Het Bfoemeiidaalsch Weekblad Proza en poëzie in de huwelijksannonce. Eem zwarte volksver huizing op komst? SPOR1 Vm OVERAL. pan— ALS DIEREN MENSCHEN AANVALLEN. -J Is de leeuw het moedigste dier? De luipaarden zijn gevaarlijker. „Zoo moedig als een leeuw" luidt een beken de spreekwijze. Over de geheele wereld wordt de leeuw als een symbool van een goed karakter, van moed en van kracht beschouwd. Nu is een leeuw weliswaar geen laf dier, maar toch wordt zijn moed door die van andere dieren overtrof fen. Want er is moed en moed, en hetzelfde Woord wordt ook gebruikt voor roekeiooze durf. Ongeveer twee jaar geleden bevond een jager zich met 'n vriend op jacht in Noord-Rhodesia. Zij lagen er op een platvorm van stokken, dat ongeveer 2% M. boven den grond was bevestigd op stevige vorkmasten. In de nabijheid was een uitgedroogd riviertje en zij waren omgeven door kreupelhout. De regentijd naderde het was October en dan zijn de nachten altijd warm door de zwaar bewolkte lucht. Zij lagen stil op het platform. Ongeveer 7 M. voor hen uit lag een jonge buffel, die den vorigen nacht door vier leeuwen gedood was.. Zij konden er vrij wel niets van zien en toch was de nacht niet eens hijzonder donker. Er schitterden vele ster ren en de enkele groote boomen, die in den drogen tijd hun bladeren hadden laten vallen, waren tegen den donkergrauwen horizon zicht baar en vormden fantastische figuren met hun kale takken. De leeuw haalt zijn prooi. De jagers vielen in slaap. Het uitkijken en luis teren naar iets, wat zich maar steeds niet liet hooren of zien, bleekte eentonig, terwijl zij slie pen, kwam er een leeuw en haalde den dooden buffel weg. Het schurende geluid, dat het kar kas maakte, wekte hen. Zij luisterden, grepen naar het electrisch zoeklicht en naar hun ge weren. Zij moesten nu even wachten, tot de leeuw stilstond om uit te rusten en op dat oogen- blik richtten zij het zoeklicht op hem. Hij zette juist zijn zware klauw op zijn prooi en keerde zijn kop om om verbaasd en vertoornd te grom men. Een schot! Een vreeselijk gebrul. De leeuw viel neer, trok met zijn lichaam, stond weer op en kwam op de jagers af. Hij was zwaar gewond, doch hij viel aan langs den weg die het licht hem wees. Zijn woede was prachtig. Zijn oogen vlamden van rood tot groen en van groen tot rood. Het speeksel liep van zijn glinsterende tan den af. Zijn lippen krulden en stonden bloedrood tegen zijn snuit: zijn manen stonden stijf over eind. Een der jagers schoot nog driemaal en raakte den leeuw bij elk schot, doch telkens vond het dier zijn evenwicht weer en hernieuw de het zijn aanval. Hij was nog maar 9 M. van hen af, toen een welgemikt schot hem doodde. De moed der wanhoop. Zeer zeker gaf deze leeuw blijk van grooten moed. En toch was het geen moed, die een mensch tot eer zou strekken en die zelfs bij en kele diersoorten onze bewondering afdwingt. Die trotsche woedende aanval in den nacht vertoonde een soort moed, dien men den moed der en- hoop zou kunnen noemen. Als wij de gevaarlijke dieren van Afrika voor den geest halen, blijken het er vijf te zijn: de leeuw, de luipaard, de rhinoceros, de olifanten en de buffel. Men noemt deze diersoorten gevaarlijk, omdat bij de jacht erop meermalen slachtoffers vallen. Welk van de vijf het gevaarlijkste is, blijft een vraag. Elke jager heeft er zijn eigen meening over, die natuurlijk gebaseerd is op de ervarin gen, die hij zelf gehad heeft. Een jager, die door het dichte kreupelhout gaat om een ge wonden buffel te zoeken en er plotseling door aangevallen wordt, terwijl hij op handen en voeten voortkruipt, zal door de uitgestane emotie zijn leven lang den buffel beschouwen als het meest gevaarlijke dier. Later jaagt hij misschien op olifanten, zonder ooit in zoo'n moeilijke positie te komen. Hij zal het dan ook nooit eens worden met een anderen jager, die eens