imimiWmiXSmimimmw 24ste Jaargang 19 Juli 1930. Tweede Blad. N°. 29 LOSSE BLAAUJLS. Mot. BROKJES LEVENSWIJSHEID. VOOR DE KINDEREN. DE EZEL YAN MIJNHEER PIMPELMANS, door G. Th. ROTMAN. SCHAAKRUBRIEK. VOOR DE VROUW. RECEPT. DE BLOEMEJNXUIJN. (Nadruk verboden.) Het zweefde raak'lings mij voorbij Toen ik mijn kleerkast open deed, Een zilv'rig nietsje, vlug en blij Een snelle greep maar 'k had 't niet beet! Ik voelde, dat mijn aangezicht Van woede gansch vertrokken ivas, Want 'k ivist: zijn talrijk kroost verslindt Aanstonds mijn beste winterjas! Ik ben het achterna gerend Met beide handen uitgespreid; Ik sloeg ze klinkend op elkaar, Maar 't beest ontsnapte juist op tijd. Het werd een leven van geweld, Want elk in huis kivam toegesneld En hielp applaudiseerend mee! Toen arg'loos vloog het aan mijn zij Een slag, en 't viel verpletterd neer Een vaasje liet er 't leven bij En sneuvelde op het veld van eer! Mijn dierb're ega zei terstond Iets minder moois aan mijn adres, Een klein kwartiertje gaven wij Elkaar in lieve woordjes les! En klaar en duid'lijk wordt mij thans Den zeer gepasten naam van 't beest Sinds ik die mot verslagen heb Is er al heel wat „mot" geweest! Zaterdag 19 Juli '30. DE MUUR DER FATSOENLIJKE GEZICHTEN (Nadruk verboden) Ik las de uitdrukking ergens in de ontboezeming van een leider der jeugdbeweging, die zich driftig maakte over den weerstand van de brave en rustige lieden, die vinden dat er geen vuiltje aan le lucht is en dat men zich niet dik maken moet. Kn ik kan zijn ongeduldig verzet begrijpen. Inderdaad hebben de fatsoenlijke gezichten iets an een muur. Bij een muur let men niet op de fzonderlijke steenen; men ziet slechts het heele omplex. De ééne steen lijkt op den ander. Bekijkt ,ien ze stuk voor stuk, -ja, dan ontwaart men, dat de ééne wat meer verweerd is en de andere wat bruiner gebakken; men ziet hier een gat, inds een kalkklodder en elders de krijtkras, aarmee een kwajongen de steen heeft besmeurd, maar dit zijn ten opzichte van de groote over eenkomst zulke onbeteekenende verschillen, dat -lechts de zorgvuldige onderzoeker ze ontdekt. Overigens, alle gezichten gelijk! Gezichten? Maar ze hebben heelemaal geen gezichten, deze hon derden, tienduizenden, millioenen steenen, waaruit de muur opgetrokken is. Ze zijn allen netjes rechthoekig, juist van pas afgesneden en keurig door den troffel omkalkt, allen evenredig, allen gelijk van maat en gedaante. Ja als zoo'n metselwerk omgeeft ons inderdaad de muur der fatsoenlijke gezichten. Ze zeggen niets, maar staan stom en strak in hun verband. Ze hebben geen uitdrukking, maar roepen den opstandige het halt toe. Zonder verklaring of oelichting wijzen ze elke klacht, elke veroor- teeling, elke leuze of vloek af en houden ze ieder ■egen, die verandering of verbetering wil. Een muur beweegt niet, maar staat. Het tatische is zijn karakter. Wankelt de muur, dan doet hij geen dienst meer en verloochent hij zijn natuurlijke functie. Hij moet blijven staan waar iiij staat, onaandoenlijk, onontvankelijk, trouw an zijn eeuwige bestendigheid. Wie zal het fatsoenlijk gezicht smalen? Er is geen aanmerking op te maken. Het is zoo het zijn moet. Niets valt een net mensch te verwijten. Hij rijt zich in het gelid der tienduizenden, die liet metselwerk vormen, waartegen alle veront rusting en geestdrift te pletter loopen. Hoeveel hervormers hebben hun hoofd gestooten tegen dezen onverbiddelijken muur; hoeveel profeten hebben er hun vuisten op stuk gebeukt en hun voeten tegen te bloeden geschoptDe muur