Nieuwe Avonturen van Mijnheer Pimpelmans. 25ste Jaargang, Het Bloemendaalsch Weekblad. 22 Mei 1931. Tweede Blad, No. 20. LOSSE BLAADJES. De legerrevue afgelast! Brokjes Levenswijsheid. Pinksteren. Koster Kraak. SCHAAKRUBRIEK. Ondanks al het vredeswerk Zijn er nog een aantal menschen, Die voor militair gedoe Gaarne wat reclame wenschen. Zonder naar 't belang te zien Van ons dierbaar vaderlandje Vechten zij voor het behoud Van him oud versleten standje. Zoo werd hier het plan gevormd Om een oorlog te herdenken Onverschillig, of men daar Soms den nabuur mee kon krenken. De „Tiendaagsche", een gevolg Van de twisten van twee naties, Was een mooie reden voor Grootsche legerdemonstraties! Maar 't volvoeren van dit plan Is niet wenschelijk gebleken, Dank zij de malaise-tijd, Die een spaak in 't wiel kwam steken. De vertooning gaat niet door! 'tls verstandig, welbekeken: Wie den vrede waarlijk wil, Past voor militaire streken! (Nadruk verboden) Uitstorting van den Heiligen Geest. Vurige tongen, gemeenschappelijk enthousiasme. Be tooging van eendrachtig bijeenzijn voor ver heven doeleinden. Stormachtig getuigenis voor het ware, goede en schoone. Daarnevens cynisme, dat deze geestdrift voor dronkenschap verslijt. En de roes van brooddronkenheid als nevenverschijnsel van de dronkenschap van den geest. Gelijk in alle dingen ook hier aarde en hemel, lichaam en geest vermengd. Wanneer de zon haar stralen uitschiet, gedijen de voed zame veldvruchten, de nuttelooze maar sier lijke bloemen en tevens het giftige en wanstal tige onkruid. En Pinkster is het feest van de zon. De dag van het rijpworden, het openspringen van zaad knoppen, het bersten van hulsels. Gouden regen en seringen druipen van de boomen, en de heg gen zijn met de kelken der winde en de rozet ten van den meidoorn doorvlochten. De velden vlammen van zuring en klaproos en het lied de herschepping fluit uit de takken, bulkt uit de weiden en kwaakt uit de slooten. Ook de mensch gevoelt zich herschapen; jubelend trekt hij de wegen langs, gepaard en omkranst. Wie kan zich tegen deze fontein van feeste lijkheid verzetten? Het is geen menschelijke traditie, welke zich hier openbaart, niet louter een godsdienstige overtuiging, maar een na tuurverschijnsel, waaraan plant, dier en delf stof gehoorzaamt. Pinksteren is als de uitbarsting van een vuurspuwenden berg, als een vloedgolf, als een onweder. Wie buiten Pinksteren staat, staat niet slechts buiten de feestgemeenschap, niet slechts buiten de kerkelijke belijdenis of de volksbetooging, hij staat buiten de natuur. Toen meer dan honderd jaren geleden te Lei den een kruitschip in de lucht sprong, woonde aldaar een professor, wiens vrouw stokdoof was. Maar het geweldige geluid van de ont ploffing drong toch tot haar trommelvlies door, en, van haar breiwerk opkijkend, vroeg de eer bare vrouw langs haar neus weg: „Zei je iets, man?" Vooral in onzen verlichten tijd lijden velen aan doofheid. De stem der natuur dringt niet meer tot het trommelvlies door. Maar de ont ploffing van het Pinkstervuur doet deze rustige burgers toch een oogenblik van hun breiwerk of krant opkijken: „Hé, wordt er iets gezegd vandaag?" Ja, er wórdt iets gezegd tot onze beheerschte: ordentelijke, brave burgerlijke wereld. Er heeft een uitbarsting plaats. Een kruitschip vliegt in de lucht. Of misschien is het maar vuur werk. Maar in elk geval geeft het een knal. Wee, wie dien knal niet meer hoort! Wie afgestompt is voor het natuurlijke enthousias me, voor den roes, voor den zwijmel, die lichaam en geest gemeenschappelijk