Het Bfoemeiidaalsch Weekblad
Proza en poëzie in de
huwelijksannonce.
Eem zwarte volksver
huizing op komst?
SPOR1
Vm OVERAL.
pan—
ALS DIEREN MENSCHEN AANVALLEN.
-J Is de leeuw het moedigste dier?
De luipaarden zijn gevaarlijker.
„Zoo moedig als een leeuw" luidt een beken
de spreekwijze. Over de geheele wereld wordt de
leeuw als een symbool van een goed karakter,
van moed en van kracht beschouwd. Nu is een
leeuw weliswaar geen laf dier, maar toch wordt
zijn moed door die van andere dieren overtrof
fen. Want er is moed en moed, en hetzelfde
Woord wordt ook gebruikt voor roekeiooze durf.
Ongeveer twee jaar geleden bevond een jager
zich met 'n vriend op jacht in Noord-Rhodesia.
Zij lagen er op een platvorm van stokken, dat
ongeveer 2% M. boven den grond was bevestigd
op stevige vorkmasten. In de nabijheid was een
uitgedroogd riviertje en zij waren omgeven door
kreupelhout. De regentijd naderde het was
October en dan zijn de nachten altijd warm
door de zwaar bewolkte lucht. Zij lagen stil
op het platform. Ongeveer 7 M. voor hen uit
lag een jonge buffel, die den vorigen nacht door
vier leeuwen gedood was.. Zij konden er vrij
wel niets van zien en toch was de nacht niet
eens hijzonder donker. Er schitterden vele ster
ren en de enkele groote boomen, die in den
drogen tijd hun bladeren hadden laten vallen,
waren tegen den donkergrauwen horizon zicht
baar en vormden fantastische figuren met hun
kale takken.
De leeuw haalt zijn prooi.
De jagers vielen in slaap. Het uitkijken en luis
teren naar iets, wat zich maar steeds niet liet
hooren of zien, bleekte eentonig, terwijl zij slie
pen, kwam er een leeuw en haalde den dooden
buffel weg. Het schurende geluid, dat het kar
kas maakte, wekte hen. Zij luisterden, grepen
naar het electrisch zoeklicht en naar hun ge
weren. Zij moesten nu even wachten, tot de
leeuw stilstond om uit te rusten en op dat oogen-
blik richtten zij het zoeklicht op hem. Hij zette
juist zijn zware klauw op zijn prooi en keerde
zijn kop om om verbaasd en vertoornd te grom
men.
Een schot! Een vreeselijk gebrul. De leeuw viel
neer, trok met zijn lichaam, stond weer op en
kwam op de jagers af. Hij was zwaar gewond,
doch hij viel aan langs den weg die het licht
hem wees. Zijn woede was prachtig. Zijn oogen
vlamden van rood tot groen en van groen tot
rood. Het speeksel liep van zijn glinsterende tan
den af. Zijn lippen krulden en stonden bloedrood
tegen zijn snuit: zijn manen stonden stijf over
eind. Een der jagers schoot nog driemaal en
raakte den leeuw bij elk schot, doch telkens
vond het dier zijn evenwicht weer en hernieuw
de het zijn aanval. Hij was nog maar 9 M. van
hen af, toen een welgemikt schot hem doodde.
De moed der wanhoop.
Zeer zeker gaf deze leeuw blijk van grooten
moed. En toch was het geen moed, die een
mensch tot eer zou strekken en die zelfs bij en
kele diersoorten onze bewondering afdwingt. Die
trotsche woedende aanval in den nacht vertoonde
een soort moed, dien men den moed der en-
hoop zou kunnen noemen.
Als wij de gevaarlijke dieren van Afrika voor
den geest halen, blijken het er vijf te zijn: de
leeuw, de luipaard, de rhinoceros, de olifanten
en de buffel.
Men noemt deze diersoorten gevaarlijk, omdat
bij de jacht erop meermalen slachtoffers vallen.
Welk van de vijf het gevaarlijkste is, blijft een
vraag. Elke jager heeft er zijn eigen meening
over, die natuurlijk gebaseerd is op de ervarin
gen, die hij zelf gehad heeft. Een jager, die
door het dichte kreupelhout gaat om een ge
wonden buffel te zoeken en er plotseling door
aangevallen wordt, terwijl hij op handen en
voeten voortkruipt, zal door de uitgestane emotie
zijn leven lang den buffel beschouwen als het
meest gevaarlijke dier. Later jaagt hij misschien
op olifanten, zonder ooit in zoo'n moeilijke
positie te komen. Hij zal het dan ook nooit eens
worden met een anderen jager, die eens onder
ongunstige omstandigheden door een olifant is
aangevallen.
