[tiet Bïöémsrod&aïsch Weekblad. Een motor-expeditie dwars door de Sahara. Nieuws uit den Volkenbond De waarde van de sprekende film. Dood door schuld. 9 In de woestijn-hel verdwaald. Omringd door het schroeiend zand. (Door een oud-iegionair). Het eigenlijke vreemdelingenlegioen was in Colomb-Bechar gelegerd, doch onze post, die voornamelijk uit mechanieiens, monteurs en chauffeurs bestond, was aan den rand van de groote woestijn gelegerd, aan den autoweg, die van Colomb Bechar naar Beni Abbas voert. Onze taak was voornamelijk de karavanen en de mili taire expedities in de Sahara te beschermen. Tot dit doel kregen wij tien speciale auto's. Over den noodzakelijken watervoorraad maak ten wij ons den eersten tijd veel zorgen. Vinding rijke hersenen wisten echter het vraagstuk naar bevrediging op te lossen. Aan beide zijden der carosserie was een reservoir in buisvorm aangebracht, dat 135 liter water kon bevatten. Aan brandstof kon 220 liter worden meege voerd, dus genoeg voor 1200 K.M. Een apart reservoir was bestemd voor het vervoer der levensmiddelen. Eveneens was er een berging van ammunitie. Wij konden 1000 geweer- en machinepatronen, 25 handgranaten en 10 lucht. raketten meevoeren. Aan wapens hadden wij een karabijn, een verdekt opgesteld machine geweer en een pistool tot het afschieten va» raketten. Den 4en April arriveerden uit Algiers twee motorrijders, wier taak was om in een record tijd de Sahara te doorkruisen. De leden van deze expeditie waren de Hollandsche gebroe ders Van Haak en de jonge vrouw van ErTe van Haak, dien leider der expeditie. Ik bewonderde den moed van deze menschen, doch voornamelijk van de jonge vrouw, daar zij toch een spel met den dood aanbond. Voor ons, menschen, die letterlijk gesproken van de wereld waren afgesloten, was hun aankomst een gebeurtenis van belang, 's Avonds arran geerden wij een klein feestdiner, waarbij het ge zellig toeging. Er werden verhalen en anecdotes verteld, wij dronken gretig het nieuws van Europa en van ons ieder moet gezegd worden, dat wij onzen gasten die wenschen van de lippen lazen. Ik als chauffeur en legionair Roth als meca nicien kregen de opdracht de expeditie tot Beni Abbas te begeleiden en vandaar den weg naar Gao (Soedan) te wijzen. Op reis. Den 5en April vertrokken wij tegen het ochtendgrauwen. Het was pas drie uur. De heldere hemel beloofde een mooien dag. Het geheele garnizoen was reeds op den been om van het dappere drietal afscheid te nemen. Langzaam dolde onze machine de woestijn tegemoet, gevolgd door het vroolijk geknetter der motorfietsen. Om van de koele morgen uren te profiteeren, zette ik er een snel tempo in. Bij den eersten post Igli, die door de inboor lingen wordt bezet, hielden wij halt om ons middagmaal te gebruiken en het militaire vliegtuig uit Adrar op te wachten, dat ons de nadere wijzigingen voor den tocht zou ver strekken. Wij hadden pas 268 K.M. achter den rug en nog 470 voor den boeg. De piloot, die niet al' te lang op zich liet wachten, raadde ons aan een anderen dan den voorgeschreven weg in te slaan, daar uit Adrar enkele Djidji (woestijn- roovers) waren gesignaleerd. Wij brachten den middag nog gezamenlijk door en vertrokken om vier uur naar Beni Abbas, waar wij zonder tegenslag om 2 uur 's nachts arriveerden. Deze nachtelijke tocht was van een bijzondere schoonheid. De zuide lijke nachthemel verspreidde een zachten glans van sterren en het was doodstil. Slechts wan neer het al te nieuwgierig schijnwerperslicht op het kadaver van een kameel viel, die hier op noodlottige wijze aan zijn einde moest zijn ge komen, weerklonk een schreeuw van een ge schrokken jakhals of blafte ons een hyena woedend na. Na onze aankomst in Beni Abbas rolde ik mij in mijn deken en sliep in het zand naast mijn wagen tot den morgenstond. Toen hielp ik de motorfietsen van onze