N.Y" HET HIDDEN
EFFECTEN - COUPONS
A. G. POST
Crêpe Schoenen
Help U Zelf
VAN AMERONGEN'S RECLAME
Geluk
EEN HALF POND SPECULAAS CADEAU
ALO E M.NIEUW5 enADVERTENTIEBLAD
VooRKENNEMERLAND en HAARLEM
EXPL?%nADMINT^DR UKKER U T. Tl MMER
DE 0ENE5TETWE<j,23, BLOEMEND"
Tentoonstelling van
Schilderijen
Plaatselijk Nieuws
HAARLEMSCHE BANKVEREENIGING
G£BR. cassee
Bij ieder half pond koffie van Yan Nelle's
Filiaal: Bloemendaalscheweg 18 Bloemendaal Telefoon 22473
WAGENMAKER
worden bij ons Vakkundig gerepareerd
L. FABER Zn., KL. HOUTSTRAAT 10
Telefoon 12896 Opgerlcbt 1898
WONINGBUREAU
7.ATERDAG 3 NOV. 1928
22e JAARGANG No. 44
<RLAD
TELEF. 22003
GIRO 30785
Abonnementsprijs 3.50 per jaar, 1.75 per halfjaar bij vooruit
betaling vóór 1 Jan. of 1 Juli. Na dien datum verhooging van 0.15
incassokosten. Voor Indië en het Buitenland met verhooging der porto.
Losse nummers 0.10. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan.
Advertentiën: 18 cent per regel, bij contract belangrijke korting.
Kleintjes: Vraag- en Aanbod, Huur en Verhuur, Koop en Verkoop,
van 1 tot 5 regels 60 cent, elke regel meer 12 cent uitsluitend bij
▼ooruitbetaling. Boven, onder of naast den tekst dubbel tarief.
BIJKANTOOR: BLOEMENDAAL, BLOEMENDAALSCHEWEG 147
De in dit blad opgenomen met T. Sr. getitelde bijdragen
zijn van de hand van den algemeenen redacteur Mr. P.
Tideman.
(Nadruk verboden)
Een vrouw met veel levenservaring ontmoette een
echtpaar, dat als bizonder gelukkig bekend stond en
vroeg, toen het gesprek een vertrouwelijke wending
had genomen, of dit paar nu werkelijk het geluk
smaakte, waarover zij steeds zooveel hoorde spreken,
maar dat haar zelf was ontgaan.
„Het is geen onbescheidenheid van me", verklaarde
ze, „maar mijn vraag komt voort uit een onweerstaan-
baren innerlijken drang. Voor mezelf kan ik zoo
moeilijk aan het geluk gelooven en nu wou ik zoo
graag uit den mond van waarlijk gelukkige menschen
eens wat meer hooren omtrent dit zeldzame bezit. Wat
is eigenlijk het geluk?"
Op de vraag heeft de vrouw geen bevredigend ant
woord gekregen. Hoe zou zij ook? Moet het niet ieder,
die naar het geluk vraagt, vergaan als die koning,
welke één nacht wou slapen in het hemd van een
gelukkig man, doch, toen men tenslotte dien man had
ontdekt, moest ervaren, dat het gelukskind geen hemd
aan het lijf had?
Geluk is een onmogelijk te omschrijven gegeven. Wat
voor den één geluk is, is het niet voor den ander. Fn
de gelukkige mensch kent wel honderd soorten geluk.
Bovendien is zelfs de gelukkigste niet altoos gelukkig;
geluk is geen onveranderlijke grootheid; het geluk is
als het kwik in het weerglas, als het water aan 't
strand, krimpend en rijzend; het geluk kent geen duur;
het is zaak van het oogenblik.
Moet men de maat van geluk aflezen aan de hevigheid
of aan de veelvuldigheid van het verschijnsel? Er be
staan oogenblikken, waarin het geluk van eeuwen in
één simpele seconde schijnt opgetast; al komt in het
leven van hem, wien dit zeldzame voorrecht te beurt
viel, ook geen enkel oogenblik van geluk meer, dan
zal hij desondanks gelukkiger kunnen worden genoemd
dan velen, die langer geluk in een zwakkere oplossing
proefden.