dronken maakt en den verstandige één oogenblik op heft uit de sfeer van de alledaagsche, nuchtere zakelijkheid! Pinksteren is niet louter een Christelijk feest. Het heeft alom ter wereld zijn „heidensche" voorgangers gehad en het zal zich, overeen komstig de wisseling van godsdiensten en ker kelijke gebruiken, handhaven, omdat het een natuurfeest is. Bij de Grieken was het Diony- sos, die de zich in geestdrift ontladende volheid des levens verpersoonlijkte. De god, die de menschen vrede en vreugde bracht, door hen in feestelijke eendrachtsbetooging de geest drift te leeren. Ook de Dionysos-dienst leidde, gelijk ten onzent de ouderwetsche Pinksterviering, niet zelden tot uitspattingen, maar met het mis bruik mag het wezen van de instelling niet worden vereenzelvigd. Ook de zon, die groei kracht en blijdschap wekt, verzengt en ver schroeit tegelijkertijd. De zon op haar hoogtepunt, de zon in den biuidstijd van 't jaar, zij heeft heden haar bood schap tot lichaam en geest. Zij zegt: mensch, leef verstandig, leef eerbaar, leef kalm! Maar verwaarloos in u het enthousiasme niet. Blijf in aanraking met het geheim van de natuur, waaruit uw cultuur voortspruit en verloochen in uw beschaafde hooghartigheid dezen samen hang niet. Laat uw gedrag en gedachte, uw gevoel en uw wil op hun tijd overstroomen door de be vruchtende golven, welker jaarlrjksche vloed het land van den Nijl niet kan missen. Treed eens buiten uzelf en overtref eens uzelf door op te gaan met de millioenen, planten, dieren en delfstoffen, die heden in brand staan van groei en bloei en die allen het beste, wat ze te bieden hebben, openbaarlijk ten toon spreiden. Ook gij hebt toch wel iets om u mede te sieren, iets van uzelf om te offeren op dezen hoogtij-dag van het jaar! H. G. CANNEGIETER door G. Th. Kotman. Nadruk verboden. III. 55. Heer Pimpelmans verdwijnt full-speed", Maar sturen kan de stakker niet; Want, door den schok nog half verdoofd, Staat hij te spart'len op zijn hoofd. Pas op! Met. bloemkool sla en prei Komt Jan de groenboer naderbij 56. Ach, voor ontkomen is geen kans! Het vaartuig van heef Pimpelmans Vliegt met een ijselijken stoot Plof! zoomaar tegen Jantjes boot, En bloemkool, uien, sla en peen, 'tGaat alles door het luchtruim heen! 67. Wat verder zijn ze in den vliet Juist aan het visschen, zoo je ziet. Een „zegen" heet het instrument Dat tot dit doel wordt aangewend; Maar ach, wat is d'ontzetting groot Bij 't naderen van de motorboot! 58. Heer Pimpelmans, dat zie je wel, Zit met zijn hoofd nog in de knel; Krak! Krak! O wee! Het heele net. Dat pas vol hoop was uitgezet, Gaat nu vol visschen aan den haal! 'tls ongehoord! 'tls een schandaal!' Een Pinkstervertelling door H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) Koster Kraak sloot de gordijnen. Dit deed hij telken jaar, wanneer hij na de Pinkster- preek naar zijn kosterswoning teruggekeerd was. Pinksteren, het hoogste feest van den kerkelijken kalender, was voor koster Kraak de ergerlijkste dag van het jaar. Want koster Kraak was een ordentelijk man en beminde de rust. Men had in al de vijftien jaar, waarin koster Kraak zijn betrekking bekleedde, nooit eenige aanmerking op hem kunnen maken. Zijn stipt heid, plichtsbesef en regelmatigheid waren spreekwoordelijk. Koster Kraak beminde de rust. Daarom sloot hij na de Pinksterpreek de gordijnen. De zon stak hem te fel in zijn lichtschuwe oogen, maar dit was niet het ergste: het ergste was het rumoer van de feestgangers, die na de preek in stoeten en optochten het dorp doortrokken om den vogel