tochtgenooten nazien, die nog dien avond verder wilden. Alles was goed in orde. Ik legden den leider Eric Van HaAk de rest van zijn reis nauwkeurig uit daar mijn taak beëindigd was en zij alleen verder moesten rijden. Van Beni Abbas voert geen straatweg meer verder. Hier begint de groote zandwoestijn, de Sahara, die slechts door enkele oasen wordt onderbroken. De belangrijkste van deze zijn: Gao, Ksabi Adrar, Tebel-Bala, Ain Salah en Tanez Rouft, de laatste is heel dicht bij het nog niet onderworpen Tafilalet gelegen. Om nu de karavanen gelegenheid te geven zich te criënteeren, werden door de expeditie van Citroen op 10 tot 15 K.M. van elkaar leege benzinevaten opgesteld, die van groote witte nummers waren voorzien. Er bestaat ook een kaart, die de aanwezigheid van deze vaten aan geeft. Dit alles verklaarde ik den jongen leider. In den nacht van den 7en April werd afscheid genomen. De drie avonturiers trokken het onbe kende lot tegemoet. Hun naaste station zou Timoudit zij, na een afstand van 5S4 K.M., die gemakkelijk in twee dagen kon worden afgelegd. Toen de reizigers vertrokken waren, meldde ik mij en vroeg wat ik te doen had. De orders luidden: Wachten. Nu begon een vervelende tijd. Een dag op deze eenzame post is reeds te lang. 's Morgens voor zonsopgang uit de hangmat, een koude douche, daarna ontbijt. Onmiddellijk daarna op jacht naar gazellen, die bij een klein beekje kwamen om hun dorst te lesschen. Na den terugkeer middageten, altijd hetzelfde en dan maar weer slapen, 's Avonds een lange wande ling en een dag is weer voorbij. Toen wij reeds vijf dagen in dit gat zaten, had ik een sterke neiging tot melancholie. Een kleine opleving verrastte ons door de komst van het militaire vliegtuig uit Adrar, dat als een stipje aan den horizon opdook en spoedig de lucht met een motorengeronk vervulde. Wij liepen den piloot tegemoet, doch de inzittenden snelden ons met een haastigen groet voorbij naar den luitenant. Wij bestormden dien ser geant-waarnemer met vragen en deze vertelde ons het volerende: De motorexpc:!5' •r1 De motorrijders waren van de juiste route afgedwaald en niet aan de plaats van bestem-. ming aangekomen. Het vliegtuig, dat den post dienst onderhoudt, kreeg de opdracht om de expeditie te gaan opzoeken en vond eerst na langen tijd de drie vermisten, die op onbe grijpelijke wijze op een ver van den straatweg geplegen plaats midden in de zandduinen van de woestijn waren terechtgekomen. Het vlieg tuig kon in die streek niet aan landen denken, daar het zand het opstijgen onmogelijk had gemaakt. Daarom hadden zij getracht ongeveer vast -te stellen, waar de motorrijders zich onge veer bevonden en waren naar Beni-Abbas door gevlogen. Wij waren nog in gesprek gewikkeld toen ik de boodschap kreeg onmiddellijk te vertrekken. Het werd' een gehaast en gerep, de inboorlingen vulden de reservoirs en werden voedingsmiddelen ingeladen. Het duurde niet lang of wij waren klaar om af te reizen. Op een kaart werd mij ongeveer de plaats aangewezen, waar de expeditie zich moest, bevinden. Bij vat 26 moest ik naar links afbui gen. In den rechterhoek van de „straat" S. O., circa 140 K.M. van hier verwijderd,, zou ik de expeditie kunnen vinden. Wie de Sahara niet kent, kan zich geen voor stelling maken van het klimaat, dat daar heerseht. Van zonsop- tot zonsondergang tiranniseert daar een broeiende, verlammende hitte. Temperaturen van 50 tot 70 graden be- hooren er niet tot de zeldzaamheden. Een ei in het zand gestopt, is binnen vijf tot 8 minu ten gekookt. De troostelooze watertoestanden vergallen voor den Europeaan het kleine beetje leven, dat hij onder deze omstandigheden nog heeft weten te redden. Vaak stuit men op een stroompje. Verheugd stormt men er op af, doch bij nadere beschouwing blijkt men meestal op een salpeterhoudend riviertje te zijn gestuit. Dit water