Soms kan het geluk de zinnen verbijsteren, het gemoed
in beroering brengen, maar er bestaat ook een geluk,
dat de pols met kalmer regelmaat dan tevoren doet
slaan en dat hoofd en hart laaft en verkoelt.
Het is dit laatste geluk, dat wij als uiting van een
tevreden stemming op prijs stellen. De rentenier, die in
zijn tuintje de uitgebloeide rozen afknipt, om de nieuwe
knoppen gelegenheid tot ontbotten te geven, is een
gelukkig man. Evenzoo de werkman op Zaterdag
avond, die zijn werkpak heeft uitgetrokken en voor
zijn weekloon een extra geurig pijpje tabak heeft ge
kocht, dat hij nu oprookt op de bank voor zijn woning.
Het geluk zweeft over het water, wanneer op een
kostelijken zomeravond roeiers harmonica spelen en
de luisteraar langs den dijk zich in harmonie voelt
met heel de natuur. Maar tegelijk huist het geluk in
het duffe vertrek van den geleerde, die rustig door
schrijft aan de verhandeling, waarin hij de uitkomst
van moeizaam vorschen en diep nadenken aan het
papier toevertrouwt.
Van welk een geheel anderen aard is dit vredig geluk
dan de roes van den strijder, die in den wedkamp zijn
tegenstander heeft overwonnen en hijgend van uit
putting door zijn makkers wordt opgevangen. Of dan
het geluk van den veroveraar, die aan het hoofd van
triomfeerende troepen een stad binnentrekt.
Gelukkig in anderen zin zijn de minnende paartjes; de
scholieren, die door 't examen zijn; de sollicitanten, die
juist telegrafisch hun benoeming hebben ontvangen.
Er was een oude schoonmaakster, die niet gelukkig
was, totdat buurjongens haar een musch brachten met
een gebroken poot en die nu met ontroerende liefde dit
diertje ging opkweeken. Maar breng gindschen bank
directeur, die daar zoo energiek uit zijn wagen
springt, op zijn verjaardag een musch met gebroken
poot en hij zal u uitvloeken. De bankdirecteur wrijft zich
VERBINDINGSWEG 53
TUIN BOUWGEREEDSCHAPPEN
beveelt zich beleefd aan voor
alle voorkomende werk
zaamheden in deze branche
VERHURING VAN DRIEWIELIGE
BAKFIETSEN EN HANDWAGENS
van genoegen de handen, als vanavond de kunstzijde
een paar procenten gedaald en de olie een paar punten
gerezen is. Doch het avondblad met de beursnoteering,
welke den bankier zoo tevreden stemde, zal de schoon
maakster geen anderen dienst kunnen bewijzen, dan
dat zij er een vloerkleed van maakt in de kooi van
haar dierbaren musch.
Of wij gelukkig dan wel ongelukkig zijn, hangt af van
onze bizondere wenschen. We begeeren wat anderen
bezitten, maar het bezit zelf brengt dikwijls teleurstel
ling. Meestal bestaat het geluk in het verlangen; is het
verlangen bevredigd, dan sterft het geluk.
Kinderen, die oververzadigd worden met lekkers, zijn
onuitstaanbaar humeurig. En wij moeten niet denken,
dat oververzadigde menschen aan deze zelfde stem
ming van onvrede ontkomen. De klant, die een paar
kwartjes aan een zeldzame versnapering besteedt, be
nijdt den banketbakker, die de zoetigheid zoo maar
voor 't opscheppen heeft, maar de banketbakker walgt
van zijn eigen gebak.
Er is samenhang tusschen onze mate van wenschen
en de mate, waarop onze wenschen bevredigd worden;
zijn deze beide factoren in evenwicht, dan spreken wij
van geluk. En uit deze omschrijving blijkt, hoe het
geluk schommelt op de weegschaal des le/ens.
„Niemand is gelukkig voor zijn dood", heeft een oude
wijsgeer eens tot een koning gesproken, die op het
toppunt van macht en triomf voor den kluizenaar ver
scheen. En toen deze koning door een wisseling van
't lot als een bankroetier deze aarde verliet, was hij op
zijn sterfbed de spreuk van den wijze indachtig.
