het zwaarst wegen
UKRIIU
GEBR. BEEKMAN
Een geheel moderne
wagen met enorm uit
houdings
vermogen.
iiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiimi
Gelijk het gewicht,ook de kwaliteit.
MYSTEEMK0LEMHAI1DEL
OVERVEEM
TYPE 521
HAARLEM, ZIJLWEG 51. - Tel.
BLOEMENDAAL - -
14160
22165
STADSSCHOUWBURG - HAARLEM.
H ANN A'S BLOEIENDE STAF.
OPWAAIEN» ZAND.
Een van onze medewerkers zendt ons een klacht
over het opwaaiende zand in de gemeente. Het
is hinderlijk voor voetganger en fietser
Onze medewerker zegt, dat 't geen opwaait
komt van met zand bedekte trottoirs en klaagt
er verder over, dat óók hinder wordt veroorzaakt
door het hoogovenslakkenzand waarmede nieuw
angelegde voetpaden bedekt worden. Dat fijne
goedje wordt, zegt hij, door den wind in groote
hoeveelheden opgenomen en in wolken vol ver
spreid.
Volgens hem is het niet goed gezien de voet
paden met hoogovenslakkenzand te bedekken.
Weet Publieke Werken er wat op om te maken,
dat in het euvel van het opwaaiende poeder wordt
voorzien, schrijft onze medewerker.
We herinneren naar aanleiding der klacht eraan,
dat het vraagstuk der voetpaden en het bedekken
r van in een gemeente als de onze een moeilijk
vraagstuk is. Het eenige middel om te maken
lat men geen last van opstuivingen heeft, zal
dunkt ons wel zijn het van tijd tot tijd besproeien
van de wegen. En als de wegen eenmaal inge-
:oopen zijn, zal het wel anders worden.
Inmiddels vestigen we gaarne de aandacht van
'ublieke Werken op de klacht.
ONTHEFFING BEPALINGEN DER
BOUWVERORDENING.
Overeenkomstig het advies van de Commissie
n Bijstand voor Publieke Werken stellen B. en
W. voor ontheffing van artikel 7 der Bouwver
ordening te verleenen aan:
i. C. F. Bierens de Haan, voor bouw van een
garage met bergplaats aan .de Zomerzorglaan
W. Swart, voor den bouw van een werkplaats
aan de Alb. Thijmlaan;
J. H. Baggerman, voor den bouw van drie
woningen aan de Dr. Dirk Bakkerlaan;
B. Dekker, voor den bouw van een woning
aan den Lagen Duin en Daalschenweg
J. Ruygrok, voor den bouw van een woning
aan den Zilkerweg;
de N.V. Willem Geel's aannemersbedrijf, voor
den bouw van een garage met bergplaats aan
de Tollenslaan;
M. Wilson, voor den bouw van een bergplaatsje
bij perceel Vogelenzangscheweg no. 292;
h. H. Kwak, voor den bouw van twee garages
aan de Spiegelenburghlaan
H. Kwak, voor den bouw van een garage aan
de Distellaan;
j. H. Kwak, voor de vergrooting van een garage
aan de Iepenlaan;
M. Drost, voor den bouw van een garage aan
de Pentislaan; <-
m. C. A. Mees, voor den verbouw van perceel
Vinkenbaan no. 1.
VOOR HOUDERS VAN AUTOMOBIELEN.
De Oakland Eight.
We ontvingen eenige mededeelingen omtrent
een der wagens, die is tentoongesteld op de
automobieltentoonstelling te New-York. Het is
de Oakland Eight, een product der General
Motors Corporation, de eenige auto, zoo wordt
ns verzekerd, in de middenprijsklasse, die uit
gerust is met een acht cylinder motor in V-
vorm onder 90°. Het volgende is er aan ont
leend
De achtcylinder-motor zelf vormt een der
voornaamste attracties voor den sportieven
automobilist, die een snel accelereerenden wagen
wenscht te bezitten. En dit laatste vindt hij in
den Oakland-motor, die aan de rem 85 P.K. ont
wikkelt, in zeer ruime matede 8-cylinder motor
brengt den wagen in 6.8 seconden van 15 K.M.
op een snelheid van 40 K.M. per uur en van 15
op 55 K.M. per uur in 10.4 seconden.