De luipaard, de gevaarlijkste vijand.
Men schijnt het er vrij algemeen over eens te
zijn. dat een luipaard een van de gemeenste en
meest onbevreesde vijanden van den mensch is.
Zij vallen aan wanneer men b.v. een hoed laat
vallen of een andere kleine beweging veroorzaakt.
Van voren zijn ze zoo smal, dat men tijdens den
aanval haast niet schieten kan, vooral waar zij
zoo snel zijn. Een jager, die met hen in aanraking
is geweest, heeft dan ook ontzag voor hen en is
daarom geneigd om hun eigen"'"11 mpen toe te
dichten, die zij niet bezitten. Het zijn vooral
lastige dieren, wanneer men een kamp opslaat.
Zij zijn ongehoord brutaal en bovendien vinden
zijn niets zoo lekker als hondenvleesch, zoodat
zij de honden tot midden in het kamp najagen
en dooden
Het gebeurde eens in Portugeesch Oost-Afrika
tusschen de Luia en Capoehe, ten Noorden van
de Zambesi. Elkn nacht jaagden er luipaarden
op de jagershonden en voordat zij onschadelijk
waren gemaakt, hadden zij er meer dan ti=m gr.
dood. Drie of vier keer per week steeg er een
gegil op uit de hutten, waarin de 200 inboorlin
gen van het daar opgeslagen kamp bij elkaar
woonden. Grastoortsen vlamden dan op en men
sloeg op de tomtoms. Dat alles beteekende, dat
een luipaard een der honden op de hielen zat.
Een. der jagers vertelde daarover het voleende:
Ik heb ook eens een grooten luipaard vlak
voor mij zier. zitten in laag gras. Ik kwam met
een paar dragers voor mijn geweren terug van
de jacht. Het was tegen zonsondergang. Plotse
ling voelde ik, dat er naar mij gekeken werd. Ik
liep iets langzamer door, doch de indruk was zoo
sterk, dat ik stilstond en met mijn oogen de
omgeving zorgvuldig afzocht. Bijna dadelijk zag
ik iets wits, wat al verdacht was. Ik hield de
plek in het oog en even later kwam er plotseling
een luipaard uit te voorschijn. Hij zat daar op
zijn hurken, en keek mij aan van een 12 M.
afstand Fluisterend waarschuwde ik mijn dra
gers en een volle minuut bleven wij naar het
dier kijken. Toen kon het den blik van zooveel
oogen niet langer verdragen, het verwijderde
zich met «nrongen.
'-aarden, die honden stelen.
Een van mïn vrienden sliep eens in een tent
in het dal van de Zambezi. Het is daar bijzonder
warm en daarom waren de losse lappen van zijn
tent opg""l!,g"n. Op het voeteneinde van zijn
bed sl!r" .eine terrier. Op eens s'hrok hij
wa' hartje van den n. 'rr eer
duw k;:d. Hij hoorde slechts c licht ge
kras' van eemge takken, daarna niets meer.
Hij stond op, stak een lantaarn aan en ging op
zoek. Zijn hond was weg en op den drogen stof-
figen grond zag bij de sporen van een grooten
luipaard.
Toch is hel mijn 'w~t? overtuiging, dat s"1-
dei genoemde luipaarden werkelijk dapper was.
Zij zijn woedende duivels gelijk, wanneer zij ver
volgd of gewond zijn. Zij vallen aan op een ge
vaarlijke manier en men kan hen slechts tegen
houden door hen morsdood te schieten. Zij zijn
ook brutaal, want zij wagen zich in een kamp,
op tijden, dat geen ander dier daarover zou
denken. Doch naar mijn meening toonen zij door
dit alles meer domheid en nieuwsgierigheid dan
moed. Zij denken niet eens- voorzichtig na, zoo
als een leeuw doet, die desnoods een geheelen
nacht blijft rondsluipen om een veekraal, doch
niet naar binnen zal gaan, wanneer hij niet ook
de kans ziet om te ontsnappen. Een luipaard
springt er echter dadelijk in, zonder zich ergens
om te bekommeren. Een luipaard is dan ook
veel gemakkelijker te vangen dan een leeuw; ik
ving er op mijn laatste reis zeven levend tegen
twee leeuwen. En den tweeden leeuw had ik nog
niet eens gevangen, wanneer hij niet zoo onvoor
zichtig was geweest bij het zoeken naar zijn
wijfje, dat ik twee nachten tevoren op dezelfde
plek had gevangen.
