GARAGE K. A. DEKKER
ADVERTEERT IN DIT BLAD,
LIPPIT'sKOLENHANDEL
Luxe Automobiel-Verhuurinrichting
Het BEoemendaalsch Weekblad
Gesprek tusschen Wim
en Peter,
De doüe hond.
Uit de Land- en Tuin bouw
wereld.
Korte Kleverlaan 5, Bloemendaal.
TELEFOON 22927.
Zeilweg 314 HAARLEM (Post OVERVEEN) Telefoon 15739
Hoofdagentschap Haarlem van de British Holland Goal Gompany (ï.V.
Zomerprijzen voor de maand Juni.
Alles per H.L. franco in Uw bergplaats;
Kwaliteit gegarandeerd,
Peter: Zoo, Wim, zit je weer op je een
zamen wachtpost. Het is wel merkwaardig, dat
we elkaar altijd zoo ongeveer op dezen tijd ont
moeten.
Wim: Ja, wat zal ik je zeggen. In het middag
uur drink ik graag een kopje thee. Mijn vrouw
beweert altijd, dat het zoo goed voor me is,
Peter: Ja, het is beter dan een bittertje te ge
bruiken. Al die alcohol, wat heb je er aan?
Wim: Zeg, hou jij nu maar je mond. Vorige
week heb je wel drie cocktails gebruikt. Maar
kom, zet je. Nuttig een glas kwast, laat het je
smaken.
Peter: Eerlijk gezegd, zoo onder ons, daar -had
ik juist trek in. Met die warmte knap je er nog
eens van op.
Wim: Van opknappen gesproken. Een nieuwe
haring smaakt óók goed. Ik weet hier in Bloe-
mendaal een uitstekend adres voor je, waar je
ze prima kunt krijgen.
Peter: Je zoudt me nog meer dorst doen krij
gen. Kom laat me eens drinken. Hè, daar be
kom je.van. Maar, vóórdat ik het vergeet, had
ik je niet beloofd eens iets uit mijn schooljaren
te vertellen?
Wim: Ja, daar zeg je zoo iets, dat is waar ook.
Komaan, laat me eens hooren.
Peter: Wat ik je zeggen zal, zou óók een
plaats kunnen vinden in mijn boek „Levens
ervaring" dat ik op mijn 50e jaar ga schrijven.
Wim: Je denkt zeker dat je Von ©ulow bent.
Die deed óók gedenkschriften het licht zien.
Maar beste vriend, ga nu niet op den leeftijd'
van 50 jaar mémoires schrijven. Dan ben je daar
nog veel te jong voor. Dat doet men pas als men
heel oud is, in den tijd dat men tegen elkander
zegt: „weet je nog wel?"
Peter: Dank je voor je goeden raad.
Maar om terug te komen op hetgeen ik je
vertellen zou. Je moet dan weten, dat ik mijn
schooljaren gebruikt heto niet zoo zeer om te
leeren, maar om eens flink pret te maken.
Wim: Wel, wel, dat was in mijn tijd anders.
Wat moesten we toen leeren. Men zegt weieens,
dat nu het onderwijs overladen is. Maar het lijkt
er niet naar, wat wij zooal voor huiswerk op
kregen. We moesten heele Fransche werkwoor
den vervoegen, thema's en vertellingen maken,
jaartallen bij-de-vleet leeren, sommen, algebra,
meetkunde....
Peter: Kerel hou óp. Je zoudt me dol maken
met die opsomming van wat jij in jou schooltijd
zou ik zeggen, dat de schoolmeesters toen heel
ozu ik zeggen, dat de schoolmeesters toen heel
wat zwaarder taak hadden dan nu.
Wim: En dan heb ik je nog niet eens alles
verteld. We moesten óók opstellen maken, land
kaartjes teekenen eh schoonschrijven, waaronder
dan was begrepen rondschrift en het maken van
blokletters en een heele boel meer
Peter: Jongen, jongen... Goed dat het in mijn
tijd al een beetje an'ders werd. Toen begon men
al in de kranten te schrijven over overlading
van het onderwijs, er waren er al, die er tegen
waren dat de kinderen huiswerk moesten maken.
De meesters dachten dat gaat goed, waarom ons
zoo druk maken en ze begonnen het een beetje
er van 'te nemen. Ook de vacanties werden wat
langer.