Deze merkwaardige acceleratie dankt de Oak
land Eight naast den zeer krachtigen en soepe-
len motor aan de bijzonder gunstige verhouding
tusschen het motorvermogen (85 P.K.) en het
wagengewicht. Per P.K. weegt de Oakland Eight
slechts 17 K.G. Een dergelijke verhouding tus
schen het gewicht en het aantal P.K. wordt in
den regel slechts in speciaal geconstrueerde
racewagens aangetroffen.
De motor heeft een boring van 87.31 m.M. en
een slag van 85.72 m.M., een gelukkige verhou
ding voor een achtcylinder-motor, waardoor de
ingenieurs der General Motors Corporation een
dermate pompacten motor konden ontwikkelen,
dat zelfs met toevoeging der extra twee cylin
ders, een motor werd geconstrueerd, die bijna
4 c.M. korter is dan de zescylinder in het model
1929. Door dezen compacten bouw der twee
cylinderblokken komt bij eenzelfde chassis-
lengte natuurlijk meer ruimte voor de carros
serie beschikbaar.
De voorzijde van den Oakland Eight motor is
voorzien van een eenvoudig, doch vernuftig ge
vonden en hoogst doeltreffend mechanisme
„synchronizer" genaamd dat, in combinatie
met een speciale veerende ophanging van den
motor in het chassis, er voor zorgt, dat van de
in het inwendige van den motor opgewekte na
tuurlijke trillingen in chassis en carosserie niets
voelbaar is.
Voor de Oakland Eight is een wielbasis van
2.97 Meter behouden. Haar constructeurs heb
ben geen enkelen factor verwaarloosd, die er
toe kan bijdragen om het comfort en de veilig
heid der inzittenden volkomen te verzekeren.
I isch van den 521 wat ge wilt,
laat hem U voeren door druk stads
verkeer, laat hem loopen uren aan
één stuk. vraag hem het moeilijkste
werk in zwaar bergterrein te
allen tijde kunt ge op hem staat
maken, ge kunt zeker van hem zijn
als van Uw trouwsten vriend.
Veilig brengt deze 27/50 P.K. 6 cylin
der wagen U over de slechtste wegen,
muurvast hgt hij op den weg. ook in
bochten, dank zi| de schitterende vee
ring en het laag gelegen zwaartepunt
Overtuig U er van door een proefrit
aan te vragen. Het verplicht U tot niets.
Desgewenscht ruilen wij Uw ge
bruikten wagen in.
TYPE S21. 6 CYLINDER 27-
Wielbasis M 1.90
Torpedo 4-5 zitpl
Conduite Intérieure 4-5
Cabriolet, speciaal koetswerk 4
Wielbasis M 3.14.
Torpedo 6
Spider 2-4 m
Conduite Intérieure 6
Cond. Int met separatie 6 m
Cond Int syst. Weymann 6
Cond. Int- Landaulet 4-5
Coupé Limousine 6
-SO P.K.
4000—
4150.—
7000 -
FIFT
De besturing is opmerkelijk licht en vrij van
schokken. De vierwiel „Steeldraulic" remmen
zijn opnieuw verbeterd en doen den wagen bij
een snelheid van 55 K.M. binnen 16 M. stilstaan.
Bij de keuze der verlichting is terdege met
de veiligheid van den bestuurder en passagiers
rekening gehouden. Het „dimmen" der kop
lampen geschiedt met den voet, waardoor de
bestuurder bij het ontmoeten van tegenliggers
zijn hand niet van het stuurwiel behoeft af te
nemen. De nieuwe spatbordlampjes, die de
breedte van den wagen van voren aangeven en
ook van de bestuurderszitplaats uit kunnen wor
den gezien, dienen tegelijk als een controle bij
het „dimmen", daar zij gaan branden zoodra de
lichtbundels der koplampen naar beneden zijn
gericht. De eenigszins schuine stand der voor
ruit voorkomt hinderlijke lichtreflexen bij het
rijden in het duister.
