GARAGE K. A. DEKKER ADVERTEERT IN DIT BLAD, LIPPIT'sKOLENHANDEL Luxe Automobiel-Verhuurinrichting Het BEoemendaalsch Weekblad Gesprek tusschen Wim en Peter, De doüe hond. Uit de Land- en Tuin bouw wereld. Korte Kleverlaan 5, Bloemendaal. TELEFOON 22927. Zeilweg 314 HAARLEM (Post OVERVEEN) Telefoon 15739 Hoofdagentschap Haarlem van de British Holland Goal Gompany (ï.V. Zomerprijzen voor de maand Juni. Alles per H.L. franco in Uw bergplaats; Kwaliteit gegarandeerd, Peter: Zoo, Wim, zit je weer op je een zamen wachtpost. Het is wel merkwaardig, dat we elkaar altijd zoo ongeveer op dezen tijd ont moeten. Wim: Ja, wat zal ik je zeggen. In het middag uur drink ik graag een kopje thee. Mijn vrouw beweert altijd, dat het zoo goed voor me is, Peter: Ja, het is beter dan een bittertje te ge bruiken. Al die alcohol, wat heb je er aan? Wim: Zeg, hou jij nu maar je mond. Vorige week heb je wel drie cocktails gebruikt. Maar kom, zet je. Nuttig een glas kwast, laat het je smaken. Peter: Eerlijk gezegd, zoo onder ons, daar -had ik juist trek in. Met die warmte knap je er nog eens van op. Wim: Van opknappen gesproken. Een nieuwe haring smaakt óók goed. Ik weet hier in Bloe- mendaal een uitstekend adres voor je, waar je ze prima kunt krijgen. Peter: Je zoudt me nog meer dorst doen krij gen. Kom laat me eens drinken. Hè, daar be kom je.van. Maar, vóórdat ik het vergeet, had ik je niet beloofd eens iets uit mijn schooljaren te vertellen? Wim: Ja, daar zeg je zoo iets, dat is waar ook. Komaan, laat me eens hooren. Peter: Wat ik je zeggen zal, zou óók een plaats kunnen vinden in mijn boek „Levens ervaring" dat ik op mijn 50e jaar ga schrijven. Wim: Je denkt zeker dat je Von ©ulow bent. Die deed óók gedenkschriften het licht zien. Maar beste vriend, ga nu niet op den leeftijd' van 50 jaar mémoires schrijven. Dan ben je daar nog veel te jong voor. Dat doet men pas als men heel oud is, in den tijd dat men tegen elkander zegt: „weet je nog wel?" Peter: Dank je voor je goeden raad. Maar om terug te komen op hetgeen ik je vertellen zou. Je moet dan weten, dat ik mijn schooljaren gebruikt heto niet zoo zeer om te leeren, maar om eens flink pret te maken. Wim: Wel, wel, dat was in mijn tijd anders. Wat moesten we toen leeren. Men zegt weieens, dat nu het onderwijs overladen is. Maar het lijkt er niet naar, wat wij zooal voor huiswerk op kregen. We moesten heele Fransche werkwoor den vervoegen, thema's en vertellingen maken, jaartallen bij-de-vleet leeren, sommen, algebra, meetkunde.... Peter: Kerel hou óp. Je zoudt me dol maken met die opsomming van wat jij in jou schooltijd zou ik zeggen, dat de schoolmeesters toen heel ozu ik zeggen, dat de schoolmeesters toen heel wat zwaarder taak hadden dan nu. Wim: En dan heb ik je nog niet eens alles verteld. We moesten óók opstellen maken, land kaartjes teekenen eh schoonschrijven, waaronder dan was begrepen rondschrift en het maken van blokletters en een heele boel meer Peter: Jongen, jongen... Goed dat het in mijn tijd al een beetje an'ders werd. Toen begon men al in de kranten te schrijven over overlading van het onderwijs, er waren er al, die er tegen waren dat de kinderen huiswerk moesten maken. De meesters dachten dat gaat goed, waarom ons zoo druk maken en ze begonnen het een beetje er van 'te nemen. Ook de vacanties werden wat langer. Wim: Van vacanties gesproken. Opdat het reeds geleerde er niet uit zou gaan, kregen we ook nog vacantiewerk mede. Om je de waarhei'd te zeggen, eigenlijk deden we daar niet veel aan. Zoo tegen