[tiet Bïöémsrod&aïsch Weekblad.
Een motor-expeditie dwars
door de Sahara.
Nieuws uit den Volkenbond
De waarde van de
sprekende film.
Dood door schuld.
9
In de woestijn-hel verdwaald. Omringd
door het schroeiend zand.
(Door een oud-iegionair).
Het eigenlijke vreemdelingenlegioen was in
Colomb-Bechar gelegerd, doch onze post, die
voornamelijk uit mechanieiens, monteurs en
chauffeurs bestond, was aan den rand van de
groote woestijn gelegerd, aan den autoweg, die
van Colomb Bechar naar Beni Abbas voert. Onze
taak was voornamelijk de karavanen en de mili
taire expedities in de Sahara te beschermen.
Tot dit doel kregen wij tien speciale auto's.
Over den noodzakelijken watervoorraad maak
ten wij ons den eersten tijd veel zorgen. Vinding
rijke hersenen wisten echter het vraagstuk
naar bevrediging op te lossen. Aan beide zijden
der carosserie was een reservoir in buisvorm
aangebracht, dat 135 liter water kon bevatten.
Aan brandstof kon 220 liter worden meege
voerd, dus genoeg voor 1200 K.M. Een apart
reservoir was bestemd voor het vervoer der
levensmiddelen. Eveneens was er een berging
van ammunitie. Wij konden 1000 geweer- en
machinepatronen, 25 handgranaten en 10 lucht.
raketten meevoeren. Aan wapens hadden wij
een karabijn, een verdekt opgesteld machine
geweer en een pistool tot het afschieten va»
raketten.
Den 4en April arriveerden uit Algiers twee
motorrijders, wier taak was om in een record
tijd de Sahara te doorkruisen. De leden van
deze expeditie waren de Hollandsche gebroe
ders Van Haak en de jonge vrouw van ErTe
van Haak, dien leider der expeditie.
Ik bewonderde den moed van deze menschen,
doch voornamelijk van de jonge vrouw, daar
zij toch een spel met den dood aanbond. Voor
ons, menschen, die letterlijk gesproken van de
wereld waren afgesloten, was hun aankomst
een gebeurtenis van belang, 's Avonds arran
geerden wij een klein feestdiner, waarbij het ge
zellig toeging. Er werden verhalen en anecdotes
verteld, wij dronken gretig het nieuws van
Europa en van ons ieder moet gezegd worden,
dat wij onzen gasten die wenschen van de
lippen lazen.
Ik als chauffeur en legionair Roth als meca
nicien kregen de opdracht de expeditie tot
Beni Abbas te begeleiden en vandaar den weg
naar Gao (Soedan) te wijzen.
Op reis.
Den 5en April vertrokken wij tegen het
ochtendgrauwen. Het was pas drie uur. De
heldere hemel beloofde een mooien dag. Het
geheele garnizoen was reeds op den been om
van het dappere drietal afscheid te nemen.
Langzaam dolde onze machine de woestijn
tegemoet, gevolgd door het vroolijk geknetter
der motorfietsen. Om van de koele morgen
uren te profiteeren, zette ik er een snel tempo
in. Bij den eersten post Igli, die door de inboor
lingen wordt bezet, hielden wij halt om ons
middagmaal te gebruiken en het militaire
vliegtuig uit Adrar op te wachten, dat ons de
nadere wijzigingen voor den tocht zou ver
strekken.
Wij hadden pas 268 K.M. achter den rug en
nog 470 voor den boeg. De piloot, die niet al'
te lang op zich liet wachten, raadde ons aan
een anderen dan den voorgeschreven weg in te
slaan, daar uit Adrar enkele Djidji (woestijn-
roovers) waren gesignaleerd.
Wij brachten den middag nog gezamenlijk
door en vertrokken om vier uur naar Beni
Abbas, waar wij zonder tegenslag om 2 uur
's nachts arriveerden. Deze nachtelijke tocht
was van een bijzondere schoonheid. De zuide
lijke nachthemel verspreidde een zachten glans
van sterren en het was doodstil. Slechts wan
neer het al te nieuwgierig schijnwerperslicht op
het kadaver van een kameel viel, die hier op
noodlottige wijze aan zijn einde moest zijn ge
komen, weerklonk een schreeuw van een ge
schrokken jakhals of blafte ons een hyena
woedend na.
