LOSSE BLAADJES.
23ste Jaargang
19 October 1929. Tweede Blad.
N°. 42
Licht!
BROKJES LEVENSWIJSHEID.
RECEPT.
VOOR DE KINDEREN.
SAMBO EN JOCKO Van een leeuw en een aap, dook G. Th. ROTMAN.
SCHAAKRUBRIEK.
(Nadruk verboden.)
(Nadruk verboden).
Een druipend kaarsje moest voorheen
De duisternis verjagen;
Wat later kwam een oliepit
Met walm en roet ons plagen!
Het gaslicht ivas al heter, maar
Het had ook zijn bezwaren;
En 't resultaat van dit getob
't Was donker, al die jaren!
Thans draaien w' even aan een knop:
Een kleine zon gaat schijnen,
Die met zijn helder, krachtig licht
Al 't duister doet verdwijnen.
Aan kunst, vermaak en wetenschap
Ja, wat het ook mag wezen,
Heeft Thomas Alva Edison
Den grootsten dienst bewezen!
De man, iviens onvermoeiden geest
Wij zooveel zijn verschuldigd,
Wordt over heel de wereld nu
Spontaan met „licht" gehuldigd.
Het schijne thans met blijden glans
In hutten en in zalen,
't Symbool van Edison's genie
Dat steeds zal blijven stralen!
Zaterdag 19 October '29.
GEVEN EN NEMEN
(Nadruk verboden)
Gelijk de aarde twee polen bezit en iedere
edaille twee zijden heeft, kenmerkt zich de
.lenschenziel door twee elkaar weerstrevende
ïieigingen. Geven en nemen staan onverzoenlijk
egenover elkaar.
Eendeels is zelfhandhaving ons levensbeginsel.
n om ons zelf te kunnen handhaven, moeten
:ij nemen. We nemen voedsel tot ons, omdat we
/.onder voedsel zouden vergaan. We bouwen een
:iuis om ons lichaam te schutten tegen de kou;
ve scheren het schaap en villen het rund om ons
met kleederen te dekken. En, al zijn onze metho
den veranderd, wij bestendigen in onzen strijd
om het zelfbehoud nog volkomen de leefwijze
van onze voorouders, die roovend en moordend
er op uittrokken om in bezit te nemen, wat ze
voor hun nooddruft behoefden.
Wij verzamelen inkomsten, omdat wij het
ruilmiddel noodig hebben, dat de uitwisseling in
natura vervangen heeft. Is er vreeselijker voor
uitzicht dan in tijden van ziekte of op onzen
ouden dag aan de elementen te zijn overgeleverd
en als Koning Lear naakt en hongerig langs de
wegen te dolen, gefolterd door het besef van onze
hulpbehoevende machteloosheid
Wie zich een oogenblik voorstelt, wat dit moet
jn; wie met zijn verbeelding doorleefd heeft
at bittere ervaring zoo menigeen van zijn
broederen in de werkelijkheid doet doorleven,
begrijpt beter den vrek, wiens levensbeginsel de
angst is om zonder middelen van bestaan ten
prooi te vallen aan een meedoogenlooze om
geving.
Want meedoogenloos is het bestaan voor den
eerloozen mensch. Een onbarmhartige kosmos
omringt hem met gevaren aan allen kant. Ziekte,
dood, ongevallen bedreigen hem. Als de bacil
zijn gestel aanvreet, als de steen op hem valt,
als het rad hem verplettert, dan smeekt zijn
geschrei tevergeefs.
„Natuur wat deert haar uw vreugde, uw leed?
„Ze is zielloos lieflijk en reedloos wreed!"
Het is slechts op zichzelf, dat de weerlooze
mensch in zijn strijd tegen duizenden vijanden
te rekenen heeft. En daarom maakt hij zich zoo
sterk mogelijk. Daarom vermeerdert hij zijn
wapenen en is hij zuinig op zijne krachten. Hij
verschanst zich als de bezetting van een beleger
de stad; hij requireert, hij proviandeert, hij
kapitaliseert.
Maar al nemend vergroot hij zijn angst. Want
al zijn aandacht richt zich op de mogelijkheid
van verlies. En hij weet, dat zijn stad ondanks
de sterkste verdediging toch op den duur tot
uithongering is gedoemd. Eenmaal zal hij de
veste, waarvan hij geen man heeft willen missen
en de voorraadschuur, waaruit hij geen korrel
heeft willen verspillen, moeten overgeven aan
den overmachtigen veldheer Dood.
Het streven naar zelfbehoud is geboren uit
angst en het voedt den angst. Het streven naar
zelfbehoud, dat nemen tot zijn methode en tot
zijn beginsel heeft, is noodzakelijk, gelijk angst
een noodzakelijke beweegreden is. Dochhet
is slechts één van de beide polen, waartusschen
het leven zich wentelt.
Wij hebben terdege de aandacht te richten op
de tegenpool, welker contrast-werking het leven
in evenwicht houdt. Tegenover de natuurlijke
neiging tot nemen staat de even natuurlijke be
geerte tot geven.