het einde der vacantie gingen we het vlug afroffelen. Peter: Al leerden-wij dan niet zooveel, toch ik verzeker je, ik was de „knapste jongen" van de klas. Wim: Ja, zeker in het kattekwaad uithalen. Daar kan je ook „knap" in zijn. Daartoe toe hoort „knapheid". Dat is niet ieder gegeven. Peter: Met jou kan ik praten. Je begrijpt me dadelijk, je doorziet me aanstonds. Mijn medie- klasgenooten stonden vaak versteld over de bru tale dingen, die ik soms uithaalde. Wim: Ja, ja, je kan er nu óók nog wat mede. Peter: Driemaal hebben ze op het punt ge staan me van school weg te sturen wegens mijn „knapheid". Maar, zoover is het echter toch nooit gekomen. Wim: Je bent toch maar een boffer! Peter: Ja, dat ben ik altijd geweest. Om op mijn onderwijzers terug te komen, kwaad waren ze niet, maar dat ze niet erg op me gesteld waren, kun je begrijpen. En nu een van de staal tjes van mijn optre'den als schooljongen. Luister goed. Wim: Goed luisteren doe ik altijd al zit ik ook in het achterste gedeelte van de kerk, de dominee hoor ik toch altijd. Peter: Het is twee uur.... Wim: Het was twee uur, nu is het al lang over vieren. Peter: Nu goed dan, het was twee uur. De meester had net met zijn stok, (niet op den rug van een jongen, want dat mocht toen niet, even min als nu), maar op de bank geslagen, ten teeken dat het stil moest zijn. Nog eenig ge schuifel en het was zóó stil, dat men wel een speld kon hooren vallen. Het touw waarmede de kaart van Nederland was vastgebonden, werd losgemaakt en even later ontvouwde zich voor onze oogen de kaart van ons land. Wim: Je gaat plechtig praten! Peter: Stil nou. We hadden plaatsen uit ons hoofd moeten leeren en die moesten we nu aan wijzen. Ik had den vorigen avond niets geleerd en hoopte dat ik er maar door heen rollen zou. Nadat een paar maal kameraden van me voor de klas waren geweest om plaatsen op de kaart aan te wijzen, was het mijn beurt. Ik moest een klein plaatsje aanwijzen. Maar wat te doen. Ik wist het plaatsje niet te vinden. Goede raad was duur. Ik wijs met de kaartstok een verdacht kaal plekje op meesters achter hoofd aan en de kinderen begonnen te schateren van. het lachen. Natuurlijk kreeg ik een flink standje en bo vendien nog strafwerk mee naar huis. Wim: Natuurlijk, dat laat zich denken. Als wij in onzen tijd zóóiets uitgehaald hadden, had den we op zijn minst duizend strafregels moeten maken en verder een paar Fransche werkwoor den vervoegen. Maar ik zie wel, een heilig boon tje ben je allerminst geweest. Peter: Ik kan je nog meer vertellen. Op een anderen keer, op een middag, gaf meester weder het sein dat er stilte moest zijn. Maar de stilte kwam er maar niet. Hoewel meester herhaalde lijk met zijn stok op de bank sloeg, baatte het niet. Het bleef onrustig in de klas. Voor de klas was een klein podium met een tafel en een stoel. Dat was meesters plekje, Pre- cies om drie uur, als het eindelyk een 'beetje rustig was geworden, klinkt er in de klas mu ziek. Het leek wel of er een speeldoos bezig was. De kinderen barstten allen in lachen uit en de meester sprong op.... Wim: Wel, wel, kon die meester zoo goed „springen". Dat kunnen ze tegenwoordig niet zoo goed meer. Peter: Ja, hij sprong op. Met een barsche stem vroeg hij. „Wie doet dat.'' Er volgde geen antwoord. De goede man zag aan mijn gezicht, dat ik er meer van wist. Hij „vloog" naar me toe. „Waar doe je dat mede" vroeg hij. „Geef dat 'ding op." „Meester", zeide ik, ik neb niets, kijk maar." Hij doorsnuffelde mijn bank en lade, maar vond niets. Hij