kan men zelfs niet eens tot koken gebruiken, want niets lost zich in deze vloei stof op. Thans mochten wij ons echter niet door de hitte laten terugschrikken. Precies om 1 uur, toen de hittie moordend was, rolde onze wagen naar buiten. De zonnestralen vielen loodirecht op onze hoofden, die door witte helmen be schermd werden. De thermometer wees 72 gr. Celsius in de zon. In een stofwolk gehuld reden wij weg. Wij spraken onderweg heel weinig en gaven elkaar van tijd tot tijd een teeken mei d,e hand. Ons drinkwater was lauw en had den smaak van gekookt water. Wij hadden reeds 120 K.M. achter den rug, toen de motor on regelmatig begon te loopen. Het fijne zand was ondanks de voorzorgsmaatregelen den carbu rator binnengedrongen. Na een kort oponthoud gingen wij weer verder. Ditmaal met mijn kameraad Roth aan het stuur. Het was toen kwart voor vijf en wij reden met een gemid delde snelheid van 40 K.M. De tong kleefde aan mijn gehemelte, en moeizaam trok onze wagen door het zand. Eindelijk bracht ons na een korte schemering de nacht ons de gewenschte koelte. De groote schijnwerpers wezen ons den weg, terwijl ik met de zoeklichten de oriëntatievaten zocht. Vat 23! Enkele gazellen door het licht verrast stoven weg. 24 werd gepasseerd. Nu nog circa 20 K.M. Vijf en twintig meters van 26. Daar maakten wij halt. Doodmoe strompelden wij uit den wagen en legden ons op den grond neer. Het was één uur in den nacht. Aan verder rijden viel niet meer te denken. Reeds om vier uur in den morgen ontwaakten .wij. Terwijl Roth de motor van olie en benzine voorzag, bestudeerde ik mijn kaart. Tot nu toe waren wij naar het Zuiden gereden, thans moes ten wij Oostwaarts. Doch onmiddellijk welde de gedachte in mijn op: Wanneer wij eens ver dwaalden? Wij moesten een middel zien te be denken om den weg terug te kunnen vinden. Op onze sporen konden wij nooit vertrouwen ,daar de wind deze kon wegvagen. Ik kwam met mijn kameraad overeen, dat wij ons brandhout er voor zouden gebruiken om den weg af te bakenen. Na een afstand van vijftig of honderd meter stak mijn begeleider een stuk hout in het zand. Na tuurlijk was dit een werk, dat veel tijd en geduld kostte en kwamen daardoor slechts langzaam vooruit. De zon kwam en de hitte werd weer moordend. Om zeven uur hadden wij pas 45 K.M. achter den rug. Wij waren wat de richting be treft geheel op ons compas aangewezen en vaak raakten wij uit den koers, hetgeen we echter on middellijk aan ons compas konden bemerken. Zoo gingen de uren voorbij. Tegen den middag veranderde het terrein. Tot nu toe hadden wij over hard zand gereden, waarin de wagen niet weg kon zakken, doch thans begon het mulle zand. De motor werkte hijgend, wij sjokten op goed geluk voorwaarts, doch opeens zaten wij vasit. De wielen waren tot aan de assen in het zand gezonken. De motor, die dezen tegenstand niet kon overwinnen, weigerde verder te gaan. Nu moesten wij scheppen en graven om de wielen weer vrij te krijgen. Dit was een warm werkje. Na een arbeid van twee uren waren we eindelijk zoo ver dat wij een poging konden wagen om uit het zand te komen. Het lukte! Toen maar weer op goed geluk af verder. Het bleef dien geheelen middag tobben en het is na tuurlijk te begrijpen, dat wij maar heel lang zaam vooruit kwamen. Wanneer wij toen nog een motorpanne hadden gekregen Reeds zakte de zon in het westen. Het was half zeven toen wij den voet van een hoog duin hadden bereikt; wij besloten om hier te blijven overnachten. Toch waren wij te moe en te over spannen om te kunnen slapen. Ik schakelde den sterken schijnwerper in en liet den lichtkegel langs den nachthemel spelen, steeds op een licht signaal van de vermisten hopend. Doch geen ant woord bereikte ons. En toch konden zij niet ver van ons verwijderd zijn. Wij hadden reeds een afstand van 126 K.M. tusschen Bidon 26 en ons. Ontmoedigd zocht ik mijn legerstede weer op en sliep eindelijk in. 