De Antwerpsche fabriek van General Motors
komt dit jaar met een zeer aantrekkelijk gamma
der Oakland Eight, daar de volgende modellen
leverbaar zijn; Roadster, Phaeton, Coupé, Sport
Coupé, Coach, Sedan en Custom Sedan.
VOOR „DE LICHTHOEVE".
De Weldadigheidsavond, ten behoeve van „De
Lichthoeve" op Zaterdag 12 April in den Stads
schouwburg gehouden, heeft een netto-opbrengst
gehad van 1301.32.
Voor hetzelfde doel is op de Haarl. Bank aan
giften gestort 1800.
Dit is de eerste steen voor het Bouwfonds
voor „De Lichthoeve", waarvan het bestuur als
volgt is samengesteld: Mr. J. H. Schultz van
Haegen, voorzitter, AerdenhoutZ. J. Leen,
vice-voorzitter, Zandvoort; Abr. Meijer, secre
taris, Haarlem; Mevr. G. Roosegaarde Bisschop
Kuyck, penningmeesteresse, Overveen; Mr. P.
Donker, commissaris, Beverwijk.
WEEK-AGENDA.
Maandag 21 April, 8 uur: Het Schouwtooneel
„De Familie Stastok". Tooneelspel in 4 be
drijven, naar de „Camera Obscura" van
Hildebrand, bewerkt door J. P. Valkema
Blouw. Plaatsbespreking alléén Maandag
21 April van 10 tot 3 uur.
Zaterdag 19 April '30.
Een Paaschvertelling
door
H. G. CANNEGIETER.
(Nadruk verboden).
Paschen was dit jaar laat en de lente was vroeg. In
de boomgaarden bloeiden de bruidsboeketten der kerse
bloesems en beneden in 't gras geurden de hyacinthen.
Hanna had hoofdpijn van het zware, zoete aroom, dat
op den stillen zonnedag over de velden bleef hangen
en haar huisje omsloot met bedwelmende wierook
wolken.
Met onzekere passen had zij den afstand van de deur
tot de bank afgelegd en verbijsterd kneep zij haar oog
leden toe, ongewend als zij nog was aan het helle licht
van de lentezon. Langzamerhand ontwaarde zij de
dingen uit haar omgeving en zij verbaasde zich over de
betoovering om haar heen. Toen zij weggebracht werd,
weinige maanden geleden, was haar tuintje nog met
knoestige palissaden omringd en nu waren die stronken
ontbot en behangen met bloesem. En zij dacht aan het
Bijbelsch verhaal van den staf, die ging bloeien.
Bij deze gedachte golfde het bloed in haar op. Zij
herinnerde zich de woorden, o, ze was bijbelvast
opgevoed, een meisje uit een echt vroom gezin I en ze
hoorde zichzelf prevelen:
„En het zal geschieden dat de staf des mans dien ik
zal verkozen hebben, zal bloeienEn nu bloesemde
haar staf bloesem, gelijk in het bijbelsch verhaal.
Bloesem overal, en vooral hier bij haar. Nooit had haar
tuintje zóó overdadig gebloeid, nooit was de welriekend
heid van 't gebloemte zóó sterk, zóó opdringerig sterk
geweest als nu, na haar terugkeer, op dezen stillen
Paaschmorgen.
Een snik welde op in haar keel. 't Was haar zoo
vreemd, zoo vriendelijk, zoo week. Als een streeling, een
liefkoozing, uit meelij met zooveel bitter doorleefd leed.
Ja, ze voelde 't als uitverkorenheid, als een nadrukkelijke
herinnering aan vergevende goedheid van één, die niet
rekent met de harde maatstaven der menschen.
't Was of die roerloos rondom prijkende bloesems met
hun zachtroode trosjes tot haar in persoonlijke betrek
king stonden en haar iets liefs wilden zeggen; of de
stovende stilte haar aandacht vroeg voor iets innigs
en teeders, dat uitsluitend voor haar was bestemd.
Ze voelde zich er door overweldigd; 't was te veel, al
deze goedheid na die harde, bittere ellende. Ze had zich
een voor eeuwig vervloekte gewaand en was na haar
oneervolle thuiskomst menschenschuw in haar huisje
gekropen en had zich, zoodra ze voldoende hersteld was
om een paar pasjes te loopen, angstvallig beperkt tot
het kleine lapje gronds binnen de knoestige palissaden
der haag.
