■9
JJ
B
i
Ml
■f
Eü
ESÜ
jl
O
i
24ste Jaargang
18 April 1930. Tweede Blad.
N°. 16
LOSSE BLAADJES.
PASCHEN.
VOOR DE VROUW. §j
SB 82
SCHAAKRUBRIEK.
u
m
m
(Nadruk verboden.)
Nog enkele dagen
En Pasehen is daar,
Het feest van de Lente,
Het mooiste van 't jaar!
Men is weer verheugd,
Dat de Zomer genaakt,
Beivondert opnieuw
De natuur, die ontwaakt.
In paaschbèste plunje
Trekt men er op uit;
De zon schijnt zoo lekker,
En 't windje is zuid.
Men wordt door bijzonderen
Eetlust gekweld,
Want talrijk zijn d'eitjes
Die worden gepeld!
De schooljeugd is lustig,
Kijkt extra verblijd:
Vacantie met Paschen,
O, zalige tijd!
Het vogelenkoor
Klinkt zoo helder en klaar:
t Is feest van de Lente,
Het mooiste van 't jaar!
Tenminste zoo kom het,
Zoo hoort het te zijn;
Maar soms is de komst
Van de Lente maar schijn!
'k Schrijf over de warmte
Al kleumend van kou;
Mijn ooren zijn rood
En mijn vingers zijn blauiv!
Een stijve noordooster
Mijn kamer doorloeit,
Waar, dank zij de schoonmaak,
Geen kachel meer gloeit,
Waar 't eenigste vuur
In mijn neuswarmer brandt,
En 'k tandklapp'rend zing van:
„De Lente is in 't land!"
Mijn paaschbeste plunje
Dat zie ik al aan!
Zal straks uit mijn wintersche
Jekker bestaan!
En 'k hoef voor de bloemen
Mijn woning niet uit:
Een bloembollenveld heb ik
Thuis op mijn ruit!
'k Hoop, dat het verandert.
O, Paschen, wordt gauiv
Een feest van de Lente
Zaterdag 19 April '30.
PAASCHKLOKKEN
(Nadruk verboden)
Rondom de Paaschgedachte hebben zich ook
in deze noordelijke landen tal van legenden ge
weven. Ieder kent het verhaal van doctor Faust,
den geleerde, die aan de waarde van 't leven
was gaan twijfelen, doch, toen hij de Paasch-
klokken hoorde luiden, nog op 't laatste oogen-
blik den gifbeker, waarmee hij zich van dit
aardsch bestaan had willen verlossen, van de
lippen nam om, met nieuwen moed bezield, den
strijd met het leven weer op te nemen.
Paschen roept ons terug tot het leven; de
zichtbare zinnebeelden van levenshernieuwing
in de natuur stemmen met de oude opstandings-
verhalen samen tot hoopvolle, blijde en kloeke
gedachten. Zij leiden de aandacht af van den
dood, waarop wij in wintersche duisternis zoo
lang hebben getuurd, om onze belangstelling te
wekken voor het groeien en bloeien, dat er over
blijft voor schepping en schepsel, ook na alle
verlies, ook na allen rouw.
Er zijn menschen, die de Paaschklokken niet
hooren. Er bestaat een legende, welke wel niets
met Paschen te maken heeft, maar die in dit
verband toch een gelijkenis biedt. In een wei
land, waar vroeger een oud klooster moet heb
ben gestaan, is volgens deze legende een gouden
klokje onder de aarde verborgen. Wie in de
lente des ochtends zeer vroeg deze weide be
treedt, hoort in de prille stilte tusschen het
geschrei van den kievit en het gekwinkeleer van
den leeuwerik de zuivere tonen van klokgelui,
dat schijnt te komen van diep onder den grond.