's Morgens reinigden wij, voor zoover dit mogelijk was, de motoronder- deelen en reden weer verder. Gevonden. Om 6.30 waren wij 140 K.M. van Bidon 26 verwijderd en wij besloten thans de omgeving af te zoeken. De opgave van den piloot bleek toch niet geheel en al juist te zijn geweest. Wij bestegen enkele hooge duinen en zochten naar een donkere stip in het gele zand. Plotseling slaakte mijn vriend, die een ander duin had be klommen een luide kreet. Snel begaf ik mij in zijn richting. Roth gesticuleerde zenuwachtig met zijn armen en wees in een richting. Daar!! Daar!! En werkelijk in de aangege ven richting zag ik ongeveer 2 K.M. van ons verwijderd, de vermisten. In loeppas renden wij naar den wagen terug, gaven den motor vol gas en stoven erheen. Een uui hadden wij voor dezen laatsten afstand nooctig. Toen wij een hoog duin bereikten, dat wij eigenlijk had den moeten ontwijken, besloot ik dit met vol, .gas te nemen. Brullend schoot de machine om hoog het gelukte. De top van het duin was bereikt. Met vol gas stoven wij aan den ande ren kant naar beneden en er bood zich daar een treurig schouwspel. Een motorfiets lag in het zand, de tweede stond er naast, drie men schen lagen roerloos bij de machines. Bij den leider Eric van Haak waren geen teekenen van leven meer te bespeuren, bij de anderen man en de jonge vrouw meenden wij nog zwakke teekenen waar te nemen. Het kostte ons bui tengewoon veel moeite om de l'ppen van de slachtoffers te openen en hen enkele droppels water binnen te gieten. Wij droegen de beide overlevenden naar de auto, terwijl wij den doo- de in de bagageruimte legden en reden toen met onzen treuriger, last kampwaarts. Geluk kig raakten wij niet van den ree aten weg en passeerden wij weer den ongeluksbidon 26. Nog altijd gaven de slachtoffers geen teeken van leven. Wij schoten snel op en Kwamen be houden te Beni Abbas terug. Eerst hier her kregen de vrouw en de man het bewustzijn en gaven ons de verklaring van het ongeluk. De expeditie was tot bidon 26 gekomen. Daar ont dekten zij eenige gazellen en het verlangen naar het versche vleesch van deze dieren deed hen tot den jacht besluiten. A' jagend ver dwaalden zij en op zoek naar den goeden weg dwaalden zij steeds verder en verder af, tot zij op het laatst van uitputting niet meer verder konden. De watervoorraad raakte op en de marteling van de dorst werd zoo vreeselijk, dat de leider in een vlaag van verstandsverbijste ring er toe overgmg om benzine te drinken. Hij stierf den derden dag. De doode werd in Beni-Abbas ter aaiv e besteld. Na een rust van twee dagen reden wij met de ovei levenden te rug naar Colomb-Bochar. Een dag na de aan komst vertrokken onze gasten. Mijn wagen had een groote reparat e noodig. Wij kregen een verlof van 24 uur en een eereschrijven van den commandant. Van de beide geredden hoorden wij nooit meer iets. (Nadruk verboden.) Door LADY DRUMMOND HAY. Arthur Henderson heeft de grootste taak ter wereld op zich genomen, en tevens de belang rijkste. In een atmosfeer van bijna cynisch scepticisme, wat betreft de te verwachten re sultaten, werd hij kortgeledn met algemeene stemmen te Genève gekozen om het voorzitters schap waar te nemen van de eerste internatio nale ontwapenings-conferentie. Terwijl hij reeds Minister van Buitenland- sche Zaken van het Britsche Rijk is, en aan het hoofd staat van de Labour Party (ieder voor zich een taak, die den geheelen man eischt), neemt hij er nog een geweldige taak bij, die om de wereld te doen ontwapenen. Hen derson i s een groot man, wanneer hij daarin slaagt. Niettegenstaande de zeer sterke antipathie bij de journalisten en de afgevaardigden tegen de opperhoofdstad van de wereld ais plaats voor deze conferentie, werd Genève uitgekozen. Tegen deze keuze werden vele