iet BBeemendaaisch Weekblad» 12 December 3.93$. Tweede BSaeL LOSSE BLAADJES. Denkt aan het misdeelde Kind» BroEsJes Levenswijsheid. Pessimisme. ¥©or de Wr©uw. Het einde. SCHAAKRUBRIEK. m i ■€*181 W^Wé W Wi 9 H i! 1*1§g §1 "'i ïl wm 24s4s Jaargang. i4o. 53. (Nadruk verboden), Wanneer de St. Nicolaasdrukte Voorby is, de boel weer aan kant, Dan denkt men toch onwillekeurig Aan d'arme misdeelden in 't land. Een oogenblik vragen z'uw aandacht; Hun aantal is waarlijk niet klein. Men vraagt thans uw steun voor die kind'ren, Waar hulp wel heel wensch'lijk zou zijn. Zij huizen niet altijd in krotten, Niet steeds gaan z'in lompen gekleed; Er wordt nog veel armoe geleden, Waarvan nooit een sterv'ling wat weet. Maar wel is 't bekend, dat er velen Gespeend zijn van iedere vreugd. Zij vormen een fel en een schrijnend Contrast met; gelukkige jeugd! Er zijn er, die hebben haast nimmer N~i.r hartelust vroolijk gespeeld. Zij kennen vroegtijdig de zorgen; Z.j zijn schier met alles: misdeeld! Zij hebben gebrek aan gezondheid, Arn zonneschijn in hun bestaan, Aan voedsel, aan dekking, aan kleeding, Men ziet het hun duidelijk aan! Do ouw'lijke trekken verraden Foe zeer er geleden soms wordt; De mond mag een glimlach vertoonen, F t oog zegt: Wij komen tekort! Thens zijn er weer zegels verkrijgbaar, Woidadigheidszegels genaamd, "on hoopt er weer veel te verkoopen Maak, lezer, die hoop niet beschaamd! TT stuurt met Nieuwjaar of met Kerstmis F en wensch aan familie of vrind? F—k dan. vóór U zegels gaat olakken Ook even aan 't misdeelde kind! (Nadruk verboden.) „Waaraan schrijft u", vroeg ik e°n in het internationale zakenleven doorkneed man van gezag, „de tegenwoordige wereldcrisis voor namelijk toe?" „Er zijn verschillende factoren", luidde het antwoord, „en er is op dit oogenblik wel nie mand, die een juiste diagnose kan steHen. Maar voor mij is zooveel toch wel zeker, öat zoodra men zich aan het pessimisme, dat als een sombere wolk op heel de maatschappij drukt, zal ontworstelen, er terstond allerlei gelegen heden klaarliggen om het lot der wereld een gunstige wending te doen nemen." Dit leek mij een waar woord. Het pessimis me is niet alleen de vloek voor de menschen- gemeenschap, maar ook voor ieder onzer per soonlijk. Wat is eigenlijk het pessimisme? Zeker zijn er tal van bedenkelijke verschijn, gelen op te merken en tal van ontmoedigende omstandigheden waar te nemen. Wie licht over de dingen heenloopt, verwaarloost de werkelijkheid, die inderdaad verre van roos kleurig is. De ernstige mensch neemt de wer kelijkheid tot grondslag van zijn beschouwing en onderneming. Uitgangspunt van zijn den ken en handelen zal een grondig onderzoek naar het bestaande zijn. Onbarmhartig dient hij eiken schoonen schijn te verscheuren om tot het minder schoone, dat die schijn wil verhullen, door te dringen. Wat hij vindt, net zij nog zoo afzichtelijk en nog zog angstwek kend, zal hij moedig aanvaarden. Het pessimisme volstaat niet met onder zoeken; het is geen nuchtere ontdekker; geeu dienaar van de zuivere wetenschap; geen arts die zijn diagnose stelt; geen rekenmeester, die gegevens aanwijst en registreert. Het pessi misme is een waardeering van Teiten, een be schouwing over de dingen, een philosophic. Daarom mogen wij zijn uitkomsten niet be handelen als vaststaande en onomstootelijke 'bewijzen. Zij bevatten een oordeel en geen Zakelijk verslag. De statistiek stelt een verschijnsel vast, nu komt de levensbeschouwing en oordeelt. De waardeering van het verschijnsel zal ver schillend uitvallen naar gelang van den aard der verschillende levensbeschouwingen. Het zelfde verschijnsel juicht de een toe en de an der betreurt het. Zoo staan optimisme en pessimisme als