mi
Wm,
HP
Éit
vjlii
PÜ
H
i
B
11
HIP
j§
g§
iO
18
b
HP
ill
LOSSE BLAADJES.
24ste Jaargang
24 Mei 1930. Tweede Blad.
N°. 21
Pleizierschip.
gJROKJES LEVENSWIJSHEID.
m p
1 VOOR DE VROUW. i
RECEPT.
SCHAAKRUBRIEK.
HP
m
Éi
i
ÉS!
ÉH
HP
wm
«»éii
Éli
Éi
VOOR DE KINDEREN.
SAMBO EN JOCKO
Van een leeuw en een aap,
door G. Th. ROTMAN.
(Nadruk verboden.)
Een groot probleem, was ieder jaar:
Hoe breng ik mijn vacantie door?
Hoe maak 'k een aardig reisje klaar;
Ga 'k over zee of met het spoor?
Maar nu hoeft er niet lang gedacht:
In Scheveningen, aan de Pier,
Wordt, naar men meldt, al gauw verivacht
't Fantastisch vaartuig van pleizier!
U heeft er zeker van gehoord!
Het komt met Juni in de vaart.
Het moet er aardig zijn aan boord;
Een proef is wel de moeite waard.
't Is waarlijk grootscheeps opgezet;
Vermaak'lijkheden bij de vleet!
Er is een dancing, cabaret,
Enfin, van alles, zoo u weet.
Het is er chique en luxueus,
En 'k heb wel zin om mee te gaan.
Ja, als 'k er over nadenk, heusch,
Dan lokt zoo'n reisje mij wel aan,
Méér dan kampeeren in een tent
Maar 'k vrees, er is één groot bezwaar:
Hoe speel ik met mijn tractement
Zoo'n duur pleizierschip-reisje klaar?
De duizendjes heb ik maar niet
Zoo losjes in mijn vestjeszak
Neen, wat het pretschip mij ook biedt
Ik blijf maar thuis op mijn gemak!
Zaterdag 24 Mei '30.
LIEFDADIGHEID
(Nadruk verboden)
Liefdadigheid behoort tot die ouderwetsche
deugden, welke men tegenwoordig niet meer
waardeert. Het woord heeft een weerzinwekkenden
klank; het doet aan schijnheiligheid denken.
Want het kondigt met een geweldigen ophef een
onbeteekenend verschijnsel aan.
Wanneer men dit woord voor ernst opneemt,
belichaamt het iets zeer verhevens. De daad van
de liefde, -wat kan er hooger en heiliger zijn!
Liefde dan opgevat als genegenheid voor zijn
medemenschen en vooral voor zijn hulpbehoe
vende medemenschen. Voor die hulpbehoevende
menschen een daad doen, welke hun lijden ver
zacht, zoo niet wegneemt. Hoe kan een zoo
aantrekkelijk bedrijf in miscrediet zijn geraakt!
In de praktijk kwam de liefdadigheid neer op
een werktuiglijke handeling. Men kende slechts
één daad: de gift, en deze daad werd niet door
het hart bestuurd, maar was een zinlooze vorm
van traditie. Men gaf, zonder er bij te denken;
men gaf zonder gevoel en alleen om er maar af
te wezen. De liefdadigheidsgift was een belasting
penning, waarvoor men zijn geweten een vrijbrief
kocht.
Men had het goed in de wereld, en besefte, zij
het slechts vaag, dat het toch niet heelemaal in
orde is, dat er ook arme menschen bestaan.
Dit bestaan van arme menschen verzuurde het
genot van den eigen welstand. De liefdadigheids
penning bracht de schaal van de maatschappelijke
ongelijkheid in evenwicht.
Het is de vloek van de liefdadigheid geweest,
dat zij het geweten in slaap suste. Het geven van
geld is een onbelangrijke kleinigheid, welke met
maatschappelijke belangstelling en maatschappe
lijk verantwoordelijkheidsgevoel slechts weinig
te maken heeft. Toch stelde men het voor, of
een gift aan de hulpbehoevenden een bewijs van
rechtschapenheid is, een vrome handeling, welke
het karakter siert.