voegde me toe: „Ik wil het niet meer hooren, begrepen?" En daarmede was het uit. Wim: Je wist dus zóó aardig den dans te ont springen. Peter: Nu het gevolg. Het was vier uur ge worden. We zouden naar huis gaan. De meester wilde juist het sein tot ophouden en het opber gen van de boeken geven, toen weer muziek werd gehoord. Het gelach nam nu geen einde. Alle kinderen sprongen op en omringden meester, die er nu niets meer van begreep. Daarna namen een paar kinderen tafel en stoel van het podium en licht ten het houten gevaarte op. En wat gebeurde er? Wim: Daar toen ik nieuwsgierig naar. Peter: Er onder vandaan werd een klokje met speelwerk gehaald, dat triomfantelijk meester werd getoond. Meester was zóó verbaasd, dat hij ons niet strafte, lachfte en alléén dreigend den vinger opstak. Hij was verstandig genoeg het geheele geval maar als een grapje op te nemen. Wim: Dat was zeker verstandig van den goeden man. Maar het was toch een waagstuk van jelui om dat speelklokje mede te nemen en het heimelijk onder het podium te zetten. Peter: We hadden het „hoofd" in het complot genomen. Deze had voor één keer góéd gevon den, dat we het grapje uithaalden. Hij had er zelf pret in gehad. Ik zou je nog veel meer kunnen vertellen uit mijn schooljaren. Maar dat bewaar ik voor mijn ,boek". Wim: Dat is jammer, dan moet ik nog zoo lang wachten eer dat ik het hoor. Peter: Daar is nu eenmaal niets aan te doen. Vertel ik nu alles dan worden mijn „mémoires" een strop voor den uitgever; dan worden ze, wat men vroeger noemde „winkeldochters", dan koopt niemand ze. En dan doe ik me zelf nadeel. Dan krijg ik maar heel weinig van de opbrengst. Wim: Je bent een goed zakenman. Je zaken zullen je geen windeieren opleveren. Peter: In de 7 jaar, dat ik op school ben ge weest heb ik weinig „geleerd" en veel „katte kwaad" uitgehaald. Wim: Toch ben je niet ongeleerd. Bewijs, dat als er een goede kop op is", je wel vooruit komen kan en dat zonder de „schoolwijsheid" je ook wel eens in de wereld er komen kan, waar mede ik echter nog niet zeggen wil, dat allen Hieromtrent heeft men in de jaren 1917—21 aan het Deensche proefstation voor zaadcontröle een onderzoek ingesteld, door 100 zaden van 34 verschillende onkruiden in doosjes van koper draad in stalmest te bewaren, 't Resultaat was, dat de kiemkracht zeer verminderde door de warmte en vochtigheid en de scheikundige sa menstelling van het vocht. Anders dus, dan vaak is beweerd, dat ook na verblijf in de mestvaalt de onkruidzaden zeer kiemkrachtig zouden blijven. Echter toonden 'n paar monsters, die boven in de vaalt betrekkelijk droog hadden gelegen, nog vrij wat kiemkracht. Daarom werden de proeven in de jaren 1923—'27 herhaald, en daarbij bleek, dat van zaden op een halven meter diepte slechts één op de 100 na 2 maanden nog kiemde. De zaden boven in de vaalt vertoonden na een paar weken zelfs nog een ietwat hoogere kiemkracht, maar die was na een paar maanden voor 80 pro cent verdwenen. Hieruit volgt, dat men afval, waarin onkruidzaden zitten, niet boven op den mesthoop moet gooien en laten liggen. De Vergelingsziekte. Men hoorde de laatste jaren van de Zeeuwsche ziekte bij bieten, zoo geheeten, omdat ze bijna al leen in Zeeland voorkwam. Zjj openbaarde zich in geelkleuring;, welke echter verschillend ka rakter vertoonde, n.l. geringe geelkleuring, effen geel worden van het blad, marmering der bla deren, of groote, gele vlekken. Typisch is, dat tus schen de groote, gele plekken bladmoes groene strooken bleven. De „Vergelingsziekte" is