Eens hebben landlieden, die des ochtends in
het veld door deze klanken waren getroffen, de
bedauwde boterbloemen en klaver uit de aarde
gerukt en den grond omgegraven, om het wel
luidend klokje te voorschijn te halen. Sterker
werd het geklinkklank, naarmate de spade
dieper de zoden doorwoelde. Bjjna hadden de
schatgravers hun buit bereikt, toen zij in hun
arbeid werden verhinderd door de nadering van
een drietal geheimzinnige figuren, voor wie ze
verschrikt op de vlucht sloegen. Het waren de
schimmen van monniken, die het oude klooster
eenmaal hadden bewoond en nu kwamen om hun
klok te beschermen.
Het zijn schimmen en altijd weer schimmen,
die ons in den weg treden, zoodra wij het geluk
zoeken. Schimmen, die naijverig zijn op hetgeen
eens, hoelang dan geleden, hun rechtmatig bezit
is geweest. Schimmen, die niet toelaten, dat het
klokje, dat in gouden tonen eenmaal welluidend
hun levensrhythme heeft begeleid, ook anderen
met zpn opwekkende klanken zal dienen.
Niets zoo jaloersch als 't verleden, niets zoo
monopolistisch als de dood. Winter is gekomen,
afbraak heeft geknaagd aan de grondslagen van
ons bestaan, rouw heeft vernietigd. Gevloden
is de zon; alles is vaal, kaal en onvruchtbaar
geworden. Een dorre woestenij is ons leven.
Maar nu hebben nieuwe kiemen de oude,
zwarte aarde doorboord. Boterbloemen wuiven
over de graven en zoete klaver geurt in den
vroegen ochtend ons tegemoet. Veldvogels door
gieren de lucht en buitelen blijde boven hun
nesten, waar nieuw leven zijn geboorte ver
wacht.
Is 't niet, of uit al dit groeien en bloeien be
loften klinken ook voor ons berooid wintersch
bestaan? Of wij in die bevruchtende en barende
aarde het klokje van hoop en geluk hooren
luiden Moedig, verwachtend treden wij op deze
zuivere tonen af.
Maar dan plaatsen de schimmen zich tusschen
ons en het klokje. Zij dringen ons de herinnering
op aan den dood en aan het onherroepelijk ver
leden. Zij vermanen ons, dat verleden niet on
trouw te worden. Niet het leven, maar de dood
moet gehoorzaamd. Niet het leven, maar de
dood is het opperst gezag en heeft het laatste
woord. Niet het leven, maar de dood is eeuwig.
Voor de schrikwekkende beelden en ver
manende schimmen van het verleden vluchten
wij en wij laten de gouden klok in den steek.
Maar voor velen geschiedt er op Paschen een
wonder. Dan treedt achter de schimmen van
daan één die sterker is dan zij. Hp haalt het
klokje te voorschijn en hangt het in alle kerk
torens en laat het klingelen in iedere lentebloem
en jubelen in elke vogelenkeel. Nu vluchten op
hun beurt de schimmen en de mensch, die naar
de Paaschklokken luistert, ervaart, dat het leven
sterker is dan de dood. Hij zet den gifbeker der
moedeloosheid van de lippen, gordt zich aan tot
hoop, blijdschap en moed en gaat als een her
boren mensch den komenden tijd tegemoet.
H. G. Cannegieter.
Q
EEN HUIS- EN WERKJURK.
In het huiswerk (en ook wel, als we er lief
hebberij in hebben, bij het werk in den tuin)
zijn we niet veel nut, en daarom dragen we
daarin onze oudste jurken af. Wat tot gevolg
heeft, dat die er niet altijd even mooi uitzien.
Vele huisvrouwen, die er op gesteld zijn, ook in
het werk er frisch en aardig en keurig uit te
zien, zonder een schort te dragen, dragen
daarom tegenwoordig dikwijls een speciale
„huis werk japon" van effen linnen (gingan)
stof, of wel van effen, of gebloemde cretonne,
eenvoudig gemaakt, en die ook waschbaar zijn.
