
(Nadruk verboden)
Met dezen misschien niet voor ieder onmiddellijk be-
grijpelijken term heb ik een verschijnsel op het oog,
dat van groote beteekenis is in ons aller leven en
waarop onze aandacht slechts zelden valt. Wanneer
wij een verlies lijden en dit wordt door een voordeel
vereffend, dan zeggen wij dat dit meevallertje de ge
leden schade weer compenseert. Maar het gebeurt
soms, dat de winst, uit de schade voortvloeiend, deze
niet alleen goedmaakt, zoodat uitgave en inkomst tegen
elkaar opwegen, maar dat wij door ons verlies sterker,
rijker of beter zijn geworden dan wij te voren waren.
Dan genieten wij overcompensatie.
Er is een spreekwijze, die wij meestal in ongunstigen
zin aanwenden. „Door den brand uit den brand" zegt
men van menschen, die door een ongeval hun wankel
bestaan op betere grondslagen hebben gevestigd.
Meestal vertrouwen wij een dergelijke uitkomst niet.
Zedelijk veroordeelen wij haar, wijl ze meestal de
vrucht is van boos opzet en bedrog. Doch letten wij
er wel voldoende op, dat er ook langs eerlijken en
ernstigen weg uit verlies voordeel is te behalen?
,.'t Is goed voor mij, verdrukt te zijn geweest", zegt de
Psalmdichter en de levenservaring van menig onzer
bevestigt dit gezegde. Natuurlijk doen wij verkeerd
met uit dit gunstig gevolg van verdrukking af te
leiden, dat verdrukking dus een begeerlijk iets is.
Zeker! armoede, schande, ziekte, vernedering hebben
hun goede gevolgen, maar daarom behoeven wij ze
geenszins begeerenswaardig te achten of met gejuich
binnen te halen.
Wat van de persoonlijke lotgevallen geldt, gaat ook
op bij de gebeurtenissen, welke de gemeenschap be
treffen. De oorlog b.v. heeft ontegenzeggelijk veel
goeds teweeggebracht, maar de menschen, die ver
klaren, dat door deze regenereerende bewerking de
oorlog is gerechtvaardigd, vergissen zich. Oorlog kan
nooit gerechtvaardigd zijn, evenmin als ziekte, armoede
en schande. Toch kunnen zoowel de een als de ander
heilzaam werken.
Een tegenstrijdigheid? Ongetwijfeld! Maar wie geen
tegenstrijdigheden erkennen wil, kan wel ophouden te
leven. Het bestaan is vol tegenstrijdigheden; het is
zelf een tegenstrijdigheid. Laten wij er rondweg voor
uitkomen en laten wij deze zonderlinge wereld aan
vaarden zooals zij nu eenmaal is. Wij kunnen met ons
zoogenaamd logisch verstand het leven geen maatstaf
aanleggen. Het leven is immers zijn eigen maatstaf.
Is de menschheid van den oorlog beter geworden?
Voor ons, die nog zoo kort na de crisis leven, is dit
moeilijk uit te maken. Bovendien bezien wij het ver
schijnsel van den persoonlijken kant. Wij kennen te
veel menschen, die door de verschrikkelijke ellende,
welke zij hebben doorstaan, van alles beroofd en voor
hun leven vernietigd geworden zijn.
Maar laat ons, voorzoover ons dit mogelijk is, deze
menschen eens een oogenblik vergeten. Loopen wij
een halve eeuw de toekomst vooruit. Het leed is ge
leden; van hen, die het aan den lijve gevoeld hebben,
is niemand meer over. De beoordeelaars uit die toe
komstige eeuw zullen het tijdperk na den oorlog met
andere oogen beschouwen dan wij, rechtstreeks belang
hebbenden.
Zij zullen verbaasd staan, wanneer het hun duidelijk
wordt, hoe spoedig de menschheid, in haar geheel ge
nomen, de ramp is te boven gekomen. Een vergelijking
tusschen de gemeenschap vóór 1914 en de gemeenschap
na 1918 zal hun doen opmerken, dat de cultuur na en
mede tengevolge van den oorlog een geweldige vlucht
heeft genomen. De nood heeft vindingrijk gemaakt op
alle gebied. Onder den druk hebben zich krachten ont
wikkeld, welker bestaan men nauwelijks vermoedde.
De volhardende inspanning heeft tot verrassende uit
komsten geleid. Nooit maakte de techniek sneller
vorderingen; nooit hebben de laboratoria belangrijker
ontdekkingen geboekt; nooit zijn er zulke ingrijpende
hervormingen ontstaan in het gedachtenleven, in de
onderlinge verhoudingen tusschen standen en staten.