te schieten, te paard een rond gang om de kerk en daarna om het dorp te houden, de pinksterbruid in te halen en met allerlei andere baldadigheden de rust rondom het kostershuis te verstoren. De koster begreep niet, hoe de kerkelijke overheid dit alles maar toeliet. De koster was beter thuis in de kerkelijke verordeningen dan de geestelijkheid zelf en had zijn superieuren herhaaldelijk opmerkzaam gemaakt op oude artikelen en reglementen, welke den geloovi- gen waarschuwen tegen uitspattingen des vleesches op het feest van den Heiligen Geest. Maar ze hadden van zijn wenk geen partij ge trokken. Het was niet meer dat met de geeste lijkheid! Toch was het hier in zijn eerbaar kosters- vertrek' wel knus op Pinksterdag na de preek. Gedempt drongen de geluiden door de zorg vuldig gesloten vensters; heel in de verte hoorde je in de stilte van het vertrek de wielewaal fluiten, die zijn nest had in het beukenboschje bij 't kerkhof. De tamme lijster, die koster Kraak voor de gezelligheid in een Kooitje op de vensterbank had staan, beant woordde den roep uit de vrije natuur met een weemoedigen triller. Koster Kraak haalde zijn zakdoek uit den broekzak te voorschijn en spreidde die over de kooi. Hij kon nu geen afleiding verduren. Hij moest ernstig aan 't werk. Het zou een lange, genoeglijke middag worden. Eerst zou hij de centen van de collecte gaan tellen; dan moest hij de doopregisters bijhouden en met een nieuwe pen in het net schrijven; dan was er 'morgen een trouwpartij en de twee vazen met papieren rozen, die bij die plechtigheid dienst deden, moesten afgestoft worden. Ook moest hij het blik van de vazen oppoetsen en dan kon hij meteen die vieze centen, die aan elkaar kleefden van het snoepgoed, dat de kinderen op Pinksteren mee naar de kerk gebracht hadden, eens een soda-bad geven en netjes één voor één afdrogen. En dan zou hij nog tijd genoeg over houden voor het boek, dat hij uit de kast van de consistorie-kamer mee naar huis had ge nomen en dat de leerzame en stichtelijke ge schiedenis bevatte van een weesmeisje, dat alle verleidingen des Satans trotseerde terwille van het ware geloof. Zijn huishoudster bracht hem de koffie en nam tevens afscheid, want ze moest naar een nicht uit de stad op visite. Koster Kraak proef de, of de koffie niet te sterk was, want sterke koffie is niet goed voor het hart. Toen besloot hij ter eere van 't feest, want het was voor hèm toch óók Pinksteren! de Zondagssigaar op te steken, die hij van den burgemeester ge kregen had. Zelf kocht koster Kraak nóóit sigaren, want dat zou verkwisting zijn^ Elk dubbeltje, dat koster Kraak verdiende, ging in de kous, welke in zijn kast achter slot en grendel hing. Allengs was die kous een wel gevormd been geworden, welks kuiten uitpuil den van guldens, kwartjes en dubbeltjes. Juist zat de koster in het doopregister ver diept en benauwde hem de kwestie, of het kind, dat ingeschreven moest worden, Elisabet of Elizabet heette. Elisabet is een moeilijke naam; men kan hem met een s of met een z schrijven en dan bovendien nog met t of met th. En er moet eenheid zijn in de spelling, want zonder orde gaat de wereld te gronde! Tot deze overweging was koster Kraak juist gekomen, toen een oorverdoovend rumoer hem verschrikte. Een hossende, joelende bende trok voorbij zijn erf. Zóó ergerde dit lawaai den in ernstige bezigheden verdiepten man, dat hij onwillekeurig het gordijn oplichtte en wrevelig naar buiten keek. De brooddronken bende bemerkte hem. „Hola, jongens, de koster!", riep er een uit den hoop. En allen zongen, in rondedans voor zijn ruiten springend: „Voor den koster nog eens troelala, troelaia Nijdig schoof de koster het raam open. „Door- loopen asjeblieft! 