Dat is dan een soort van over-all, die in den
zomer echter even goed gewoon als jurk ge
dragen kan worden ,als het zoo'n aardige erê-
tonne japon is met groote fleurige bloemen-
patronen erin. De jurk sluit (het rechtsche
model bijvoorbeeld) op zij, van achteren met
een strik, of eenvoudig met een knoop. Deze
jurk is speciaal bedoeld als over-all, waaronder
men een goede jurk kan aanhouden. Door den
breeden overslag zit men er heelemaal in. Deze
is van veelkleurige crêtonne, met oranje bloe
men erin, en afgezet met effen oranje. De
linksche jurk is van groen linnen, met een V-
gestikte plooitjes iets ingenomen, waardoor het
lijfje een weinig bloest. De mouwen zijn tamelijk
wijd, om ons bij het werk de noodige vrijheid
van beweging te verschaffen. Van onderen zit
een vrij nauwe manchet. Beide modellen, zooals
die op de teekening weergegeven worden, kun
nen ook met korte mouwen, of heelemaal zonder
mouwen gedragen worden.
LOES.
VOOR DE HUISVROUW.
Zilver poetsen.
Zilver is een duur metaal en het krast heel
gemakkelijk, vandaar dat het ook altijd voor
zichtig behandeld moet worden.
Zilver is te herkennen aan het merkje. Dat
is voor groote voorwerpen, b.v. lepels en vorken
een leeuw, voor kleine voorwerpen, b.v. thee
lepeltjes, vingerdoekringetjes, een dolkje.
Zilver wordt gauw leelijk door zouten en
wanneer er eieren mee gegeten worden, dan
krijgt het een roodbruine aanslag.
lederen dag wordt het zilver afgewasschen in
warm zeepsop en flink afgedroogd met een
zachte doek. Neem een paar voorwerpen in de
hand en wasch ze af. Wordt alles eerst in het
water gegooid, dan is de kans van krassen veel
grooter, het zilver krijgt dan een doffe glans.
Komt er een aanslag op, dan moet het gepoetst
worden. Hiervoor wordt dan gebruikt fijn krijt
(er mogen geen harde stukjes inzitten), 10 cent
per ons. Dit wordt aangemaakt met spiritus tot
een dun papje. Hiermee wordt het voorwerp
stevig ingewreven in een richting. Daarna
wordt het met een zachte doek zoolang na-
gewreven, tot er geen zwart meer af komt.
Vuile werkjes worden meestal door deze be
handeling niet schoon en daarvoor neemt men
dan wat geest van salmiak. Haal nooit het vuil
er met een speld of ander scherp voorwerp uit,
maar gebruik b.v. een luciferhoutje, waar een
puntje aangeslepen wordt. Alle voorwerpen die
met eten in aanraking komen moeten na het
poeder even afgewasschen worden.
Voor siervoorwerpen, b.v. vaasjes, kan ook
oleïne of slaolie gebruikt worden. Oleïne is een
vette vloeistof, die goedkooper is als slaolie. Ze
is bij den drogist te krijgen. Wrijf het voor
werp stevig met wat oleïne of slaolie in. Ge
bruik vooral niet te veel, daar dan het zilver
een blauwachtige glans krijgt, die moeilijk weg
is te krijgen. Om zeker te zijn dat al het vet
weg is wordt het nadat het uitgewreven is, nog
nagedaan met roodaarde. Dit is een rood poeder,
wat eerst even in het doekje gewreven moet
worden, daar het wel eens kan gebeuren dat er
harde stukjes inzitten. Het zilver op deze
manier onderhouden, behoudt beter de donkere
glans, dan wanneer het gepoetst wordt met
krijt en spiritus.
Moet er veel zilver ineens schoongemaakt
worden, dan zou poetsen te veel tijd nemen. Het
wordt dan uitgekookt op den aluminiumplaat.