niet alleen schadelijk door vermindering van loof- en bieten opbrengst, maar ook het suikergehalte der bieten wordt er sterk door gedrukt. Bij onderzoek te Groningen bleek een gezond gewas 6600 K.G. suiker op te leveren, een ziek gewas slechts 4400 K.G., dus maar twee derden. Men tracht de ziekteoorzaak of -oorzaken op te sporen, en is thans geneigd de beschreven ziekte der voeder bieten te rekenen tot den kring der „ontginnings- ziekten". Waarschijnlijk is de Vergelingsziekte ook te bestrijden met kopersulfaat. Kippenhokken. Bij het maken van een kippenhok geeft men in 't algemeen zooveel mogelijk den voorkant de richting naar het Zuiden. Na tal van proeven ge nomen te hebben, schijnt een Amerikaansche fokker beter ervaring te hebben opgedaan met een hok dat van 't Noorden naar 't Zuiden loopt, en waarvan de vensters naar 't Oosten en Wes ten opengaan. Als een der voornaamste voordee- len daarvan wijst hij erop, dat hennen en kui kens in de vroegte en 's avonds de zon krijgen, terwijl zij 's middags, wat voor het warme jaar getijde van belang is, in de schaduw zitten. Ook beweert hij, dat de temperatuur over 't geheel meer gelijkmatig is, en 's nachts niet zoo aan merkelijk daalt, zooals in de vroeger gebruikte hokken, wat dikwijls aanleiding gaf tot ziekten. Het buitengewone succes van Francis Baird als detective, heb ik altijd meer toegeschreven aan haar bijzondere persoonlijkheid dan aan be paalde vakbekwaamheden. Aan vermommingen en zoo deed ze niet; ze gaf het voorbeeld van" jou moeien volgen. Want, er de voorkeur aan om in haar eigen mooie ja den één loopt het mede, den ander valt het ^ponnetjes te verschijnen. Zij zocht gewoonlijk de tegen. Regel moet zijn „op school goed leeren," Peter: Je zult wellicht denken, dat ik er spijt van heb, dat ik op school zoo'n kwajongen was. Och neen, heelemaal niet. Want ik heb veel pret op school gehad. Mijn schooljaren hou ik steeds in aangename herinnering. Wim: Je bent en (blijft een eenige, een origi- neele kerel. Kom, mijn thee is op, moeder de vrouw wacht me. Het is etenstijd. Ze is een vrouw van de klok. Tot ziens amice. Nadruk Verboden. In Kunstmest verbouwde Groenten. In ons laatste artikel hebben wij betoogd, dat kunstmest een gewenschte, en in vele gevallen noodzakelijke aanvulling is van den natuurlijken mest. En we weten nu al bij ondervinding, dat 't gebruik van kunstmest ook in den tuinbouw den cogst belangrijk en met voordeel verhoogen kan. Maar wat we nog wel eens als bedenking kunnen hooren, is: dat de kwaliteit van in kunstmest verbouwde groenten slechter zou zijn dan die, ge teeld in stalmest, beer of compost. Hetzelfde be weerde men een kwarteeuw geleden vrij algemeen en kon men ook vernemen van de zijde der con servenfabrikanten, die zich met de nieuwe wijze van bemesting verre van ingenomen toonden. Anderen, die al eenige ervaringen hadden, be streden ten zeerste die beweringen, en zoo ston den de meeningen tegenover elkander, en bleven velen nog aan dat vooroordeel en die vrees vast houden. 