Hier van herstel te spreken, zou de werkelijkheid te
kort doen. Hier is meer dan herstel, hier is vooruit-
beveelt zich beleefd aan voor
alle voorkomende werk
zaamheden in deze branche
VERHURING VAN DRIEWIELIGE
BAKFIETSEN EN HAN,O,WAGENS
om op DONDERDAGAVOND
30 AUGUSTUS 1928 de
étalages van de deelnemers aan den
te bezichtigen. - Voor bijzonderheden
leze men het Programma! - Het
publiek wordt vriendelijk verzocht, reeds
Donderdagmiddag de vlag uit te steken
gang, verbetering. Geen compensatie, maar: overcom
pensatie.
Het zelfde verschijnsel treffen wij eveneens in het per
soonlijk leven. Ook daar valt het moeilijk, onder den
verschen indruk van tegenslagen de winst te erken
nen. Toch wordt herhaaldelijk het verlies meer dan
vereffend. Het nadeel zet zich in voordeel om.
En het merkwaardige is, dat vaak de verbetering recht
streeks uit de ramp voortvloeit. Zij is er het onmiddel
lijk gevolg van. Niet steeds is het voor den wind gaan
op den duur een gunstige factor. Voorspoed maakt
niet zelden vadzig, karakterloos, zelfzuchtig. Zijn ver
lammende invloed is eerst op den duur merkbaar, maar
dan is het veelal te laat om hem tegen te gaan.
Tegenspoed ontwikkeld vaak deugden en krachten,
welke zonder hem ongebruikt zouden zijn gebleven. En
deze motoren, eenmaal op gang gebracht, zijn in hun
vaart niet te stuiten. Zij halen niet alleen de verloren
schade in, maar gaan veel verder dan hun oorspronke
lijk doel. Zij heffen niet slechts de schande op, maar
voeren tot rijkdom. Zij wisselen niet slechts de schande
uit, maar overstelpen met eer. Zij genezen niet slechts
de ziekte, maar doen blaken van gezondheid.
De gedachte aan de overcompensatie als aan een na
tuurlijk en algemeen verschijnsel is de beste troost
grond, wanneer men op de een of andere wijze in den
put is geraakt. De kracht, het volhardingsvermogen,
de vindingrijkheid, welke de mensch in den put opdoet,
is in staat hem tot den hemel te doen opspringen.
De mensch in den put lijkt op een zaadkorrel in de
aarde. In het donker verzamelen zich innerlijke ver
mogens, welke tenslotte niet meer binnen het zwellende
organisme te houden zijn. Zij barsten naar buiten,
schieten den grond uit en verbazen de omstanders
straks met overdaad van bloem en blad. De zaadkorrel,
in de aarde geworpen, kruipt er niet uit zooals hij er
in kwam, maar doet meer: hij overcompenseert zijn
nederlaag en schande met den triomf van het majestu
euze gewas.
De mensch, die den moed niet verliest, maar geduldig
en dapper den levensstrijd volhoudt, groeit tegen de
verdrukking in, klimt vallende omhoog, raakt door
eiken brand uit den brand, wordt beter van elke ver
slechtering.
Overcompensatie is het tooverwoord, dat dezen raad-
selachtigen gang van zaken verklaart.
H. G. Cannegieter
EEN SERIE MONOGRAFIEN OVER
MEESTERS DER FRANSCHE
SCHILDERKUNST.
„Chassériau en Puvis de Chavannes"
door R. N. Roland Holst.
„Corot en Courbet" door W. J. Steenhoff.
Ingres en Delacroix" door J. F. van Deene.
Een serie afzonderlijke beschouwingen van verschil
lende schrijvers over belangrijke kunstenaarsfiguren in
een belangrijke beweging heeft z'n voor en tegen
boven een uitvoerig boekwerk, waarin de heele periode
met haar vertegenwoordigers in overzichtelijk verband
besproken wordt. Het voordeel van de losse mono-
grafietjes is hun geringe verkoopsprijs, waardoor ze
gemakkelijker hun weg onder het publiek vinden.
Een ander voordeel is dat de besproken figuur vol
lediger dan in een overzichtswerk in zijn werk en
streven kan worden geschetst, het aantal illustraties
dat van zijn arbeid kan worden opgenomen eveneens
ruimer en talrijker het betoog zal kunnen steunen, en
het nadeel is m.i. dat het algemeene, het tijdsverband
in zoo'n bespreking nog al eens op den achtergrond
wordt geschoven en dikwijls moet worden geschoven,
vooral door schrijvers die voor bepaalde kunstenaars
een bijzondere vereering hebben en zoodoende dik
wijls onbewust vaak hun al te subjectief oordeel
vormen door een zekere overschatting van hun onder
werp.
