LOSSE BLAADJES. 24ste Jaargang 12 Juli 1930. Tweede Blad. N°. 28 Onwijs! BROKJES LEVENSWIJSHEID. moed 20 VOOR DE VROUW. a m m SCHAAKRUBRIEK. RECEPT. VOOR DE KINDEREN. DE EZEL VAN MIJNHEER PIMPELMANS, doob G. Th. ROTMAN. (Nadruk verboden.) 't Gebeurde in Amerika: Een man vol wijsbegeerte Kreeg eensklaps in zijn tv ij zen bol Een rare reisbegeerte. Hij wenschte in een houten vat Een toertje te gaan maken, En door den grootsten waterval Al vallend te geraken. Hij liet zich kuipen in een ton Met extra dikke wanden; Wanneer Diogenes 't kon zien Wat zou hij watertanden! Hij legde zich gemakk'lijk neer Op een matras met veeren, En zoo wou onze ivijze man Den waterval trotseeren. Een schipper nam hem in zijn vat Op sleeptomv aan zijn bootje; Die zei maar niet, maar dacht: „Daar gaat Er weer een naar zijn Grootje!" En toen hij losgelaten was Dreef met den stroom hij mede, Per Niagara eerste klas Ging 't verder naar beneden. Hij stortte neer in 't bruisend nat En't vaatje sloeg aan stukken Neen, 't waagstuk zou, wat dat betreft, Maar al te goed gelukken! De wijsgeer had na deze reis Wat frissche lucht wel noodig, Een beetje ventilatie was Dus gansch niet overbodig. Want toen de man zichzelven van Zijn vrijheid deed berooven, Toen ging de deur secuur op slot; Den sleutelliet hij boven! Tè stevig bleek de mooie ton Zoo keurig heel gebleven, Want vóór men hem bevrijden kon Had hij den geest gegeven. Dus werd dit roekeloos geval Zoo ieder aan den wal dacht Een val, die zonder ongeval Toch onzen vriend ten val bracht! In ivijze boeken had de man Waarschijnlijk veel gelezen, Maar 'n udjsgeer kan zoo nu en dan Ook ivel eens onwijs wezen! Zaterdag 12 Juli '30. (Nadruk verboden) Ten opzichte van geen enkele deugd heerscht zooveel misverstand. Bij moed denkt men over 't algemeen allereerst aan een soort driestheid, welke zich onder den invloed van zelfbedwelming openbaart. De spreekwoordelijke dapperheid van den soldaat, van den sportman, van den onder nemer, den speculant, kortom van al de helden, wier waagstukken bewondering bij de menigte wekken, berust grootendeels op een beneveling van den geest, welke het besef van het gevaar wegneemt en het verantwoordelijkheidsgevoel ver zwakt. Dit soort moed is evenmin zeldzaam als het bewonderenswaardig is. Wie den oorlog niet alleen kent uit chauvinis tische schoolboekjes en liederen, maar zelf aan het krijgsbedrijf deel heeft genomen of althans het verslag van de werkelijkheid' heeft gelezen, /.ooals de boeken van Barbusse, Remarque, Latzko en dozijnen andere oud-strijders dit geven, merkt telkens weer op, dat de held van het slagveld op alcohol leeft. Trouwens ook vroeger, toen het in den oorlog zoogenaamd wat gemoede lijker toeging, maakten de verheerlijkers van sol datenmoed argeloos gewag van den oorlam of de jenever, die vóór het gevecht aan de manschappen werd uitgereikt. De groote slagen uit de geschie denisboekjes zijn gewonnen in dronkenschap. Bedwelming behoeft niet louter door lichame lijke vergiftiging te ontstaan. Ook louter ziel kundige factoren kunnen den geest verdooven. De held van den weg, die met zijn auto een sneltrein inhaalt en voorbijrijdt, is het slachtoffer van een veel vooi komenden roes. Met moed heeft zijn roekelooze rit niets te maken. Gaf hij zich nuchterweg rekenschap