't Ging hiermee als met de vroeger ge hoorde bewering in den landbouw, dat kunstmest wel meer hooi gaf, maar ook lichter hooi. En aan dat praatje werd eerst voor goed het zwijgen op gelegd, nadat de heer S. Koenen, Rijkslandbouw- leeraar voor Overijsel, in vereeniging met het Proefstation te Wageningen, het bewijs had ge leverd, op grond van cijfers, dat die meening, door vele landbouwers verkondigd, beslist onjuist was. Ook hier moest hetzelfde geschieden. Toen de stemmen tegen kunstmestgebruik in den tuin bouw in Duitschland opgingen, besloten verschil lende belanghebbenden en belangstellenden een groote proefneming op touw te zetten, om aan te toonen, dat groenten in kunstmest geteeld, voor de inmakerij even geschikt zijn als die in natuur- mest verbouwd. Er zou een z.g. „Dauerwaaren- prüfung", dat is: een onderzoek van de ver duurzaamde groenten plaats hebben. Verschil lende onderzoekingen hadden plaats in de jaren 19061909 te Brunswijk. Voor ons ligt het ver slag van het derde onderzoek in de „Conserven- Zeitung", No. 4 van 22 Januari 1909. Het heeft nu nog zijn volle beteekenis, en 't kan daarom ook nu nog zijn nut hebben er onzen lezers den hoofdinhoud van mee te deelen. 't Onderzoek ging aldus toe. In den loop van het jaar werden onder nauwkeurig toezicht een partij groenten of vruchten geoogst van de verschillend bemeste perceelen der proefvelden. Deze werden dan door eerste deskundigen in bussen of flesschen inge maakt, en later kwamen de juryleden bijeen, om een nauwkeurig onderzoek naar de kwaliteit van het geconserveerde in te stellen. Levenskracht van Onkruidzaden. Onkruidzaden, in voedermeel voorkomende, kunnen een taai leven hebben, en zelfs nog kiem krachtig zijn, als ze het darmkanaal van 't vee gepasseerd zijn. Maar hoe staat het met onkruid- zadea in den stalmest? zaak eerst met haar hersens uit en stapte dan naar binnen om doodkalm den verdachte zijn mis daad voor de voeten te werpen. In haar deducties was ze zeer zonderling. Ze weigerde dikwijls, om zich op de hoogte te stellen van de drijfveeren van een misdaad. Zij had een speciaal vooroordeel tegen wat zij noemde het zelfbedrog van ooggetui gen. Het was door dit vooroordeel, dat zij klaar heid bracht in het geval van de Millard-diaman- ten en de diefstal in het Britsche onder-secreta riaat van Koloniën. En in het bijzonder was het daardoor, dat zij licht kon brengen in het geval van den dollen hond van Mount Joy, een geschie denis, die begon, door een toevallig aan tafel uit gesproken woord. Wij dineerden met zijn beiden in den daktuin van 't Bellevue Stratford Hotel in Philadelphia, Het was er zoo gezellig als men zich maar denken kon, maar ik was niet erg in de steming. Het hin derde mij, dat het zoo vredig was hier, want ik was de eerste verslaggever van de Philadelphia Globe Express en in 'n vredige atmosfeer voelt een eerste verslaggever zich nu eenmaal niet lek ker. „Is er iets, Sam? vroeg ze Er is dat er niets is", antwoordde ik. „Het is nu Vrijdag en we hebben nog niet één behoor lijk bericht in de krant gehad. Moet je het laatste nummer eens 'zien!" Ik haalde een gekreukeld exemplaar van de Globe uit mijn zak en gaf het haar. „Niet een bericht waar wat inzat. Als je er een tip voor me uit weet te halen, betaal ik de volgende week het diner!" Aangenomen!" riep ze en vouwde de krant open. „Ik lees nooit kranten, omdat ik feiten noodig heb en geen fantasie, maar om jou een plezier te doen, zal ik van mijn stelregel afwijken. „Haar oogen vlogen door de kolommen. „Luister hier maar eens naar" commandeerde zij en begon meteen te lezen: LANCASTER, Pa., 6 Juni. Henry Drumbaugh, een van de rijkste farmers in de buurt van Mount Joy, is heden door zijn lievelingshond doodgebe ten. Toen Drumbaugh vroeg in den morgen be neden kwam, vloog de hond uit de keuken, waar hij 's nachts verblijf houdt, de hall binnen en beet den eigenaar zoo verschrikkelijk in de keel, dat hij bijna oogenblikkelijk stierf. Horace Bechtel, Brumbaugh's neef en erfge naam, schoot onmiddellijk