Het lawaai, dat een dier maakt, heeft ook een
grooten invloed op den jager. Zoo is een olifant,
die zwijgend aanvalt, veel minder angstwekkend
dan een anderte, die schreeuwt. Zelfs het ge
kraak van de omvallende boomen beinvloed een
jager. En het gebrul van een leeuw, het schelle
gekrijsch van een rhinoceros is ook niet prettig
om aan te hooren. De giraffe daarentegen geeft
nooit geluid en hij wordt dan ook niet gerekend
tot de vijf zeer gevaarlijke en de vele andere min
of meer gevaarlijke diersoorten. Ook het vluchten
van dieren eener bepaalde soort vodt die van
een ander soort is nog niet altijd een bewijs
van lafheid. Een antilope zal onversaagd vech
ten, als hij gewond is en hij zal zich zelfs tegen
een aanvallenden leeuw nog weieens met succes
verdedigen. Gewoonlijk zal hij echter wegloopen;
hij is dan bang, doch alleen om dat zijn ver
stand hem zegt, dat hij geen schijn van een
kans heeft.
Als een nijlpaard aanvalt.
Sommige dieren vertoonen wat ik een wilden
moed noemt. Ik heb eens gekampeerd aan den
ovetr van de Kafoea dicht bij den grens van het
Congo-gebied; wij waren daarheen getrokken om
nijlpaarden te fotografeeren, waarvan er een
groot aantal moesten rondzwemmen. Wij dach
ten, dat zij nog wel een 400 M. van ons kamp
verwijderd waren, doch 's nachts werden wij plot
seling opgescthrikt door het geloei van een groot
nijlpaard, dat de rivier overgezwommen was en
nu op ons vuur afkwam, dwars door het dichte
kreupelhout, dat den oever bedekte. Hij maakte
een vreeselijk lawaai en bedreigde ons met ge
loei en woedend gesnuif. Wij maakten op onze
beurt ook zooveel mogelijk rumoer en lieten de
vuren hoog op branden, zoodat de vlammen
meer dan een meter hoog oplaaiden. Het duurde.
verscheidene minuten, voordat wij wisten of wij
al dan het niet het veld zouden moeten ruimen,
want schieten was onmogelijk. Niemand had ech
ter zin om met een razend nijlpaard een wed
strijd te houden in het donker en wij waren
al blij. dat het dier het water weer opzocht. Hij
bleef echter den geheelen nacht in onze buurt
en schrikte ons telkens wakker door zijn geloei.
Antilopen, zebra's, varkens en de kleinere die
ren, die in het wild leven; wilde honden, jak
halzen en andere kleine roofdieren zijn doodsbang
voor menschen. Zij zijn ook al zoo dikwijls ge
jaagd of in vallen gevangen, dat zij weten hoe
machteloos zij zijn. Het is dan ook te begrijpen,
dat zelfs de moederdieren xan deze soorten schijn
baar hun jongen verlaten, wanneer men toeval
lig hun nest vind. Ik heb zebraveulens, jonge an
tilopen, enz., dikwijls kunnen vangen, terwijl de
moeder in de buurt bleef en angstig rond liep.
Soms kwamen de moederdieren zoo dicht bij, dat
ik de grootste moeite had om de inboorlingen
van een vervolging af te houden. Deze dieren
wisten echter, dat zij niets tegen ons konden be
ginnen.
ALS TWEE ZIELEN ELKAAR VINDEN.
Den courantenlezer, u.e niet alleen het redac-
tioneele tekstgedeelte van zijn lijfblad doorleest,
maar ook zijn aandacht wijdt aan de adverten
tiekolommen, zal het zijn opgevallen, dat het
aantal huwelijksannonces steeds grooter wordt.
Het is natuurlijk weer een Engelsch onderzoeker
geweest, die met zijn zin voor grondigheid heeft
ontdekt, dat de eerste huwelijksannonce reeds in
1771 in Engeland is verschenen.
Wij Hollanders kennen dezen meer en meer
gebruikelijken weg, bestraat met de „zoekt-ken.
nismakiïigen", „goede posities", „geld wensehe-
lijk doch geen vereischten" en „R.K. en P.G.'s",
maar in het land van den Mikado, daar is men
bloemrijker en stelt niet
in zulk een nuchtere bewoordingen op. Hoort
hoe een Japansche schoone van haar huwelijks
advertentie een gedicht heeft gemaakt. „Mijn
in golven vliedend haar omhult mij als een
zwarte wolk. Mijn taille is buigzaam als een ko--
renhalm in den wind. Mijn gezicht is zoet en
lichtend als de zijden glans van bloemen. Als ik
met een heer zou kunnen kennismaken, die ver
standig is, aangename zeden bezit, dan zal ik
net een groot genoegen vinden mij met hem te
vereenigen, om later de eeuwige rust te kunnen
genieten, onder een grafzerk van roze marmer.
