Nieuwe Avonturen van
Mijnheer Pimpelmans.
w
b 18
25ste Jaargang.
LOSSE BLAADJES.
Het Bloemendaalsch Weekblad. 17 April 1931. Tweede Blad.
No. 15.
De Dusseldorfsche
moordenaar.
Brokjes Levenswijsheid.
Gedachtenlezen.
Is huisvrouw zijn, een
beroep?
Gasten.
Geluk.
SCHAAKRUBRIEK.
IÉS
BBIiB. 810 ill
i i v
1 1
ilQi
't Luguber dagboek in de hand
Vertelt hij van zijn droeve jeugd,
Voor hem de oorzaak, waarom hij
In deze maatschappij niet deugt.
Nog na-genietend zit hij daar
En pluist zijn weilustmoorden uit,
Tot eindelijk de president
Den stroom perverse woorden stuit.
t Publiek zit stil en is geboeid;
Het griezelt bij het „eng" verhaal
En speelt de rol van figurant
In 't gruwel-grandguiquol-schandaal.
Men staart hem aan als wonderdier
En vindt het heusch wel int'ressant
Om veilig nu te kijken, naar
Den grootsten moordenaar van het land,
Die onbewogen voortvertelt,
Soms in zijn memorandum kijkt,
En uit wiens woorden scherp en klaar
Geen spoor van zinsverbijst'ring blijkt!
Hij noemt zich erfelijk belast;
Iets, dat zijn schuld niet buitensluit
Men wacht op 't vonnis, dat hier past
Dan valt het scherm het stuk is uit!
(Nadruk verboden)
Af en toe verschijnen ook in ons land men
tenen, die begaafd zijn met buitengewone ver
mogens en die in openbare bijeenkomsten de be
zoekers door hun proeven verstomd doen staan.
Wie zulk een bijeenkomst heeft bijgewoond en
zich verdiept in het bestaan van zoo'n bizonder
begaafd mensch, komt tot het besluit, dat deze
niet in alle opzichten is te benijden. Inzonder
heid het leven van den gedachtenlezer moet rijk
aan ontgoocheling zijn.
Wanneer een van ons voor een oogenblik over
een dergelijk vermogen als het zijne beschikte,
zouden wij stellig van streek raken over den
volslagen nieuwen aanblik, welke onze omgeving
ons bood. Hoe geheel anders zouden de gedach
ten van onze vrienden, buren en huisgenooten
er uit blijken te zien dan wij uit hun woord en
gedrag afleiden!
Men troost een blinde soms met te zeggen:
het is wel eens een voordeel, niet alles te zien,
en een doove voegt men soms toe: wees blij,
dat je niet alles te hooren krijgt! Zoo mogen wij
ongetwijfeld ons verheugen over onze onmacht
om gedachten te lezen. Wat voor ontstellende
gedachten leven er in onze onmiddellijke nabij
heid, zonder dat wij daarvan het minste ver
moeden hebben! Waanzinnige gedachten, mis
dadige gedachten, gevoelens van weerzin, on
trouw, haat... Het is beter ons daarin maar niet
te verdiepen en dankbaar te zijn, dat het ver
mogen van den gedachtenlezer ons is ontzegd.
Toch benijden wij hem soms ook weer. Want de
gebrekkige voorstelling, welke wij ons omtrent
aiiun.-uai:. gjuaenten vormen, belemmert ons in
den omgang. Te dikwijls hebben wij ons, afgaan
de op toch zeer duidelijk schijnende gegevens,
vergist. Het tekort aan menschenkennis belast
ons met een gevoel van onzekerheid, maakt ons
weifelachtig in ons optreden en houdt ons tegen
in onze plannen. Meermalen stemt het ons
moedeloos, zoo weinig van onze naasten te
weten. Kregel kunnen wij worden bij de zich tel
kens herhalende ontdekking, dat de mensche-
lijke spraak en woordkeus, het gebaar en de
oogopslag, de handdruk en duizenderlei andere
aanwijzingen zeer dubbelzinnige teekenen zijn.