onder ongunstige omstandigheden door een olifant is aangevallen. De luipaard, de gevaarlijkste vijand. Men schijnt het er vrij algemeen over eens te zijn. dat een luipaard een van de gemeenste en meest onbevreesde vijanden van den mensch is. Zij vallen aan wanneer men b.v. een hoed laat vallen of een andere kleine beweging veroorzaakt. Van voren zijn ze zoo smal, dat men tijdens den aanval haast niet schieten kan, vooral waar zij zoo snel zijn. Een jager, die met hen in aanraking is geweest, heeft dan ook ontzag voor hen en is daarom geneigd om hun eigen"'"11 mpen toe te dichten, die zij niet bezitten. Het zijn vooral lastige dieren, wanneer men een kamp opslaat. Zij zijn ongehoord brutaal en bovendien vinden zijn niets zoo lekker als hondenvleesch, zoodat zij de honden tot midden in het kamp najagen en dooden Het gebeurde eens in Portugeesch Oost-Afrika tusschen de Luia en Capoehe, ten Noorden van de Zambesi. Elkn nacht jaagden er luipaarden op de jagershonden en voordat zij onschadelijk waren gemaakt, hadden zij er meer dan ti=m gr. dood. Drie of vier keer per week steeg er een gegil op uit de hutten, waarin de 200 inboorlin gen van het daar opgeslagen kamp bij elkaar woonden. Grastoortsen vlamden dan op en men sloeg op de tomtoms. Dat alles beteekende, dat een luipaard een der honden op de hielen zat. Een. der jagers vertelde daarover het voleende: Ik heb ook eens een grooten luipaard vlak voor mij zier. zitten in laag gras. Ik kwam met een paar dragers voor mijn geweren terug van de jacht. Het was tegen zonsondergang. Plotse ling voelde ik, dat er naar mij gekeken werd. Ik liep iets langzamer door, doch de indruk was zoo sterk, dat ik stilstond en met mijn oogen de omgeving zorgvuldig afzocht. Bijna dadelijk zag ik iets wits, wat al verdacht was. Ik hield de plek in het oog en even later kwam er plotseling een luipaard uit te voorschijn. Hij zat daar op zijn hurken, en keek mij aan van een 12 M. afstand Fluisterend waarschuwde ik mijn dra gers en een volle minuut bleven wij naar het dier kijken. Toen kon het den blik van zooveel oogen niet langer verdragen, het verwijderde zich met «nrongen. '-aarden, die honden stelen. Een van mïn vrienden sliep eens in een tent in het dal van de Zambezi. Het is daar bijzonder warm en daarom waren de losse lappen van zijn tent opg""l!,g"n. Op het voeteneinde van zijn bed sl!r" .eine terrier. Op eens s'hrok hij wa' hartje van den n. 'rr eer duw k;:d. Hij hoorde slechts c licht ge kras' van eemge takken, daarna niets meer. Hij stond op, stak een lantaarn aan en ging op zoek. Zijn hond was weg en op den drogen stof- figen grond zag bij de sporen van een grooten luipaard. Toch is hel mijn 'w~t? overtuiging, dat s"1- dei genoemde luipaarden werkelijk dapper was. Zij zijn woedende duivels gelijk, wanneer zij ver volgd of gewond zijn. Zij vallen aan op een ge vaarlijke manier en men kan hen slechts tegen houden door hen morsdood te schieten. Zij zijn ook brutaal, want zij wagen zich in een kamp, op tijden, dat geen ander dier daarover zou denken. Doch naar mijn meening toonen zij door dit alles meer domheid en nieuwsgierigheid dan moed. Zij denken niet eens- voorzichtig na, zoo als een leeuw doet, die desnoods een geheelen nacht blijft rondsluipen om een veekraal, doch niet naar binnen zal gaan, wanneer hij niet ook de kans ziet om te ontsnappen. Een luipaard springt er echter dadelijk in, zonder zich ergens om te bekommeren. Een luipaard is dan ook veel gemakkelijker te vangen dan een leeuw; ik ving er op mijn laatste reis zeven levend tegen twee leeuwen. En den tweeden leeuw had ik nog niet eens gevangen, wanneer hij niet zoo onvoor zichtig was geweest bij het zoeken naar zijn wijfje, dat ik twee nachten tevoren op dezelfde plek had gevangen. Het lawaai, dat een dier maakt, heeft ook een grooten invloed op den jager. Zoo is