Als men het aantal huwelijksannonces, dat in
onze groote bladen verschijnt, bij elkaar zou op
tellen, dan komt men tor honderden per week.
Als een caleidoscoop ziet men de stellers van
deze advertentie aan het oog voorbijtrekken, de
avonturiers, de oude jongejuffrouwen, de hon
gerige uitvinders of kunstenaars, de weduwnaars,
die een huishoudster zoeken. De geheele kring
van de menschelijke comedie danst onafzienbaar
langs ons voorbij. Onder den modernen mantel
van de huwelijksannonce toont zich zeer vaak
net oude onveranderlijk menschenhart met zijn
verlangen naar geluk, naar een tehuis. Rust te
midden van gejachten strijd om het bestaan.
Daarbij komt ook nog dikwijls een volstrekte
innerlijke eenzaamheid. Vreugdeloosheid van
den mensch, die in gedurig alleenzijn met zijn
'agelijkschen arbeid Hun voel voo:
bijgaan en langzaam ouder worden zonder dat
nun leven inhoud heeft g-'.—egen. Het is dan ook
begrijpelijk, dat velen het verlangen hebben het
lot op de proef te stellen om uit de misschien
duizend en meer mogeliikheden, die hein omrin
gen het geluk te diepen De zinneloosheid van
menig menschenlot kan zich niet tragischer
voordoen dan in het ongetrouwd blijven of in
een huwelijk van twee aan elkaar vreemde men
schen, die zieh slech1- hinden behoeven leeren
'p kp'Vjjrn om "'kaar geluk te kunnen bie
den. Ongetwijfeld zou de volmaakte huwelijks
annonce het blinde kansspel van deze verhou
dingen kunnen neutraliseeren, want de grootst
moeilijkheid bestaat juist daarin, dat de men
schen, die voor elkaar geschapen zijn, elkaar zoo
moeilijk kunnen vinden.
Natuurlijk komt het er op aan, hoe een huwe
lijksannonce opgevat wordt, welke kringen men
wil bereiken, om automatisch diegenen uit te
schakelen, waarmee men niet van plan is een
geestelijke of andere verhouding aan te gaan.
Wij zijn lang aan het tasten en zoeken rond om
ons heen, wij peilen onze eigen ziel en vormen
ons in gedachten een beeld van hem of haar,
die we gaarne tot een levensgezel of -gezellin
zouden wenschen. En dan komt plotseling in den
vorm van een couranten-advertentie de afspie
geling van het beeld, dat zooveel overeenkomst
vertoont met datgene, dat men in zijn gedachten
had opgebouwd.
Is nu de huwelijksannonce een goede hulp bij
het zoeken naar een partner voor het leven of
net laatste middel van allen, die hun mensche-
lijkheid als waren op de markt brengen? Zeker
is het dat zelfs de fijnst besnaarde menschen op
den weg van het bloote toeval den levenskame
raad moeilijk vinden, en dan of eenzaam blijven
of naar een minderwaardig surrogaat grijpen.
Dit is echter niet alleen voor henzelf, maar
ook voor de menschheid, gezien vanuit het
standpunt der rassenhygiëne, een groot verlies.
Een absoluut juist oordeel over de werking van
de huwelijksannonce is natuurlijk niet mogelijk.
Hoeveel van deze annonces hebben succes? Wij
zien slechts de poging de verwante ziel te vin
den, maar een diep stilzwijgen bedekt het succes
of de mislukking.
Thans volgt een huwelijksannonce, zooals men
die weinig in de Nederlandsche bladen, doch des
te meer in de couranten van onze Oostelijke en
Zweedsche buren aantreft en de briefwisseling,
die er op volgde.
Advertentie: Ik zoek niet 'n vrouw, maar de
vrouw, die verlangt los te komen uit de be
klemdheid van haar omgeving. Het moet een
eenzame zijn, die een geestelijke en zielsver
wantschap bezit en verlangt naar een oprechte
kameraadschappelijkheid.
Eerste brief: „Een welgesteld, schoon, jong
menschenkind moest U antwoorden."
Tweede brief: „Zeer geachte Heer. Allereerst
mijn besten dank voor Uw brief. Uw opmerking:
„Ach hoe jammer", nadat U wist, dat wij bei
den tot de welgestelden behooren, heeft me
reed alles van U verteld. Ziet U, daarin ligt onze
zielsverwantschap."