wijkt niet, de muur kijkt niet, de muur luistert niet; de muur staat! Luistert de muur niet? We hebben wel eens gehoord, dat muren ook ooren hebben. De muur der fatsoenlijke gezichten weet alles, wat er aan slechtheid, onzedelijkheid, dwaasheid en opstan- een bloempje aan te hebben. De gescheurde planten overwintert men in den kouden bak. Is de bloei eenmaal begonnen, dan houdt die het heele jaar door aan, tot het ruwe herfstweer komt. Het best gedijt de cornuta op goede voed zame grond. Zandgrond is niet de meest aan gewezen grondsoort er voor. Beter is klei. Als bemesting kan men geven een mengsel van oude verteerde koemest en turfstrooisel. Wanneer men dat in het vroege voorjaar om de planten heenlegt, dan zullen ze zich dankbaar toonen door een overvloedige bloei. 13. Toen mijnheer Pimpehnans met z'n nieuwerwetsche driewieler zou uitrijden, zei z'n vrouw: „Zeg, Alex, je komt er toch langs, breng meteen bij Van der Kluts 'n mandje eieren mee en bij Van der Hoften wat selderij, wat worteltjes en wat bloemkool. EnneKortom, mijnheer Pimpelmans moest een heele partij boodschappen meebrengen, als h(j terugkwam. 14. En daar kwam mijnheer Pimpelmans met z'n mondvoorraad. Achterin den wagen een groote mand eieren en daaromheen opgestapeld een keur van kostelijke groenten. Een zak koekjes, voor bij de koffie, troonde er tusschen in. Maar nu begon de ellende. Grauwtje weigerde op zeker oogenblik, ook maar één stap verder te doen. „Kom, suiker mopje, kom, zoete beest," zei meneer Pimpelmans. 15. Maar alle goeie woordjes hielpen geen zier en kwade nog minder. De ezel stond en blééf staan. Daar kreeg mijnheer Pimpelmans opeens een helderen invalhij pakte een bommert van een savoyekool en slingerde die met kracht voor zich uit, den weg op, zoo ver hij kon. Kwispelend met z'n ooren star-oogde Grauwtje naar de begeerlijke kool daar in de verte 16.- Toen kon hij de verleiding niet langer weerstand bieden. Hij zette er de sokken in, regel recht op de kool af. Hij peuzelde ze kalm op en... daar stond hij weer. Nu nam mijnheer een bloem kool, en wéér holde de ezel een eindje verder.... Toen volgden de knolselderij, de pieterselie, de worteltjes en telkens kwam mijnheer Pimpelmans weer een eindje verder.... de brave man. Oplossingen, bijdragen, enx. te zenden aan den Sohaakredaoteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. Eindspelstudie No. 76. J. B. HORWITZ (1808—1883). Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Kg7, Te4, Ldl, Pgl. Zwart: Kg5, Pf7, d6, e6. 2e prijs, wedstrijd Ned. Schaakbond (1897). Oplossing Eindspelstudie No. 75. W. en M. Platoff). Stand der stukken: Wit: Kh4, Tg6, Lel, c2, e4. Zwart: Kb4, b5, f2, g7. 1. Leld2f, Kb4c4!; 2. Ld2c3b5b4; 3. Tg6c6f, Kc4b5; 4. Tc6b6j', Kb5c5; 5. Lc3d4|, Kc5 X d46. Tb6 X b4f en wint. Goede sleutelzet ontvangen vanH. de Ruyter, te Bloemendaal; J. v. Gulik, te Overveen. Voorts werd de goede oplossing van Probleem No. 262 alsnog ontvangen van H. W. v. Dort, te Haarlem. Vertrek in record-tijd. Nieuwe keukenmeisje (dat ver trekt tot mevrouw): „Vaarwel mevrouw't spijt me maar ik weet Uw naam niet." jl>. s.) digneid in de wereld gebeurt. Hij weet het, maar zwijgt, in nem versteent net verwijt en verstart net vei oordeel. Het verwijt tegenjie wereld is het cement, dat al deze name steenen tezamen houdt. In de aikeuimg^ van alles wat wringt en dringt door de ponen van de gemetselde on bewegelijkheid voeit_de muur der iatsoenlijke( gezienten zich veilig. Dezetgemeenscliappelijke alkeer is het bind- nuuuel, dat