een olifant, die zwijgend aanvalt, veel minder angstwekkend dan een anderte, die schreeuwt. Zelfs het ge kraak van de omvallende boomen beinvloed een jager. En het gebrul van een leeuw, het schelle gekrijsch van een rhinoceros is ook niet prettig om aan te hooren. De giraffe daarentegen geeft nooit geluid en hij wordt dan ook niet gerekend tot de vijf zeer gevaarlijke en de vele andere min of meer gevaarlijke diersoorten. Ook het vluchten van dieren eener bepaalde soort vodt die van een ander soort is nog niet altijd een bewijs van lafheid. Een antilope zal onversaagd vech ten, als hij gewond is en hij zal zich zelfs tegen een aanvallenden leeuw nog weieens met succes verdedigen. Gewoonlijk zal hij echter wegloopen; hij is dan bang, doch alleen om dat zijn ver stand hem zegt, dat hij geen schijn van een kans heeft. Als een nijlpaard aanvalt. Sommige dieren vertoonen wat ik een wilden moed noemt. Ik heb eens gekampeerd aan den ovetr van de Kafoea dicht bij den grens van het Congo-gebied; wij waren daarheen getrokken om nijlpaarden te fotografeeren, waarvan er een groot aantal moesten rondzwemmen. Wij dach ten, dat zij nog wel een 400 M. van ons kamp verwijderd waren, doch 's nachts werden wij plot seling opgescthrikt door het geloei van een groot nijlpaard, dat de rivier overgezwommen was en nu op ons vuur afkwam, dwars door het dichte kreupelhout, dat den oever bedekte. Hij maakte een vreeselijk lawaai en bedreigde ons met ge loei en woedend gesnuif. Wij maakten op onze beurt ook zooveel mogelijk rumoer en lieten de vuren hoog op branden, zoodat de vlammen meer dan een meter hoog oplaaiden. Het duurde. verscheidene minuten, voordat wij wisten of wij al dan het niet het veld zouden moeten ruimen, want schieten was onmogelijk. Niemand had ech ter zin om met een razend nijlpaard een wed strijd te houden in het donker en wij waren al blij. dat het dier het water weer opzocht. Hij bleef echter den geheelen nacht in onze buurt en schrikte ons telkens wakker door zijn geloei. Antilopen, zebra's, varkens en de kleinere die ren, die in het wild leven; wilde honden, jak halzen en andere kleine roofdieren zijn doodsbang voor menschen. Zij zijn ook al zoo dikwijls ge jaagd of in vallen gevangen, dat zij weten hoe machteloos zij zijn. Het is dan ook te begrijpen, dat zelfs de moederdieren xan deze soorten schijn baar hun jongen verlaten, wanneer men toeval lig hun nest vind. Ik heb zebraveulens, jonge an tilopen, enz., dikwijls kunnen vangen, terwijl de moeder in de buurt bleef en angstig rond liep. Soms kwamen de moederdieren zoo dicht bij, dat ik de grootste moeite had om de inboorlingen van een vervolging af te houden. Deze dieren wisten echter, dat zij niets tegen ons konden be ginnen. ALS TWEE ZIELEN ELKAAR VINDEN. Den courantenlezer, u.e niet alleen het redac- tioneele tekstgedeelte van zijn lijfblad doorleest, maar ook zijn aandacht wijdt aan de adverten tiekolommen, zal het zijn opgevallen, dat het aantal huwelijksannonces steeds grooter wordt. Het is natuurlijk weer een Engelsch onderzoeker geweest, die met zijn zin voor grondigheid heeft ontdekt, dat de eerste huwelijksannonce reeds in 1771 in Engeland is verschenen. Wij Hollanders kennen dezen meer en meer gebruikelijken weg, bestraat met de „zoekt-ken. nismakiïigen", „goede posities", „geld wensehe- lijk doch geen vereischten" en „R.K. en P.G.'s", maar in het land van den Mikado, daar is men bloemrijker en stelt niet in zulk een nuchtere bewoordingen op. Hoort hoe een Japansche schoone van haar huwelijks advertentie een gedicht heeft gemaakt. „Mijn in golven vliedend haar omhult mij als een zwarte wolk. Mijn taille is buigzaam als een ko-- renhalm in den wind. Mijn gezicht is zoet en lichtend als de zijden glans van bloemen. Als ik met een heer zou kunnen kennismaken, die ver standig is, aangename zeden bezit, dan