den hond dood. Het afschuwelijke van het geval is, dat de bejaarde moeder van het slachtoffer ooggetuige van het gebeurde was. De hond is altijd mak geweest en heeft nooit sporen van dolheid vertoond. Een ongewoon en schokkend voorval", gaf ik toe, „maar waarin zit nou de sensatie? Ze keek me aan en lachte. „Ik geloof waarach tig, dat je nog dommer bent dan de politie. Ver borgen in vijftien regels druks ligt daar voor je, waarnaar je zoo verschrikkelijk aan het zoeken was. Maar je ziet het niet! Wat bedoel je eigenlijk?" vroeg ik verbaasd. Hier is sprake van een moord!" zei Francis op haar rustigen toon. Een moord? Francis, ben je mal geworden?" Ik was nooit beter bij mijn positieven dan op het oogenblik. Maar de hond heeft het gedaan." Nauwkeurig zijn jongen! Het bericht zegt, dat de hond het gedaan heeft." Maar de moder van den man stond er zelf bij! Je wou me toch niet wijsmaken dat zij hem vermoord heeft?" Waarschijnlijk deed zij het niet. Ik ben nooit van tevoren vap iemands onschuld over tuigd. Maar zij deed het vermoedelijk niet. Ze zag toch, dat de hond het deed!, Daar heb je het Sam. Luister naar mij. Het is een groote fout, door de meeste rechters gedaan, om de meest vertrouwenwekkende ooggetuigen die van reserve te aanvaarden. Bij wijze van logica wordt het getuigenbewijs gebouwd op ontoerei kende zintuigen als de oogen. Ik spreek altijd van het zelfbedrog der ooggetuigen." Jij wilt dus zeggen. Ik wil zeggen, dat Henry Drumbaugh ver moord is. Ik ga verder en zeg, dat zeker als zijn moeder het niet deed, mijn overtuiging, dat het een moord is, ongeschokt is en zal kunnen wor den bewezen. In het andere geval zag ik ons vol gend diner hier betalen." Hoe gauw denk je achter de waarheid te kunnen komen?" vroeg ik. Vroeg genoeg om den volgenden Vrijdag het diner te betalen als mijn vermogen onjuist blijkt. Neem je spoorboekje, telefoneer naar je krant en we vertrekken vanavond nog!" Nadat wij overnacht hadden in Columbia, kwa men wij na een mooie autorit bij de Brumbaugh- farm. Temidden van de welonderhouden velden lag een nette woning van rood baksteen. Maar tot mijn groote verbazing liet Francis de auto een eind van het gebouw stoppen en zonder een woord ter verklaring liep ze dwars door de akkers naar een boschje in de verte. Zij bleef een half uur weg en toen zij terug keerde, zag ik, dat zij vol schrammen zat Ben je nou zelf bezig een mysterie in elkaar te zetten? vroeg ik. Neen, zei ze, „ik heb enkel den eersten stap gedaan om het mysterie van den moord op te lossen." Wil je me niet vertellen waarnaar je ge zocht hebt?' Ik zocht naar een graf." Een graf? En de chauffeur vertelde me, dat de begrafenis mol-gen zou plaats vinden.' Niettemin is er eergisteren ook al een be- grafénis geweest." Is dat alles wat je te vertellen hebt?" Op het oogenblik wel. In ieder geval heb ik gevonden wat ik zocht." Wij reden verder zonder te spreken, want het was mij van vroegere expedities bekend, dat Fran cis er niet van hield, om op vragen te antwoor den. voor ze het probleem had opgelost. Toen wij aanklopten deed een jongen van een jaar of twintig ons de deur open. Hij zag er door een leven van hard werken wat lomp en onbe houwen, maar heelemaal niet ongunstig uit. Francis liet haar prettigste glimlach zien. Bent U meneer Bechtel?" vroeg ze. Neen, antwoordde hij met boersche «kort heid, „ik ben de andere neef. Ik heet Harry Brubaker". Ik wou eens met je praten. Ben je hier al lang?" Ja ik werk hier al drie jaar." Zoo, meneer Brubaker, ik ben van