Men kan er het één evengoed als het ander
uit afleiden.
De gedachtenlezer moet in de wereld wel
slagen. Bij alles wat hij onderneemt, kan hij af
gaan op inderdaad bestaande gevoelens. Hij kan
zich aansluiten bij de werkelijke, ondergrond-
sche stemmingen van de menschelijke ziel, welke
haar inhoud zoo dikwijls maskeert onder val-
sche vlag. Hij weet met wie hij te doen heeft,
hy kan profijt trekken van sympathie en hij
kan antipathie uit den weg gaan. Hij ont
maskert listige plannen en voorkomt noodlot-
lottige uitbarstingen. Hij heeft het lot in zijn
hand, want hij kent de wereld, wijl de men-
schenziel voor hem bloot ligt.
Maar niet alleen om persoonlijk voordeel is
de kunst van gedachtenlezen een voorrecht. Hoe
belangwekkend is de doorzichtige menschenziel
eenvoudig als studie-materiaal! Voor den ge
dachtenlezer is de vaak bedrieglijke en in elk
geval uiterst moeizame en tijdroovende omhaal
van het verklaren der teekens onnoodig. Hij
leest den tekst rechtstreeks, in het oorspronke
lijk en behoeft niet met behulp van een zeer on
toereikend woordenboek te vertalen.
Wat gaat er om in de menschenziel? Het
heeft mij bemoedigd, dat de gedachtenlezer, dien
ik ontmoet heb, een optimistisch man is geble
ven. Men kan uit alles bemerken, dat zijn men
schenkennis hem met meer genegenheid en ver
trouwen tegenover de menschheid doet staan.
Blijkbaar leeft in het menschelijk gemoed niet
louter waanzin en misdaad, maar ook de vele
nobele aandriften, welke wij uit vatsche schaam
te voor de wereld verbergen, ontdekt deze goud
zoeker in de donkere mijn van het menschen-
hart. Schatten liggen er in dit betooverd kasteel,
dat de gewone sterveling niet opmerkt, maar
waartoe zijn wichelroede hem den weg heeft ge
wezen.
Den mensch te kennen gelijk hij is, moet wel
een voorrecht wezen. En omgekeerd: verlangen
wij ook niet gekend te worden, gelijk wij zijn?
De stroom van belangstelling, welke zich op den
gedachtenlezer te richten pleegt, bewijst, hoezeer
het een algemeen-menschelijke behoefte is, te
worden doorzien.
Het is waar, dat wij ons maskeren voor de'
maatschappij, die ons ongemaskerd niet zou ver
dragen. Maar de algemeene vermomming, waar
toe de conventie ons dwingt en de plicht tot
zelfbehoud ons noodzaakt, kan ons toch der
mate drukken, dat het ons een verademing
wordt te ervaren, dat er dan toch enkele bizon
der begaafden bestaan, tegenover wie wij eer
lijk kunnen wezen, wijl zij ons duidelijker door
zien dan zelfs wij zélf dit vermogen.
H. C. CANNEGIETER
Hij De keukenmeid heeft de dienst opgezegd,
omdat je per telefoon zoo grof tegen haar ge
sproken hebt.
Zjj O, was dat de keukenmeid? Ik dacht
dat ik tegen jou sprak.
door G. Th. Kotman.
II.
Nadruk verboden.
35. Heer Pimpelmans was sinds een week
Door 't harde werken wat van streek
Hoeveel hij daag'lijks ook mocht slikken,
Geen drankje kon den man verkwikken.
En eind'lijk riep hij: „Wel, verbruid!
Ik ga er eens een weekje uit!"
36. Den and'ren dag ging Pimpelmans
Per trein op reis naar Nieuweschans;
Hij had daar nog een verre neef,
Aan wien hij dikwijls brieven schreef;
Zijn plaatsbewijs verborg hij goed
In 't binnenrandje van zijn hoed.