Na onze aankomst in Beni Abbas rolde ik mij
in mijn deken en sliep in het zand naast mijn
wagen tot den morgenstond. Toen hielp ik de
motorfietsen van onze tochtgenooten nazien, die
nog dien avond verder wilden. Alles was goed
in orde. Ik legden den leider Eric Van HaAk
de rest van zijn reis nauwkeurig uit daar mijn
taak beëindigd was en zij alleen verder moesten
rijden.
Van Beni Abbas voert geen straatweg meer
verder. Hier begint de groote zandwoestijn, de
Sahara, die slechts door enkele oasen wordt
onderbroken. De belangrijkste van deze zijn:
Gao, Ksabi Adrar, Tebel-Bala, Ain Salah en
Tanez Rouft, de laatste is heel dicht bij het
nog niet onderworpen Tafilalet gelegen. Om nu
de karavanen gelegenheid te geven zich te
criënteeren, werden door de expeditie van
Citroen op 10 tot 15 K.M. van elkaar leege
benzinevaten opgesteld, die van groote witte
nummers waren voorzien. Er bestaat ook een
kaart, die de aanwezigheid van deze vaten aan
geeft. Dit alles verklaarde ik den jongen
leider.
In den nacht van den 7en April werd afscheid
genomen. De drie avonturiers trokken het onbe
kende lot tegemoet. Hun naaste station zou
Timoudit zij, na een afstand van 5S4 K.M., die
gemakkelijk in twee dagen kon worden
afgelegd.
Toen de reizigers vertrokken waren, meldde
ik mij en vroeg wat ik te doen had. De orders
luidden: Wachten.
Nu begon een vervelende tijd. Een dag op
deze eenzame post is reeds te lang. 's Morgens
voor zonsopgang uit de hangmat, een koude
douche, daarna ontbijt. Onmiddellijk daarna op
jacht naar gazellen, die bij een klein beekje
kwamen om hun dorst te lesschen. Na den
terugkeer middageten, altijd hetzelfde en dan
maar weer slapen, 's Avonds een lange wande
ling en een dag is weer voorbij.
Toen wij reeds vijf dagen in dit gat zaten,
had ik een sterke neiging tot melancholie. Een
kleine opleving verrastte ons door de komst
van het militaire vliegtuig uit Adrar, dat als
een stipje aan den horizon opdook en spoedig
de lucht met een motorengeronk vervulde. Wij
liepen den piloot tegemoet, doch de inzittenden
snelden ons met een haastigen groet voorbij
naar den luitenant. Wij bestormden dien ser
geant-waarnemer met vragen en deze vertelde
ons het volerende:
De motorexpc:!5' •r1
De motorrijders waren van de juiste route
afgedwaald en niet aan de plaats van bestem-.
ming aangekomen. Het vliegtuig, dat den post
dienst onderhoudt, kreeg de opdracht om de
expeditie te gaan opzoeken en vond eerst na
langen tijd de drie vermisten, die op onbe
grijpelijke wijze op een ver van den straatweg
geplegen plaats midden in de zandduinen van
de woestijn waren terechtgekomen. Het vlieg
tuig kon in die streek niet aan landen denken,
daar het zand het opstijgen onmogelijk had
gemaakt. Daarom hadden zij getracht ongeveer
vast -te stellen, waar de motorrijders zich onge
veer bevonden en waren naar Beni-Abbas door
gevlogen. Wij waren nog in gesprek gewikkeld
toen ik de boodschap kreeg onmiddellijk te
vertrekken. Het werd' een gehaast en gerep, de
inboorlingen vulden de reservoirs en werden
voedingsmiddelen ingeladen. Het duurde niet
lang of wij waren klaar om af te reizen.
Op een kaart werd mij ongeveer de plaats
aangewezen, waar de expeditie zich moest,
bevinden. Bij vat 26 moest ik naar links afbui
gen. In den rechterhoek van de „straat" S. O.,
circa 140 K.M. van hier verwijderd,, zou ik de
expeditie kunnen vinden.
Wie de Sahara niet kent, kan zich geen voor
stelling maken van het klimaat, dat daar
heerseht. Van zonsop- tot zonsondergang
tiranniseert daar een broeiende, verlammende
hitte. Temperaturen van 50 tot 70 graden be-
hooren er niet tot de zeldzaamheden. Een ei
in het zand gestopt, is binnen vijf tot 8 minu
ten gekookt. De troostelooze watertoestanden
vergallen voor den Europeaan het kleine beetje
leven, dat hij onder deze omstandigheden nog
heeft weten te redden. Vaak stuit men op een
stroompje. Verheugd stormt men er op af, doch
bij nadere beschouwing blijkt men meestal op
een salpeterhoudend riviertje te zijn gestuit.