Zelfs maakte men het den gevers zoo aange
naam mogelijk; men verzon feesten, waarbij alles
even kwistig toeging, en waarbij een zeker percen
tage van de brasserij voor het een of ander goed
doel werd bestemd. Er zijn lieden geweest,
en misschien bestaan ze nog, die te goeder
trouw meenden, dat dergelijk "gedoe iets met de
daad van de liefde te maken heeft!
Het vroegere geslacht is bij dit soort liefdadig
heid opgevoed. Aan kinderen hield men voor,
de versjes van Hieronymus van Alphen getuigen
er van, dat ze braaf en vroom waren, zoo ze
een armen bedelaar een cent gaven. Het is Jean
Jacques Rousseau geweest, die met zijn fijn
gevoel voor maatschappelijke gerechtigheid ook
op het bedenkelijke van dergelijk „weldoen"
gewezen heeft.
Indien men het kind nog iets liet geven, dat
voor hemzelf waarde heeft, zou zulk weldoen
nog zin hebben, merkt hij in zijn Emile op. Een
kind geeft liever honderd gouden tientjes dan
één stuk koek.
Zou dit laatste ook niet den volwassen weldoe
ners gelden? Wat missen zij met hun gave?
Eten zij er een boterham minder om De million-
nair, die een ton voor een liefdadig doel ter be
schikking stelt, wordt geprezen, maar is deze
„vorstelijke" gift inderdaad een bewijs van zelf
opoffering? Kost zij hem inspanning, ontzegging,
hartebloed
Er bestaat slechts één vorm van liefdadigheid,
welke toelaatbaar is en Rousseau heeft hem aldus
omschreven. „Het weldoen past den man", zegt
hij, „die de waarde zijner gave en de behoeften
van zijn medemenschen kent."
Liefde uit zich allereerst als belangstelling in
het voorwerp onzer genegenheid. Wie liefheeft,
wil den geliefde leeren kennen, steeds dieper
doordringen in zijn bestaan, zijn ziel, zijn levens
omstandigheden. De ware daad der liefde is
onderzoek, studie.
Hoe komt de arme arm? Wat zijn de oorzaken
van hulpbehoevendheid? Waarlijk, dit is geen
gemakkelijk vraagstuk. De ware liefdadigheid is
niet eerder tevreden, voordat zij de economische,
sociale en psychologische factoren van het lijden
der menschen kent. Deze taak eischt inspanning en
kost heel wat meer dan de pleizierige gift op een
fancy-fair
Slechts wie de behoeften van zijn medemenschen
kent, weet wat hij voor hen kan doen. Dit „doen"
bestaat niet uitsluitend in geven, althans niet
uitsluitend in geven van geld. De moderne armen
zorg noemt zich gaarne: maatschappelijk hulp
betoon, en zij geeft met deze uitdrukking een
alzijdige uitbreiding aan haar taak. Moderne
liefdadigheid gaat niet klakkeloos te werk, maar
behandelt met stelselmatig overleg de haar opge
dragen gevallen.
Werkelijke liefdadigheid openbaart zich alleen
in het offer. Zij geeft, wat haar het liefst en het
kostbaarst is. Voor velen onzer zijn er liever en
kostbaarder dingen dan geld. Hoe zuinig zijn
wij op onzen tijd, op ons talent, op onze reputatie.
Met dit allerkostelijkste weg te schenken, kwistig
en mild aan een iegelijk die het van noode heeft,
betoonen wij ons eerst liefdadig.
H. G. Cannegieter.
EEN CAPE-JURK ZONDER MOUWEN.
Het is al „cape" wat de klok slaat, zou men
kunnen zeggen. De cape-jes mode heeft zich
stormenderhand een groote plaats veroverd en
het kan ook niet anders dan gezegd worden, dat
deze breede kragen, die tot cape-je zijn uitge
groeid, buitengewoon flatteus en jeudig staan.