zal ik net een groot genoegen vinden mij met hem te vereenigen, om later de eeuwige rust te kunnen genieten, onder een grafzerk van roze marmer. Als men het aantal huwelijksannonces, dat in onze groote bladen verschijnt, bij elkaar zou op tellen, dan komt men tor honderden per week. Als een caleidoscoop ziet men de stellers van deze advertentie aan het oog voorbijtrekken, de avonturiers, de oude jongejuffrouwen, de hon gerige uitvinders of kunstenaars, de weduwnaars, die een huishoudster zoeken. De geheele kring van de menschelijke comedie danst onafzienbaar langs ons voorbij. Onder den modernen mantel van de huwelijksannonce toont zich zeer vaak net oude onveranderlijk menschenhart met zijn verlangen naar geluk, naar een tehuis. Rust te midden van gejachten strijd om het bestaan. Daarbij komt ook nog dikwijls een volstrekte innerlijke eenzaamheid. Vreugdeloosheid van den mensch, die in gedurig alleenzijn met zijn 'agelijkschen arbeid Hun voel voo: bijgaan en langzaam ouder worden zonder dat nun leven inhoud heeft g-'.—egen. Het is dan ook begrijpelijk, dat velen het verlangen hebben het lot op de proef te stellen om uit de misschien duizend en meer mogeliikheden, die hein omrin gen het geluk te diepen De zinneloosheid van menig menschenlot kan zich niet tragischer voordoen dan in het ongetrouwd blijven of in een huwelijk van twee aan elkaar vreemde men schen, die zieh slech1- hinden behoeven leeren 'p kp'Vjjrn om "'kaar geluk te kunnen bie den. Ongetwijfeld zou de volmaakte huwelijks annonce het blinde kansspel van deze verhou dingen kunnen neutraliseeren, want de grootst moeilijkheid bestaat juist daarin, dat de men schen, die voor elkaar geschapen zijn, elkaar zoo moeilijk kunnen vinden. Natuurlijk komt het er op aan, hoe een huwe lijksannonce opgevat wordt, welke kringen men wil bereiken, om automatisch diegenen uit te schakelen, waarmee men niet van plan is een geestelijke of andere verhouding aan te gaan. Wij zijn lang aan het tasten en zoeken rond om ons heen, wij peilen onze eigen ziel en vormen ons in gedachten een beeld van hem of haar, die we gaarne tot een levensgezel of -gezellin zouden wenschen. En dan komt plotseling in den vorm van een couranten-advertentie de afspie geling van het beeld, dat zooveel overeenkomst vertoont met datgene, dat men in zijn gedachten had opgebouwd. Is nu de huwelijksannonce een goede hulp bij het zoeken naar een partner voor het leven of net laatste middel van allen, die hun mensche- lijkheid als waren op de markt brengen? Zeker is het dat zelfs de fijnst besnaarde menschen op den weg van het bloote toeval den levenskame raad moeilijk vinden, en dan of eenzaam blijven of naar een minderwaardig surrogaat grijpen. Dit is echter niet alleen voor henzelf, maar ook voor de menschheid, gezien vanuit het standpunt der rassenhygiëne, een groot verlies. Een absoluut juist oordeel over de werking van de huwelijksannonce is natuurlijk niet mogelijk. Hoeveel van deze annonces hebben succes? Wij zien slechts de poging de verwante ziel te vin den, maar een diep stilzwijgen bedekt het succes of de mislukking. Thans volgt een huwelijksannonce, zooals men die weinig in de Nederlandsche bladen, doch des te meer in de couranten van onze Oostelijke en Zweedsche buren aantreft en de briefwisseling, die er op volgde. Advertentie: Ik zoek niet 'n vrouw, maar de vrouw, die verlangt los te komen uit de be klemdheid van haar omgeving. Het moet een eenzame zijn, die een geestelijke en zielsver wantschap bezit en verlangt naar een oprechte kameraadschappelijkheid. Eerste brief: „Een welgesteld, schoon, jong menschenkind moest U antwoorden." Tweede brief: „Zeer geachte Heer. Allereerst mijn besten dank voor Uw brief. Uw opmerking: „Ach hoe jammer", nadat U wist, dat wij bei den tot de welgestelden behooren, heeft me reed alles van U verteld. Ziet