van het gevaar, waaraan hij zichzelf en anderen noodeloos blootstelt, hij zou zijn vaart matigen. Hij is evenmin moedig als de driftkop, die in opwinding zijn patroon uitscheldt of zijn mede dinger het huis uittrapt. Ook de driftige handelt niet als vrij, verantwoordelijk man, maar verricht zijn daden slechts onder narcose. Zoodra hij uit zijn bedwelming ontwaakt, heeft hij spijt en begrijpt hij niet, hoe hij zoo buiten zichzelf heeft kunnen zijn. Opgezweept door een succes begint de onder nemer zijn waagstuk. Hij telt niet het risico, dat zijn wankel opgezet plan meebrengt. Verblind door hetgeen anderen bereikten, meent hij hun stout moedigheid te moeten evenaren. Ja, hij wil hen in onverschrokkenheid overtreffen. Angstig staren zijn betrekkingen hem na, als hij, van zakendrift duizelig, doorzet tegen allen goeden raad in. Als een slaapwandelaar equilibreert hij over de nok van de daken. Als hij straks met gebroken leden ter aarde ligt, bewondert men hem in zijn val. „Men mag van hem zeggen wat men wil," mompelt men, „maar een moedig man was hij toch Het is de moed van brooddronken studenten; de moed van krankzinnigen, die in hun delirium door geen half dozijn oppassers zijn te bedwingen. Ware moed is iets anders. Ware moed is het product van het nuchterste oogenblik. Het ken merk van den moed is het rustige zakelijke doorschouwen van doeleinden, middelen, conse quenties. Het rekening houden met de omstandig heden en met de gevolgen. Het eerlijk zich af- vragen van de beweegredenen, het doorvorschen i van de drijfveeren tot de daad, welke men zich voornam. Ware moed overschat niet zijn krachten, maar meet ze en weegt ze. Ware moed wendt ze slechts aan voor een vrij, zelf gekozen doel, van welks belang hij terdege is overtuigd. Ware moed neemt bij voorbaat de volle verantwoordelijkheid op zich voor de handeling, van welker nood zakelijkheid hij zich met onbeneveld doorzicht rekenschap heeft gegeven. Ware moed durft zich terugtrekken, waagt het te weigeren, schaamt zich niet laf te lijken. Maar als ware moed eenmaal ja heeft gezegd tegen hetgeen plicht of verlangen gebiedt, dan bestaan er geen moeilijkheden, welke de vastbesloten daad kunnen tegenhouden. Is onbesuisdheid het spel van den schooljongen, moed is het brevet van de rijpheid. Roekeloosheid loopt zich dol op illusies; moed streeft naar het bereik van de werkelijkheid. Brani doet een beroep op het applaus van de buitenwereld, wijl hem het zelfvertrouwen ontbreekt. Moed heeft geen loftuiting van noode, noch trekt hij zich iets van afkeuring aan, daar moed op zelfver trouwen berust en zijn eigen, innerlijke maatstaf bezit. Slechts deze moed maakt den mensch onafhankelijk en vrij. H. G. Canneoieter. VACANTIEJURKEN VOOR BOSCH OF STRAND. Men beweert wel eens, dat de mode om dezen tijd van het jaar op het doode punt staat. Want, nietwaar, alle zomeruitzetten zijn klaar en het is nog te vroeg voor de naj aars- en wintercollecties. Aan den eenen kant zou dit reden tot juichen kunnen zijn, omdat er uit blijkt, dat onze zomer nog heerlijk jong is en dat er nog maanden van stralend zomergenot vóór ons liggen. En aan den anderen kant is het feitelijk niet waar, dat van dat doode punt. Want juist in dezen tijd en dat gaat zoo den heelen zomer door, vooral als de uitver- koopen