37. 't Was net op tijd! De conducteur
sluit met een luiden knal de deur;
Maar nu komt Leiden weer in last:
Heer Pimpelmans zijn jas zit vast!
En doordat hij wil verder gaan,
Gaat heel zijn jasje naar de maan!
En daarbij wordt hü in zijn nood
Bespot nog door zijn reisgenoot!
Dat kan de stakker niet verduren!
Hij gaat door 't raampje liggen turen,
Maar raakt daarbij metoen, o spijt!
Zijn hoeden ook zijn kaartje kwijt!
Deze vraag wordt de laatste jaren vaak op
allerlei wijzen gesteld en beantwoord.
Altijd weer duikt zij op,altijd weer brengt
zij de gemoederen in beroering, maar tot heden
toe is men er niet in geslaagd, een allen be
vredigend antwoord hierop te geven.
Is het echter wel mogelijk hier een antwoord
op te geven, dat een groot deel der vrouwen
voldoet?
Is eigenlijk hare werkelijke beantwoording
niet reeds in de natuur zelve vastgelegd?
De bekende econoom Adolf Damaschke zegt
in zijn werk „Bodenreform": „Ook wie de
vrouwen alle mogelijke gelegenheid geeft tot
vrije ontplooiing harer krachten te komen, za)
steeds de grondwaarheid voor oogen dienen te
houden, dat Vrouw en Moeder zijn steeds het
voornaamste en noodzakelijkste .Hoofdberoep"
voor de vrouw blijft!"
Spreekt dit niet voor zich zelf? Is huisvrouw
zijn dus een beroep in dien zin, dat de Vrouw
en Moeder hiervoor lóón moet ontvangen?
De zedelijke opvatting omtrent het huwelijk,
de achting voor de vrouw, kan slechts een on
verbiddelijk „neen" als antwoord geven.
Hieraan kan zelfs het moderne huwelijk met
de verschillende opvattingen van liefde of ka
meraadschap niets veranderen. Het waarach
tige huwelijk is een gemeenschap tot stichting
van een nieuw gezin, tot voortplanting vax: het
geslacht. Wie het anders uitlegt, verzet zich
tegen de natuurwetten. Onze zedelijke ontwik
keling heeft daarheen geleid, dat beiden, zoowel
man als vrouw, hunne rechten hebben.
Onder gewone omstandigheden zal de man
door zijn werken de middelen verschaffen om
zijn gezin te onderhouden .terwijl de vrouw met
hare banden en door haar verstandelijke aan
leg het door den man verdiende, nuttig aan
wenden zal. Als zij maar vóór alles goed en
zuinig huishoudt; voor het welzijn der haren
zorgt en daarbij steeds bedacht is, hare kracht
voor het door haar door de natuur aangewezen-
levensdoel te bewaren. Nooit was de stem van
de huisvrouw als de zorgende moeder meer op
zijn plaats dan in den tegenwoordigen tijd.
In de eerste plaats is de moeder de opvoed
ster der kinderen van hun prilste jeugd af en
naarmate zij het goede en mooie, dat in haar
leeft op de kinderen overbrengt, zal zij daar
door meer steur.- aan het na haar komende ge
slacht kunnen geven. Liefde tot den mede-
mensch kunnen aankweeken, liefde, die niet
alleen tot de naaste omgeving beperkt blijft,
doch ver over de landsgrenzen, uitgaat en het
besef levendig zal maken, dat wij allen deel
uitmaken van één groote gemeenschap.
Ja, huisvrouw en moeder zijn is een beroep
en om ons aanvangswoord te herhalen het
hoofdberoep der ware vrouw.
Op grond hiervan kunnen wij onze meisjes
niet vroeg genoeg voorbereiden, hetgeen kan
geschieden èn door ons moeders èn door het
onderwijs op de huishoud- en nijverheidsscholen.
Dat met het laatste geen achterstelling der
vrouw bedoeld wordt, dat wij hiermede niet
aangeven, dat de vrouw alléén maar binnen
de grenzen harer familieplichten hoort, ligt
voor de hand.