U, daarin ligt onze zielsverwantschap." Derde brief: Zeer geachte Heer. Wij behooren beiden tot die kringen, waarin diners, soupers, intriges, nijd en afgunst aan de orde van den dag zijn. Laat U echter de diners en soupers weg, dan blijft het gemeenschappelijke van alle kringen over, slechts de individualiteit verheft zich trots boven deze massa-instincten en be leeft eenzaam en zegevierend het diep-eigen le ven. De wetenschap nu, dat in deze kringen slechts het gezelschapsdiner en niet de mensch te vinden is, was de eigenlijke aanleiding dat ik op Uw advertentie ben ingegaan. Geen banali teit, geen materieele berekening, beide zijn mijn ziel vreemd. U schrijft: de bekoring van het ge heimzinnige tusschen ons heeft iets ongemeen boeiends. Hoeveel behoorlijker en doeltreffender zai echter een gesprek zijn. In een gesprek kan elk misverstand dadelijk worden opgehelderd. Het zou mij van harte verheugen U persoonlijk te leeren kennen. Vierde brief: „Beste Heer. Ik was zeer ver heugd toen ik het fijne welbekende handschrift op den omslag las. Een edel mensch trekt edele menschen aan. Ik verwacht U dus gaarne." Vijfde brief: „Nog trillen de uren van ons sa menzijn in mijn ziel na en in die stemming nam ik Uw laatsten brief in ontvangst. Ja, zeker we liggen allen aan een ketting, maar toch kan men zichzelf vrijmaken en daarbij is die ketting zoo lang dat wij hem bij onze handelwijzen niet voelen. Wij kunnen ons rechts en links keeren, huppelen en springen zonder dat we hem ge waar worden. Voor onze levensbeschouwing zijn wij gebonden, maar voor onze levensopgave vrij. Laten wij het houden bij het heerlijke: Ik wil, ik wil." Dat U niet behoort tot de confectiewaren der natuur, zegt reeds de eerste oogopslag. En ais de toegenegenheid in de liefde zich tusschen ons niet zou. kunnen .ontvouwen, wat geeft het? Morgen kan de vrouw komen, die U verstaat. Die na haar vrouwelijkheid nog mensch genoeg blijft om voor U een vriendin te zijn. De eeuwige een zaamheid, die tot den mensch behoort, die kan geen enkel ander mensch iemand uit de ziel wegnemen Maar daarom ben ik Uw vriend, om dat ik dit groote leed ken, en U dit mee wil waar worden. Waarom U desondanks steeds weer naar mij komt? Dat is zeer eenvoudig. Omdat U in deze wereld van de meest platte rationalisatie een metaphysisch mensch in mij veronderstelt en omdat ons eeuwig verlangen buiten alle logica om naar het ideale streeft. Waarom komt U niet dagelijks? Moet U dan steeds degene zijn die geeft? Leert U ook op voorname wijze te nemen, dat is een edele kunst. Ik beoefen die kunst van ganseher harte, een deemoedige noem ik hem, die dit ook doet. Tot weerziens, lieve vriend!" J. VAN SCHENCKHOF. (Nadruk verboden) HET PROBLEEM VAN BLACK EN WHITE WORDT MET DEN DAG VERSCHERPT. Uitwijking naar Afrika? (Van onzen Amerikaanschen briefschrijver). NEW-YORK, midden Juni. Wanneer men de Arnerikaansche traden kan gelooven, dan staan wij aan dien vooravond van ^■en nieuwe zwarte volksverhuizing. De zwarte volksverhuizing, die thans dus als sen dreigende wolk boven den Amerikaanschen staat hangt, is een niet te onderschatten gevaar, daar zij haar ernst aan den huldigen toestand ontleent en daarom ais zoodanig niet te ver gelijken is met de eerste zwarte volksverhui zing, die door middel van de slavenhandelaars ongeveer 400 jaar geleden plaats vond. Het hui dige gevaar is ook niet te vergelijken met de kleine idealistische volksverhuizing, welke 40 jaar geleden door energiek initiatief van enkele intelleetueele negers tot de stichting van de frikaansche republiek leidde. Men krijgt een beter inzicht in deze toestan den wanneer men de volksverhuizing nader be studeert die ongeveer 15 jaar geleden binnen de Vereenigde Staten heeft plaats gevonden. Toen in 1917 naar aanleiding van de mobilisatie een groot gebrek aan ongeschoolde