Wim: Van vacanties gesproken. Opdat het
reeds geleerde er niet uit zou gaan, kregen we
ook nog vacantiewerk mede. Om je de waarhei'd
te zeggen, eigenlijk deden we daar niet veel aan.
Zoo tegen het einde der vacantie gingen we
het vlug afroffelen.
Peter: Al leerden-wij dan niet zooveel, toch
ik verzeker je, ik was de „knapste jongen" van
de klas.
Wim: Ja, zeker in het kattekwaad uithalen.
Daar kan je ook „knap" in zijn. Daartoe toe
hoort „knapheid". Dat is niet ieder gegeven.
Peter: Met jou kan ik praten. Je begrijpt me
dadelijk, je doorziet me aanstonds. Mijn medie-
klasgenooten stonden vaak versteld over de bru
tale dingen, die ik soms uithaalde.
Wim: Ja, ja, je kan er nu óók nog wat mede.
Peter: Driemaal hebben ze op het punt ge
staan me van school weg te sturen wegens mijn
„knapheid". Maar, zoover is het echter toch
nooit gekomen.
Wim: Je bent toch maar een boffer!
Peter: Ja, dat ben ik altijd geweest. Om op
mijn onderwijzers terug te komen, kwaad waren
ze niet, maar dat ze niet erg op me gesteld
waren, kun je begrijpen. En nu een van de staal
tjes van mijn optre'den als schooljongen. Luister
goed.
Wim: Goed luisteren doe ik altijd al zit ik
ook in het achterste gedeelte van de kerk, de
dominee hoor ik toch altijd.
Peter: Het is twee uur....
Wim: Het was twee uur, nu is het al lang
over vieren.
Peter: Nu goed dan, het was twee uur. De
meester had net met zijn stok, (niet op den rug
van een jongen, want dat mocht toen niet, even
min als nu), maar op de bank geslagen, ten
teeken dat het stil moest zijn. Nog eenig ge
schuifel en het was zóó stil, dat men wel een
speld kon hooren vallen.
Het touw waarmede de kaart van Nederland
was vastgebonden, werd losgemaakt en even
later ontvouwde zich voor onze oogen de kaart
van ons land.
Wim: Je gaat plechtig praten!
Peter: Stil nou. We hadden plaatsen uit ons
hoofd moeten leeren en die moesten we nu aan
wijzen. Ik had den vorigen avond niets geleerd
en hoopte dat ik er maar door heen rollen zou.
Nadat een paar maal kameraden van me voor de
klas waren geweest om plaatsen op de kaart
aan te wijzen, was het mijn beurt.
Ik moest een klein plaatsje aanwijzen. Maar
wat te doen. Ik wist het plaatsje niet te vinden.
Goede raad was duur. Ik wijs met de kaartstok
een verdacht kaal plekje op meesters achter
hoofd aan en de kinderen begonnen te schateren
van. het lachen.
Natuurlijk kreeg ik een flink standje en bo
vendien nog strafwerk mee naar huis.
Wim: Natuurlijk, dat laat zich denken. Als
wij in onzen tijd zóóiets uitgehaald hadden, had
den we op zijn minst duizend strafregels moeten
maken en verder een paar Fransche werkwoor
den vervoegen. Maar ik zie wel, een heilig boon
tje ben je allerminst geweest.
Peter: Ik kan je nog meer vertellen. Op een
anderen keer, op een middag, gaf meester weder
het sein dat er stilte moest zijn. Maar de stilte
kwam er maar niet. Hoewel meester herhaalde
lijk met zijn stok op de bank sloeg, baatte het
niet. Het bleef onrustig in de klas.
Voor de klas was een klein podium met een
tafel en een stoel. Dat was meesters plekje, Pre-
cies om drie uur, als het eindelyk een 'beetje
rustig was geworden, klinkt er in de klas mu
ziek. Het leek wel of er een speeldoos bezig
was. De kinderen barstten allen in lachen uit
en de meester sprong op....
Wim: Wel, wel, kon die meester zoo goed
„springen". Dat kunnen ze tegenwoordig niet
zoo goed meer.
Peter: Ja, hij sprong op. Met een barsche
stem vroeg hij. „Wie doet dat.'' Er volgde geen
antwoord. De goede man zag aan mijn gezicht,
dat ik er meer van wist. Hij „vloog" naar me
toe.