waardeeringsoordeelen tegenover elkaar. En in een zoogenaamd donkeren tijd als de onze vergeten wij wei eens dat het pessimisme niet meer dan een waardeeringsoordeel is. Wij ken nen het het gezag toe van een wetenschappe lijke diagnose. Als het pessimisme besluit, dat de wereld zwart is, dan nemen wij deze beschouwing aan als een niet te weerleggen uitspraak. Maar het zwart zit niet in de we reld, maar in het glas van den bril, waar door het pessimisme haar aankijkt. De opti mist zal diezelfde wereld door z|jn bril voor ross houden. Feitelijke dingen, zakelijke gegevens zijn kleurloos. De wereld als objectief verschijnsel is rose noch zwart. Maar geen mensch kan hel kleurlooze zien, omdat geen mensch ou- bevboroordeeld is. W|j zijn gedoemd, de we reld te kleuren. En wij kleuren haar elk overeenkomstig de kleur van den bril, dien w|j dragen. Niet genoeg kunnen w|j op deze waarheid letten, dat de pessimist evenmin gelijk heeft als zijn tegenhanger de optimist. Maar om gelijk hebben is het in dezen niet in de eerste plaats te doen. De wijze, waarop wij de we reld beschouwen, is van praktisch belang voor onze reactie op deze wereld. En hierom is het pessimisme een verderfelijke kwaal, daar het onzen arbeid in de wereld, en daarmee onzen invloed op de wereld verlamt. De maatschap pij is tenslotte het voortbrengsel van onzen arbeid en van onze gedachten, en wanneer wij b|j voorbaat ons inbeelden, dat onze arbeid on onze gedachten vruchteloos zijn, zal de maat schappij de schade lijden van dit noodlottig Inzicht. Wie hopeloos aan den arbeid gaat, wie moe deloos denkt, bereikt niets. Hij maakt den toestand slechter inplaats van beter. En het bedenkelijke is, dat hij anderen aan steekt. Het pessimisme is een besmettelijke ziekte. Als een geestelijke griep is deze kwaal over de wereld getrokken, allen ont zenuwend, die zy op haar weg tegenkwam. Re geeringen, bedrijven, beurzen en particulieren, alles heeft haar verstikkende adem tot stil stand gedoemd. De wereld schijnt op het doode punt aangeland. Zal zij op het doode punt biy'ven staan? Het pessimisme zegt: ja! Want dit is het ken merkende, wat het pessimisme van 't opti misme onderscheidt, dat het niet in verande ring gelooft. Het pessimisme denkt statisch, het optimisme dynamisch. Het pessimisme ge looft, dat, als het eenmaal slecht is, het slecht blijven zal. Het optimisme, ook als het toe geeft, dat we in ongelegenheid zijn geraakt, is overtuigd, dat we de ongelegenheid zullen te boven komen. Het optimisme heeft de natuurwet vóór zich, welke geen stilstand kent, maar slechts van ontwikkeling spreekt. Het optimisme ziet de gebeurtenissen als een voortdurend pro ces, van zijn en worden, van vallen en opstaan. Terwijl het pessimisme verklaart, dat de som bere bui eeuwig zal blijven, wacht het opti misme den zonnesehyn af, welke noodwendig den regen volgt. Terwijl het pessimisme zich bg het onvermydelijke neerlegt, zegt het op timisme met Carlyle: „Wat klaagt gij, dat het slecht gaat met de wereld? De wereid gaat slecht? Het is üw wereld; zorgt gy, dat hij heter wordt!" H. G. CANNEGIETER. ktow vwi el gegarnerd met Breitschwanz, een zeer soepel en flatteus bont. De gelijkenis met een mantelpak maakt dit model zeer origineel. Rechts een mantei, die eveneens voor den na middag bestemd is en gemaakt is van zwarte zy- den velours en opvalt door een diagonaal ingezet stuk, dat de heupen nauw omsluit en uitloopt in een strik, waarmee de mantel gesloten wordt, Kraag en manchetten zijn van grijs astrakan bont. Zeer moderne japon van 1 crêpe, die ge schikt ls om overdag voor „gekleed" te dragen. De rok is zwart,'het lijfje wit. Beide vertoonen geposeerde volants, die ook spiraalvormig om de