het uiterste hoogtepunt hebben bereikt worden nog allerlei nieuwe jurken op stapel gezet, omdat we daar in den zomer nu eenmaal heel wat van aan kunnen. En omdat de zomer stof jes zoo allerverleidelijkst zijn! En als we met vacantie gaan.... dan komt er nog een extra stel jurken bij natuurlijk. We zien dan ook veel jurken van bedrukte shantung, een heerlijke stof voor luchtige jurken voor bosch of strand. Het plaatje geeft een paar leuke toepassingen hiervan (van „femme de France") weer. Men Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden een den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. Probleem No. 265. A. ELLERMAN. (Buenos Aires). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kf7, Db5, Lc7, Lhl, Pd6, Pe6, g3. Zwart: Ke5, Dd5, Td4, Lf2, Ph4, g6. Partij No. 114. Gespeeld in het internationaal tournooi te Biünn, Sept. 1928. Wit: F. Samisch (Gablonz). Zwart Dr. Engel (Eisenacli). d2d4 1. Pg8—f6 c2c4 2. e7e6 Pblc3 3. Lf8b4 a2a3 4. In voorgiftstijl gespeeld. Samisch vermijdt met opzet de, aan den tegenstander, welbekende paclen (4. Dc2, enz.) en dwingt hem zoo tot zelfstandig denken. Van objectief standpunt uit, is echter de tekstzet niet aan te bevelen, daar de vijand bij goed tegenspel mooie kans heeft, de daaruit ontstane zwakke punten van den witten Damevleugel met succes te benutten. 4. Lb4 X c3 b2xc3 5. d7d6 Ddlc2 6. Dd8e7 Een geestelooze schablonenontwikkelingDe zwakke Damevleugel van Wit moest door 6 c5 (eventueel gevolgd door Pc6 of Da5) onder druk worden gezet. e2e4 f2—f3 Lfld3 7. e6eo 8. 0—0 9. Pb8c6. In gesloten spel moet men de bewegingsvrijheid van de pionnen, in het bijzonder der centraal gelegen tirailleurs, niet door figuren hinderen. Juist is 9 .-. c5; op 10 Pe2 volgt dan 10 Pc6; 11. d5, Pa5 en daarna b6 en La6. Indien Wit echter afziet van d4d5, komt Zwart later (na b6 en La6) door cd4: tot een gevaarlijk tegenspel op de c-lijn. Pgl—e2 10. Pf6e8 Zwart, die, door het vastzetten van zijn c-pion, geen mogelijkheid heeft aan de rotsvaste centrum stelling van zijn tegenstander te tornen, is om een goed ontwikkelingsplan verlegen. 0—0 11. b7b6 Lel—e3 12. Pc6a5 Pe2g3 13. Lc8e6 Waarom niet La6? Zwart vreesde ten onrechte Pf5. Dc2e2 14. f7—f6 f3—f4 15. e5xf4 Tflxf4 16. De7—f7? Noodzakelijk was Dd7, om f7 voor den Looper vrij te houden en tevens eventueel Da4 te kunnen spelen. Nu wordt Zwart keurig afgemaakt. d4d517. Le6—d7 Tal—fl 18. Pa5—b7 Pg3—f5 19. Pb 7c5 Le3xc5 20. b6xc5 De latente veerkracht der witte aanvalstroepen wordt nu, door een Morphyaansch pionoffer, tot een vernietigende uitwerking gebracht. e4—e5ü 21. De diagonaal des doods d3h7 wordt geopend! 21. d6xe5 Tf4—h4 22. Zwart is reddeloos verloren; zulks hoofdzakelijk door den ongelukkigen stand van zijn Dame. 22. h7h6 Th4xh6 23. Pe8—d6 Nu volgt een schitterend slot.. Pf5e7f!24. Df7xe7 Th 6h 8f25. Opgegeven. Mat volgt in hoogstens 3 zetten. Oplossing Probleem No. 262. J. W. L o o ij e n Jr.). Stand der stukken: Wit: Kb6, Dhl, Tel, La8, Ld6, Pc3, b3, c2, f2. Zwart: Kd4, c6, e3, e5, f3, f4. 