Niets broozer dan het geluk. Juist als wij ons het ge
lukkigst gevoelen, dreigt ons het noodlot. Daarom
.vreesden de ouden den voorspoed. Zij wisten, dat niet
slechts na regen de zon, maar evenzeer na zonneschijn
regen moet komen.
Bestaan er gelukskinderen, gelijk die levenservaren
vrouw hoopte in dat echtpaar te hebben ontmoet? Niet
in dien zin, als zouden er op deze aarde gezegende
schepselen rondwandelen, voor wie de hemel dag-in
dag-uit onbewolkt blijft. Geluk wordt slechts uit tegen
stelling, uit strijd geboren. Zonder weerstand geen vol
doening, zonder wensch geen bevrediging. Wisselend
is het geluk, ook voor den bevoorrechtste onder ons,
als het weêr. En juist in die wisseling ontdekken wij
vaak den noodzakelijksten factor van het geluk.
Bestaan er gelukskinderen? Stellig in dezen zin, dat
er zonnige naturen zijn, die in hun innerlijk de gave
bezitten, de wederwaardigheden des levens aldus op
te vangen, dat zij de kracht en de vreugde verhoogen,
hoe neerdrukkend zij anderen ook schijnen. Geluk is
een gevolg van die voegzaamheid, zonder welke het
leven een aaneenschakeling van botsingen wordt.
Deze levenskunst is tenslotte te leeren, al zal de een het
er verder in brengen dan de ander. Zoo is het geluk
afhankelijker van het innerlijk dan van de omstandig
heden. H. G. Cannegieter
DOOR
N. BASTERT EN A. L. KOSTER
Waaggebouw, Haarlem
In de bovenzaal van de Waag exposeeren de kunst
schilders Bastert en Koster de resultaten hunner ar
tistieke productie, die ons langzamerhand van vorige
tentoonstellingen bekend en vertrouwd is. We vinden
er weer aan de wanden de schilderijen, de pastels en
een enkele teekening, het werk zooals wij het reeds
lang kennen, zooals wij het konden waardeeren of
onze bedenkingen er tegen moesten opperen; kortom
het werk van twee kunstenaars, dat wij hebben te
aanvaarden: avec ses défauts et ses qualités!
Daar zijn weer de bollenvelden van Koster! Hoe lang
ken ik ze al niet?
Als jongeling reeds, toen ik nog niet had, wat men
gemeenlijk noemt: de kennis des onderscheids, zag ik
Koster s bollenvelden reeds bijeen op de groote bloe
mententoonstelling, die indertijd in den Hertenkamp
over het Paviljoen te Haarlem werd gehouden; en
daarna kwamen ze dan weer telkenmale na lange of
kortere tusschenpozen aan het zoo bij uitstek nationale
bloemenbedrijf van onze duinstreek herinneren. Ik
weet nog goed hoe groot mijn bewondering op dien
leeftijd was voor Koster's tulpen en hyacinthenvelden,
en hoe 'n heftig dispuut ik er met mijn vader over
voerde, die zoo heelemaal niets moest hebben van al
dat moderne en impressionistisch werk, waarbij alles
maar met een „lik" en een „veeg" was neergezet.
Eerlijk moet ik bekennen, dat met de jaren mijn kijk
ADRESBOEK VAN BLOEMENDAAL
15E JAARGANG 1928 F 2.50
op dit impressionistische werk wel eenigszins ver
anderde. En zoo zal het velen van ons waarschijnlijk
ook gegaan zijn. Immers datgene, wat in de kunst een
maal onze diepste verlangens bevredigde, zal na jaren
van strijd en groei z'n bekoring grootendeels verloren
hebben.