arbeidskrachten aan den dag trad, ontstond er een massaver schuiving van zwarte arbeiders uit de Zuidelijke staten naar de Noordelijke industriecentra. André Siegfried heeft in zijn werk over de Ver eenigde Staten vastgesteld, dat in de jaren 1916—1920 en later van 1922 tot 1924 ongeveer 6 tot 700.000 negers hun woonplaatsen hebben verlaten om naar het Noorden uit te wijken, waar zij destijds het drie- tot zesvoudige van het loon konden verdienen dat in de Zuidelijke Staten gebruikelijk was. De Zuidelijke Staten waren reeds met alle ge oorloofde en ongeoorloofde middelen tegen den sterken aanwas van het zwarte ras ten strijde getrokken. De neger was uitgeloten van het kiesrecht en lynchmoorden behoorden niet tot de zeldzaamheden. Voorts werd het sterfte cijfer der zwarten zoo hoog mogelijk gehouden, n.l. 20.5 per duizend tegen 12.1 per duizend bij de blanken. Daar bij de opheffing van de sla vernij het initiatief van de Noordelijke Staten wias uitgegaan, vatten deze laatsten het pro bleem van de samenleving van blanken en zwarten geheel anders op; de negers kregen het burgerschap en het werd ook niet geduld, dat de neger in den verkiezingstijd tot een vogelvrij verklaard creatuur werd gedegradeerd. Dit was in de Noodelijke staten, waar het gedachten- leven der mensehen op geheel andere funda menten gebaseerd is dan in het Zuiden wel mogelijk, doch voorloopig alleen in de theorie. Het gold bovendien alleen weinige negers, die de Noordelijke staten bevolkten. Dit alles werd anders toen in 1917 de groote verschuiving van zwarten naar het Noorden plaats vond. Uit de zedelijke theoriën werd de harde practijk ge- boreft en al heel spoedig werden de Noordelij ken nog vijandelijker en fanatieker dan het voorheen ooit in het Zuiden het geval was ge weest. Om deze vernederende positie, die de negers en 't Zuiden hadden te ontloopen, trok ken van 1916 tot 1924 honderdduizenden naar het Noorden, doch ondervonden hier ten slotte bittere ontgoochelingen. Men ziet hieruit, dat het probleem van deze overvloedige gehate zwarte arbeidskrachten, dat door het drijven van de verschillende organisaties steeds meer verscherpte vormen aanneemt, zich réèds in de oorlogsjaren gevormd heeft. Wanneer geen mid delen tot verzachting worden gevonden, kan het niet uitblijven of er moet een catastrophe ko men. De neger is de laatste jaren door de ne ger-apostelen te sterk van zijn bestaand recht als burger overtuigd, dat hij willoos met zich zal laten spelen. Hieruit kan dus een strijd ontbranden en dan als gevolg een nieuwe volksverhuizing. Waarheen echter? Hier en daar gelooft men aan het ontstaan van negerstaten in die staten waar een over wegende negerbevolking leeft: in Missisippi met 52 pCt. en Zuid-Carolina met 51 pCt„ daarnaast zijn er nog drie staten met 4042 pCt. en voorts drie staten met 30—33 pCt. negerbevolking. En kele stammen betuigen zelfs hun sympathie voor deze gedachte, doch deze stammen behooren aan hen, die niet in deze staten wonen. Wat kan men echter doen om de bedreigde Staten van een zwarte hegemonie te redden? Als op lossing blijft nog over een emigratie naar de eilanden van de Caribische zee, hetgeen prac_ tisch met een deportatie van millioenen gelijk zou staan. Dit plan zou ongetwijfeld zonder oor log of strijd nimmer te verwezenlijken zijn, doch bovendien zou een dergelijke zet op het schaakbord de strategische positie van Amerika ter zee verzwakken. Rest ons nog als laatste oplossing de droom van een negerapostel, die zich de stichting van een nieuw rijk in Afrika heeft voorgesteld. Een utopie? Zeker, voorloopig, zooals eens ten tijde van Oom Tom de idee geweest zou zijn om een negerstaat Leberia te stichten. Wie echter het fanatisme van den kleinen Amerikaanschen burger en de „hetze" der drij vende organisaties en stormtroepen der Ku Klux Klan kent, zal met ons van