mouw zijn aangebracht. Een glazen knoop sluit het lijfje. door W. JACOBSEN. Eerst nu kom ik ex toe je dank te zeggen voor je öeelnemenden brief by het overly'den van Thea. Je zuit me dit hopeiyk vergeven. Thea was m'n liefste en eenlge zuster. Haar tragische dood heeft me zéér aangegrepen en weken lang was ik tot niets in staat. Langzamerhand loopt alles weer in het oude gareel. Oogenschijniyks lag in haar plotselingen dood niets vreemds. Hadden de doktoren al niet jaren lang voorspeld, dat de mogelijkheid daartoe be stond? Men kon ons dus voorbereid achten. Maar haar laatste urenik vind dat ik verplicht ben het je te vertellen. In vroegere jaren was je voor Thea en my een oprecht vriend. Je bent toen weggegaan, gaan reizen Nu weet ik alles, Tom. Ik weet waarom je weg gegaan bent, waarom je zoo zelden iets van je liet hooren, waarom je zoo zorgvuldig onze woonplaats vermeed Het is nu vijf jaar geleden, dat je voorgoed wegging Ik herinner het mij alsof het gisteren gebeurde, 's Morgens bracht ik je naar den trein, we namen afscheid, den avond van te voren was je by ons geweest. Ik moest toen met de van Riely's naar een concert; terugkomende bleek je al naar huis te zyn. Anders was het je gewoonte niet, zoo vroeg weg te gaan, en Thea sliep of deed alsof ze sliep toen ik even op haar kamer kwam. t Van dat tijdstip af is Thea gaan veranderen. Ze werd noe langer hoe stiller, zei soms heele dagen geen woord en liep door het huis alsof zy slaan wandelde Haar muziek raakte ze niet aan en je weet hoe het ééns een van haar diepste vreugden was. Ik vond het toen raadzaam Dr. van Raalte, den bekenden psycholoog, te raadplegen. Zijn diagnose was ernstiger dan ik ooit had durven vermoeden. Thea bleek- ongeneeslijk ziek en daarby kwam dat haar hart heel zwak was. De uiterste voon zichtigheia moest betracht worden. Ik heb nadien vergeefs helaas! alle mo gelijke doktoren en professoren erby gehaald en Thea werd steeds erger tot den tijd kwam, dat ze ons niet meer herkende. Uiterlijk zag zy er heel goed uit. Ze was nog even mooi als in haar beste dagen, alleen haar oogen— haar oogen Ik had er nooit over nagedacht hoe het kwam, dat Thea zoo geworden was. Je weet, dat in moe- der's familie verschillende van deze gevallen zich hebben voorgedaan. Soms betrapte ik haar erop, dat ze hard-op zat te praten: ok jouw naam, Tom, werd tukwijls ge- l noemd. Het is nu precies drie weken geleden. Een wanne zomeradg. 's Middags was Dr .van Raalte yog even geweest en had Thea's toestand ongewyzigd be vonden. Na het eten was ik naar mijn kamer ge gaan om een boek te halen. Thea liet ik rustig achter op het terras. Toen ik weer terug kwam, keek ze op en zei: „Je kunt de theetafel wel hier brengen. Mare. Juffrouw Daisy gaat uit en als meneer Tom belt, stuur je hem wel hier heen, wil je?" Ik stond verbijsterd. Marie was het dienstmeisje, dat wij in jouw tijd hadden, je zult je dat wel herinneren. Wat moest ik, doen? In alles toegeven had van Raalte gezegd. Goed, de theetafel kon ik klaar zetten, maar waar haalde ik jou vandaan? Terwyi ik nog na sta te denken, komt Thea binnen: „Waar biyf je toch, Marie? Meneer Tom is al gekomen, de deur stond openbreng maar gauw de thee!" Ze ging weer naar het terras. Ik maakte de thee klaar en bracht de tafel naar buiten. Thea zat er alleen, er was niemand! Ze praatte: „Daisy is uit van avond, je zult je met de van Kiel's tevreden moeten stellen, TomNeen, naar een concert met de van Riel's is zy gegaanWacht, daar is Marie. Je, hebt zeker nog geen thee gehad, is 't wel?" Ik zette de tafel naast haar; dan zei ze tegen me: „Je kunt van avond wel uitgaan, Marie, als je zin hebt." Ik ging weg, maar niet ver. In de tuinkamer bleef ik