„Waar doe je dat mede" vroeg hij. „Geef dat
'ding op." „Meester", zeide ik, ik neb niets, kijk
maar." Hij doorsnuffelde mijn bank en lade,
maar vond niets. Hij voegde me toe: „Ik wil het
niet meer hooren, begrepen?" En daarmede was
het uit.
Wim: Je wist dus zóó aardig den dans te ont
springen.
Peter: Nu het gevolg. Het was vier uur ge
worden. We zouden naar huis gaan. De meester
wilde juist het sein tot ophouden en het opber
gen van de boeken geven, toen weer muziek werd
gehoord.
Het gelach nam nu geen einde. Alle kinderen
sprongen op en omringden meester, die er nu
niets meer van begreep. Daarna namen een paar
kinderen tafel en stoel van het podium en licht
ten het houten gevaarte op. En wat gebeurde
er?
Wim: Daar toen ik nieuwsgierig naar.
Peter: Er onder vandaan werd een klokje met
speelwerk gehaald, dat triomfantelijk meester
werd getoond. Meester was zóó verbaasd, dat hij
ons niet strafte, lachfte en alléén dreigend den
vinger opstak.
Hij was verstandig genoeg het geheele geval
maar als een grapje op te nemen.
Wim: Dat was zeker verstandig van den
goeden man. Maar het was toch een waagstuk
van jelui om dat speelklokje mede te nemen en
het heimelijk onder het podium te zetten.
Peter: We hadden het „hoofd" in het complot
genomen. Deze had voor één keer góéd gevon
den, dat we het grapje uithaalden. Hij had er
zelf pret in gehad.
Ik zou je nog veel meer kunnen vertellen uit
mijn schooljaren. Maar dat bewaar ik voor mijn
,boek".
Wim: Dat is jammer, dan moet ik nog zoo
lang wachten eer dat ik het hoor.
Peter: Daar is nu eenmaal niets aan te doen.
Vertel ik nu alles dan worden mijn „mémoires"
een strop voor den uitgever; dan worden ze, wat
men vroeger noemde „winkeldochters", dan
koopt niemand ze. En dan doe ik me zelf nadeel.
Dan krijg ik maar heel weinig van de opbrengst.
Wim: Je bent een goed zakenman. Je zaken
zullen je geen windeieren opleveren.
Peter: In de 7 jaar, dat ik op school ben ge
weest heb ik weinig „geleerd" en veel „katte
kwaad" uitgehaald.
Wim: Toch ben je niet ongeleerd. Bewijs, dat
als er een goede kop op is", je wel vooruit
komen kan en dat zonder de „schoolwijsheid" je
ook wel eens in de wereld er komen kan, waar
mede ik echter nog niet zeggen wil, dat allen
Hieromtrent heeft men in de jaren 1917—21
aan het Deensche proefstation voor zaadcontröle
een onderzoek ingesteld, door 100 zaden van 34
verschillende onkruiden in doosjes van koper
draad in stalmest te bewaren, 't Resultaat was,
dat de kiemkracht zeer verminderde door de
warmte en vochtigheid en de scheikundige sa
menstelling van het vocht. Anders dus, dan vaak
is beweerd, dat ook na verblijf in de mestvaalt de
onkruidzaden zeer kiemkrachtig zouden blijven.
Echter toonden 'n paar monsters, die boven in
de vaalt betrekkelijk droog hadden gelegen, nog
vrij wat kiemkracht. Daarom werden de proeven
in de jaren 1923—'27 herhaald, en daarbij bleek,
dat van zaden op een halven meter diepte slechts
één op de 100 na 2 maanden nog kiemde. De
zaden boven in de vaalt vertoonden na een paar
weken zelfs nog een ietwat hoogere kiemkracht,
maar die was na een paar maanden voor 80 pro
cent verdwenen. Hieruit volgt, dat men afval,
waarin onkruidzaden zitten, niet boven op den
mesthoop moet gooien en laten liggen.
De Vergelingsziekte.