Het streven van vele jongemeisjes om zich
'buiten deze grenzen te bewegen, heeft een tijd
lang bedenkelijke vormen aangenomen; het was
vaak als het ware een ontvluchten aan de hui
selijke plichten, alsof déze iets minderwaardigs
waren.
Hiertegen moeten wij ernstig waarschuwen.
Een beroep kiezen-, waartoe men zich aange
trokken gevoelt, zeker, zal voor ieder jong
mensch, hetzij man of vrouw, vrij staan, indien
men zich er dan ook geheel aan geve! Jonge
meisjes zullen het dan ook niet tot eiken prijs
mogen nastreven; „omdat huisvrouw zijn geen
"beroep is."
Hoe gewichtig en moeitevol het is, daarvan'
kimnen zes jonge men-schen nog niet oordeelen.
Het gewicht der huishouding als kuituurfactor
staat heden ten dage zoo duidelijk in het cen
trum van het openbare leven, dat de beant
woording der brandende vraag juist door deze
algemeene erkenning hare overtuigende beves
tiging ontvangt.
„Ja, huisvrouw zijn is een beroep!"
Een ernstig leven inhoudend beroep, dat den
eheelen vollen mensch eischt!
De vrouwen, die het waarachtig vervullen,
ebben wij noodig tot versterking en opbouw
der Maatschappij. De werkende vrouw, die op
elk gebied naast den man staat, is uit den nood
der tijden voortgekomen.
De ontwikkelde, geestelijk hoogstaande huis
vrouw, de vriendin en opvoedster harer kinde
ren, zal het beste kunnen bewijzen, dat de moei
lijke tijden, tot het verleden gaan behooren en
normale gezonde levensvormen als haar recht
verlangen.
G. C. MEIJER SCHWENCKE.
Wil een huisvrouw zich en hare gasten pret
tige uren bereiden, dan moet zij, vooral wan
neer zij weinig of geen hulp heeft, haar tijd
met overleg indeelen, zoodat zij op den dag,
dat zij hare gasten verwacht, met alle voor
bereidingen gereed is en zij hen opgewekt en
vroolijk kan ontvangen.
Een opgewonden en overwerkte huisvrouw
maakt altijd een een-igszins pijnlijken indruk op
de gasten en maakt de stemming gedwongen
Het beste is daarom, al het werk, dat voor
uit gedaan kan worden, den vorigen dag in
orde te maken.
Men begint met een lijstje te maken van alles
wat men voor de bereiding der verschillende
gerechten noodig heeft en doet de inkoopen
tijdig.
Zilver- en glaswerk worden daags tevoren op
gewreven en de schalen voor dessert kunnen
al tijdig opgemaakt worden.
Bij eenig nadenken kan men dus veel on
gemak voorkomen en zal het geheel aan ge
zelligheid winnen, waarbij èn huisvrouw èn gas
ten slechts wèl kunnen varen.
HUISHOUDELIJK ALLERLEI.
Om zooveel mogelijk sap uit citroenen te
kunnen persen, legge men ze eenige minuten
voor het gebruik in warm water.
Nieuwe schoenen, die eenigszins knellen, be-
sprenkele men van binnen met eau de cologne
of alcohol en t rekke ze daarna aan; ze zullen
zich dan naar den vorm van den voet voegen.
Jonge voorjaarsgroenten, die men eenige
dagen bewaren wil, zette men weg op een
koele plaats in een pan met den deksel er op.
Ongewasschen)
Om het kraken \an staaldraadmatrassen te
voorkomen, doopt men een klein borsteltje in
olie en borstele daarmede alle zich kruisende
staaldraden goed af. Met een drogen doek
wordt dan alle overtollige olie weggeveegd,
vóór men de matras er weer op legt.
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
den Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
PROBLEEM No. 297.
F. Sackmann (1S88 1927)
door
M. SOSTSCHENKO.
(den bekenden Russischen auteur).