'tls hier geen herberg!", snauwde hij den troep toe. „En waarom zou 't hier geen herberg zijn?!", schreeuwdeSterke Willem, de belhamel. „Van daag is 't overal herberg; 'tis Pinksteren. Kom aan, jongens, wij gaan bij koster Kraak op Pinkstervisite!" En als een lawine stortte zich heel de joelen de bende de deur in. „Kom mee, koster; kom mee, man!", riep de aanvoerder. „Mee naar buiten; wees mee van de partij. Wij gaan den vogel schieten!" „Ja-ja; koster Kraak mee naar den vogel, hoera! Leve koster Kraak, onze schutters- koning. Hoera!" En voordat de verblufte man zich verweren kon, had men hem op de schouders genomen en voerde hem mee het veld in, onder het zingen van vroolijke Pinksterliederen. Heel het dorp sloot zich bij den optocht aan. Oude menschen hadden nog nooit zoo gelachen. Voorop ging het fanfarecorps; dan de ruiter met de vlag en de man met den papegaai en daarna, op de schouders van Sterke Willem hoog boven den troep uitstekend, de vergeefs spartelende koster met een wanhopig, ver bijsterd, van angst vertrokken gelaat. En daar achter alle jongens en meisjes, gearmd hos send en joelend, en zingend: „Voor den koster nog eens troelala, troelala Koster Kraak had nog nooit het vogelschie ten gezien. Hij kende zelfs de plaats in het bosch niet, waar het feest werd gegeven. Toen men na aankomst hem op den grond had gezet, schonk hen hem met de anderen mee een beker van den eerewijn in. Koster Kraak had nog nooit champagne geproefd, want champagne benevelt het verstand en kost bovendien geld. Maar nu durfde hij uit vrees voor zijn kwel geesten niet weigeren. De aanblik van de feestelijke omgeving liet zijn uitwerking evenmin na als de opwekkende dronk. Koster Kraak vergat de vernedering, waaraan hij had blootgestaan en hij kreeg aardigheid in het geval. Het was alles zoo nieuw voor hem: het schouwspel der schutters, de schetterende muziek, het gewring en ge draai in de danstent, de geur van het vet, waarin de Zeeuwsche boerin de poffertjes bakte. Koster Kraak liet zich verleiden, een portie poffertjes te eten en ze smaakten hem best. Hij nam het glas bier aan, dat Sterke Willem hem erbij presenteerde. En hij lachte met vollen mond om een grap, die een aardig meisje zich te zijnen koste veroorloofde. „Koster Kraak! Waar is de koster?!", hoor de hij roepen. „Koster Kraak", 't is jou beurt. Je moet schie ten, man!" Koster Kraak had nog nooit een handboog tusschen zijn vingers gehad. Sterke Willem legde hem uit, hoe hij doen moest. Allen verdrongen zich om het merkwaardige schouwspel, koster Kraak aan het vogelschieten te zien. Uit de danstent, de poffertjeskraam, de biertent kwamen de menschen toeloopen. Zelfs de vrijende paartjes verlieten het struikgewas. En de muziek zweeg, midden in een marsch van Sousa. Trillend van de zenuwen en met van angst gesloten oogen hanteerde de koster het onge wone werktuig. Het schot ging af; suizend vloog de pijl naar het doel. Een oorverdoovend geschreeuw steeg op uit de menigte; donderend viel de muziek in. „De roos! De roos! Koster Kraak is koning! Leve de schutterskoning!", klonk het dooreen. Van alle kanten kwam men den gelukkige de hand drukken; nogmaals werd hij op de schou ders genomen, maar nu niet uit plaagzucht, maar in triomf. Het toeval had hem tot den held van het feest gemaakt. Als in een roes bracht koster Kraak verder den Pinksterdag door. Hij was reeds geheel aan zijn glorie