Dit water kan men zelfs niet eens tot koken
gebruiken, want niets lost zich in deze vloei
stof op.
Thans mochten wij ons echter niet door de
hitte laten terugschrikken. Precies om 1 uur,
toen de hittie moordend was, rolde onze wagen
naar buiten. De zonnestralen vielen loodirecht
op onze hoofden, die door witte helmen be
schermd werden. De thermometer wees 72 gr.
Celsius in de zon. In een stofwolk gehuld reden
wij weg. Wij spraken onderweg heel weinig en
gaven elkaar van tijd tot tijd een teeken mei
d,e hand. Ons drinkwater was lauw en had den
smaak van gekookt water. Wij hadden reeds
120 K.M. achter den rug, toen de motor on
regelmatig begon te loopen. Het fijne zand was
ondanks de voorzorgsmaatregelen den carbu
rator binnengedrongen. Na een kort oponthoud
gingen wij weer verder. Ditmaal met mijn
kameraad Roth aan het stuur. Het was toen
kwart voor vijf en wij reden met een gemid
delde snelheid van 40 K.M. De tong kleefde aan
mijn gehemelte, en moeizaam trok onze wagen
door het zand.
Eindelijk bracht ons na een korte schemering
de nacht ons de gewenschte koelte. De groote
schijnwerpers wezen ons den weg, terwijl ik met
de zoeklichten de oriëntatievaten zocht. Vat 23!
Enkele gazellen door het licht verrast stoven
weg. 24 werd gepasseerd. Nu nog circa 20 K.M.
Vijf en twintig meters van 26. Daar maakten
wij halt. Doodmoe strompelden wij uit den wagen
en legden ons op den grond neer. Het was één
uur in den nacht. Aan verder rijden viel niet
meer te denken.
Reeds om vier uur in den morgen ontwaakten
.wij. Terwijl Roth de motor van olie en benzine
voorzag, bestudeerde ik mijn kaart. Tot nu toe
waren wij naar het Zuiden gereden, thans moes
ten wij Oostwaarts. Doch onmiddellijk welde de
gedachte in mijn op: Wanneer wij eens ver
dwaalden? Wij moesten een middel zien te be
denken om den weg terug te kunnen vinden. Op
onze sporen konden wij nooit vertrouwen ,daar
de wind deze kon wegvagen. Ik kwam met mijn
kameraad overeen, dat wij ons brandhout er voor
zouden gebruiken om den weg af te bakenen. Na
een afstand van vijftig of honderd meter stak
mijn begeleider een stuk hout in het zand. Na
tuurlijk was dit een werk, dat veel tijd en geduld
kostte en kwamen daardoor slechts langzaam
vooruit. De zon kwam en de hitte werd weer
moordend. Om zeven uur hadden wij pas 45 K.M.
achter den rug. Wij waren wat de richting be
treft geheel op ons compas aangewezen en vaak
raakten wij uit den koers, hetgeen we echter on
middellijk aan ons compas konden bemerken.
Zoo gingen de uren voorbij. Tegen den middag
veranderde het terrein. Tot nu toe hadden wij
over hard zand gereden, waarin de wagen niet
weg kon zakken, doch thans begon het mulle
zand. De motor werkte hijgend, wij sjokten op
goed geluk voorwaarts, doch opeens zaten wij
vasit. De wielen waren tot aan de assen in het
zand gezonken. De motor, die dezen tegenstand
niet kon overwinnen, weigerde verder te gaan.
Nu moesten wij scheppen en graven om de
wielen weer vrij te krijgen. Dit was een warm
werkje. Na een arbeid van twee uren waren we
eindelijk zoo ver dat wij een poging konden
wagen om uit het zand te komen. Het lukte!
Toen maar weer op goed geluk af verder. Het
bleef dien geheelen middag tobben en het is na
tuurlijk te begrijpen, dat wij maar heel lang
zaam vooruit kwamen. Wanneer wij toen nog een
motorpanne hadden gekregen
Reeds zakte de zon in het westen. Het was
half zeven toen wij den voet van een hoog duin
hadden bereikt; wij besloten om hier te blijven
overnachten. Toch waren wij te moe en te over
spannen om te kunnen slapen. Ik schakelde den
sterken schijnwerper in en liet den lichtkegel
langs den nachthemel spelen, steeds op een licht
signaal van de vermisten hopend. Doch geen ant
woord bereikte ons. En toch konden zij niet ver
van ons verwijderd zijn. Wij hadden reeds een
afstand van 126 K.M. tusschen Bidon 26 en ons.