Men hoorde de laatste jaren van de Zeeuwsche
ziekte bij bieten, zoo geheeten, omdat ze bijna al
leen in Zeeland voorkwam. Zjj openbaarde zich
in geelkleuring;, welke echter verschillend ka
rakter vertoonde, n.l. geringe geelkleuring, effen
geel worden van het blad, marmering der bla
deren, of groote, gele vlekken. Typisch is, dat tus
schen de groote, gele plekken bladmoes groene
strooken bleven. De „Vergelingsziekte" is niet
alleen schadelijk door vermindering van loof- en
bieten opbrengst, maar ook het suikergehalte der
bieten wordt er sterk door gedrukt. Bij onderzoek
te Groningen bleek een gezond gewas 6600 K.G.
suiker op te leveren, een ziek gewas slechts 4400
K.G., dus maar twee derden. Men tracht de
ziekteoorzaak of -oorzaken op te sporen, en is
thans geneigd de beschreven ziekte der voeder
bieten te rekenen tot den kring der „ontginnings-
ziekten". Waarschijnlijk is de Vergelingsziekte ook
te bestrijden met kopersulfaat.
Kippenhokken.
Bij het maken van een kippenhok geeft men in
't algemeen zooveel mogelijk den voorkant de
richting naar het Zuiden. Na tal van proeven ge
nomen te hebben, schijnt een Amerikaansche
fokker beter ervaring te hebben opgedaan met
een hok dat van 't Noorden naar 't Zuiden loopt,
en waarvan de vensters naar 't Oosten en Wes
ten opengaan. Als een der voornaamste voordee-
len daarvan wijst hij erop, dat hennen en kui
kens in de vroegte en 's avonds de zon krijgen,
terwijl zij 's middags, wat voor het warme jaar
getijde van belang is, in de schaduw zitten. Ook
beweert hij, dat de temperatuur over 't geheel
meer gelijkmatig is, en 's nachts niet zoo aan
merkelijk daalt, zooals in de vroeger gebruikte
hokken, wat dikwijls aanleiding gaf tot ziekten.
Het buitengewone succes van Francis Baird als
detective, heb ik altijd meer toegeschreven aan
haar bijzondere persoonlijkheid dan aan be
paalde vakbekwaamheden.
Aan vermommingen en zoo deed ze niet; ze gaf
het voorbeeld van" jou moeien volgen. Want, er de voorkeur aan om in haar eigen mooie ja
den één loopt het mede, den ander valt het ^ponnetjes te verschijnen. Zij zocht gewoonlijk de
tegen. Regel moet zijn „op school goed leeren,"
Peter: Je zult wellicht denken, dat ik er spijt
van heb, dat ik op school zoo'n kwajongen was.
Och neen, heelemaal niet. Want ik heb veel pret
op school gehad. Mijn schooljaren hou ik steeds
in aangename herinnering.
Wim: Je bent en (blijft een eenige, een origi-
neele kerel.
Kom, mijn thee is op, moeder de vrouw wacht
me. Het is etenstijd. Ze is een vrouw van de
klok. Tot ziens amice.
Nadruk Verboden.
In Kunstmest verbouwde Groenten.
In ons laatste artikel hebben wij betoogd, dat
kunstmest een gewenschte, en in vele gevallen
noodzakelijke aanvulling is van den natuurlijken
mest. En we weten nu al bij ondervinding, dat 't
gebruik van kunstmest ook in den tuinbouw den
cogst belangrijk en met voordeel verhoogen kan.
Maar wat we nog wel eens als bedenking kunnen
hooren, is: dat de kwaliteit van in kunstmest
verbouwde groenten slechter zou zijn dan die, ge
teeld in stalmest, beer of compost. Hetzelfde be
weerde men een kwarteeuw geleden vrij algemeen
en kon men ook vernemen van de zijde der con
servenfabrikanten, die zich met de nieuwe wijze
van bemesting verre van ingenomen toonden.