de politie." Ik verbeelde mij, dat hij verbleekte. Er was een oogenblik stilte. Wees niet bang," zei Francis opgewekt, toen zij voldoende kennis had genomen van deze tee- kens. „Er moeten enkel nog een paar formaliteiten worden vervuld voor de begrafenis kan plaats hebben." O, maar, juffrouw, de lijkschouwer is hier gisteren al geweest!" Natuurlijk, maar er moeten toch nog enkele dingen opgehelderd worden. Zou U zoo vriende lijk willen zijn op een paar vragen te antwoor den?" Tot onze verbazing merkten we, dat het bericht, wat de feiten betreft, volkomen correct was. De farmer was naar beneden gegaan om de deuren te openen, zooals hij eiken morgen gewoon was te doen. Juist achter hem was zijn moeder de trap afgekomen, een vrouw wier buitengewone lichaamszwakte haar al boven alle verdenking plaatste. De hond was zonder eenige waarschu wing uit de keuken komen rennen en binnen drie minuten was alles gebeurd. De eenige be woners van het huis ten tijde van het ongeluk waren naar het bleek Drumbaugh, zijn moeder en de beide neven Bechtel en Brubaker. Waar was U oip het oogenblik, dat het ge beurde?" Boven op mijn zolderkamertje. Ze hadden me net geroepen." Drumbaugh was zeker wel een lastige baas met het werk en zoo, is het niet?" vroeg Francis schijnbaar zonder verband. Brubacker schudde zijn hoofd. Integendeel, hij was veel te goed." Voor U?" In ieder geval voor zijn neef Horace." Het verbaast mij zeer," verklaarde Francis. Verbaasd? Waarom? Hij had alles voor hem over, maar verder voor niemand. Hij heeft hem toch ook naar de doktersschool te Philadelphia gestuurd en liet mij alleen voor alle werk op draaien!" Maar meneer Bechtel was natuurlijk ook aardig voor hem?" Er kwam een donkere trek op het gezicht van den jongen, zijn oogen flikkerden, maar hij zweeg. „Toe nou", hield Francis vol, „hij was toch aar dig, niet? Het gezicht van Brubaker onderging een groote verandering, het ging plotseling in haat over," Ik wil over niets praten", zei hij, „Norace Bechtel is een nietsnut en ik haat hem". En toen sprong hij van ons vandaan en rende weg. Ik maakte een beweging of ik hem wilde volgen maar Francis, legde haar hand op mijn arm. „Je laat hem toch niet de beenen nemen?" riep ik opgewonden. „Hij is het! Hem moeten wij hebben. Zie je de situatie dan niet duidelijk? Horace was de lieveling. Het testament zou waarschijnlijk in zijn voordeel ver anderd worden en. „Hij kan niet ver weg komen", stelde Francis mij gerust. „En we moeten terug naar huis." Daar aangekomen bevestigde het oude vrouwtje, de vrouw van den farmer de feiten, zooals ze in de kranten vermeld stonden. Ik geloofde nu zeker dat Francis Baird het dezen keer mis zou hebben. „Bent U zeker", vroeg Francis, dat de hond van tevoren geen enkel verschijnsel van dolheid heeft getoond?" De oude vrouw was er zeker van. „Uw man kwam juist de trap af?" De vrouw knikte. „Hij stónd nog op de laatste tree van de trap, toen de afschuwelijke hond hem aanviel „Bent U er zeker van, dat het uw eigen hond was?" Terwijl Francis deze vraag stelde, verraadde een licht gekraak achter de rug van de vrouw, dat er in het vertrek daarnaast ook iemand was, die be lang stelde in het onderhoud. „Natuurlijk ben ik daar zeker van", antwoordde de vrouw. „Waar door?" „Ik zag hem voor mijn eigen oogen." Zij huiverde. „Hij was geen twee meter van mij af. '„Was hij dol?" „Hij schuimbekte verschrikkelijk. Een vlok schuim was in zijn nek terechtgekomen, net tusschen zijn ooren. Ik zag het wit duidelijk op zijn zwarte huid." „O, maar