Derde brief: Zeer geachte Heer. Wij behooren
beiden tot die kringen, waarin diners, soupers,
intriges, nijd en afgunst aan de orde van den
dag zijn. Laat U echter de diners en soupers
weg, dan blijft het gemeenschappelijke van alle
kringen over, slechts de individualiteit verheft
zich trots boven deze massa-instincten en be
leeft eenzaam en zegevierend het diep-eigen le
ven. De wetenschap nu, dat in deze kringen
slechts het gezelschapsdiner en niet de mensch
te vinden is, was de eigenlijke aanleiding dat ik
op Uw advertentie ben ingegaan. Geen banali
teit, geen materieele berekening, beide zijn mijn
ziel vreemd. U schrijft: de bekoring van het ge
heimzinnige tusschen ons heeft iets ongemeen
boeiends. Hoeveel behoorlijker en doeltreffender
zai echter een gesprek zijn. In een gesprek kan
elk misverstand dadelijk worden opgehelderd.
Het zou mij van harte verheugen U persoonlijk
te leeren kennen.
Vierde brief: „Beste Heer. Ik was zeer ver
heugd toen ik het fijne welbekende handschrift
op den omslag las. Een edel mensch trekt edele
menschen aan. Ik verwacht U dus gaarne."
Vijfde brief: „Nog trillen de uren van ons sa
menzijn in mijn ziel na en in die stemming nam
ik Uw laatsten brief in ontvangst. Ja, zeker we
liggen allen aan een ketting, maar toch kan men
zichzelf vrijmaken en daarbij is die ketting zoo
lang dat wij hem bij onze handelwijzen niet
voelen. Wij kunnen ons rechts en links keeren,
huppelen en springen zonder dat we hem ge
waar worden.
Voor onze levensbeschouwing zijn wij
gebonden, maar voor onze levensopgave vrij.
Laten wij het houden bij het heerlijke: Ik wil,
ik wil."
Dat U niet behoort tot de confectiewaren der
natuur, zegt reeds de eerste oogopslag. En ais
de toegenegenheid in de liefde zich tusschen ons
niet zou. kunnen .ontvouwen, wat geeft het?
Morgen kan de vrouw komen, die U verstaat. Die
na haar vrouwelijkheid nog mensch genoeg blijft
om voor U een vriendin te zijn. De eeuwige een
zaamheid, die tot den mensch behoort, die kan
geen enkel ander mensch iemand uit de ziel
wegnemen Maar daarom ben ik Uw vriend, om
dat ik dit groote leed ken, en U dit mee wil
waar worden.
Waarom U desondanks steeds weer naar mij
komt? Dat is zeer eenvoudig. Omdat U in deze
wereld van de meest platte rationalisatie een
metaphysisch mensch in mij veronderstelt en
omdat ons eeuwig verlangen buiten alle logica
om naar het ideale streeft.
Waarom komt U niet dagelijks? Moet U dan
steeds degene zijn die geeft? Leert U ook op
voorname wijze te nemen, dat is een edele kunst.
Ik beoefen die kunst van ganseher harte, een
deemoedige noem ik hem, die dit ook doet.
Tot weerziens, lieve vriend!"
J. VAN SCHENCKHOF.
(Nadruk verboden)
HET PROBLEEM VAN BLACK EN WHITE
WORDT MET DEN DAG VERSCHERPT.
Uitwijking naar Afrika?
(Van onzen Amerikaanschen briefschrijver).
NEW-YORK, midden Juni.
Wanneer men de Arnerikaansche traden kan
gelooven, dan staan wij aan dien vooravond van
^■en nieuwe zwarte volksverhuizing.
De zwarte volksverhuizing, die thans dus als
sen dreigende wolk boven den Amerikaanschen
staat hangt, is een niet te onderschatten gevaar,
daar zij haar ernst aan den huldigen toestand
ontleent en daarom ais zoodanig niet te ver
gelijken is met de eerste zwarte volksverhui
zing, die door middel van de slavenhandelaars
ongeveer 400 jaar geleden plaats vond. Het hui
dige gevaar is ook niet te vergelijken met de
kleine idealistische volksverhuizing, welke 40
jaar geleden door energiek initiatief van enkele
intelleetueele negers tot de stichting van de
frikaansche republiek leidde.
Men krijgt een beter inzicht in deze toestan
den wanneer men de volksverhuizing nader be
studeert die ongeveer 15 jaar geleden binnen de
Vereenigde Staten heeft plaats gevonden. Toen
in 1917 naar aanleiding van de mobilisatie een
groot gebrek aan ongeschoolde arbeidskrachten
aan den dag trad, ontstond er een massaver
schuiving van zwarte arbeiders uit de Zuidelijke
staten naar de Noordelijke industriecentra.