Ontmoedigd zocht ik mijn legerstede weer op
en sliep eindelijk in. 's Morgens reinigden wij,
voor zoover dit mogelijk was, de motoronder-
deelen en reden weer verder.
Gevonden.
Om 6.30 waren wij 140 K.M. van Bidon 26
verwijderd en wij besloten thans de omgeving
af te zoeken. De opgave van den piloot bleek
toch niet geheel en al juist te zijn geweest. Wij
bestegen enkele hooge duinen en zochten naar
een donkere stip in het gele zand. Plotseling
slaakte mijn vriend, die een ander duin had be
klommen een luide kreet. Snel begaf ik mij in
zijn richting. Roth gesticuleerde zenuwachtig
met zijn armen en wees in een richting.
Daar!! Daar!! En werkelijk in de aangege
ven richting zag ik ongeveer 2 K.M. van ons
verwijderd, de vermisten. In loeppas renden
wij naar den wagen terug, gaven den motor
vol gas en stoven erheen. Een uui hadden wij
voor dezen laatsten afstand nooctig. Toen wij
een hoog duin bereikten, dat wij eigenlijk had
den moeten ontwijken, besloot ik dit met vol,
.gas te nemen. Brullend schoot de machine om
hoog het gelukte. De top van het duin was
bereikt. Met vol gas stoven wij aan den ande
ren kant naar beneden en er bood zich daar
een treurig schouwspel. Een motorfiets lag in
het zand, de tweede stond er naast, drie men
schen lagen roerloos bij de machines. Bij den
leider Eric van Haak waren geen teekenen van
leven meer te bespeuren, bij de anderen man
en de jonge vrouw meenden wij nog zwakke
teekenen waar te nemen. Het kostte ons bui
tengewoon veel moeite om de l'ppen van de
slachtoffers te openen en hen enkele droppels
water binnen te gieten. Wij droegen de beide
overlevenden naar de auto, terwijl wij den doo-
de in de bagageruimte legden en reden toen
met onzen treuriger, last kampwaarts. Geluk
kig raakten wij niet van den ree aten weg en
passeerden wij weer den ongeluksbidon 26.
Nog altijd gaven de slachtoffers geen teeken
van leven. Wij schoten snel op en Kwamen be
houden te Beni Abbas terug. Eerst hier her
kregen de vrouw en de man het bewustzijn en
gaven ons de verklaring van het ongeluk. De
expeditie was tot bidon 26 gekomen. Daar ont
dekten zij eenige gazellen en het verlangen
naar het versche vleesch van deze dieren deed
hen tot den jacht besluiten. A' jagend ver
dwaalden zij en op zoek naar den goeden weg
dwaalden zij steeds verder en verder af, tot zij
op het laatst van uitputting niet meer verder
konden. De watervoorraad raakte op en de
marteling van de dorst werd zoo vreeselijk, dat
de leider in een vlaag van verstandsverbijste
ring er toe overgmg om benzine te drinken.
Hij stierf den derden dag. De doode werd in
Beni-Abbas ter aaiv e besteld. Na een rust van
twee dagen reden wij met de ovei levenden te
rug naar Colomb-Bochar. Een dag na de aan
komst vertrokken onze gasten. Mijn wagen had
een groote reparat e noodig. Wij kregen een
verlof van 24 uur en een eereschrijven van den
commandant.
Van de beide geredden hoorden wij nooit
meer iets.
(Nadruk verboden.)
Door LADY DRUMMOND HAY.
Arthur Henderson heeft de grootste taak ter
wereld op zich genomen, en tevens de belang
rijkste. In een atmosfeer van bijna cynisch
scepticisme, wat betreft de te verwachten re
sultaten, werd hij kortgeledn met algemeene
stemmen te Genève gekozen om het voorzitters
schap waar te nemen van de eerste internatio
nale ontwapenings-conferentie.
Terwijl hij reeds Minister van Buitenland-
sche Zaken van het Britsche Rijk is, en aan
het hoofd staat van de Labour Party (ieder
voor zich een taak, die den geheelen man
eischt), neemt hij er nog een geweldige taak
bij, die om de wereld te doen ontwapenen. Hen
derson i s een groot man, wanneer hij daarin
slaagt.