De afgeslotenheid van de belegerde veste
onderdrukt deze levensfunctie, welke zich richt
op het andere, het vreemde, op de wereld daar
buiten. De begeerte tot geven ontneemt die
buitenwereld haar angstwekkend karakter. Zij
maakt die buitenwereld aantrekkelijk. Zij doet
den enkeling uit zijn benepenheid de ruimte dei-
gemeenschap als een verleidelijkheid, als een
verlokking aanschouwen. De beslotene vergeet
wat hem bindt; roekeloos stort hij zich uit zijn
verschansing, om zich te werpen in den maal
stroom van het ongebonden leven der vrijheid.
En het merkwaardige is, dat juist op het
j oogenblik, waarop hij zijn zelfverzekerde veilig-
heid prijsgeeft en afstand doet van de weer-
J middelen in den strijd om het zelfbehoud, hij
een roes van vreugde gewaar wordt, waarin hij
j zich dompelt als in de volstrekte zaligheid. Wat
in zijn soliede beperking angst wekte: zijn
weerloosheid, wordt hem thans, in deze roeke-
looze overgave, tot overmoed.
Want als deeltje opgegaan in het groote
geheel gevoelt hij zich onaantastbaar, onkwets-
j baar, onsterflijk. De waterdroppel, aan zichzelf
overgelaten, komt om in het zand; maar zoodra
zij zich uitstort in zee, golft zij mee in de on
overwinnelijke oneindigheid.
Het geheim van het zorgelooze leven is geven.
Onbegrensd, onvoorwaardelijk geven; zichzelf
geven, zich prijs geven om den gewaanden vijand
in de armen te loopen en te ontdekken dat hij
de eeuwige vriend is. Want slechts in de gemeen
schap handhaaft zich het individu; slechts in
het Al bezit het atoom waarde. Zoodra het den
eenzijdig op nemen afgerichte gelukt ook het
geven te leeren, zal hij het evenwicht in zijn
binnenste kunnen herstellen. Eerst het genot
van de vrijwillige, onvoorwaardelijke overgave
leert hem de oude wijsheid, dat het zaliger is te
geven dan te ontvangen.
H. G. Cannegieter.
Op 8 October werd de partij als volgt voort
gezet
Da 5a 1
Pg7xf5
Zwart kan het
43. Ld3e4!.
Dal—fl
Ta6—al
Ld3xb5j-
Dfl—el
Delg3
Dg 3h3
Dreigt Pf5xd4f.
Pf 5 x d4f
Dh3c8f
in- Talclj-
41.
42.
Paard
43.
44.
45.
46.
47.
48.
48.
49.
50.
51.
Pg6e7
Dd5b3
niet nemen, wegens
Pe7d5
Lc6b5
Db3xb5
Db5c6
Dc6g6
Kd7c6
c5xd4
Ld8c7
Pd5c3
De 8a8j
Da 8a4|
Lc3d2
Ld2 x cl
Da4e8f
De 8b5j-
Db5a4f
Da4b5f
Db5d3
Dd3xg6
Kgl—f2
Kc6d7
Kd7c8
Tbl xclf
Dg 6d6
Kc8b7
Kb 7a 7
Ka 7b7
Lc7b6
Dd6gC
f7 Xg6
Kb 7c6
Vermoedelijk heeft Zwart bij zijn berekeningen
voor den 48sten zet over het hoofd gezien, dat
hij thans Kc6b6 niet kan spelen, wegens
Ldöa5f, enz. De bordjes zijn nu vrij plotseling
verhangen, zoodat, in plaats van te winnen, er
nog kans is dat Zwart verliest.
Ld2 x c3 52. Tb7bl
Daarmede redt Zwart de partij en mag hij van
geluk spreken nog remise te kunnen maken.
Natuurlijk faalt d4xc3 na 53. Tclxc3f en Wit
wint.
53.
54.
55.
56.
57.
58.
59.
60.
61.
62.
63.
Remise.
DE KINDEREN.
Ja, er helpt geen lieve moederen aan, de kin
deren moeten ook weer wat nieuws hebben. Het
eene hebben ze nog niet, of ze zijn er al weer uit
gegroeid en moeten wat anders hebben. En het
gaat niet meer zooals vroeger, toen je ze een
doodgewoon jurkje kon maken, met een heele
breede zoom, die telkens uitgelegd kon worden,
naarmate de beenen langer werden. De kinder-
kleeding is veel aardiger en modieuser geworden,
enhet schijnt wel, of de stoffen veel minder
sterk zijn geworden, en lang zoo lang niet meer
meegaan als vroegerMaar om dan tot onze
schaapjes terug te keeren: links op de teekening
hebben we eerst, van links naar rechts, een pakje
voor een jeugdige dame van omstreeks twaalf
jaren, een klokrokje van grijs-met-blauwe
schotsche stof, lichtblauw overhemdje, manteltje
van marine-blauw fluweel of serge. Voor het
manteltje is 1 meter goed van 140 breed noodig,
voor het rokje. 50 c.M. van dezelfde breedte.