André Siegfried heeft in zijn werk over de Ver
eenigde Staten vastgesteld, dat in de jaren
1916—1920 en later van 1922 tot 1924 ongeveer
6 tot 700.000 negers hun woonplaatsen hebben
verlaten om naar het Noorden uit te wijken,
waar zij destijds het drie- tot zesvoudige van
het loon konden verdienen dat in de Zuidelijke
Staten gebruikelijk was.
De Zuidelijke Staten waren reeds met alle ge
oorloofde en ongeoorloofde middelen tegen den
sterken aanwas van het zwarte ras ten strijde
getrokken. De neger was uitgeloten van het
kiesrecht en lynchmoorden behoorden niet tot
de zeldzaamheden. Voorts werd het sterfte
cijfer der zwarten zoo hoog mogelijk gehouden,
n.l. 20.5 per duizend tegen 12.1 per duizend bij
de blanken. Daar bij de opheffing van de sla
vernij het initiatief van de Noordelijke Staten
wias uitgegaan, vatten deze laatsten het pro
bleem van de samenleving van blanken en
zwarten geheel anders op; de negers kregen het
burgerschap en het werd ook niet geduld, dat
de neger in den verkiezingstijd tot een vogelvrij
verklaard creatuur werd gedegradeerd. Dit was
in de Noodelijke staten, waar het gedachten-
leven der mensehen op geheel andere funda
menten gebaseerd is dan in het Zuiden wel
mogelijk, doch voorloopig alleen in de theorie.
Het gold bovendien alleen weinige negers, die
de Noordelijke staten bevolkten. Dit alles werd
anders toen in 1917 de groote verschuiving van
zwarten naar het Noorden plaats vond. Uit de
zedelijke theoriën werd de harde practijk ge-
boreft en al heel spoedig werden de Noordelij
ken nog vijandelijker en fanatieker dan het
voorheen ooit in het Zuiden het geval was ge
weest. Om deze vernederende positie, die de
negers en 't Zuiden hadden te ontloopen, trok
ken van 1916 tot 1924 honderdduizenden naar
het Noorden, doch ondervonden hier ten slotte
bittere ontgoochelingen. Men ziet hieruit, dat
het probleem van deze overvloedige gehate
zwarte arbeidskrachten, dat door het drijven
van de verschillende organisaties steeds meer
verscherpte vormen aanneemt, zich réèds in de
oorlogsjaren gevormd heeft. Wanneer geen mid
delen tot verzachting worden gevonden, kan het
niet uitblijven of er moet een catastrophe ko
men. De neger is de laatste jaren door de ne
ger-apostelen te sterk van zijn bestaand recht
als burger overtuigd, dat hij willoos met zich
zal laten spelen.
Hieruit kan dus een strijd ontbranden en dan
als gevolg een nieuwe volksverhuizing.
Waarheen echter?
Hier en daar gelooft men aan het ontstaan
van negerstaten in die staten waar een over
wegende negerbevolking leeft: in Missisippi met
52 pCt. en Zuid-Carolina met 51 pCt„ daarnaast
zijn er nog drie staten met 4042 pCt. en voorts
drie staten met 30—33 pCt. negerbevolking. En
kele stammen betuigen zelfs hun sympathie voor
deze gedachte, doch deze stammen behooren
aan hen, die niet in deze staten wonen. Wat
kan men echter doen om de bedreigde Staten
van een zwarte hegemonie te redden? Als op
lossing blijft nog over een emigratie naar de
eilanden van de Caribische zee, hetgeen prac_
tisch met een deportatie van millioenen gelijk
zou staan. Dit plan zou ongetwijfeld zonder oor
log of strijd nimmer te verwezenlijken zijn,
doch bovendien zou een dergelijke zet op het
schaakbord de strategische positie van Amerika
ter zee verzwakken.
Rest ons nog als laatste oplossing de droom
van een negerapostel, die zich de stichting van
een nieuw rijk in Afrika heeft voorgesteld. Een
utopie? Zeker, voorloopig, zooals eens ten tijde
van Oom Tom de idee geweest zou zijn om een
negerstaat Leberia te stichten.
Wie echter het fanatisme van den kleinen
Amerikaanschen burger en de „hetze" der drij
vende organisaties en stormtroepen der Ku
Klux Klan kent, zal met ons van
overtuiging zijn, dat de gloed van het fana
tisme ook deze utopie misschien ten koste
van afschuwelijke offers eerder kan 'doen
verwezenlijken als zelfs de meest vurige ne-
gergerapostel ooit had durven hopen.