Anderen, die al eenige ervaringen hadden, be
streden ten zeerste die beweringen, en zoo ston
den de meeningen tegenover elkander, en bleven
velen nog aan dat vooroordeel en die vrees vast
houden. 't Ging hiermee als met de vroeger ge
hoorde bewering in den landbouw, dat kunstmest
wel meer hooi gaf, maar ook lichter hooi. En aan
dat praatje werd eerst voor goed het zwijgen op
gelegd, nadat de heer S. Koenen, Rijkslandbouw-
leeraar voor Overijsel, in vereeniging met het
Proefstation te Wageningen, het bewijs had ge
leverd, op grond van cijfers, dat die meening,
door vele landbouwers verkondigd, beslist onjuist
was. Ook hier moest hetzelfde geschieden. Toen
de stemmen tegen kunstmestgebruik in den tuin
bouw in Duitschland opgingen, besloten verschil
lende belanghebbenden en belangstellenden een
groote proefneming op touw te zetten, om aan te
toonen, dat groenten in kunstmest geteeld, voor
de inmakerij even geschikt zijn als die in natuur-
mest verbouwd. Er zou een z.g. „Dauerwaaren-
prüfung", dat is: een onderzoek van de ver
duurzaamde groenten plaats hebben. Verschil
lende onderzoekingen hadden plaats in de jaren
19061909 te Brunswijk. Voor ons ligt het ver
slag van het derde onderzoek in de „Conserven-
Zeitung", No. 4 van 22 Januari 1909. Het heeft
nu nog zijn volle beteekenis, en 't kan daarom
ook nu nog zijn nut hebben er onzen lezers den
hoofdinhoud van mee te deelen. 't Onderzoek
ging aldus toe. In den loop van het jaar werden
onder nauwkeurig toezicht een partij groenten of
vruchten geoogst van de verschillend bemeste
perceelen der proefvelden. Deze werden dan door
eerste deskundigen in bussen of flesschen inge
maakt, en later kwamen de juryleden bijeen,
om een nauwkeurig onderzoek naar de kwaliteit
van het geconserveerde in te stellen.
Levenskracht van Onkruidzaden.
Onkruidzaden, in voedermeel voorkomende,
kunnen een taai leven hebben, en zelfs nog kiem
krachtig zijn, als ze het darmkanaal van 't vee
gepasseerd zijn. Maar hoe staat het met onkruid-
zadea in den stalmest?
zaak eerst met haar hersens uit en stapte dan
naar binnen om doodkalm den verdachte zijn mis
daad voor de voeten te werpen. In haar deducties
was ze zeer zonderling. Ze weigerde dikwijls, om
zich op de hoogte te stellen van de drijfveeren van
een misdaad. Zij had een speciaal vooroordeel
tegen wat zij noemde het zelfbedrog van ooggetui
gen. Het was door dit vooroordeel, dat zij klaar
heid bracht in het geval van de Millard-diaman-
ten en de diefstal in het Britsche onder-secreta
riaat van Koloniën. En in het bijzonder was het
daardoor, dat zij licht kon brengen in het geval
van den dollen hond van Mount Joy, een geschie
denis, die begon, door een toevallig aan tafel uit
gesproken woord.
Wij dineerden met zijn beiden in den daktuin
van 't Bellevue Stratford Hotel in Philadelphia,
Het was er zoo gezellig als men zich maar denken
kon, maar ik was niet erg in de steming. Het hin
derde mij, dat het zoo vredig was hier, want ik
was de eerste verslaggever van de Philadelphia
Globe Express en in 'n vredige atmosfeer voelt
een eerste verslaggever zich nu eenmaal niet lek
ker. „Is er iets, Sam? vroeg ze
Er is dat er niets is", antwoordde ik. „Het
is nu Vrijdag en we hebben nog niet één behoor
lijk bericht in de krant gehad. Moet je het laatste
nummer eens 'zien!" Ik haalde een gekreukeld
exemplaar van de Globe uit mijn zak en gaf het
haar. „Niet een bericht waar wat inzat. Als je er
een tip voor me uit weet te halen, betaal ik de
volgende week het diner!"
Aangenomen!" riep ze en vouwde de krant
open. „Ik lees nooit kranten, omdat ik feiten
noodig heb en geen fantasie, maar om jou een
plezier te doen, zal ik van mijn stelregel afwijken.
„Haar oogen vlogen door de kolommen.
„Luister hier maar eens naar" commandeerde
zij en begon meteen te lezen:
LANCASTER, Pa., 6 Juni. Henry Drumbaugh,
een van de rijkste farmers in de buurt van Mount
Joy, is heden door zijn lievelingshond doodgebe
ten. Toen Drumbaugh vroeg in den morgen be
neden kwam, vloog de hond uit de keuken, waar
hij 's nachts verblijf houdt, de hall binnen en beet
den eigenaar zoo verschrikkelijk in de keel, dat hij
bijna oogenblikkelijk stierf.