Niettegenstaande de zeer sterke antipathie
bij de journalisten en de afgevaardigden tegen
de opperhoofdstad van de wereld ais plaats
voor deze conferentie, werd Genève uitgekozen.
Tegen deze keuze werden vele argumenten in
het vuur gebracht. Het weder is daar in Fe
bruari, als de volken samen zullen komen om
over de beperking de bewapeningen te debat-
teeren, afschuwelijk.
Het probleem van voldoende huisvesting van
duizend tot vijftienhonderd afgevaardigden, en
hun personeel, en bovendien van ongeveer 500
journalisten zal vele moeilijkheden opleveren
en niet weinig teleurstelling met zich brengen.
Er zijn weinig eerste klasse en geheel moderne
hotels in Genève. De Geneefsche keuken is niet
beroemd. De fijn-proevers klagen daar zeer
over. Er bestaat daar geen zaal, die groot ge
noeg is om tweeduizend personen te bevatten.
De inwoners van Genève staan niet bekend als
hebbende zeer hartelijke gevoelens voor den
Volkenbond. Somtijds krijgt men zelfs den in
druk, dat zij dien als een indringer beschou
wen. Maatschappelijk trekken zij zich geheel
daarvan terug. Daar Genève een streng Calvi
nistische stad is, vindt men er weinig amuse
menten. En die wereld-ontwapenings-conferen-
tie kan wel zes maanden, of twee jaar duren,
natuurlijk met tusschenpoozen. Al deze rede
nen, en er waren er nog meer, ten spijt, werd
Genève gekozen omdat er geen anc.ere geschik
te plaats bestond. Barcelona zou wel de voor
keur gehad hebben, maar de uitroeping van
de Spaansche republiek en de onzekere, politie
ke toestanden, die daaruit ontstonden, bedier
ven de kans voor die stad.
De keuze van een Brit, om de ontwapenings
conferentie te presideeren en te leiden, is on
getwijfeld een compliment. Doch misschien een
twijfelachtig compliment. Wij riskeeren er
meer vrienden te verliezen dan te maken. Wan
neer de zaak een mislukkig blijkt, dan zal het
moeilijk blijken te vermijden, dat een deel van
bet odium dezer mislukking terugvalt op den
voorzitter.
Nooit is er in de geschiedenis nog een con
ferentie geweest, die zoo groote mogelijkheden
biedt, en zoo belangrijk was als deze. Hender
son werd gekozen tot voorzitter, Genève werd
bepaald als plaats van bijeenkomst, en Februari
pis datum, maar dit alles werd gedaan in een
zeer onrustige atmosfeer. Die atmosfeer werd
gekenmerkt door een volkomen gebrek in de
goede trouw en ernstig opvatting van eenige
groote Mogendheden. Scepticisme is scheering
en inslag, zelfs in Genève. Ik heb er slechts
weinige personen ontmoet, die gelooven dat
eenig resultaat op het gebied der ontwapening
kan worden bereikt Aan hen, die de onderhan
delingen van de voorbereidende ontwapenings
commissie gedurende zes jaren hebben gevolgd,
is het duidelijk, dat er eenige groote Mogend
heden zijn, die het er speciaal op toeleggen de
beperkingen der bewapeningen ie beperken.
Een geweldige pressie van Amerika met de
bedreiging van weigering van iedere leening of
crediet aan de eene zijde, en het maatschappe
lijk gevaar van een ontzettende economische
catastrophe aan de andere zijde, kunnen echter
de opheldering van de situatie bevorderen, of
schoon op het oogenblik niemand er licht in
ziet.
De rol van het Britsche Rijk, cusschen de
zwaar gewapende Franschen en mm geallieer
den aan den eenen kant, en de ontwapende
Duitschers, Oostenrijkers, Hongaien, en Bul
garen aan den anderen kant, zal zeer moeilijk
zijn. Zulke moeilijkheden worden niet altijd be
grepen, en nog minder gewaardeerd. De rol
van vredestichter is altijd, ondankbaar.
Idealisten, die geen begrip van de bittere
werkelijkheid bezitten, schuiven hun eigen
verantwoordelijkheid op den Volkenbond, en
zien daarin een waarborg voor den vrede. De
ontwapenings-conferentie zal de proef op de
som zjjn. De groote Mogendheaen zijn de
steunpilaren van het scepticisme ten deze, ten
minste te oordeelen naar haar oewapeningen.