CRICKET.
Het eerste cricket-elfal van Bloemendaal,
dat tot nu toe, in tegenstelling met andere
jaren een zeer bescheiden rol gespeeld had
(van de drie wedstrijden werd er slechts één
gewonnen) heeft zich Zaterdag schitterend
gerehabiliteerd, door van het reeds tot kam
pioen gedoodverfde C. V H., het elftal dat
trouwens verleden jaar reeds op den titel be
slag legde, een innings-nederlaag toe te bren
gen.
Wel waren de Haarlemmers onvoltallig ver
schenen, maar alleen al door de aanwezigheid
van hun crack A. Roodt een speler, die èn als
bowler én als batsman in staat is eiken wed
strijd te winnen, is de prestatie schitterend.
C. V. H. bracht slechts 8 menschen in 't
veld, toen Bloemendaal naar de wickets trok,
maar de field-ploeg der gasten werd met niet
aan bat zijnde Bloemendalers gecompleteerd.
A. Roodt en O. Keijser bowlden. Reeds spoe
dig bleek, dat vooral de bowlery van laatst
genoemden speler met groot ontzag behandeld
moest worden: zijn laag-blijvende ballen met
goede lengte brachten de Bloemendalers in
groote moeilijkheden. Het duurde dan ook niet
lang of achtereenvolgens konden H. Eijsten,
H. Beijk, Heemskerk, G. Zeeuwe en L. v. d.
Mey verdwijnen.
Er waren toen slechts een goede dertig
runs gescoord, waarvan H. Beijk er 13 op zijn
naam had.
Men vreesde dan ook voor een débacle, maar
G. van Dam deed de hoop herleven. Hij werd
goed gesteund door M. Jansen, en vooral Ad.
Cassee. Van Dam bleef ten slotte not out. De
telegraaf gaf toen een totaal van 78 runs,
allerminst hoog, maar onder de gegeven om
standigheden nog behoorlijk. O. Keijser had
prachtig bowling cijfers: 7 voor 42, die van
A. Roodt waren niet zoo fraai.
Het was nu de groote vraag: wat zal Roodt
doen. Weldra bleek, dat ook 't bowlen van van
Dam en v. d. Meij allerminst free-hitten ver
oorloofde. Een enkele maal werd een single
geslagen. Dan wil de gevreesde C. V. H.'er
het prob- en: hij geeft een steen-harde klap
op L. v. d. Meij, men ziet den bal niet. Een buk
kende beweging van den bowler en tot groots
verbazing van ieder .aanwezige blijkt, dat
Roodt c. and b. L. v. d. Meg is.
De vang was inderdaad schitterend. ZeldeU
zagen we in het lagere cricket een dergelijk^
catch, en het losbarstend applaus was een
welverdiend succes.
O. Keijser, thans inkomende verging het niet
veel heter: na slechts eenige runs aan het toch
al zoo lage totaal toegevoegd te hebben, wera
hij een volgend slachtoffer van L. v. d, Meyï
Het verdere verloop werd een drama vooj
C. V. H. Toen de acht heeren allen een beurt
gehad hadden, was het schamele totaal van 13
runs bereikt. De Haarlemmers zullen wel veï
in hun geschiedenis terug moeten gaan ont
een dergelijk laagterecord, indien het al bestaat,
te vinden.
De gasten kregen dus de follow-on, en wer
den voor de noodzaak geplaatst 66 runs td
maken, om een inningsnederlaag te voorkomen.
Het openingspaar deed het nu beter. Er
werden tenminste 'eenige boundiery's geslagen,
en de dubbele cijfers waren weldra bereikt.
Dan belandt een slecht geraakte bal in de
veilige handen van Heemskerk en A. Roodt kan
vertrekken. Ook O. Keijser wordt te wild en
ziet zich eveneens gevangen.
Met K. Rijpma in wordt de toestand voor
C. V. II. gunstiger, vooral daar de bowlery van
Bloemendaal zwakker wordt. Elke slechte bal
wordt onherroepelijk afgestraft, en de score
stijgt regelmatig. Nog "édenkelijker wordt het
als G. Strik gaat bowlen. Dat was een sleKTT
voorbeeld van captaincy. Juister was het o.i.
geweest indien G. Zeeuwe was afgezet en
varvangen geworden door G. v. Dam. De
gasten hebben met den laatsten man in nog 8
runs noodig. Door onoordeelkundig runnen valt
dan, nog tamelijk onverwacht het laatste
wicket en blijft Rijpma met een goede 25
not out.
Bloemendaal heeft het derde punt binnen,
terwijl C.V.H. een strafpunt toegewezen krijgt.