Somtijds heeft men het verlangen om ieder
vree) mensch tegemoet te treden en hem te
vrag.. „Hoe gaat het U, mijn waarde? Ben je
met het Leven tevreden? Ben je gelukkig? Ver
tel mij eens iets daarover!" Sinds ik van een
maagcatarrh ben genezen, heb ik deze vraag
reeds aan vele menschen gesteld.
Sommigen weren mij met een schertsend woord
af. Ik leef en eet mijn brood. Anderen beginnen
te pochen: Ik leef heerlijk, vadertje; ik zou
geen beter leven wenschen en ik ben met mijn
gezinsleven volkomen tevreden. En slechts één
heeft deze vraag ernstig en uitvoerig beant
woorddat was mijn goede vriend twan Fo-
misch Festow, van beroep glazenmaker! Een
heel eenvoudig mensch. Met een klein baardje.
Geluk, vroeg hij mij. zéker heb ik geluk
gehad!
En was het een groot geluk? vroeg ik.
Of het groot was, of klein- dat laat zich
moeilijk zeggen, doch het is in mijn herinnering
gebleven.
Iwan Fomitsch rookte nadenkend twee ciga-
retten, pauseerde even en begon toen te ver
tellen:
Je moet mij naar 20 ja, misschien ook
wel 25 jaar terug vergezellen, waarde vriend!
Ik was toen nog jong en vroolijk, droeg een
knappe snor en schepte behagen in mijzelf. En
altijd van minuut tot minuut wachtte ik
er op, dat mij een geluk te beurt zou vallen,
doch de jaren gingen voorbij, zonder dat er iets
dergelijks gebeurde. Ik werd nauwelijks gewaar,
dat ik in het huwelijk trad het maakte wei
nig- indruk op mij, dat ik onder den bruilofts
maaltijd met de bloedverwanten van mijn vrouw
groote ruzie kreeg, en tenslotte, dat mijn vrouw
mij een kind schonk. En dat de vrouw, toen het
haar tijd w&rd, stierf. En dat het kind ook
stierf. Het zal je vreemd vallen te hooren, dat
dit alles, dat bij sommige •-.enschen stroomen
van emoties van allerlei aard opwekt, als een
droom aan mij voorbij ging, terwijl ik wachtte
op het „groote geluk". Alles ging effen en rus
tig voorbij. Er was geen bijzonder geluk of onge
luk in alles.
Eéns echter, op 29 November, trad ik
s avonds na gedane arbeid een café binnen en
liet mij thee brengen. Ik ga zitten, drink en
denk; Zoo gaan de jaren, het een na het ande
re, voorbij en men bemerkt niets van het
Groote Geluk.' En nauwelijks heb ik dat ge
dacht, of ik lioor geschreeuw achter mij. Ik zie
om de waard wringt zich de handen voor
hem staat een soldaat die aan een tafeltje wil
gaan zitten. De waard duwt hem w»g. Hij wil
niet, dat de soldaat hier plaats neemt.
Neen, schreeuwt hij, voor jullie soldaten is
het niet toegestaan in een café plaats te nemen!
Dan zou ik later voor jou nog straf kunnen be
talen. Ga weg, mijn beste! De soldaat echter is
dronken en wil niet weggaan. „Ik ben niet
slechter dan jij, varkenskop," schreeuwt hij, „ik
wil aan een tafeltje zitten en hier wat drin
ken!" Tenslotte hielpen de gasten mee den
soldaat naar buiten te dringen. Buiten gekomen
pakte deze een groote straatsteen en wierp deze
door de groote spiegelruit van het Café. Toen
zette hij het op een loopen."
„De spiegelruit was drie bij vier en dus een
waardevol stuk. De waard knikte in z'n knieën.