doet steunen en vertrouwen op de neontneid van dit zeliverzekerde bouwwerk. Maar soms boort een wortel of stengel van een levend gewas zien een weg uoor 't gesteente, en verbreekt net veruand. Dieren nestelen zich in de scheuren. Woekerplanten zuigen zien vast m de poriën en omrankeu den muur. Het is het leven, dat zien opwaarts trekt aan den dood. En de steenen beklagen zich, dat hun net, regelmatig aangezicht aldus wordt ontluisterd. Zwijgend verduren zij de ueieediging, hun in nun Keurige kader aangedaan door deze uitbundige guuiande, welke geen rekening houdt met hun reent aigepaste lijnen en strepen. Zij haten dezen bonémien-achtigen zeükant met een stuurschen, mokkenden naat. Maar zij moeten den wilden groei dulden, in hun starre, zwijgende onmacht olijven zij heent aaneengesloten, de honderden, tienduizenden, mniioenen gelijkvormige steenen, welke net metselwerk uitmaken, waarop eik levend wezen net noold te pietter loopt, maar dat toch allengs tot een bouwval meenschrompeit bij de ondeinnjmng van het wringende en dringende leven. Soms kan ons de aanblik beangstigen van deze muur van onbewogen ratsoenhjke gezienten. Maar soms ook zien wij m dit metselwerk van eendere blikken, eendere levensgewoonten en eendere gedaonten een tragische noodzakelijkheid. Hoe dankbaar kunnen wij ons gevoelen jegens een stomme muur, die ons in moede oogenoiikken steunt en waartegen wij mogen leunen, terwijl wij ons verlustigen m net geziont van de woeker planten en ieuuoomen, werker groei en bloei hij alleen mogelijk maakt. H. G. CAKNEGIETER. (tji) OYER EEN GROOTE HOED EN ENSEMBLES VOOR KLEINE MEISJES. Er gaat maar één roep over de huidige zomer- mode uit: dat deze heel bekoorlijk, heel „vrou welijk" is, en vooral onze uiterlijke bekoorlijk heden in het gunstigste licht doet stellen, in het voorjaar waren het de kokette hoedjes, met aan éen kant wat opstaanden rand, waardoor het vrouwen- en meisjeskopje op flatteuse wijze omlijst werd door het golvende haar, dat vooral aan één zijde in een fraaie, zachte golf voor een belangrijk deel te zien kwam. En nu, in hartje zomer, zijn het de zeer groote hoeden, met de al even zeer flatteuse breede randen, zooals we er links op de teekening nog eentje weergeven. Deze is een ontwrp van Madame Georgette, natuurlijk te Parijs. Deze is van rose organdi-stof, met a-jourwerk, afhangende groene en rose linten en een bouquetje bloemen van groene veeren. En nu de kleine meisjes. We geven hier eens een paar dood-eenvoudige jurken, of liever een jurk en een ensemble. We zien veel tegen woordig, ook voor de kleine meisjes, dat men zooveel mogelijk alles in overeenstemming met elkaar neemt, jurken, hoeden, sweaters, kousen, schoenen, enz. In Engeland is nog heel sterk de gewoonte, dat de meisjes op de scholen een soort van uniform dragen, dat door de hoofdonder wijzeres wordt voorgeschreven. Alle meisjes dragen dus een gelijksoortige jurk, van dezelfde snit en stof. Maar voor de vacanties en de uren, dat de kinderen niet op school zijn, is de moeder natuurlijk vrij, kleeren naar eigen smaak (en die van de jeugdige dame zelf) te kiezen. In ons land hebben de moeders dit voorrecht altijd, al ken ik wel moeders, die het niet zoo kwaad zouden vinden, als we hier ook het Engelsche systeem hadden. Immers dan kon er onder de jonge dames geen onderlinge wedstrijd bestaan, wie de mooiste jurk heeft. Maar om dan op onze jurken terug te komen: links op het plaatje een jurkje van een geruite stof, met een rokje, dat rond geknipt is en dus