Ook het tweede elftal hield zich kranig, en
sloeg uit spelende R.C.H. 3 met innings.
Bloemendaal II ging eerst in, en als 6 wickets
meer zijn voor 150 runs wordt gesloten.
A.C.H. 3 maakt dan 56 runs, en, voor de
tweede maal ingezonden slechts 36 runs, zoo
dat de reserves hun verliespunten van vorige
wedstrijden met één reduceerden.
Een mooie succesdag dus voor de Bloemen
dalers. A. C,
TEGEN DEN RADIO- EN GRAMOFOON-
HINDER.
TIEN POëTISOHE GEBODEN VAN DB
POLITIE.
Door de Rotterdamsche politie wordt aan alle
bekende radio- en gramofoonbezitters een kaart
uitgereikt om deze in de buurt van hun toestel
op te hangen. Op deze kaart komen de volgende
poëtische „tien geboden'' voor:
1. Radiogerueht, burengezucht.
2. Een harde radio is voor uw buren een last
en voor u geen genot.
3. Een buur, die stoort, wordt met ergernis
gehoord.
4. Van radio moet men genieten, zonder een
ander te verdrieten.
5. Opgedrongen genot wordt nooit gewaar
deerd.
6. Smaken verschillen, ook bij radio en gra-
mofoon.
7. Wat gij niet wilt dat u geschiedt,g^oe dat
ook aan een ander niet, geldt ook bij radio en
gramofoon.
8. Zomergenot
Open deuren,
Bloemengeuren,
Geen radio's, die zeuren.
9. Zomerverdriet:
Heerlijk weer,
Radio's gaan te keer.
Dus: 'een dichte deur
En een slecht humeur.
10. Uit de behandeling van de radio leert men
zijn buren kennen.
DE KOSTEN VAN HET LEVENS
ONDERHOUD.
Reeds meerdere malen werd er over geschre
ven, dat in het bijzonder de prijzen in den
groothandel in den laatsten tgd aan een sterke
daling onderhavig waren. Het is zelfs zoo
sterk, dat blijkens de laatste statistiek het ge
middelde indexcijfer van de groothamtelsprijzen
vergeleken met 1913, nog slechts 103 is, zoodat
men practisch gesproken kan zeggen, dat de
groothandelsprijzen op het oogenblik wederom
op het peil van voor den oorlog zijn aangeko
men.
Aan den anderen kant werd er echter op ge
wezen, dat de kleinhandelsprijzen die daling
niet of althans niet in voldoende mate volgden.
Inderdaad zijn de kleinhandelsprijzen nog aan
merkelijk hooger dan voor den oorlog, doch ge
lukkig ziet men ook in deze prijzen zich een
steeds verdere daling afteekenen.
Onlangs zijn de indexcijfers van de kosten
van levensonderhoud te Amsterdam en 's-Gra-
venhage wederom gepubliceerd. Het blijkt
daaruit, dat in Maart 1931 bet indexegfer van
de kosten van levensonderhoud te Amsterdam
voor arbeidersgezinnen met als basis de prijzen
van voor den oorlog is 100 nog 154.3 was, ter
wijl ditzelfde cijfer voor 's-Gravenhage 147.7
bedroeg. Gemiddeld zijn dus de kosten van le
vensonderhoud thans nog 1% maal zoo hoog
als voor den oorlog. Dit is ongetwijfeld, als
men het met de groothandelsprijzen vergelijkt,
nóg hoog, doch aan den anderen kant mag men
de daling, welke in de laatste jaren heeft
plaatsgevonden, niet uit het oog verliezen. Zoo
waren dezelfde cijfers in Maart 1930 voor Am
sterdam 162.S en voor 's-Gravenhage 155, Er
is dus in het laatste jar een daling te consta-
teeren van ongeveer 8 punten of ruim 5 pCt.
Vergeleken met Maart 1929 was de daling
nog aanmerkelijk meer. Immers in Maart 1929
was het indexcijfer te Amsterdam 168.5 en te
's-Gravenhage 161.2, een daling dus in 2 jaar
tijds van ongeveer 14 punten of bijna 10 pCt.
Vergeleken met Maart 1928 was de daling zelfs
nog weer iets sterker.
Vraagt men nu of deze daling nu zoo heel
veel in het öagelijksche leven bemerkt, dan zal
men waarschijnlijk teleurgesteld worden om
den eenvoudigen reden, dat, zoodra er zich een
prijsdaling voordoet, het verbruik quantitatief
of qualitatief stijgt. Men gaat allicht iets meer
koopen van een bepaald artikel of wenscht
een betere kwaliteit.