Dat heeft natuurlijk in eerste instantie met het werk
zelve niets te maken, doch het bepaalt m.i. wel de
algemeene geestelijke gerichtheid en de daarmee
samenhangende algemeene waardeering, die twijfel
loos aan een constante verandering (ik zeg niet: ver
betering, noch: verslechtering!) onderhevig zijn, al
thans ten opzichte van dié productie in de kunst, de
welke men als een bepaald tijdsverschijnsel, behoorende
bij een zeer bepaalde individueele erkenning als b.v.
het Haagsche impressionisme, kan aanduiden. Velen
van onze jongere tijdgenoten kunstzinnigen zoowel
als kunstenaars zullen daarom 't werk van 'n man
als Koster als een afgedane zaak beschouwen, als iets
waarmee men zich niet meer bemoeit. Ik acht zulks
evenzeer verkeerd als de opvatting van hen die in deze
impressionistische schilderijkunst voor onzen tijd nog
steeds het „alpha et omega" willen zien.
A. L. Koster exposeert eenige groote olieverven en een
aantal kleinere vlotte studies. Het komt mij voor, dat
zijn diepste wezenlijkheid, zoo daarvan al sprake mag
zijn, het zuiverste werd bewaard in de spontaan op
gezette kleinere gegevens. De groote doeken missen de
docrwerktheid van het nu dikwijls tot vervlakking en
kleurloosheid (ondanks de juist zoo nadrukkelijk ge
poneerde kleurmassa's als b.v. in no. 18, Herfst in
Groenendaal) verstarrende onderwerp. Er komen dan,
wat men noemt, doode plekken in. Ik acht dit vooral
een euvel, zoowel in het genoemde herfststuk, dat
bovendien te onbelangrijk van gegeven was voor een
impressionistisch kunstenaar, als in no. 17, Hyacin-
tenkweekerij bij Haarlem, dat, naar ik meen, ook als
schoolplaat werd gereproduceerd. Het meeste te waar
deeren lijkt mij Koster in no. 22, het met rappe vegen
geborstelde doekje dat ons de Bocht van het Zuider»
Buiten Spaarne laat zien. Hij toont zich hier de han
dige schilder, al hangt hij m.i. te veel aan den enkelen
kleurtoon, in dit geval het bruin, waardoor zulk een
voorstelling, bij alle waardeering voor het „vakman
schap" waar ze van getuigt, een gevoel van leegheid
achterlaat, en een gemis aan krachtige persoonlijkheid
toont.
Zwak van compositie is b.v. ook no. 21, Riethoop en
roode Tulpen in de zon, door het leege schaduwvlak
(natuurlijk van paars!) van den riethoop, dat de lin
kerhelft van het schilderij ten onrechte het meest onder
de aandacht brengt. Bovendien mist men hier het viriele
broeien en de d' oogen verblindende gloed der zon-
door-lichte bloembedden.
Een der beste en meest complete werken, waarin dan
ook het scheppen eerder als een innerlijke noodzake
lijkheid wordt gevoeld, is ongetwijfeld no. 19, Kwee-
kerij met late Tulpen. Hier kan ik inderdaad mee
beleven de pracht van deze ranke wuivende hoog op
op hun stengels geheven vurige bloemen. En ook de
achtergrond, waarin op vlotte wijze een boerenhuis en
,wat boomen zijn aangegeven, verstoort de harmoni.
sche compositie van dit geslaagde en toch prétentie
looze stuk in 't geheel niet.
Maar over 't geheel toont Koster zich hier niet op
z'n best, getuige de zoetelijke pastelteekeningen, die
als studie-materiaal of als vluchtige notities op de reis
hun waarde mogen hebben, doch als artistieke presta
tie te ver beneden het gemiddelde blijven, dat men op
een expositie als deze mag verwachten.
Tegenover het nog al eens weifelende werk van
Koster, toont de nog immer met jeugdig vuur schep
pende kunstenaar Bastert zich de man die weet wat
hij wil.
Hij is de schilder van de breede heldere kleur en de
TELEFOON 22265
soms wat onbehouwen, doch nimmer verpeuterde
vorm.