En wanneer de cape het model heeft als op de
teekening aangegeven, kan men rustig een jurk
zonder mouwen nemen. De over de schouders en
bovenarm afhangende cape vervangt deze. Het
cape-je van het model, als hier weergegeven, is
aan een stuk met de omgeslagen kraag geknipt,
die van voren dichtgehouden wordt door een
z.g. tweelingknoop, dat wil zeggen, twee
knoopjes, verbonden met een kettinkje of
koordje. Het ceintuurtje is van achteren vast-
gestrikt. Van een leuke ruiten stof, met een
heel klein bloempje of werkje in iedere ruit, met
blauwe, rose, groene of witte ondergrond, zal
dit japonnetje het heel goed doen, op een
stralenden zomerdag. Men heeft ongeveer 5
meter stof van 90 breed noodig.
Wat de zomerstoffen aangaat, blijven de be
drukte crêpes zich in een groote voorliefde ver
heugen. Ze zijn in de fijnste kleuren te krijgen
en vervangen in vele gevallen de bedrukte chif
fons voor half-officieele feestelijkheden. Voorts
treden de plooien hoe langer hoe meer op den
voorgrond. Vele rokken von mantelpakjes, enz.,
hebben van voren en van achteren stolpplooien
en vele japonnen van de zoogenaamde „jumper
stijl" vertoonen dikwijls een rondom met plooien
gegarneerde blouse, terwijl tevens de rok vele
Woman s Home Companion
plooien heeft. Verder ziet men bij vele avond
japonnen (diner-toilet) de lange mouwen in
zwang komen, maar dan zeer zorgvuldig en
bewerkelijk gecreëerde mouwen, met lange
draperies, vanaf den elleboog, ballonmouwen,
enz., met velerlei bewerkelijke détails, als smok-
werk, enz. Het geheel doet zeer gracieus aan.
LOES.
Kerrysaus (bij gekookt vleesch, harde eieren,
droge rijst, witte boonen, enz.) maakt men van
¥2 liter water, 2 maggi-bouillonblokjes, 40 gr.
tarwebloem, 50 gram boter, 1 theelepeltje kerry
en 1 uitje. Op een zacht vuur laat men het ge
snipperde uitje in de boter gaar smoren, zonder
de ui bruin te maken. Bloem en kerry erin
strooien en die een oogenblik mee fruiten. Bij
dit mengsel giet men langzamerhand, steeds
roerende, den maggi-bouillon, laat de saus even
doorkoken en giet ze dan door een zeef in de
sauskom, de ui achterlatend.
DENK AAN DE GEVAREN OOK IN UW
HUIS DOOR ELECTRICITEIT.
Elk jaar 12 slachtoffers in ons land.
Ir. W. F. Pot, eerstaanw. ing. bij de marine,
chef van het bureau Electriciteit in Den Haag,
schrijft aan de N. R. Ct.
Zoo zjjn dan weer eenige weken verloopen
sinds het meisje in Den Haag in het bad is ge-
electrocuteerd, zonder dat het publiek nog eens
goed wordt voorgelicht, zoodat ik de pen weer
opneem om op eenige dingen nog weer eens de
aandacht te vestigen.
Ten eerste had geen electrisch kacheltje onder
bereik mogen kunnen komen van iemand, die
met de andere hand een geyser of een bad aan
kan raken of in een bad zit. (Zelfs had geen
stopcontact op de badkamer geplaatst mogen
worden.)
Bij een defect toch in het kacheltje kan het
kachellichaam onder spanning komen. Als men
dan tegelijkertijd het kacheltje en den geyser, of
het bad aanraakt, gaat de stroom door het
lichaam van de eene hand naar de andere en
passeert deze de hartzenuw, met kans op nood
lottige gevolgen. Het meisje zat in het bad en
raakte het kacheltje aan, zoodat de stroom, bij
de hand inkomende, weder via den arm langs
de hartzenuw ging.
Zoo moet men ook niet, terwijl men met de
eene hand een strijkbout vasthoudt, met de
andere hand een gas- of waterkraan open of
dicht draaien.
Ook moet men, wanneer men met een stof
zuiger werkt, niet aan een gas- of waterkraantje
(fonteintje) komen. Men moet geen electrisch
keteltje vullen terwijl het aangesloten is aan het
stopcontact.