1. Tele2, enz. Goede oplossingen ontvangen van H. de Ruijter, te Bloemendaal; J. v. Gulik, te Overveen. is er al geruimen tijd in geslaagd, de onaange name geur van shantung (en ook tussor) vol ledig uit de stof te verwijderen. Deze geur was namelijk vroeger oorzaak, dat de stof niet zoo PC MME. £>E. F-r.ANCe." veelvuldig werd toegepast. Deze shantungstofjes zijn nu alleraardigst bedrukt met kleine bloempjes of boeketjes, stippen, enz. Met effen stof kan men deze dan heel leuk in een japon verwerken. De garneering bestaat dan verder uit niets anders dan een effen linnen kraagje, eventueel van effen shantung en bij lange mou wen, ook manchetten daarvan. Effen strooken of biezen kunnen het japonnetje verder ook nog garneeren of afzetten. Zooiets laat het linksche figuurtje zien, waarbij de effen strook dan nog met duidelijk zichtbare steken is opgestikt. Stolpplooien geven de rok van voren de noodige ruimte. Kraagje en manchetjes zijn nog met een zigzag tres afgezet. Het rechtsche model is weer eleganter door de ruime, klokkende rok. Het kraagje is afgezet met een plissé. De ceintuur moet van dezelfde kleur zijn als de strik aan het kraagje. LOES. Voor gestoofde komkommers neemt men op 6 komkommers 3 kopjes vocht van de kom kommers, ]/o kopje azijn, 2 platte lepels bloem en 2 lepels boter. Men schilt de komkommers dun en snijdt ze in vieren in de lengte. Desnoods de bittere punten wegsnijden. Vervolgens haalt men met een zilveren lepel het zaad eruit en werpt dat weg. Dan de komkommers in stukjes van ongeveer een halve vinger lengte snijden. In zoo min mogelijk kokend water laat men ze gaar koken, wat ongeveer een kwartier duurt. In een vergiet uit laten druipen en het vocht opvangen. Van het komkommernat en de azijn bereidt men een saus (met bloem en boter, niet als bloem- koolsaus), waarin men ten slotte de komkom mers nog een kwartiertje na laat stoven. Coiffeur„En hoe heeft u graag uw haar ge knipt, jongeheer?" Henri: „...Net als papa, rondom ponnie en middenin heelemaal kaal." 9. Want niet zoodra stond Jodocus met zijn voeten op den grond, of tjoep! daar kieperde de heele wagen achterover. De ezel spartelde boven in de lucht en mijnheer Pimpelmans zat in de diepste diepte. Blijkbaar was hij dus de zwaarste. Doodsbenauwd klampte hij zich met beide handen aan het voorbankje vastHelaas, ook dit was op zoo'n gewicht niet berekend! 10. Het schoot opeens los, en mijnheer Pim pelmans tuimelde achterover in een doornstruikje, wat nu niet bepaald zoo'n aangename gewaar wording was. De wagen, nu opeens van zijn achterlast bevrijd, klapte terug en de ezel kwam met alle vier zijn hoeven precies op den armen Jodocus terecht, 't Was een gejammer en een gehiha van je welstel 11. Versuft en wezenloos stonden mijnheer Pimpelmans en Jodocus elkander aan te gapen. Jodocus had minstens drie gekneusde ribben, terwijl mijnheer's gezicht vol schrammen en builen zat, zoodat 't meer op 'n landkaart geleek, dan op een menschengezicht. „Dat overkomt me niet meer!" zei mijnheer Pimpelmans, en hij liep regelrecht naar den wagenmaker. Nu, die wist er wel wat op. 12. „Het zaakje komt schitterend voor mekaar!" zei hij, „ik mag 'n ijsbeer worden, als-ie ooit van z'n leven weer achteroverslaat!" En hij zette er vanachter nog een extra wiel aan. „Het is eigenlijk het ei van Columbus," dacht mijnheer Pimpelmans, toen hij 't bekeek, „maar een reuze idee is het!" Toch nam h(j zich voor, niet meer achterin te gaan zitten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1930 | | pagina 5