argumenten in het vuur gebracht. Het weder is daar in Fe bruari, als de volken samen zullen komen om over de beperking de bewapeningen te debat- teeren, afschuwelijk. Het probleem van voldoende huisvesting van duizend tot vijftienhonderd afgevaardigden, en hun personeel, en bovendien van ongeveer 500 journalisten zal vele moeilijkheden opleveren en niet weinig teleurstelling met zich brengen. Er zijn weinig eerste klasse en geheel moderne hotels in Genève. De Geneefsche keuken is niet beroemd. De fijn-proevers klagen daar zeer over. Er bestaat daar geen zaal, die groot ge noeg is om tweeduizend personen te bevatten. De inwoners van Genève staan niet bekend als hebbende zeer hartelijke gevoelens voor den Volkenbond. Somtijds krijgt men zelfs den in druk, dat zij dien als een indringer beschou wen. Maatschappelijk trekken zij zich geheel daarvan terug. Daar Genève een streng Calvi nistische stad is, vindt men er weinig amuse menten. En die wereld-ontwapenings-conferen- tie kan wel zes maanden, of twee jaar duren, natuurlijk met tusschenpoozen. Al deze rede nen, en er waren er nog meer, ten spijt, werd Genève gekozen omdat er geen anc.ere geschik te plaats bestond. Barcelona zou wel de voor keur gehad hebben, maar de uitroeping van de Spaansche republiek en de onzekere, politie ke toestanden, die daaruit ontstonden, bedier ven de kans voor die stad. De keuze van een Brit, om de ontwapenings conferentie te presideeren en te leiden, is on getwijfeld een compliment. Doch misschien een twijfelachtig compliment. Wij riskeeren er meer vrienden te verliezen dan te maken. Wan neer de zaak een mislukkig blijkt, dan zal het moeilijk blijken te vermijden, dat een deel van bet odium dezer mislukking terugvalt op den voorzitter. Nooit is er in de geschiedenis nog een con ferentie geweest, die zoo groote mogelijkheden biedt, en zoo belangrijk was als deze. Hender son werd gekozen tot voorzitter, Genève werd bepaald als plaats van bijeenkomst, en Februari pis datum, maar dit alles werd gedaan in een zeer onrustige atmosfeer. Die atmosfeer werd gekenmerkt door een volkomen gebrek in de goede trouw en ernstig opvatting van eenige groote Mogendheden. Scepticisme is scheering en inslag, zelfs in Genève. Ik heb er slechts weinige personen ontmoet, die gelooven dat eenig resultaat op het gebied der ontwapening kan worden bereikt Aan hen, die de onderhan delingen van de voorbereidende ontwapenings commissie gedurende zes jaren hebben gevolgd, is het duidelijk, dat er eenige groote Mogend heden zijn, die het er speciaal op toeleggen de beperkingen der bewapeningen ie beperken. Een geweldige pressie van Amerika met de bedreiging van weigering van iedere leening of crediet aan de eene zijde, en het maatschappe lijk gevaar van een ontzettende economische catastrophe aan de andere zijde, kunnen echter de opheldering van de situatie bevorderen, of schoon op het oogenblik niemand er licht in ziet. De rol van het Britsche Rijk, cusschen de zwaar gewapende Franschen en mm geallieer den aan den eenen kant, en de ontwapende Duitschers, Oostenrijkers, Hongaien, en Bul garen aan den anderen kant, zal zeer moeilijk zijn. Zulke moeilijkheden worden niet altijd be grepen, en nog minder gewaardeerd. De rol van vredestichter is altijd, ondankbaar. Idealisten, die geen begrip van de bittere werkelijkheid bezitten, schuiven hun eigen verantwoordelijkheid op den Volkenbond, en zien daarin een waarborg voor den vrede. De ontwapenings-conferentie zal de proef op de som zjjn. De groote Mogendheaen zijn de steunpilaren van het scepticisme ten deze, ten minste te oordeelen naar haar oewapeningen. Wanneer die conferentie een mislukking blijkt, zal het prestige van den Volkenbond tot in zijn grondvesten schudden, en Duitschland zal dan niet de eenige natie zijn, die zich terug trekt. De groote strijd op deze