Men moet geen telefoonhoorn in de hand
nemen, terwijl men een electrisch apparaat, het
zij stofzuiger, strijkijzer, broodrooster, tafel
lamp of haardroger vasthoudt.
Men moet niet met twee handen een losge-
raakten draad van een electrisch apparaat weer
willen aankoppelen, zoolang de stop niet uit het
contact verwijderd is.
Men moet niet gaan strijken, staande op een
natten, pas gedweilden terrazzo keukenvloer.
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
den Sohaakredaoteur,
Qed. Oude Gracht 88, Haarlem.
Probleem No. 258
J. W. LOOYEN (Utrecht).
ém.
wm
m,
vl V,
m
WÊ
■Éw>
wm
y/Crrvr^
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kd3, Tg7, Lal, Pd7, Pf2, d6, g4, h2.
Zwart: Kg5, g6.
Eervolle vermelding, Jubileum-wedstrijd van den
Nederlandsehen Schaakbond (1898).
Probleem No. 259**).
Dr. E. PALKOSKA (Praag).
wm
wm.
WM
1
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kd3, Df3, Le4, Pe2, Pg2, f2, h3.
Zwart: Kfl, Tdl, Thl, Lel, d2, d4, e5, e7, h2,
h4, h7.
Eerste prijs, wedstrijd Hvar 8 Dag (1926).
Oplossing Probleem No. 264.
(S. B o r o s).
Stand der stukken:7
Wit: Kgl, Dh7, Lc8, Lf6, Pe4, Pe7, b3, f2,'h3, h6
Zwart: Ke6, Pd8, Pe3, b4, f3, f4, f7, g2,_h4.
1. Pe7g6, enz.
Goede oplossing ontvangen van:
H. W. v. Dort te Haarlem; J. Vermeulen
te Heemstede.
Oplossing Probleem No. 255.
(L. A. Kuijers, 18641930).
Stand der stukken:
Wit: Kb5, Dg3, Lhl, Pc3, Pe5, e2, f5.
Zwart: Kd4, Lh8, Pb8, Pg5, b6, e4, f7.
1. Pc3—dl, enz.
Goede oplossing ontvangen van
H. W. v. Dort te Haarlem; J. Vermeulen
te Heemstede.
Correspondentie.
O v e r v e e n. J. v. G. De oplossing van
Schertsprobleem No. 8 (26 Juni 1926), gepubli
ceerd in de rubriek van 7 Augustus 1926 is als
volgt: 1. Kc3xd2t, Kala2; 2. f7f8 Lf,
Ka2—a3; 3. e7—e8Lf, Ka3—a4; 4. d7—d8Lf,
Ka4a55. c7—c8Lf, Ka5—a6; 6. b7—b8 P. mat.
ASUi III Au «sMWlfflt i
vAUlAl A»l|
\su»i s *VwI/G
121. Na een kwartier geduldig peuren
Heeft Jan een lekker bliekje beet;
Maar achter hem zit onze Sambo
Al met zijn open bek gereed!
En, of 't een aardig spelletj' is,
Hap! zegt de leeuw; weg is de visch!
122. Jan zoekt en zoekt aan alle kanten,
Doch van de visch vindt hij geen spoor!
Wantrouwig kijkt hij naar zijn makker,
Maar die ligt rustig op één oor,
Waarop vriend Jan, ten einde raad,
Maar weer opnieuw aan 't heng'len gaat.
123. Maar ook het tweed' en derde bliekje
Verdwijnen spoorloos van den haak;
„Wel, heb je ooit!" roept woedend Jantje,
„Dat wordt te bar! Dat schreeuwt om wraak!"
Hij sluipt, het bankje in z'n hand,
Grijnslachend naar den waterkant.
124. Vol water draagt h(j 't naar zijn makker,
En geeft dien plotseling een bad;
De stakker spartelt als een vischje,
Hij is tot op zijn hemd toe nat;
Hij hikt en proest, hij schopt en slaat,
En droomt dat h(j uit zwemmen gaat.