Ik vestig op dit alles even de aandacht, omdat de uit
spraken van enkele der auteurs van de serie Fransche
meesters mij daartoe wel eenige aanleiding geven. Bo
vendien zijn de verschillende inleidingen niet alle van
gelijke waarde, waardoor het gemakkelijk zou zijn op
te kort komingen te wijzen. Zoo zou men in het boekje,
dat door den kunsthandelaar Van Deenen over „Ingres
en Delacroix" werd geschreven, al direct door een
zekere onhandige houterigheid in het louter be
schrijvend pogen, een te kort aan psychologisch in
zicht kunnen constateeren; evenals in het, overigens
met veel overtuiging geschreven, werkje over Cezanne
enRenoir" van W. Jos. de Gruyter, onmiddellijk de
plaatsen zijn aan te wijzen, waar de schrijfwijze van
Just Havelaar vrijwel geplagieerd werd.
Dit zijn echter alle kleinigheden tegenover het algemeen
belang van een dergelijke uitgave.
Chassériau en Puvis de Chavannes.
In de inleiding van dit boekje vinden wij, naast de
pracht van het vol meesterschap geschreven betoog,
de rust van het wijsgeerig schouwende gepaard aan
overtuigde gerichtheid naar een bepaalde kunstuiting.
Hoe objectief en vasthoudend aan de bekende histo
rische feiten, toch voelt men bij het lezen van deze
bladzijden van Roland Holst, dat dit vooral ook is het
pleidooi van den voorganger, die met zijn Hollandsche
tijdgenooten, de lessen van den grooten Puvis de Cha
vannes vooral heeft begrepen en er onze moderne
decoratieve kunst mee heeft helpen bevestigen.
Men vindt dan ook in deze inleiding op haast elke blad
zijde de aan de meer ingewijden reeds jaren bekend
zijnde meeningen van Roland Holst terug, zoowel waar
hij schrijft over den ouderen Chassériau als over den
lateren Puvis de Chavannes. Dat daarbij meenige fijne
opmerking over de kunst- en cultuurtoestanden van het
XlXe eeuwsche Frankrijk, soms haast spelenderwijs,
werd ingelascht, behoefde wel geen betoog. Maar voor
alles constateert men uit dit geschrift een warm ge
voel van gemeenzaamheid van den auteur met de be
sproken kunstenaarsfiguren.
Een enkel citaat mogen hier nog volgen:
„Chassériau's kunst behoort naar aard en wezen tot
het tijdperk der restauratie, zooals Ingres' classicisme
bij het Napoleontische tijdperk behoorde, en zooals
het realisme van Manet later de aesthetische uitdruk
king van het democratisch maatschappelijk gevoel zou
worden."
Dan zijn er ook zinnen in deze inleiding dit tot tegen
spraak prikkelen, waar de inleider sprekende over het
verschil tusschen het kunstwerk, als deel van den tijd
waarin het ontstond, en het museum-object daaraan
toevoegt:
„Maar nog grooter onrecht zouden wij plegen, wan
neer wij de kunst van een achter ons liggend tijdperk
beoordeelen, niet naar de geestelijke verlangens waar
uit zij was ontstaan en die zij eens bevredigd heeft,
maar wanneer wij haar alleen toetsen aan onze eigen
geestelijke verlangens en behoeften, die toch uiteraard
geheel anders zijn gericht."
Zeer zeker zal het eerste als factor onze waardeering
mede bepalen, maar wij mogen m.i. toch nimmer ver
geten dat onze waardeering van oude kunstwerken in
de eerste plaats moet worden bepaald juist door onze
„eigen geestelijke verlangens en behoeften", die wij
er in bevredigd vinden, tenzij wij als historische erfe
lijk -belasten het oude kunstwerk slechts als document
van zijn tijd kunnen zien.
Tot slot over Chassériau nog dit citaat:
„Wanneer wij Chassériau's kunst toetsen aan het ide
aal dat hij zich zelf gesteld had, en dat tegelijk vorm
en uitdrukking gaf, maar in zeer gesublimeerden vorm
aan de aesthetische verlangens en behoeften van
zijn tijd en milieu: dan valt 't niet te ontkennen dat hij
een machtig talent is geweest, gesteund door een sterk
en zuiver meesterschap en een milde dichterlijke
levensvisie, gaven die hem in iederen tijd zouden ge
maakt hebben tot 'n kunstenaar van de aller grootste
beteekenis en waarde, maar die, in het tijdperk waarin
zijn leven 'viel, niet gedragen werden door grootscher
levenserkenning of aangevuurd werden tot hooger
vlucht".
Over Puvis de Chavannes sprekende constateert de
inleider allereerst de invloed, die dezen van Chassériau
onderging en die bovendien grooter is dan gewoonlijk
wordt aangenomen.
Echter „in tegenstelling tot Chassériau die als jong
kunstaar reeds volkomen gerijpt was, behoort Puvis
de Chavannes tot de zéér groote kunstenaars, wier