Horace Bechtel, Brumbaugh's neef en erfge
naam, schoot onmiddellijk den hond dood. Het
afschuwelijke van het geval is, dat de bejaarde
moeder van het slachtoffer ooggetuige van het
gebeurde was. De hond is altijd mak geweest en
heeft nooit sporen van dolheid vertoond.
Een ongewoon en schokkend voorval", gaf ik
toe, „maar waarin zit nou de sensatie?
Ze keek me aan en lachte. „Ik geloof waarach
tig, dat je nog dommer bent dan de politie. Ver
borgen in vijftien regels druks ligt daar voor je,
waarnaar je zoo verschrikkelijk aan het zoeken
was. Maar je ziet het niet!
Wat bedoel je eigenlijk?" vroeg ik verbaasd.
Hier is sprake van een moord!" zei Francis op
haar rustigen toon.
Een moord? Francis, ben je mal geworden?"
Ik was nooit beter bij mijn positieven dan
op het oogenblik.
Maar de hond heeft het gedaan."
Nauwkeurig zijn jongen! Het bericht zegt,
dat de hond het gedaan heeft."
Maar de moder van den man stond er zelf
bij! Je wou me toch niet wijsmaken dat zij hem
vermoord heeft?"
Waarschijnlijk deed zij het niet. Ik ben
nooit van tevoren vap iemands onschuld over
tuigd. Maar zij deed het vermoedelijk niet.
Ze zag toch, dat de hond het deed!,
Daar heb je het Sam. Luister naar mij. Het is
een groote fout, door de meeste rechters gedaan,
om de meest vertrouwenwekkende ooggetuigen
die van reserve te aanvaarden. Bij wijze van logica
wordt het getuigenbewijs gebouwd op ontoerei
kende zintuigen als de oogen. Ik spreek altijd van
het zelfbedrog der ooggetuigen."
Jij wilt dus zeggen.
Ik wil zeggen, dat Henry Drumbaugh ver
moord is. Ik ga verder en zeg, dat zeker als zijn
moeder het niet deed, mijn overtuiging, dat het
een moord is, ongeschokt is en zal kunnen wor
den bewezen. In het andere geval zag ik ons vol
gend diner hier betalen."
Hoe gauw denk je achter de waarheid te
kunnen komen?" vroeg ik.
Vroeg genoeg om den volgenden Vrijdag het
diner te betalen als mijn vermogen onjuist blijkt.
Neem je spoorboekje, telefoneer naar je krant en
we vertrekken vanavond nog!"
Nadat wij overnacht hadden in Columbia, kwa
men wij na een mooie autorit bij de Brumbaugh-
farm. Temidden van de welonderhouden velden
lag een nette woning van rood baksteen. Maar tot
mijn groote verbazing liet Francis de auto een
eind van het gebouw stoppen en zonder een woord
ter verklaring liep ze dwars door de akkers naar
een boschje in de verte.
Zij bleef een half uur weg en toen zij terug
keerde, zag ik, dat zij vol schrammen zat
Ben je nou zelf bezig een mysterie in elkaar
te zetten? vroeg ik.
Neen, zei ze, „ik heb enkel den eersten stap
gedaan om het mysterie van den moord op te
lossen."
Wil je me niet vertellen waarnaar je ge
zocht hebt?'
Ik zocht naar een graf."
Een graf? En de chauffeur vertelde me, dat
de begrafenis mol-gen zou plaats vinden.'
Niettemin is er eergisteren ook al een be-
grafénis geweest."
Is dat alles wat je te vertellen hebt?"
Op het oogenblik wel. In ieder geval heb ik
gevonden wat ik zocht."
Wij reden verder zonder te spreken, want het
was mij van vroegere expedities bekend, dat Fran
cis er niet van hield, om op vragen te antwoor
den. voor ze het probleem had opgelost.
Toen wij aanklopten deed een jongen van een
jaar of twintig ons de deur open. Hij zag er door
een leven van hard werken wat lomp en onbe
houwen, maar heelemaal niet ongunstig uit.
Francis liet haar prettigste glimlach zien.
Bent U meneer Bechtel?" vroeg ze.
Neen, antwoordde hij met boersche «kort
heid, „ik ben de andere neef. Ik heet Harry
Brubaker".
Ik wou eens met je praten. Ben je hier al
lang?"
Ja ik werk hier al drie jaar."
Zoo, meneer Brubaker, ik ben van de politie."