gewend, toen hij zich 's avonds aan het hoofd van den stoet, vlak achter de muziek, als schutterskoning moest opstellen. En naast hem liep de tot Pinksterbruid uit verkoren dorpsschoone als schutterskoningin. Het werd een uitbundige ommetocht. De nachtegalen begeleidden de muziek met hun zoet gekweel en de geur van vlier en jasmijn verdrong de lucht van de poffertjeskraam. Als een feestelijke lampion scheen de volle maan aan den hemel. Het was diep in den nacht, toen het feest eindigde en de schutterskoning zijn bruid huis waarts bracht. „Kostertje, kostertje, als je nu morgen maar, uitgeslapen bent!", waarschuwde het ondeu gende meisje. Want morgen zou hij moeten assisteeren bij de trouwpartij van haar zuster, Ze had hem veel over haar zuster verteld, en dat deze zoo gelukkig was, nu ze ging trouwen, 't Was alleen jammer, dat bruid en bruidegom zoo verschrikkelijk arm waren. Zei 't spreek woord niet, dat waar de armoede binnenkomt, de liefde de deur uitgaat? Dit zou een droevig vooruitzicht zijn. Hoe vreemd keken de kerkgangers den vol genden dag op, toen de twee blikken vazen met de papieren rozen, die al vijftien jaar lang elke trouwpartij hadden opgeluisterd, ditmaal ont braken. In hun plaats prijkte een overvloed van levende bloemen: seringen, pioenrozen, mei doornsEn inplaats van met den gebruike- lijken groet: „God zegene uwen echt", waarmee de koster vijftien jaar lang zijn gulden van het bruidspaar in ontvangst had genomen, kregen de jonggetrouwden thans een hartelijk speechje van eigen vinding. Toen de koster na de trouwplechtigheid thuis kwam, haalde hij de gordijnen tot den zolder toe op, wierp de vensters in 't wijdst open en snoof de heerlijke, van zon doorstoofde buiten lucht in. De wielewaal in 't beukenboschje floot het hoogste lied en toen de tamme lijster met een weemoedigen triller den roep uit de vrije natuur beantwoordde, zette de koster het kooitje buiten en liet het beest vliegen. Koster Kraak glom van genoegen, toen hij den lijster op den tak van den bloeienden mei doorn zijn tweegesprek met den wielewaal hoorde voortzetten, maar nu niet langer met weemoedige stem. Maar het gelukkige bruidspaar heeft nooit geweten, waar die kous vol guldens, kwartjes en dubbeltjes vandaan is gekomen, welke het tenslotte maar aanvaard heeft als een huwe lijksgeschenk van den geheimzinnigen Pinkster- geest. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Hdarleni. EINDSPELSTUDIE No. 86. F. Lazard (Parijs). Wit aan zet, remise. Stand der stukken-. Wit: Ka3, La8, a6. Zwart: Kc2, Te2, a5, c3. Een voortreffelijke, zeer interessante positie. PARTIJ No. 130. Gespeeld in het landentournooi te Hamburg, 21 Juli 1930. HET AVONTUUR VAN KAREL V EN DE STRUIKROOVERS. Op een mooien lentedag' was Kare V, destijds nog slechts koning van Spanje, in een der bos- schen van Castilië op jacht. Een hevig onweder, dat plotseling losbarstte, scheidde den koning van zijn gevolg en dwong hem, om zoo spoedig mogelijk een schuilplaats te zoeken. Hij vond een spelonk door de natuur gevormd uit een zeer grooten vooruitspringenden rotsklomp. Zeer blij, dit beschermende dak gevonden te hebben, steeg Karei dadelijk af. Maar hoe groot was zijn ver bazing. toen hij, bij de flikkering van een blik semstraal, op eens vier mannen gewaar werd, die, van het hoofd tot de voeten gewapend, in een diepen slaap gedommeld schenen te zijn en wier voorkomen weinig vertrouwen inboezemde. Toen de koning naderbij gekomen was, stonden de mannen eensklaps op en een hunner sprak hem aan: Gij zult nooit raden, welk een