Deze plaat is van zuiver aluminium, die zoo te
krijgen is. Neem een pan of bakje, waar op
den bodem een doek komt te liggen, voor het
krassen van het zilver. Leg daarop de plaat,
waarop het zilver ligt. Er komt dan zooveel
water bij tot alles onderstaat, en soda (op 1 L.
water 1 schep soda). Zet dit op en laat dit 3
minuten goed doorkoken. Borstel het dan dade
lijk met een borsteltje met zeep af, speel het
af, droog het en wrijf het na met een zachte
doek.
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
den Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
Probleem No. 251.
J. T. KOUWENHOVEN (Warmond).
1
I
j_
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kh5, Tal, Pc7, Pg6, h6.
Zwart: Kh7, Th2, Lg7, c3, f5, g4. h3.
Probleem No. 252
J. W. TE KOLSTË (den Haag).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken
Wit: Kei, Dc8, Tf3, Tf8, Lc4, Pb3, Pfl, a7i
d6, g3, h5.
Zwart: Ke4, Da8, Lb8, Lh3, Pbl, Pdl, e5, g4,
g5, g6.
Oplossing Schertsprobleem No. 19.
Samuel Lo.yd (18411911).
Stand der stukken:
Wit: Alle stukken staan op hun oorspronkelijke
plaats, derhalve als bij den aanvang van een
partij
Zwart: Er staan geen stukken op het diagram.
Opgave: Op welk veld moet de zwarte
Koning staan, opdat Wit in drie zetten mat
kan geven.
Oplossing: De zwarte Koning moet op
h4 staan. Er volgt dan: 1. d2d4, Kh4g4;
2. e2e4|, Kg4h4; 3. g2g3 mat.
Of 1Kh4h5; 2. Delld3. K. onv.;
3. Dd3h3 mat.
Oplossing' Probleem No. 249.
(Fred. L a z a r d).
Stand der stukken:
Wit: Kd5, Tal, Th2, Pbl, Pd2, c2.
Zwart: Kei, Tdl, Pa7, Pg7, b4, b5, f5.
1. c2c4,
b5Xc4; 2. Kd5xc4, Tdlclj"; 3. Pblc3, enz.
2,,anders;3. Pd2f3f, enz.
Pg7e8(-h5); 2. Kd5c5, onv.; 3. Pd2—f3-}",
enz.
Pa7c8; 2. Kd5e5, onv.; 3. Pd2f3f. enz.
Pa7c6 of Pg7e6; 2. Kd5xc6(e6), onv.;
2. Pd2f3f, enz.
f5-f4; 2. Kd5e4, onv.; 3. Pd2f3j", enz.
b4xc3 e. p.2. Pblc3, onv.3. Pd2f3f, enz.
of eerder mat.
Goede oplossing ontvangen vanH. W.
v. Dort, te Haarlem.
Dit probleem van den bekenden hoofdklasse-speler
werd in 1897 bekroond in een wedstrijd van „De
Amsterdammer'
101. Jocko, die stil was weggeslopen,
Komt bij de kar van Jan Tomaat;
De man z'n trui is wat versleten,
Van acht'ren hangt een eindje draad,
Dat, schoon aanvankelijk slechts kort,
Door Jocko's trekken langer wordt.
102. Terwijl draait, vlak daarbij, een orgel
Van pingelpongel 't hoogste lied,
Ha! Jocko krijgt subiet een inval,
Als hij den slinger draaien ziet:
Hij bindt den draad er stiekum aan,
En met Jan's trui is 't gauw gedaan.
JOCKO Van een leeuw en een aap, dook G. Th. ROTMAN.
103. Daat gaat de trui, van pingelpongel!
Bij klanken van Verdi en Bach!
Het kluwen wol wordt al maar grooter
Bij ied'ren nieuwen slingerslag!
Maar plots wordt Jan er op attent,
Tot schade van het „pierement"!
104. Krak-boem, daar ligt het prachtvol orgel,
Het eens zoo klankvol apparaat,
Nu als een vormelooze massa
Ontredderd en vertrapt op straat!
Tot slot gaat Jan, van rombombom,
Nog eens aan 't gooien met de trom.