Ik verbeelde mij, dat hij verbleekte. Er was een
oogenblik stilte.
Wees niet bang," zei Francis opgewekt, toen
zij voldoende kennis had genomen van deze tee-
kens. „Er moeten enkel nog een paar formaliteiten
worden vervuld voor de begrafenis kan plaats
hebben."
O, maar, juffrouw, de lijkschouwer is hier
gisteren al geweest!"
Natuurlijk, maar er moeten toch nog enkele
dingen opgehelderd worden. Zou U zoo vriende
lijk willen zijn op een paar vragen te antwoor
den?"
Tot onze verbazing merkten we, dat het bericht,
wat de feiten betreft, volkomen correct was. De
farmer was naar beneden gegaan om de deuren
te openen, zooals hij eiken morgen gewoon was te
doen. Juist achter hem was zijn moeder de trap
afgekomen, een vrouw wier buitengewone
lichaamszwakte haar al boven alle verdenking
plaatste. De hond was zonder eenige waarschu
wing uit de keuken komen rennen en binnen
drie minuten was alles gebeurd. De eenige be
woners van het huis ten tijde van het ongeluk
waren naar het bleek Drumbaugh, zijn moeder
en de beide neven Bechtel en Brubaker.
Waar was U oip het oogenblik, dat het ge
beurde?"
Boven op mijn zolderkamertje. Ze hadden
me net geroepen."
Drumbaugh was zeker wel een lastige baas
met het werk en zoo, is het niet?" vroeg Francis
schijnbaar zonder verband.
Brubacker schudde zijn hoofd. Integendeel, hij
was veel te goed."
Voor U?"
In ieder geval voor zijn neef Horace."
Het verbaast mij zeer," verklaarde Francis.
Verbaasd? Waarom? Hij had alles voor hem
over, maar verder voor niemand. Hij heeft hem
toch ook naar de doktersschool te Philadelphia
gestuurd en liet mij alleen voor alle werk op
draaien!"
Maar meneer Bechtel was natuurlijk ook
aardig voor hem?"
Er kwam een donkere trek op het gezicht van
den jongen, zijn oogen flikkerden, maar hij zweeg.
„Toe nou", hield Francis vol, „hij was toch aar
dig, niet?
Het gezicht van Brubaker onderging een groote
verandering, het ging plotseling in haat over,"
Ik wil over niets praten", zei hij, „Norace Bechtel
is een nietsnut en ik haat hem". En toen sprong
hij van ons vandaan en rende weg. Ik maakte
een beweging of ik hem wilde volgen maar Francis,
legde haar hand op mijn arm. „Je laat hem toch
niet de beenen nemen?" riep ik opgewonden. „Hij
is het! Hem moeten wij hebben. Zie je de situatie
dan niet duidelijk? Horace was de lieveling. Het
testament zou waarschijnlijk in zijn voordeel ver
anderd worden en.
„Hij kan niet ver weg komen", stelde Francis
mij gerust. „En we moeten terug naar huis."
Daar aangekomen bevestigde het oude vrouwtje,
de vrouw van den farmer de feiten, zooals ze in
de kranten vermeld stonden. Ik geloofde nu zeker
dat Francis Baird het dezen keer mis zou hebben.
„Bent U zeker", vroeg Francis, dat de hond
van tevoren geen enkel verschijnsel van dolheid
heeft getoond?" De oude vrouw was er zeker van.
„Uw man kwam juist de trap af?"
De vrouw knikte. „Hij stónd nog op de laatste
tree van de trap, toen de afschuwelijke hond
hem aanviel
„Bent U er zeker van, dat het uw eigen hond
was?"
Terwijl Francis deze vraag stelde, verraadde een
licht gekraak achter de rug van de vrouw, dat er
in het vertrek daarnaast ook iemand was, die be
lang stelde in het onderhoud. „Natuurlijk ben ik
daar zeker van", antwoordde de vrouw. „Waar
door?" „Ik zag hem voor mijn eigen oogen." Zij
huiverde. „Hij was geen twee meter van mij af.
'„Was hij dol?" „Hij schuimbekte verschrikkelijk.
Een vlok schuim was in zijn nek terechtgekomen,
net tusschen zijn ooren. Ik zag het wit duidelijk
op zijn zwarte huid." „O, maar het was misschien
een witte vlok in zijn haar!" „Ik geloof, dat ik
een hond, die van jongsaf in mijn huis is geweest
toch wel zal kennen!", zei ze verontwaardigd.