Hij liet zich doodsbleek op een stoel vallen,
schudde het hoofd en was bang om naar het
venster te kijken. Wat nu, burgers, schreeuw
de hij, „De soldaat heeft mij geruineerd. Van
daag is het Zaterdag, morgen Zondag twee
dagen zonder ruiten, dat vinden de gasten niet
prettig!" En de gasten vónden het ook niet
prettig. „Het tocht," zeiden zij, ,,'dat gat trekt
vreeselijk en wij zijn hier gekomen om in de
warmte te zitten en nu is daar dat groote gat,
da-t alle warmte ops'okt
„Plotseling zette ik mijn kom op de tafel, be
dekte de theekan met mlii' muts, om haar
warm te houden en liep op den waard toe."
„Ik ben glazenmaker, geachte koopman", zeg
ik.
Hij was verheugd, telde het geld in de kassa
en zeide: Wat zal de soep kosten? Kun je haar
niet uit stukjes herstellen?
Nee, zei ik, met stukjes kan je niets begin
nen. Er moet een heele ruit, drie bij vier in en
dat zal je 75 roebel kosten! Het is een matigen
prijs en geen kopeke te veel!"
„Je bent niet geheel en al wijs", zegt de waard.
Ga zitten en drink je thee, dan wordt je hoofd
wat helderder. Voor ik zoo'n som betaal, stop
ik het gat nog liever met mijn veeren bed dicht!
En hij beveelt zijn vrouw onmiddellijk naar de
slaapkamer te loopen en het veeren bed naar
omlaag te brengen. Het wordt naar beneden ge
bracht en men tracht het gat ermede te stop
pen. Maar het veeren bed valt dan weer op
straat en dan weer in de gelagkamer terug.
Allen lachen. Maar enkelen der gasten moppe
ren: „Het is donker en geen schoone aanblik
bij het theedrinken." Eén van hen staat op en
zegt: „Een veeren bed kan ik thuis óók zhn,
daar behoef ik niet voor hier te komen."
Dan komt de waard weer naar mij toe, ver
zoekt mij om onmiddellijk een ruit te gaan kes
pen en geeft mij het geld. Ik laat mijn thee in
den steek, neemt het geld en loop zoo snel als
ik kan, naar den winkel, waar ik werkte. Deze
was reeds gesloten, doch na lang smeeken ver
kocht men mij, met het oog op de grootte van
do ruit een schijf glas en bracht mij zelfs nog
naar het café! Alles liep, zooals ik nimmer had
durven verwachten. De ruit, drie bij vier, kostte
vijf-en-dertig roebel en het transport vijf, te
zamen veertig roebel. En nu is de ruit ingezet.
Ik drink de thee een nieuwe kan met meer
suiker; tenslotte bestel ik een vischsoep. En
daarna ook nog een groot glas Wodka! Ik had
30 roebels winst en wanneer ik wilde, kon ik ze
verdrinken, of er iets voor koopen, wat ik graag
wil hebben. Ach, wat heb Ik gedronken! Twee
volle maanden gedronken! En inkoopen heb ik
gedaan.... een zilveren ring heb ik gekocht en
warme viltzoolen. Ik wilde nog een 'broek en
een blouse koopen, maar mijn geld was »p!
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kfl, Df2, Tb7, Ld8, Lg4, Pf7, Pgl, e4.
Zwart: Ke6. Da3, Tc5, Tf5, Lf4, Pel, Pd3,
c6, d6, g5.
PARTIJ No. 138,
gespeeld in den winterwedstrijd van het 'sGra-
venhaagsch Schaakgenootschap „Discendo Dis-
cimus", 10 Februari 1931.
Wit: Zwart:
Rud. J. Lomanir. H. W. v. Ockenburg.
Boedapester-ga mbiet.
1. d2d4 Pg8—f6
2. c2—c4! e7—eö
Dit interessant gambiet is in 1917 door Stephan
Abonyi te Boedapest ontdekt en ter eere van
hem en zijn landgenooten Breyer en Barasz
het Boedapester-gambiet genoemd.
3. d4Xe5!
Het aannemen van het gambiet is het sterkst.
Weigering zou voor Wit nadeelig zijn.
3Pf6g4!