klokkend valt. De jurk is afgezet met effen stof. Rechts een ensemble, waarvan de voornaamste attractie is, de tegenwoordig zoo algemeen gedragen „bla zer", het sportjasje, met drie zakken, en dan op de borstzak de initialen van de gelukkige bezitster. LOES. Een frisch nagerecht isBeschuit met bessen- sapsaus. Op 12 beschuiten maakt men daartoe gewone bessensapsaus van Ë1/^ kopje bessensap, 2Va kopje water, ons suiker en 1 opgehoopte eetlepel sago en een stukje citroenschil voor extra smaakje. In deze saus weekt men de be schuiten één voor één. Daarna in een vlaschaal leggen en er de overgehouden saus overgieten. VIOLA CORNUTA. Onder de vele planten, die zich aandienen om den tuin te versieren verdient zeker dit mooi en rijk bloeiende plantje een plaatsje. Wanneer we in den tuin genoegen willen beleven van onze bloemen en planten, dan dienen we in de eerste plaats te zorgen, dat ze een rustig kleuren effect geven. Planten met meer kleurige bloemen zijn altijd min of meer bont en daardoor ook onrustiger. Het geheim vaa het weldadig aan- j doen van beplantingen en groepeeringen is meestal daarin gelegen, dat men een eevoudige en sobere keuze heeft gedaan uit effen kleur- groepeeringen. Onder de vaste planten zijn er verschillende, waarmede men dat bereiken kan. En onder die I vele mag de Viola Cornuta met eere genoemd worden. De Viola Cornuta Paplio, die violet-blauw met een licht hartje is, terwijl de onderste blaadjes ook iets lichter zijn, is de vroegstbloeiende. Ze is overblijvend, maar wordt meest éénjarig ge kweekt. Ze zaait zichzelf gemakkelijk. Iets later bloeit de Gustav Wermig. Deze is kleinbloemig en donkerblauw, met lange sten gels, die op een zonnige plaats bijzonder rijk bloeit. Zeer geschikt voor randen of als voor beplanting voor heesters of in den voorrand van den border. Men heeft vele kruisingen in den handel ge bracht van de Viola Cornuta met de viola tricolor maxima. Ze hebben de eigenschap groot- bloemig te zijn, door te bloeien en over te blijven. Van die cornuta hybriden noemen we als enkele heel goede: Maggie Mott, zacht mauve, zeer welriekend, vroegbloeiendArdwell Gem, helder geel, laagblijvend; Lilacina, paars-blauw en Coerula, donker Chineesch blauwSylvia, wit met iets zijde-achtig blauw. Wanneer men nu hieruit een keuze wil doen, wat zeker niet moeilijk is, dan denke men er aan, dat de viool zich naar de zon keert, en dat men dus gezicht op de violen moet hebben, als de zon er voor staat en als men dus de zon achter zich heeft. Dan zal men er het meeste genoegen van be leven. Het kweeken is vrij eenvoudig. Men scheurt in het najaar, om er vroeg in 't voorjaar Wit aan zet wint. Stand der stukken: Wit: Kh6, Tf4, Lb7, d6, g3. Zwart: Kh8,jDd8, d7, g6. Correspondentie W edstrijd. In den doorloopenden correspondentie-wedstrijd van den Nederlandschen Schaakbond, werd in de eerste klasse den lsten prijs gewonnen door den heer A. H. van de Lint, te Aerden- h o u t, met 3 punten. Genoemde heer won zijn partijen tegen de heeren Z. A. Mulder (Utrecht), J. Cartigny (Roermond) en G. F. Tels, te 's-Graven- hage. Alleen mr. B. v. Rossem ('s-Gravenhage) zag kans hem te verslaan. Een mooi succes voor den heer van de Lint, waarmede wij hem van harte gelukwenschen. De tweede prijs werd be haald door den heer Z. A. Mulder, met 21/2 punt. Verder behaalden de heeren J. Cartigny 2 punten, mr. B. v. Rossem l1/2 punt en G. F. Tels 1 punt. Probleem No. 266 B. J. M. M a r k x (Hoorn).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1930 | | pagina 5