overtuiging zijn, dat de gloed van het fana tisme ook deze utopie misschien ten koste van afschuwelijke offers eerder kan 'doen verwezenlijken als zelfs de meest vurige ne- gergerapostel ooit had durven hopen. CRICKET. Het eerste cricket-elfal van Bloemendaal, dat tot nu toe, in tegenstelling met andere jaren een zeer bescheiden rol gespeeld had (van de drie wedstrijden werd er slechts één gewonnen) heeft zich Zaterdag schitterend gerehabiliteerd, door van het reeds tot kam pioen gedoodverfde C. V H., het elftal dat trouwens verleden jaar reeds op den titel be slag legde, een innings-nederlaag toe te bren gen. Wel waren de Haarlemmers onvoltallig ver schenen, maar alleen al door de aanwezigheid van hun crack A. Roodt een speler, die èn als bowler én als batsman in staat is eiken wed strijd te winnen, is de prestatie schitterend. C. V. H. bracht slechts 8 menschen in 't veld, toen Bloemendaal naar de wickets trok, maar de field-ploeg der gasten werd met niet aan bat zijnde Bloemendalers gecompleteerd. A. Roodt en O. Keijser bowlden. Reeds spoe dig bleek, dat vooral de bowlery van laatst genoemden speler met groot ontzag behandeld moest worden: zijn laag-blijvende ballen met goede lengte brachten de Bloemendalers in groote moeilijkheden. Het duurde dan ook niet lang of achtereenvolgens konden H. Eijsten, H. Beijk, Heemskerk, G. Zeeuwe en L. v. d. Mey verdwijnen. Er waren toen slechts een goede dertig runs gescoord, waarvan H. Beijk er 13 op zijn naam had. Men vreesde dan ook voor een débacle, maar G. van Dam deed de hoop herleven. Hij werd goed gesteund door M. Jansen, en vooral Ad. Cassee. Van Dam bleef ten slotte not out. De telegraaf gaf toen een totaal van 78 runs, allerminst hoog, maar onder de gegeven om standigheden nog behoorlijk. O. Keijser had prachtig bowling cijfers: 7 voor 42, die van A. Roodt waren niet zoo fraai. Het was nu de groote vraag: wat zal Roodt doen. Weldra bleek, dat ook 't bowlen van van Dam en v. d. Meij allerminst free-hitten ver oorloofde. Een enkele maal werd een single geslagen. Dan wil de gevreesde C. V. H.'er het prob- en: hij geeft een steen-harde klap op L. v. d. Meij, men ziet den bal niet. Een buk kende beweging van den bowler en tot groots verbazing van ieder .aanwezige blijkt, dat Roodt c. and b. L. v. d. Meg is. De vang was inderdaad schitterend. ZeldeU zagen we in het lagere cricket een dergelijk^ catch, en het losbarstend applaus was een welverdiend succes. O. Keijser, thans inkomende verging het niet veel heter: na slechts eenige runs aan het toch al zoo lage totaal toegevoegd te hebben, wera hij een volgend slachtoffer van L. v. d, Meyï Het verdere verloop werd een drama vooj C. V. H. Toen de acht heeren allen een beurt gehad hadden, was het schamele totaal van 13 runs bereikt. De Haarlemmers zullen wel veï in hun geschiedenis terug moeten gaan ont een dergelijk laagterecord, indien het al bestaat, te vinden. De gasten kregen dus de follow-on, en wer den voor de noodzaak geplaatst 66 runs td maken, om een inningsnederlaag te voorkomen. Het openingspaar deed het nu beter. Er werden tenminste 'eenige boundiery's geslagen, en de dubbele cijfers waren weldra bereikt. Dan belandt een slecht geraakte bal in de veilige handen van Heemskerk en A. Roodt kan vertrekken. Ook O. Keijser wordt te wild en ziet zich eveneens gevangen. Met K. Rijpma in wordt de toestand voor C. V. II. gunstiger, vooral daar de bowlery van Bloemendaal zwakker wordt. Elke slechte bal wordt onherroepelijk afgestraft, en de score stijgt regelmatig. Nog "édenkelijker wordt het als G. Strik gaat bowlen. Dat was een sleKTT voorbeeld van captaincy. Juister was het o.i. geweest indien G. Zeeuwe was afgezet en varvangen geworden door G. v. Dam. De gasten hebben met den laatsten man in nog 8 runs noodig. Door onoordeelkundig runnen valt dan, nog tamelijk