staan en ging in een van de vensterbanken zitten Ik moest het oog op haar houden. Wat ik daar heb doorgemaakt, kan ik je niet zeggen. Even bleef het stil, dan hoorde ik weer Thea's stem: „Geen melk is 't niet? Asjeblieft meneerIk boog me wat terzijde en kon zien hoe zij een kopje neerzette op tafel, vlak voor een leegen stoel. Dan weer haar stem:„En vertel eens. biecht eens op, wat heb je vandaag uitgevoerd? Van morgen om twaalf uur opgestaan, natuur- iyk, ze lachte— „Nee nee, maak maar geen verontschuldigingen, 't is gister laat geworden bij je vriendHoe ik dat weet? Heel eenvoudig', ik kon niet in slaap komen en 's morgens om vier uur hoorde ik je motorNee, 't was jouw motor Heb ik geen gelijk?" Het bleef een tijdje stil. Denk je even in Tom, dien prachtigen zomeravond, Thea op 't terras theedrinkend met jou, die er niet was! Ze sprak: „Och nee, waarom, ik heb het heusch niet koud jongen." Na eenige oogenblikken: „Lief van je, hoor" en ze bewoog haar handen langs haar schouders alsof zij een shawl plooide. Ik huiverde. „Rook gerust, nee, ik niet, dank je...." Ik kon haar nog altijd zien. Plotseling zag ik haar handen klampen om de stoelleuning: ,,'t Is niet waar, Tom. Waarom waarom ga je weg? Twee jaar! Tom je gaat niet bé, haar stem vleide als die van een kind: „Ga niet. Ik kan je niet missen! Daar, hou weet je 't, lk hou van je, ik hou van je". Het was aangrijpend. Zij zat met smeekend-op- geheven handen, haar oogen groot en angstig, haar gelaat wit en vertrokken. Langzamerhand werden de trekken rustiger en toen 'n beetje triest: „Ik had het je nooit moeten zeggen. Het ontschoot me. Ik weet toch dat jy niet van my hondtWe zijn a 'd erge goeie vrienden geweest. Maar is het nooit bij je opge komen hoe licht zoo'n gevoel van vriendschap kan veranderen? Je hoeft je niets te verwijten, hoor. 't Is dom van me geweest, verschrikkelijk dom, maar je bent toch niet boos, Tom? En morgen ga je weg!" Ze snikte, dan veegde ze haar tranen weg: „Morgen ga je weg voor zió lang; twee Jaar, twee heele lange jaren zonder Je te zien, zonder je stsm te hoorenO, jongen, het kan niet waar zijnMaar je zult schrijven, niet? Zoo af en toe een woordje boe het met je is. Zal je voorzichtig zijn. geen gekke dingen doen?" Dan zat ze plotseling rechtop, streek met haar hand over het voorhoofd' „Fom, 't Is al weer over. Dus morgen ga je al? Nee, Daisy zal je wel weg brengen, ik kal, morgen niet. Je schrijft natuurlyk over al je avonturen Je begrijpt wat een emotie een brief uit Afrika voor twee ouwe vrijsters als wy, is. Ja, 't is al vry laatga je weg?" Ze sprong op, strekte haar hand uit: „Dag Tom, 't ga je goed en niet al te roekeloos hoor! Ik ben ook nog een beetje je pleegmoeder?" Dan verstrakte haar gezicht, haar handen vielen langs haar lichaam, willoos, slap, een schreeuw: „TomKcm terug!" Ze stond met uitgesti'ekte armen en nu komt het vreeselyke. Haar gezicht vertrok, woest en afgrijzen spiegelden zich af in haar oogen, als wil de zy iemand van zich houden, zoo weerde zij af met haar handen, haar stem was vi'agend en bang. „Wie ben je? Wie ben jy? Jy bent Tom niet! Met dat witte gezicht en die magere handen. Waar kom je vandaan? Wat doe je hier? Ga wegRaak me niet aan!" Ze wankelde, ik snelde toe, ving haar op in myn armen; toen ik haar op de rustbank legde, was ze niet meer Zóó is ze gestorven. Tom. Over andere dingen kan ik je niet schrijven. Als je weer in het land bent, kom dan eens aan als je zin hebt. We kunnen dan wat praten over oude tijden". JE DAISY. (Nadruk verboden). WINTERMAAND IN OUDE TIJDEN. Volgens den oud-Romeinschen kalender was December de tiende maand van het jaar en heeft ze dan ook haar naam te danken aan het Latijnsche .decern" dat tien beteekent. De Vlaamsche dichter noemde de laatste maand van het jaar Nepeimaand. „We zyn in de donkere dagen voor Kerstmis" heette hst vroeger. Meestal zyn dan ook de dagen der Decembermaand mistig en somber. Maar „Decembermist is goud in de kist" alzoo een oud weerrijmpje. Valt de vorst met volle maan in, dan houdt hy 30 dagen aan of nog langer; begint het echter met nieuwe maan te vriezen, dan duurt het maar enkele dagen. „Een koude dooi, een wisse dooi." Zag men sneeuwvlokken door de lucht dwar relen dan zeide men: „De oude wijven schudden haar bed op, of wel noemde men ze de bedveeren van Holda, een Germaansche godin. „Sneeuw op slik Geeft binnen drie dagen ijs Dun of dik." „Als de sneeuw valt in het siyk, Ligt ze zeven weken achter den dijk." Zoo zijn er vele rijmpjes waarop de landman vast vertrouwde. „Als 't kindje is geboren Hebben de knollen hun smaak verloren." Daarom haastte men zich de laatste knollen te plukken, of althans voor dien tijd aan het vee op te voeren, 't Was het innalen van den laatsten oogst. Verder hield men zich onledig met strooisel losmaken, eikenblad harken en wat plaggen maaien. Met een beetje strco er over, gaf dat een goed bed voor varkens en koeien. Soms zaaide men nog rogge, die dan ook wel eens gelukte, hoewel de spreuk zeide „wanneer de late rogge gelukt, is de oogst slecht." Met mesten en onderstrijken van mest op de akkers, welke zomervruchten moesten voort brengen, werd een begin gemaakt. Steeds zorgde de landbouwer er voor een groote mesthoop by huis te hebben. Hoewel de Germanen het grasland aan richzelf overlieten, werd op het bouwland mest aangewend. Door een onzer vroegere dichters werd ge zegd: „De Mest en is geen heiligheid, Maar doet mirakel, waar het leit." In een oud geschrift, handelende over den iandbouw, komt voor: „Een byzonder ge wichtig feit wordt het zelfs genoemd, dat in 1350 door een Huisman te Zoeterwoude, het eerst het bemesten van landerijen toegepast en daarmede aan den akkerbouw een rijke bron van voor spoed geopend werd." Bij en" in huis was een hoofdbezigheid het dorschen van de rogge. Het boekweit dorschen gebeurde meestal liefst bij een helder vorstje, daar boekweit bij vochtig weer zoo lastig' van het stroo gaat. Met de lange winteravonden zat vooi'heen de gansche boerenfamilie recht gezellig rondom het open vuur. Aan den haard was de zetel van hui- selyk geluk, de wykplaats van vrede en rust na strijd en arbeid. In den alouden boerenhaard werd eertijds eiken avond by het luiden der „heerdklok" het haardvuur zorgvuldig onder de asch ingerekend om tot den volgenden morgen bewaard te blijven. Dit was in den ouden tyd, teen het vuurslag nog niet bekend was, zeker noodig. Boven dien haard is een reusachtige schoor steenmantel of boezem. De oude grootvader zit in 't hoekje van den haard en stookt de groote ketel met aardappels voor de varhens. De boer knutselde het een of ander of hield zich onledig met hennep spinnen, manden vlechten en der gelijke werkjes meer. Ondertusschen liet de yve- rige huisvrouw het spinnewiel snorren, al spin nende haar garens. Want het was een schande voor de huismoeder, als iemand van het gezin gekochte kleedingstof droeg. De vrouw die 's winters niet spon, gold voor niet oppassend. Zoo spoedt ook December ten einde met zijn korte, donkere dagen en heerlijke avonden en wordt in gezellig samenzijn den Oudejaarsavond afgewacht, om vol goeden moed het nieuwe jaar weder in te gaan. Uw liefste plekje op aard Zij eigen huis en aard. Die thuis 't geluk niet kent, Vindt overal ellend, Die thuis de rust geniet, Kent 's werelds onrust niet." ZONNEZUILEN. De menschen der oudste tijden vergenoegde! zich met de eenvoudigste tijdindeeling: morgei en avond, gedeeld door den middag. Een alleen staande boom of een alleenstaande bergkegel was wel, in den grijzen voortijd de eerste tijd meter of de eerste zonneklok, waarby men, doov de schaduw geleidelijk den tijd kon aflezen. De eenvoudigste zonnewijzer bestaat uit een -uil, gnomon genaamd, wier schaduw werd Oplossingen, bydragen, enz-, te zenden ajtn den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 283. E. A. SCHMITT (f). "mpZ"' iJNip m m, Mat in twee zétten. Stand der stukken: wit: Kf3, Dh2, Lf2, Lg6, Pc6, a2. Zwart: Kc4, a3, a4, c7. PARTIJ No. 121. Gespeeld in het landentournoói te Hamburg', 15 Juli 1930. Wit: Zwart: Dr: S. T a r t a k o w e r V. P e t r o w. (Polen). (Letland). Réti-opening (Met omzetting van zetten). 1. d2d4 Pg8—f6 2. g2g3 d7—d5 3. Lflg2 e7e6 4. Pgl—f3 c7c5 5. 0—0 Pb8—c6 6. b2—b3 c5Xd4 7. Pf 3 X d4 Lf8—c5 8. Lel—b2 -• Dd8b6 9. e2e3 0—0 10. bPl—c3 Zwart staat heel goed en verhindert bovendien de ontwikkeling van Pbl. Wit probeert dit Paard door een combinatie in het spel te brengen. 10 Lc5Xd4 11. Pc3a4 .v;, Wit moet het Dame-offer aannemen, want 11. ed4:, Dd4: heeft hy zonder compensatie een pion verloren. 11 Ld4Xb2! 12. Pa4Xb6 a7xb6 13. Tal—bl Ta8 X a2 14. c2c4 Lb2e5 15. Ddl—el Op dö kan geen pion gewonnen worden; b.v.: 15. cd5'„ ed5:; 16. Ld5:, Lfö; 17. Tel, Td8 enz. 15 Pf6—e4 16. Lg2Xe4 d5Xe4 17. b3—b4 Le5—f6 18. Del—dl Pc6—e5 19.. Ddl—b3 Ta2—e2 20. Tbl—dl Pe5f3'i- 21. Kgl—g2 Te2—b2 22. Db3—a4 Pf3—d2 23. Da4—b5 De zware witte figuren zyn tegenover de soe pelheid der zwarte lichte officieren zeer hulpe loos. Wit offert daarom de kwaliteit, om ten minste eenigen aanval te krijgen op den Dame vleugel. 23 Pd2Xfl 24. Kg2 X f 1 e6e5 25. Db5Xb6 Lc8—g4 26. Tdl—al Lg4—f3 27. Kfl—gl Tf8d8 28. h2—h4 h7hö 29. Db6Xb7 Tb2—d2 Dreigt Tdlf. 30. Kgl—h2 Td2—dl 31. Db7—a6 Tdl X al 32. Da6Xal Td8—dl 33. Dal X dl Lf3Xdl en Zwart won. OPLOSSING No. 80. (J. Behting). Stand der stukken: Wit: Kb2, Ld6, c2, f4, g6. Zwart: Ke4, Thl, d7, h6. 1. Ld6—e7, Thl—gl; 2. Le7—g5, h6<gö; 3. f4f5, onv.; 4. 6gg7 en wint. Ook op 1Ke4Xf4 volgt 2. Le7g5j-, enz. Goede uitwerking ontvangen van: J. de Ruij- ter te Bloemendaal; H. W. v. Dort te Haarlem; P. Mars te Santpoort. adegeslagen. Hierdoor kon men den zonnetljc. Ik ben een beetje sentimenteel van avond, bepalen, de zuidelijke richting en de hoogste en de laagste standen van de zon in zomer en winter. Verder kon, op deze wyze, naar be- naaide regelen, de geografische breedte var de plaats en den stand van de eclips worde:., berekend. De Chineezen waren de eersten, die den loop van de schaduw van zulk een gnomon nauwkeurig waarnamen en daaruit den middag, de tyden van de zonnewendis' en den stand van de eclios berekenden. Dit geschiedde reeds in het jaar 1100 voor Christus. De Romeinen stelden in het jaar 300 na de stichting van Rome »en beambte aan, die den middag moest aankon digen. Bij de Babyloniërs en de Indiërs was het gebruik van gnomons algemeen en van de vroegste tyden bekend. In Egypte dienden obelisken tot zonnewijzers ■en keizer Augustus liet de eerste van dezen aard op het Marsveld te Rome plaatsen. De middaglijn werd op het steenen plaveisel van het plein vooral aangegeven. Een dergelijke inrichting staat tegenwoordig voor de St. Pieten te Rome. Later bracht men zulke middagiynen gaarne in kerken aan. Door een klejn gat in het kerkgewelf werd een beeld van de zon op den vloer van de kerk geteekénd. waarbij de middaglijn door marmer of brons werd aange geven. Zulke zonn»wüzers bevinden zich ce Rome, Florence en Bologna. En dergelijke zuilen vindt men te Parijs, Milaan, Breslau en Geneve,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1930 | | pagina 5