het was misschien een witte vlok in zijn haar!" „Ik geloof, dat ik een hond, die van jongsaf in mijn huis is geweest toch wel zal kennen!", zei ze verontwaardigd. „Onze hond had daar geen witte vlek." Ik dacht dat het onderhoud was afgeloopen en v/ilde heengaan toen Francis zich plotseling om draaide en met haar volle gewicht tegen de keu kendeur aanbonsde. Een luid gekraak, een revol verschot! Ik schoot haar te hulp. Maar voor ik iets kon doen zag ik reeds dat zij een man de handboeien aandeed. „Wat willen jullie van me", schreeuwde de ge vangene. „Ik ben van de politie", zei Francis rustig, „en dit beteekent dat je gearresteerd bent wegens moord op Henry Drumbraugh." „Jullie idioten", schreeuwde hen, „ik was zijn erfgenaam, ik had zijn geld niet noodig, want hij had me net 500 dollars gegeven, de schuldbeken tenis ervan kun je nog vinden". „Je oom", zei Francis onverstoord, „was van plan zijn testament te veranderen." Ik wist dat dit niets anders dan een gissing was. „Ik heb het niet gedaan", jammerde de geboeide, „de hond deed het". „Honden worden om dezen tijd van het jaar niet dol. Jij hebt de bacteriën meegebracht van school en ze hem ingespoten". „Zijn eigen hond deed het". „Nee" verbeterde Francis", niet zijn eigen hond. Zijn hond had geen witte vlek tusschen de ooren. Je nam een ander, en de hond van je oom schoot je van tevoren dood en begroef hem ginds bij het boschje. Zijn graf heb ik ge zien. Horace deed nog een laatste poging. „Ik was nog in bed". „En wie heeft dan de voordeur geopend?" zei Francis. „Sam hou jij een oogje op hem, ter wijl ik zijn tante het afschuwelijke vertel en Brubaker opspoor om hem naar de stad te stu ren om een politieauto. Ik denk niet, dat het een onpleizierige boodschap voor hem zal zijn. En onze weddenschap heb ik zeker wel gewon nen, hè?" Dat had e. Het diner kon er ook nu wel af, want zoo'n geheimzinnige moordaffaire was in maanden niet ir, de krant geweest. En ik kreeg een flinke opslag. (Nadruk verboden). VAN BEROEMDE COMPONISTEN. Het was bekend, dat Mahler nooit de zaal uit ging terwijl er repetities werden gehouden. Maar ééns op een keer gaf hij opeens den dirigeerstok aan zijn assistent en zeide: „Ik zal een uur lang moeten weg blijven." Toen hij na een uur terugkwam gaf hij de volgende opheldering: „Het spijt me, maar ik moest even weg om te trouwen." Millöcker kreeg eens een invitatie: „Toe, kom Zondagmiddag bij ons eten. Mijn vrouw en doch ter zullen wat muziek maken voor U van 12 tot 1, en dan zullen wij middagmalen." Millöcker schreef terug: „Dank voor de invitatie. Ik zal precies om 1 uur bij U zijn." Billroth en Brahms waren een sonate aan 't spelen en opeens riep Billorth uit: „Zeg, je piano spel is zóó hard, dat ik mijn viool niet kan hooren." Brahms, met ware furie en vuur doorspelend, antwoordde: „Daar moest je blij om zijn!" In een achterbuurt moest een moeder twee kin deren alleen thuislaten. Toen zij terugkwam, lag de kleine tweejarige in het bed en sliep. Heb je hem goed in slaap gekregen? vroeg de moeder. Eén pats op zijn bakkes was genoeg. „Zie die klok eens, moeder!" „Ja liefje, wat is er met die klok?" „Die moet toch wel een hoop plezier hebben want hij kwispelt al maar met zijn staart!" Oude Jeoev „Superior' Eerste kwaliteit Wales-Antrhaciet Afm. 20 30 f 3.40 „BRITISH HOLLAND" 30 45 f 3.40 Prima kwaliteit Walfcs-Anthraciet Afm. 20 30 f 2.80 30 45 f 2.90 Eerste kwaliteit Belgische Anthraciet Afm. 20130 f 2.40 30|50 f 2.50

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 5