In het toumooi te Wiesbaden 1928 speelde
S. Fajarowicz geheel onverwacht 3Pe4
tegen H. Steinez. Als tegenzet komt in aan
merking 4. e3, gevolgd door LÖ3 en Pf3 of ook
4. Dd5!
4. e2e4!
Voor kalmer naturen is deze zet van Alje-
chin te agressief en de variant op buigen of'
breken aangelegd, dus een weinig riskant. Voor
die spelers is een meer rustige ontwikkeling
aangewezen, b.v. 4. Lf4! (volgens Bogoljubow
het eenvoudigst en het sterkst) of ook 4. a3
(H. Müller),
4d7d6
Dit uiterst gewaagd gambietspel werd in 1926
door Kmoch voorgesteld.
5. e5Xd6 Lf8Xd6
6. Lfle2f7—f5
7. e4Xf5 Dd8—e7
8. Pgl—f3
Met 8. c5, Lc5:; 9. Da4-j-, Pc6; 10. Dg4: wint
Wit een stuk. De tekstzet speelde o.a. Capa-
blanca tegen dr. Tartakower (Kissingen 1928).
8- Lc8Xf5
9. Lel—g5! Pg4—f6
10. Pbl—c3 c7c6
Belet Pd5, maar Zwart komt thans in andere
moeilijkheden.
11. 0—0 0—0
12. Le2d3 Lf5Xd3
In aanmerking kwam Lg4.
13. Ddlxd3 Pb8—a6
14. Tfl—el De7c7
15. Lg5Xf6 Tf8Xf6
16. Pc3e4 Tf6—)i6
17. Pe4Xd6 Th6Xd6
18. Dd3e3
Wit blijft een pion vi,.
18Pa6b4
19. De3e7 Dc7Xe7
20. TelXe7 Ta8—d8
21. h2—h3 Td6d7
Vereenvoudigt het spel ten gunste van Wit,
maar is er iets beters?
22. Te7Xd7 Td8Xd7
23. a2a3 Pb4—c2
24. Tal—cl Pc2d4
25. Pf 3 X d4 Td7Xd4
26. Tel—c2 c6c5
27. Kglfl a7a5
28. a3—a4 Td4—d3
29. Tc2—C3 Td3Xc3
30. b2Xc3 Kg8—f7
31. Kfl—e2 Kf7-e6
32. Ke2e3 g7—g6
33. Ke3e4 Ke6—d6
34. f2—f4 Kd6efi.
35. g2g4 b7—b6
36. f4f5-;- Opgegeven.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 84.
Philipp Stamma (pl.m. 1737).
Stand der stukken:
Wit: Kf7, Td6, Lel, Pe6, g5.
Zwart: Kh7, Tcg, Th3, La7, f2, h6.
1. g5—g6t, Kh7h8; 2. g6—g7f, Kh8—h7:
3. Pe6f8j-, Tc8Xf8t4. g7Xf8 Paard f, Kh7
h8; 5. Lel—c3f, Th3Xc3; 6. Td6Xh6 mat.
Goede uitwerking ontvangen van: H. de Porijter
te Bloemendaal; Freddie Brandon, H. W. van
Dort en A. H. Nessen, allen te Haarlem;
P. Mars te Santpoort.
„Zoo heb ik eenmaal, mijn beste vriend, in
mijn leven een klein of misschien ook een
groot geluk gehad. Doch slechte één keer! Mijn
overige leven is effen voorbijgegaan.... zonder
Geluk
Iwan Fomitsch zweeg en keek mij glimlachend
aan. Ik keek mijn vrienid jaloersch aan. In mijn
leven had ik zelfs niet één zulk een gebeurtenis
aan te wijzen.
Of misschien heb ik het ook niet bemerkt.
(Nadruk verboden).
Een slaapwandelaar loopt 's nachts, met
slechts heel weinig aan ,over het schouwburg*
plein. Een agent houdt hem aan. De slaapwan
delaar ontwaakt en zegt: „Neem mijn niet kwalijk,
maar ik ben somnabule. Uw godsdienst gaat
me niets aan. maar hier zoo rondloopen mag TT
niet.