onverwacht het laatste wicket en blijft Rijpma met een goede 25 not out. Bloemendaal heeft het derde punt binnen, terwijl C.V.H. een strafpunt toegewezen krijgt. Ook het tweede elftal hield zich kranig, en sloeg uit spelende R.C.H. 3 met innings. Bloemendaal II ging eerst in, en als 6 wickets meer zijn voor 150 runs wordt gesloten. A.C.H. 3 maakt dan 56 runs, en, voor de tweede maal ingezonden slechts 36 runs, zoo dat de reserves hun verliespunten van vorige wedstrijden met één reduceerden. Een mooie succesdag dus voor de Bloemen dalers. A. C, TEGEN DEN RADIO- EN GRAMOFOON- HINDER. TIEN POëTISOHE GEBODEN VAN DB POLITIE. Door de Rotterdamsche politie wordt aan alle bekende radio- en gramofoonbezitters een kaart uitgereikt om deze in de buurt van hun toestel op te hangen. Op deze kaart komen de volgende poëtische „tien geboden'' voor: 1. Radiogerueht, burengezucht. 2. Een harde radio is voor uw buren een last en voor u geen genot. 3. Een buur, die stoort, wordt met ergernis gehoord. 4. Van radio moet men genieten, zonder een ander te verdrieten. 5. Opgedrongen genot wordt nooit gewaar deerd. 6. Smaken verschillen, ook bij radio en gra- mofoon. 7. Wat gij niet wilt dat u geschiedt,g^oe dat ook aan een ander niet, geldt ook bij radio en gramofoon. 8. Zomergenot Open deuren, Bloemengeuren, Geen radio's, die zeuren. 9. Zomerverdriet: Heerlijk weer, Radio's gaan te keer. Dus: 'een dichte deur En een slecht humeur. 10. Uit de behandeling van de radio leert men zijn buren kennen. DE KOSTEN VAN HET LEVENS ONDERHOUD. Reeds meerdere malen werd er over geschre ven, dat in het bijzonder de prijzen in den groothandel in den laatsten tgd aan een sterke daling onderhavig waren. Het is zelfs zoo sterk, dat blijkens de laatste statistiek het ge middelde indexcijfer van de groothamtelsprijzen vergeleken met 1913, nog slechts 103 is, zoodat men practisch gesproken kan zeggen, dat de groothandelsprijzen op het oogenblik wederom op het peil van voor den oorlog zijn aangeko men. Aan den anderen kant werd er echter op ge wezen, dat de kleinhandelsprijzen die daling niet of althans niet in voldoende mate volgden. Inderdaad zijn de kleinhandelsprijzen nog aan merkelijk hooger dan voor den oorlog, doch ge lukkig ziet men ook in deze prijzen zich een steeds verdere daling afteekenen. Onlangs zijn de indexcijfers van de kosten van levensonderhoud te Amsterdam en 's-Gra- venhage wederom gepubliceerd. Het blijkt daaruit, dat in Maart 1931 bet indexegfer van de kosten van levensonderhoud te Amsterdam voor arbeidersgezinnen met als basis de prijzen van voor den oorlog is 100 nog 154.3 was, ter wijl ditzelfde cijfer voor 's-Gravenhage 147.7 bedroeg. Gemiddeld zijn dus de kosten van le vensonderhoud thans nog 1% maal zoo hoog als voor den oorlog. Dit is ongetwijfeld, als men het met de groothandelsprijzen vergelijkt, nóg hoog, doch aan den anderen kant mag men de daling, welke in de laatste jaren heeft plaatsgevonden, niet uit het oog verliezen. Zoo waren dezelfde cijfers in Maart 1930 voor Am sterdam 162.S en voor 's-Gravenhage 155, Er is dus in het laatste jar een daling te consta- teeren van ongeveer 8 punten of ruim 5 pCt. Vergeleken met Maart 1929 was de daling nog aanmerkelijk meer. Immers in Maart 1929 was het indexcijfer te Amsterdam 168.5 en te 's-Gravenhage 161.2, een daling dus in 2 jaar tijds van ongeveer 14 punten of bijna 10 pCt. Vergeleken met Maart 1928 was de daling zelfs nog weer iets sterker. Vraagt men nu of deze daling nu zoo heel veel in het öagelijksche leven bemerkt, dan zal men waarschijnlijk teleurgesteld worden om den eenvoudigen reden, dat, zoodra er zich een prijsdaling voordoet, het verbruik quantitatief of qualitatief stijgt. Men gaat allicht iets meer koopen van een bepaald artikel of wenscht een betere kwaliteit.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 10