conferentie zal zich concentreeren rondom Frankrijk en zijn geal lieerden. Frankrijk, dat een overheerschende positie inneemt in den Volkenbond, wordt wel genoemd als de krachtigste militaire staat in de wereld. Gelooft het zelf, dat dil ook waar is? Zoo ja, waarom is het dan bevreesd voor het ontwapende Duitschland, dar geen enkel militair vliegtuig heeft, geen tank en geen kanon? De sterke man, die zich bewust is van zijn kracht, kent geen vrees Gewoonlijk is hij zelfs een zwijgend mensch. Maar zelfs de ontwapeningsconferentie kan de werkelijke oorzaak van Fraakrijk's vrees voor Duitschland niet wegnemen Die vrees spruit voort uit Duitschland's statistieken omtrent zijn vitaliteit, uit zijn s.eeds toene mende bevolking en geboorte-ove-schotten, uit zijn degelijkheid. Duitschland is, om het zoo uit te drukken, het tragische slachtoffer van zijn eigen degelijkheid. Het Duitsche volk is vol van energie, hardwerkend, eerzuchtig, vast besloten vooruit te komen, en geweldig dege lijk, behalve in de diplomatie en in de psycho logie van andere volken. De groote hinderpaal voor iets als een bondgenootschap tusschen Frankrijk en Duitschland, is de vrees van Frankrijk, dat bij zulk een bondgenootschap, het slechts een kwestie van tijd zou zijn, tot dat de Duitsche degelijkheid in Frankrijk de baas zou spelen, en niet Frankrijk in Duitsch land. Zelfs Sovjet Rusland koestert vrees voor Duitschland om dezelfde reden. De Russen we ten maar al te goed, dat, indier. Duitschland communistisch wordt, Moskou niet lang meer de macht zal hebben. Zij vreezen, dat de Duitsche degelijkheid en de Duitsche kunst van organisatie spoedig in Rusland den boventoon zouden voeren. Zelfs een groot gedeelte van het Oostenrijk- sche volk vreest Duitschland, ofschoon z\j van hetzelfde ras zijn, en zij vreezen het om de zelfde reden. Dat gedeelte van Oostenrijk vreest niet alleen de Duitsche concurrentie, maar vooral de Pruisische energie, die de gemakke lijke Weensche levensbeschouwing zou kunnen wakker schudden, een eind maken aan hun le ventje van laat maar gaan, en zou pogen dat te veranderen in iets echts Duitsch. Mogelijkheden in het detective-genre vroeger en thans door FRIEDRICH RAFF. Friedrich Raff en Julius Urgiss zijn de auteurs van de nieuwe detective film „Paniek in Chicago", die bin. nenkort gereed zal komen. Bij het verfilmen van het draaiboek voor de stomme film hadden wij steeds met de moeilijk heid te kampen van de vernieuwing en variatie der climax. Wij mochten om zoo te zeggen geen onderdeel aan de visueele fantasie van den toe schouwer prijs geven wanneer dit niet ïot in de finesses was verantwoord, alles was berekend op het direct contact tusschen beeld en toeschouwer en van indirecte consessie was geen sprake. Voorts bestond er tusschen de techniek van de detective-film van 1918 tot 1920 en tusschen haar navolgers van 1928 tot 1930 hetzelfde on. derscheid als tusschen de conscientieuse werk methode van Conan Coyle en de met humor doorspekte fantasie van den modernen fantast Wallace. Toen de geluidsfilm de zwijgende film had ver drongen, doemden naast tal van moeilijkheden tal van mogelijkheden op, die vooral voor de de tectivefilm bijzondere perspectieven sponden. Het woord, het geluid, stilte, een naderende schrede, het toeslaan van een deur, dit zijn alle factoren die in de stomme film niet tot haar recht kwamen doch idie thans wel degelijk een rol van belang spelen. Wanneer vroeger de ca mera twee vechtende personen verliet of zich dusdanig opstelde, dat wij de vechtenden niet meer zagen, hoe konden wij dan ooit den uitslag te weten komen, dan doordat bij toeval een wa pen binnen het zichtbare beeldvlak viel of door dat wij een verkrampte hand levenloos naar den bodem zagen zinken. Thans hooren wij den hijgenden adem, het omvallen van een stoel, den stervenskreet