Reeds jaren heeft hij zich als zoodanig geopenbaard
en men moet werkelijk bewondering hebben voor de
animo en de beheerschte hand van doen bij dezen 74
jarigen artist. Er is in zijn werken een helderheid en
en dikwijls blanke kleurenschikking, die ons de soms
wel eens wat „valsche stemming (iets dergelijke heeft
b.v. ook het werk van den A'damschen schilder Gor
ter) kan doen vergeten. Bastert vindt zijn onderwer
pen vrijwel steeds in de Vechtstreek, waar hij reeds
vele jaren (te Loenen) zijn woonplaats heeft. Daar is
hem het zoo vaak bij uitstek karakteristieke landschap
met het rijke natuurleven en de prachtige luchten
steeds weer aanleiding tot schilderen. En op welk een
wijze verstaat deze 74 jarige zijn metier! Hij is voor
alles de bouwer van groote kleurvlakken; het fijn ge
schakeerde en het stemmingsvolle heeft zijn aandacht
niet; het is alles wat rudimentair, doch in zekeren zin
toch ook weer geheel af in z'n genre. Kortom het is
prettig en eerlijk werk voor wie het genegen is; al
wordt het voor mijn gevoel niet gedragen door die
groote niet te beschrijven macht, die wij soms ont
roering noemen en waarvoor we dikwijls ook geen
naam weten, maar zonder dewelke het waarachtige
kunstenaarsschap ons nu eenmaal zoo zelden wordt
geopenbaard. A. VAN DEN BOOM.
De onlangs opgerichte afdeeling Bloemendaal van de
Nat. Chr. Geheel-onthouders Vereeniging, hield Dins
dagavond in het gymnastieklokaal van de Chr. Mulo-
school alhier haar eerste vergadering. De bijeenkomst
was naar Bloemendaalsche afdeelingsgewoonte, zeer
slecht bezocht. Tot overmaat van ramp ging, voordat
men nog iets had gezegd, het licht uit. Eerst probeerde
men het met een electrische fietslantaarn. Maar daar
er aanhoudend iemand aan het wiel moest blijven
draaien, wilde er anders licht zijn, gaf men dit spoe
dig op. Toen werd een carbidlantaarn opgescharreld
en aangestoken. Niettegenstaande men toen nog on
voldoend licht had werd de bijeenkomst toch maar
geopend. Na het zingen van Psalm 68 vers 10, sprak
de waarnemend voorzitter, de heer Overmeer, een
kort woord ter inleiding. Hierna betrad Ds. Beker uit
Haarlem het Podium, die als onderwerp had gekozen
„Voortgaan of niet". Hiermede werd niet gedoeld op
de bijeenkomst, maar op den strijd tegen het alcoho
lisme. Spreker sprak over de groote ellende, die de
drank met zich brengt.
jWij, zoo vervolgde spreker zijn rede, moeten ons allen
vereenigen en den drankduivel zooveel mogelijk be
strijden. Wij zijn er voor om daarbij zwakken te
steunen en hun zooveel mogelijk hulp te verleenen.
Dat kunnen wij niet alleen doen, wij moeten dat doen
met God's hulp. Met God's hulp zullen wij slagen, met
God's hulp trekken wij ten strijde en zullen wij over
winnen. Onze afdeeling is pas opgericht en we hebben
niet veel leden. Wij roepen daarom een ieder toe kom
tot ons. wordt lid van de Chr. Nat Vereeniging.
Inmiddels was het electr. licht wederom gaan branden,
de carbidlantaarn werd uitgedraaid en men ging
verder. Thans was de declamator, de heer Schippers,
aan het woord. Hij was juist bezig met de voordracht
„Jantje's eerste sigaar", toen 't lokaal voor de tweede
keer in het duister verzonk. De declamator liet zich
echter niet van zijn stuk brengen en ging onverstoor
baar verder. Men hoorde zijn stem als in den nacht,
maar zag niets dan één lichtpunt in dat duister, decla-
mator's sigaar.
Na den heer Schippers trad Mej. Polderman op, die
op voortreffelijke wijze in een weer verlichte zaal,
niettegenstaande zij eenigszins verkouden was, eenige
liederen zong, begeleid aan de piano door Mej. Hek.
Hierna werd de tusschen-licht-en-donker-bijeenkomst
gesloten. Het is te hopen dat de volgende bijeenkomst
in meer licht zal stralen dan deze en dat de opkomst
ook grooter zal zijn.