wonderlijken dx-oom ik zoo juist had. Het scheen mij toe, dat Uw fluweelen mantel over mijn schouders hing. Dit zeggende, maakte de dief den mantel van den koning los, en hing hem over zijn eigen schouders. Ik heb gedroomd, zoo vervolgde de tweede, dat ik mijn baret tegen uw fluweelen, met vederen versierden hoed ruilde. En ik, zei de derde, ik droomde, dat ik eige naar van uw prachtig paard werd. Maar, kameraden! -riep toen de vierde uit, als al uw droomen vervuld zijn, wat schiet er dan voor mij over? Wel natuurlijk deze gouden keten en dit zil veren fluitje! hernam de eerste, toen hij deze sie raden van den vorst gewaar werd. Ge hebt gelijk, sprak de andere. En dadelijk stak hij zijn hand uit, om zich deze voorwerpen toe te eigenen. Het kan niet beter, mijne vrienden, zei toen Karei V, maar voor ik u dit kleinood overgeef, wil ik u eerst leeren, hoe gij het gebruiken moet., Wit: Zwart Jhr. mr. J. H. O. F. Apschenec van den Bos ch. (Letland). (Nederland) Gambiet in de nahand. 1. e2e4 e7e5 2. Pgl—f3 f7—f5 3. d2d4 f5Xe4 4. Pf3Xe5 Pg8—f6 5. Pblc3 d7—46 6. Pe5c4 Ö6d5 7. Pc4e5 LfSd6 8. Lfle2 0—0 9. f2—f4 e4Xf3 e.p. 10. Le2 X f3 c7c6 11. 0—0 Dd8c7 12. Lel—f4 Lc8—e6 13. Ddld2 Pb8—d7 14. Tal—el Ta8e8 15. Tel—e2 Le6—f5 16. Tfl—el Te8—e6 17. Pe5d3 Pf6e4 18. Lf4 X d6 Dc7Xd6 19. Lf3 X e4 d5Xe4 20. Pd3—f2 e4e3 21. Te2Xe3 Te6Xe3 22. Tel X e3 Pd7b6 23. Pc3—e4 Dd6—f4 24. Dd2e2 Pb6d5 25. Te3—f3 Df4elf 26. De2—fl Del X b2 27. Pe4—d6 Db2 X c2 28. Pf2—d3 §7—g'6 29. g2—gi Tf8—f6 30. Pd6—e8 Tf6e6 31. g'4 X f5 Te6 X e8 32. f5Xg6 h7Xg6 33. Pd3e5 Dc2e4 34. Pe5Xg6 De4Xd4t 35. Kgl—hl Te8e3 36. Tf3—f8t Kg8—g7 37. Pg6—h4 Dd4e4f 38. Ph4—g2 Te3—el 39. Df 1X el De4 X el 40. Pg2 X el Kg7XfS 41. Khlg2 c6c5 42. Kg2—f3 b7b5 43. a2a3 a7a5 44. Kf3e4 Pd5c3f 45. Ke4e5 b5b4 46. a3Xb4 c5Xb4 47. Keód4 0 a5—a4 48. Kd4c4 Pc3a2 49. Pel—c2 b4—b3 50. Pc2a3 Remise. OPLOSSING PROBLEEM No. 297. (F. Sackmann). Stand der stukken: Wit: Kfl. Df2. Tb7, Ld8, Lg4, Pf7. Pgl. e4. Kwart: Ke6, Da3, Tc5, Tf5, Lf4, Pel, Pd3, c6, d6, go. 1. Df2h2, (dreigt 2. Dh6f), Lf4Xh2f; 2. Pgl—f3 (dreigt Pf7Xg5 mat), Lh2—f4; 3. Pf3—d4 mat. Goede oplossing' ontvangen van: W. Fr. Rolf von den Baumen, te Bloemenaaal. CORRESPONDENTIE. Bloemendaal. PI. de R. 1. Pf3 faalt na dek king van het punt d4. Haarlem. H. W. v. D. en Santpoort, P. M. Dd4 faalt na 1Le3f en 2Te5. En het fluitje aan den mond brengende, liet hij driemaal een scherpen en aanhoudenden toon hooren. Op dit geluid kwamen verschillende hovelingen naar de spelonk gesneld en weldra was de vorst door meer dan honderd personen omringd. Toen de koning zijn gevolg rondom hem ver zameld had. wendde hij zich tot de vier verbaasde mannen Mijne dapperen, zoo sprak hij, ik heb ook een droom gehad. Ik droomde namelijk, dat gij binnen een uur allen gevangenen zoudt zijn en vandaag nog opgehangen zoudt worden! En zich tot zijn lijfwacht keerende, gaf Karei bevel, de vier dieven gevangen te nemen, welk bevel, natuurlijk, aanstonds werd uitgevoerd. DE STAMBOOM. Mrs. Woodpeck uit Chicago, had een geneoloog opdracht gegeven van een beschrijvenden stam boom voor haar samen te stellen. „Onaangename zaak, liet de geleerde zich tegen een vriend uit; op de een of andere wijze moet ik haar bekend maken met het feit, dat een harer bloedverwanten door middel van den elec- trischen stoel terechtgesteld werd." „Maar vriendlief, niets gemakkelijker dam dat! Xchrijf haar: deze persoon nam den stoel van toegepaste electriciteit aan een onzer openbare instellingen in."

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 3