van een bepaald persoon. Wij zijn oorgetuigen wanneer onze oogen niet langer him diensten kunnen verleenen. Het is ontegenzeggelijk waar dat dergelijke scènes, dus de z.g. indirecte in vloed veel sterker en suggestiever is dan de di recte. Een klein voorbeeld: Aan het einde van een heftige scène, wanneer de toeschouwer met spanning wacht op het ver. der gebeuren, klinkt plotseling een vreemde stem, de stem i de luidspreker: „Dames en heeren de juiste tij^-'s thans drie minuten over negen.. Deze plotselinge interventie, die nimmer in de stomme film van pas zou zijn geweest, zou een prachtig effect bereikt hebben. Doch de omstandigheid dat de invloed op het oor sterker is als die op het oog brengt nog een andere moeilijkheid met zich mee: zij belet den auteur van het detectivescenarie zijpaadjes op te zoeken zonder dat hem de verplichting wordt opgelegd zich hiervoor te verantwoorden. In de stomme film werd door den auteur door een slordigen opbouw van het scenarie vaak verwar ring gesticht bij den toeschouwer en soms wel dusdanig, dat hij zich verbaasd afvroeg, of hij nu wel zoo dom was of dat de man van het witte doek pogingen deed om hem om den tuin te leiden. De sprekende film heeft den auteur voor der gelijke escapades den pas afgesneden, zij staat onder scherpe controle van het publiek. Niet al leen dat het oor zich de geluiden herinnert, doch ook de speelruimte en de ruimte aan beeldpers pectief is veel beknopter daar de dialoog veel plaats en tijd in beslag neemt. Aan den anderen kant kan het natuurlijk ook een verlies zijn, vaak moet de film aan „fil misch" schoon inboeten door het aan banden leggen van de perspectiefmogelijkheden der ca. mera. Doch de strijd om de geluidsfilm is nog bij lange na niet uitgestreden, wij staan pas aan het begin zoodat het thans reeds een balans vormen wel een bee je voorbarig is. Kapitein William Smith was geen wreedaard of geweldenaar, 'n Klein, pezig mannetje met schol-blauwe oogen; ging voor kerels van zes voet niet uit den weg, als 't er op aankwam. Maar overigens de goedmoedigheid in persoon. Alleen aan boord van zijn schip de „Boma", 'n vrachtboot van 4500 ton, van de Elder Demp- sterlijn kon hij geen gekheid of tegenspraak velen. Daar was hij de baas. Hij hield van gezelligheid en schuwde leege glazen, 't Was in den tijd van de Wild-West aan de West.Afrikaansche kust. Er werd veel te veel gedronken aan wal en op de booten, die de verbinding vormden tusschen Liverpool en de factorijen. Niemand dacht eraan 't onder stoe len of banken te steken en dronk zooveel en zoo vlug hij wilde. Behalve in geval de aanwezigheid van 'n blanke vrouw 'n soort decorum en matig heid eischte. Maar blanke vrouwen waren er schaarsch, 't geen door weinig oudgasten of zee vaarders betreurd werd. De terugreis, waarop de chef van 't Engelsche huis, Mr. Underhill, met z'n vrouw: te Matadi aan boord kwam, leverde 'n incident op, waar over Kapitein Smith later liever niet hoorde spreken, 't Gebeurde op de hoogte van Lagos, waar drie negerpassagiers, die aan de spoorlijn Matadi Leopoldville gewerkt hadden, aan wal zouden gaan en op de gebruikelijke manier het schip zouden verlaten. Deze wijze van ontsche ping liet aan eenvoud weinig te wenschen over. Op 'n mijl of ander half uit de kust werden de machines even stilgezet, de passagiers daalden af langs een touwladder, stapten in zee en zwommen, met hun bundeltje op het hoofd naar 't strand. Geen bezwaar voor goede zwemmers als de negers over 't algemeen zijn. 