„Onze hond had daar geen witte vlek."
Ik dacht dat het onderhoud was afgeloopen en
v/ilde heengaan toen Francis zich plotseling om
draaide en met haar volle gewicht tegen de keu
kendeur aanbonsde. Een luid gekraak, een revol
verschot! Ik schoot haar te hulp. Maar voor ik
iets kon doen zag ik reeds dat zij een man de
handboeien aandeed.
„Wat willen jullie van me", schreeuwde de ge
vangene.
„Ik ben van de politie", zei Francis rustig, „en
dit beteekent dat je gearresteerd bent wegens
moord op Henry Drumbraugh."
„Jullie idioten", schreeuwde hen, „ik was zijn
erfgenaam, ik had zijn geld niet noodig, want hij
had me net 500 dollars gegeven, de schuldbeken
tenis ervan kun je nog vinden".
„Je oom", zei Francis onverstoord, „was van
plan zijn testament te veranderen."
Ik wist dat dit niets anders dan een gissing was.
„Ik heb het niet gedaan", jammerde de geboeide,
„de hond deed het".
„Honden worden om dezen tijd van het jaar
niet dol. Jij hebt de bacteriën meegebracht van
school en ze hem ingespoten".
„Zijn eigen hond deed het".
„Nee" verbeterde Francis", niet zijn eigen
hond. Zijn hond had geen witte vlek tusschen
de ooren. Je nam een ander, en de hond van
je oom schoot je van tevoren dood en begroef
hem ginds bij het boschje. Zijn graf heb ik ge
zien. Horace deed nog een laatste poging. „Ik
was nog in bed".
„En wie heeft dan de voordeur geopend?"
zei Francis. „Sam hou jij een oogje op hem, ter
wijl ik zijn tante het afschuwelijke vertel en
Brubaker opspoor om hem naar de stad te stu
ren om een politieauto. Ik denk niet, dat het
een onpleizierige boodschap voor hem zal zijn.
En onze weddenschap heb ik zeker wel gewon
nen, hè?"
Dat had e. Het diner kon er ook nu wel af,
want zoo'n geheimzinnige moordaffaire was in
maanden niet ir, de krant geweest. En ik kreeg
een flinke opslag.
(Nadruk verboden).
VAN BEROEMDE COMPONISTEN.
Het was bekend, dat Mahler nooit de zaal uit
ging terwijl er repetities werden gehouden. Maar
ééns op een keer gaf hij opeens den dirigeerstok
aan zijn assistent en zeide: „Ik zal een uur lang
moeten weg blijven."
Toen hij na een uur terugkwam gaf hij de
volgende opheldering:
„Het spijt me, maar ik moest even weg om te
trouwen."
Millöcker kreeg eens een invitatie: „Toe, kom
Zondagmiddag bij ons eten. Mijn vrouw en doch
ter zullen wat muziek maken voor U van 12 tot 1,
en dan zullen wij middagmalen."
Millöcker schreef terug: „Dank voor de invitatie.
Ik zal precies om 1 uur bij U zijn."
Billroth en Brahms waren een sonate aan 't
spelen en opeens riep Billorth uit: „Zeg, je piano
spel is zóó hard, dat ik mijn viool niet kan
hooren."
Brahms, met ware furie en vuur doorspelend,
antwoordde: „Daar moest je blij om zijn!"
In een achterbuurt moest een moeder twee kin
deren alleen thuislaten. Toen zij terugkwam, lag
de kleine tweejarige in het bed en sliep. Heb je
hem goed in slaap gekregen? vroeg de moeder.
Eén pats op zijn bakkes was genoeg.
„Zie die klok eens, moeder!"
„Ja liefje, wat is er met die klok?"
„Die moet toch wel een hoop plezier hebben
want hij kwispelt al maar met zijn staart!"
Oude Jeoev
„Superior'
Eerste kwaliteit Wales-Antrhaciet
Afm. 20
30
f 3.40
„BRITISH HOLLAND"
30
45
f 3.40
Prima kwaliteit Walfcs-Anthraciet
Afm. 20
30
f 2.80
30
45
f 2.90
Eerste kwaliteit Belgische Anthraciet
Afm. 20130
f 2.40
30|50
f 2.50