En nu lokte de lente haar uit haar vereenzaming en
toonde haar opnieuw het bloeiende leven, dat haar, naar
zij meende, voor eeuwig had uitgestooten, als een ge
schandvlekte, die de wetten der natuur had verkracht.
Als een moeder omvatte de natuur met haar welriekende
lafenis haar verzwakte leden en haar verstijfd gemoed
en fluisterde haar vertroosting en moed in.
En dit na het aller verschrikkelijkste, wat een vrouw,
wat een moeder, wat een mensch kan doen! In de bange
nachten der opsluiting had zij vaak gedacht aan haar
dorp en haar huisje en zij stelde zich dit vroeger zoo
veilige en welvertrouwde als een bedreiging voor. Geen
voet zou meer over haar drempel treden, geen stem haar
ooit meer begroeten. De wanden der kamer zouden zich
koel van haar keeren; de portretten haar aanstaren als
furiën; de klok zou verwijten slaan. En de vloek zou
rusten op al wat zij aanraakte en al wat ze bezat;
zwart en hard bleef h .ar grond, naakt en dor haar ge
boomte, kaal en flets haar tevoren zoo veelkleurig gras
perk, waaronder van nu af de voorjaarsbolletjes zich
zouden blijven verschuilen tegen haar boosaardigen blik.
Erger dan de gevangenis, zoo had ze gedacht, zou haar
tehuis thans zijn.
Was het om deze gedachte te weerspreken, dat de
geur en de bloei haar thans zoo opdringerig aan zich
openbaarden? Ze kón aan dit duidelijk bewijs geen weer
stand bieden; snikkend boog ze het hoofd onder zoo
onverwachte genade, en nogmaals prevelden haar lippen:
„En het zal geschieden, dat de staf des mans, dien ik
zal verkozen hebben, zal bloeien."
Nu werd het eindelijk vredig in haar. Zooals een kind,
na een onstuimig verdriet, bij zijn bedje zijn moeder
gebiecht heeft en haar vergevende kus heeft zijn voor
hoofd beroerd en het is, of alle slechtheid en smart
daaruit wegvloeien, zoo lei ze het hoofd op haar
armen en sliep zij in op de bank van haar bloeiende
tuintje.
En zij droomde. Weer was ze in dat verschrikkelijk
vertrek, waar alles muf is en donker en eenzaam, om
den misdadiger tot inkeer te brengen. Ze herkende de
weinige voorwerpen, welke daar haar gezelschap uit
maakten. Maar wat haar toen tot waanzin toe had
beklemd, deed haar nu van verrukking glimlachen. Op
de grauwe kerkerwanden voltrok zich een wonder: een
netwerk van kleuren vloeide af van de zoldering en ver
innigde het grauwe gesteente met een vroolijk tapijt
werk van zachte weefsels. Lentebloemen rezen op uit de
steenen kruik, waaruit zij met water haar schroeiende
keel placht te laven. Door het getraliede venster, waar
tot nog toe slechts een eentonige schemer was door
gedrongen, fonkelde het zonlicht als door geschilderd
glas. En weer waren het voorjaarsbloemen, welke uit
deze glasschildering oplichtten. Sering en jasmijnen
het vurige vermiljoen van tulpen.
Maar reeds wisselde het droomgezicht. Even ont-
snerpte de slapende een kreet van afgrijzen. Daar ston
den ze weer: de nachtmerrie-figuren der rechters in hun
onbarmhartige ondervraging en hun streng requisitoir;
en naast haar stond de rijksveldwachter, die haar op
ving, toen ze tijdens de zitting ineenzonk.
Doch ook tot de rechtzaal boorde het zonlicht ditmaal
door in haar droom. Aan de baretten der getabberden
ontloken stengels en aan iederen stengel zwol een zware
tros hyacinthen. Gele, rose, witte, paarse hyacinthen
boorden zich door de knoopsgaten der toga's en het
gevest van den veldwachterssabel veranderde in een
sierlijke narcis.