's Avonds tegen negen uur, zat kapitein Smith als gastheer aan dek, achter 'n whiskey-soda. Z'n gasten waren de vier blanke passagiers, die mee naar Europa ginger.: Mr. en Mr. Underhill en twee employé's van 'n handelshuis uit Hamburg. De eerste stuurman, vrij van dienst, zat mee aan. Of 't nu kwam vanwege de omstandigheid, dat Mrs. Underhill hardnekkig weigerde haar „kwast" voor een vroolijker stemmend brouwsel te verwisselen en vrij duidelijk liet blijken, dat er voor haar heer en meester onweer aan de lucht was, als hij te schielijk dronk, de stemming was er niet. Smith had juist, voor den darden keer, 'n pijn lijken geeuw achter z'n rechter hand gemas. keerd, toen de tweede stuurman, gevolgd door de drie negerpassagiers, naar hem toekwamen. „Zijn we al zoover?" vroeg de kapitein. „Laat de heeren dan maar uitstappen." De drie negers stonden aan de railing en tuur den door de zwarte duisternis. Een van hen wendde zich om naai- Smith. „We zijn te ver uit 't land, kapitein", zei hij. Smith kwam overeind uit zijn stoel en keek over de railing. „Kan jij land zien?" vroeg hij. „Neen, kapitein, t is te donker; maar we zien 't aan het water." „Denk je, dat jullie alleen verstand van water hebt?" vroeg Smith, die hoe langer hoe meer uit z'n humeur raakte. Toen vroeg hij den tweeden stuurman, of hij zeker was van z'n koers. De jongeman twijfelde geen oogenblik. „Vooruit dan, geen praatjes meer; stop de machine!" riep Smith, terwijl hij zich omdraaide en z'n stoel weer opzocht. Maar Mrs. Underhill meende een duit in het zakje te moeten doen. „Bent u er zoo zeker van, kapitein?" vroeg zij. De machines waren stop gezet en geluidloos snééd de boot nog 'n poosje door de deining. „Zeker!" riep Smith. „Hoe heb ik 't nu? U hebt toch gehoord, dat de tweede stuurman ze ker is van den koers!" ,,'n Vergissing is toch mogelijk", hield Mrs. Underhill aan. Gepikeerd door Smith's stemver heffing, kreeg haar stem ook iets snijdends: ,,'k Vind dat niemand het recht heeft om zoo als een absolute heerscher te oordeelen als er drie menschenlevens mee gemoeid kunnen zijn. Dat ging Smith te ver. Aan boord van z'n eigen schuit, in tegenwoordigheid van z'n passa giers, z'n stuurlui en drie negers, de les gelezen te krijgen. „U moet me niet kwalijk nemen, Mrs. Under, hill, maar ik ben hier de baas, zei hij terwijl hij een wilde aanval deed op z'n glas. „En nu vooruit! De boot ligt stil genoeg. Als ze niet willen, help ze dan 'n handje!" Zonder dat handje af te wachten verdwenen d,e drie negers over de verschansing. Een oogenblik later klonken drie zachten plonzen. „Wel thuis", zei Smith ironisch, in de richting van de zee. Mrs. Underhill was opgestaan en had haar man overreed, dat hij beter deed raar kooi te gaan. Toen de boot weer op gang was, schonk Smith de overgebleven gasten en zichzelf de glazen boordevol in. ,,'k Ben niet met 'r getrouwd, gelukkig," zei hü. Drie maanden later kwam de zaak voor den Raad voor de Scheepvaart. Mrs. Underhill trad op als getuige. Kapitein W. Smith werd drie kwart jaar geschorst, wegens onvoorzichtigheid en dood door schuld. De drie negers waren nooit aan wal gekomen. (Nadruk verboden). Anne kinderen. Jantje: (tot leeraar) Meneer, wat heb ik van daag alzoo geleerd? Leeraar: Dat is een eigenaardige vraag jon gen. Hoe kom je daar zoo bij? Jantje: Ziet U wel. En dat vragen ze me thuis iederen keer als ik thuiskom. Naamlooze Vennootschap. Woon je in Marien dorp? dan moet je nog een heel eind loopen? zegt de lieve dame tegen den bedelaar. O, maak U geen zorgen mevrouw, ik neem met twee collega's steeds een taxi, zegt de bedelaar vertroostend. Snelheid is geen tooverij De dorpsgeestelijke liet een jonge man van zijn gemeente bij zich komen en nam hem onder vier oogen. „Guus", zei hy, zooals ik hoor, heb je in ver schillende meisjes gedachten opgewekt, waaraan je niet kunt voldoen. Men heeft men verteld, dat je een meisje hier in het dorp hebt, een andere in A., en in de stad een derde! Guus, Guus, hoe is dat mogelijk?!".... „Dzf zal ik U uitleggen, meneer pastoor", riep Guus stralend uit, „Ik heb namelijk een motorfiets gekocht

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 4