Nummer twee, voor een zesjarige kleuter of
Oplossing Probleem No. 223'
(W. M. Kalina).
Stand'der stukken -
Wit: Kg4, Dh5, Tel, Te5, Pb4, Pg3, dö.
Zwart: Kd4, La6, Lf2, Pb7, Pc5, d6.
Dh5h2, enz.
Goede oplossing ontvangen van
P. Mars, te Santpoort.
Correspondentie.
H. de R. te Bloemendaal en IIWv. D. te
Haarlem. In bovenstaanden 2-zet No. 223
faalt 1. Dh5f5 na 1La6b5.
Een pikant probleem!
daaromtrent, is een rokje van een blauwe diago-
naalstof, van voren met twee stolpplooien, met
een ceintuur op het overhemdje geknoopt van
crème toile. Voor het rokje is 50 c.M. van 140
breed genoeg, voor het overhemdje 1 meter van
1 meter breedte. Dan een leuk pakje voor een
twaalfjarige bengel. De jurk, met klokrokje, is
van een ruiten stof. Het lijfje is met een breede
ingezette band van hei-blauwe effen stof, terwijl
het manteltje, van dezelfde effen stof, juist ge
garneerd is met geruite banden op de mouwen.
Er is 1 meter geruite stof van 140 breed en
1(4 meter effen stof van 140 breedte voor
noodig. Ten slotte een keurige, eenvoudige
mantel voor een bakvisch van veertien jaar, van
grijze velours de laine, met stiksels gegarneerd,
en met een grijze sjaalkraag van astrakanbont.
Aan 1.75 M. stof van 140 breedte zal men vol
doende hebben.
Loes.
SOEZEN BAKKEN!
Neem op (4 ons bloem, (4 ons boter, 1 kopje
melk, snuifje zout, 2 eieren, wat grove suiker.
De melk wordt met de boter en zout aan de
kook gebracht. Even op laten komen. Vervolgens
er roerende het gezeefde meel doorroeren en
blijven roeren tot het deeg als een bal van de
pan loslaat. Van het vuur roert men er stuk voor
stuk de eieren door, waarna men van deze massa
op een met boter besmeerd bakblik langwerpige
balletjes spuit. Die bestrooit men met grove
suiker en bakt de soezen in een tamelijk heeten
oven lichtbruin en gaar (een kwartier ongeveer)
Vul de soezen na bekoeling met roomvla of jam.
1. Van Sambo zullen wij hier hooren,
Een echten leeuw, geducht van aard,
Hij was in de woestijn geboren,
Hij had een kwastje aan zijn staart;
Zijn oog was fel, zijn vacht was rood,
Zijn eetlust en zijn spierkracht groot.
2. Helaas, een leven zonder zorgen
Is hier voor niemand weggelegd,
Zoo kwam dan opk op zek'ren morgen
Sam in een dierentuin terecht.
„Ha!" dacht hij, „had ik jullie maar,
Ik vrat je op met huid en haar!"
3. Na dagenlang gezucht was Sambo
Wat met zijn droevig lot verzoend,
Totdat op zek'ren na-den-middag
Zijn hok moest worden uitgeboend;
Een kar kwam tegen 't hok te staan,
En daar moest Sambo binnengaan.
4. Maar Sambo, slecht geluimd dien middag,
Had niet terug van dat gesol;
Hij sloeg opeens verwoed aan 't brullen,
En 't paard ging van den schrik op hol;
Het nam met kar en al de vlucht,
EnJongens, nu begint de klucht!
Ook een oplossing.
We zullen door een scheidsrechter laten
uitmaken, wie van ons beiden gelijk heeft, sprak
mevrouw.
Goed, stemde mijnheer toe. Wie is dan
scheidsrechter?
Ik, natuurlijk, zei mevrouw.
Hij ging goed vooruit.
A.Maakt uw zoon al goede vorderingen op
zijn viool?
B.Jawel, we kunnen nu al onderscheiden of
hij stemt of speelt.
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
den Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
Een pionloos probleem.
Eindspel No. 51.
Onderstaande stelling ontstond in de elfde
matchpartij om het Wereldkampioenschap, ge
speeld te Heidelberg 7 en 8 October 1929, tusschen
Dr. A. Aljechin (Wit) en E. D. B o g o 1-
j u b o w, na den 40sten zet van Zwart (Le7d8).
Dame: ..Daar'1 je Jnu eenmaal toch
bedelt zou ik er tenminste voor
zorgen, dat mijn kleeren er netjes
uitzagen."
Lajstdlooper „Daar kan niets van
komen, mevrouw. Wanneer ik netjes
ben, schaam ik me om te bedelen."
(P. S
Probleem No. 228
O. G. DEHLER (Blankenburg i. Thür.).
Stand der stukken:
Wit: Kh2, Dh4, Td3, Lf4, Pb5, Pd4.
Zwart: Ke4, Da8, Lc5, Lg2, Pb8.
Mat in twee zetten.