Eensklaps zag zij een hoofd. Hanna's bloed werd tot
ijs, toen haar dit hoofd aanstaarde. Het was het gelaat
van een kindje, een heel klein, pasgeboren kindje van
't vrouwelijk geslacht. Maar dit heele kleine hoofdje
zette zich uit tot een hoofd, groot als de aardbol, 't Was
alsof het gelijk een reusachtige maan op Hanna neer-
blikte.
Rimpels waren er in dit dwergengezicht en ouwelijke
oogen als van een bes of een grijsaard, die alle bitter
heid van een overlang leven hebben doorproefd. Het was
weer het spookhoofd, dat haar telken nacht na dat
verschrikkelijke met zijn ijzingwekkend verwijt had ge
folterd. Dat haar zou folteren, zoolang zij dit moeizame
leven nog volhield en haar zou blijven folteren ook na
den dood, indien er een hiernamaals bestond. Aan dit
spokenhoofd was zij rekenschap verschuldigd, meer nog,
oneindig meer dan aan de rechters en veldwachters en
cipiers. Dit hoofd vloekte haar zonder ophouden met
den vreeselijksten naam, welken op aarde een vrouw,
een moeder, een mensch zich op den hals halen kan.
Maar wat gebeurde er nu? De trekken van dit onheil
spellend gelaat verzachtten zich; de omvang kromp in
en het hoofd werd dat van een aanvallig meisje, van
een engeltje in den hemel. Een krans van madelieven
en pinksterbloemen wond zich om de slapen van het kind
en slingerde zich door het lichtblonde haar. En de oogen
werden vergeet-mij-nieten en heel het gezicht kreeg de
teere uitdrukking van een viooltje.
Aan de lieve lipjes ontsnapte een woord, en dit woord
werd zóó innig gezegd, dat alle begrijpen en alle mee
lijden en alle vergiffenis er in meeklonken, zoodat
Hanna het hart brak bij deze groet: „Moeder!"
Weg was het kind, verschrikt door de verschoning
van een andere figuur: een jonge, knappe, levenslustige
man. Nu rees er haat in de slapende vrouw; dit droom
beeld bracht haar tot een ontzetting, waarbij de vorige
gruwelen nog verdragelijk waren geweest.
„Lafaard! bedrieger, armzalige huichelaar!", beet zij
verbitterd deze gestalte toe. „Jij! Jij bent de eigenlijke
moordenaar van ons kindje. Jij hebt mij tot wanhoop
gebracht; jij hebt de schande en moeite alleen willen
overlaten aan een zwakke, lichtgeloovige vrouw, die je
voorloog, dat je haar lief had!"
Op deze woorden kromp de gestalte ineen. Geknield
sleepte de man zich tot voor haar voeten.
„Vergeving, Hanna, vergeving!" bad hij. „Als je wist,
wat ik heb geleden toen jij in de gevangenis.... Ik heb
je lief, Hanna, ik heb je nog altijd lief. O, vergeef me,
dat ik je de bloem en de vrucht van de liefde heb leeren
kennen...."
En Hanna ontwaarde achter den neerknielenden man
een altaar, dat tot nog toe had leeggestaan als een
onvoltooid bouwwerk, waarvan de werklieden in staking
gegaan zijn. Maar op dit altaar stonden nu vazen met
een weelde van bloemen en achter het altaar hing een
tap(jt, waaruit leliën en rozen vonkten en wierookgeuren
met het zware, bedwelmende aroom van hyacinthen
wolkten rondom het altaar en de Paaschzon vlamde door
het karmijn van de geschilderde vensters en een
jubelende priesterstem schalde: „En God zal alle tranen
van hun oogen afwisschen en de dood zal niet meer zijn,
noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want
de eerste dingen zijn weggegaan. Christus is opgestaan
en wij met hem!"
En toen zij ontwaakte begreep zij den zin van do
lenteschoonheid, welke zich zoo nadrukkelijk aan haar
opdrong, nu zij hier voor het eerst na haar smadelijke
terugkeer zat op de bank van haar bloeiende tuintje.
Het Paaschwonder was aan haar geschied.