Wanneer die conferentie een mislukking blijkt,
zal het prestige van den Volkenbond tot in
zijn grondvesten schudden, en Duitschland zal
dan niet de eenige natie zijn, die zich terug
trekt.
De groote strijd op deze conferentie zal zich
concentreeren rondom Frankrijk en zijn geal
lieerden. Frankrijk, dat een overheerschende
positie inneemt in den Volkenbond, wordt wel
genoemd als de krachtigste militaire staat in
de wereld. Gelooft het zelf, dat dil ook waar
is? Zoo ja, waarom is het dan bevreesd voor
het ontwapende Duitschland, dar geen enkel
militair vliegtuig heeft, geen tank en geen
kanon? De sterke man, die zich bewust is
van zijn kracht, kent geen vrees Gewoonlijk
is hij zelfs een zwijgend mensch.
Maar zelfs de ontwapeningsconferentie kan
de werkelijke oorzaak van Fraakrijk's vrees
voor Duitschland niet wegnemen Die vrees
spruit voort uit Duitschland's statistieken
omtrent zijn vitaliteit, uit zijn s.eeds toene
mende bevolking en geboorte-ove-schotten, uit
zijn degelijkheid. Duitschland is, om het zoo
uit te drukken, het tragische slachtoffer van
zijn eigen degelijkheid. Het Duitsche volk is
vol van energie, hardwerkend, eerzuchtig, vast
besloten vooruit te komen, en geweldig dege
lijk, behalve in de diplomatie en in de psycho
logie van andere volken. De groote hinderpaal
voor iets als een bondgenootschap tusschen
Frankrijk en Duitschland, is de vrees van
Frankrijk, dat bij zulk een bondgenootschap,
het slechts een kwestie van tijd zou zijn, tot
dat de Duitsche degelijkheid in Frankrijk de
baas zou spelen, en niet Frankrijk in Duitsch
land. Zelfs Sovjet Rusland koestert vrees voor
Duitschland om dezelfde reden. De Russen we
ten maar al te goed, dat, indier. Duitschland
communistisch wordt, Moskou niet lang meer
de macht zal hebben. Zij vreezen, dat de
Duitsche degelijkheid en de Duitsche kunst van
organisatie spoedig in Rusland den boventoon
zouden voeren.
Zelfs een groot gedeelte van het Oostenrijk-
sche volk vreest Duitschland, ofschoon z\j van
hetzelfde ras zijn, en zij vreezen het om de
zelfde reden. Dat gedeelte van Oostenrijk vreest
niet alleen de Duitsche concurrentie, maar
vooral de Pruisische energie, die de gemakke
lijke Weensche levensbeschouwing zou kunnen
wakker schudden, een eind maken aan hun le
ventje van laat maar gaan, en zou pogen dat
te veranderen in iets echts Duitsch.
Mogelijkheden in het detective-genre vroeger
en thans
door
FRIEDRICH RAFF.
Friedrich Raff en Julius Urgiss zijn
de auteurs van de nieuwe detective
film „Paniek in Chicago", die bin.
nenkort gereed zal komen.
Bij het verfilmen van het draaiboek voor de
stomme film hadden wij steeds met de moeilijk
heid te kampen van de vernieuwing en variatie
der climax. Wij mochten om zoo te zeggen geen
onderdeel aan de visueele fantasie van den toe
schouwer prijs geven wanneer dit niet ïot in de
finesses was verantwoord, alles was berekend op
het direct contact tusschen beeld en toeschouwer
en van indirecte consessie was geen sprake.
Voorts bestond er tusschen de techniek van de
detective-film van 1918 tot 1920 en tusschen
haar navolgers van 1928 tot 1930 hetzelfde on.
derscheid als tusschen de conscientieuse werk
methode van Conan Coyle en de met humor
doorspekte fantasie van den modernen fantast
Wallace.
Toen de geluidsfilm de zwijgende film had ver
drongen, doemden naast tal van moeilijkheden
tal van mogelijkheden op, die vooral voor de de
tectivefilm bijzondere perspectieven sponden.
Het woord, het geluid, stilte, een naderende
schrede, het toeslaan van een deur, dit zijn alle
factoren die in de stomme film niet tot haar
recht kwamen doch idie thans wel degelijk een
rol van belang spelen. Wanneer vroeger de ca
mera twee vechtende personen verliet of zich
dusdanig opstelde, dat wij de vechtenden niet
meer zagen, hoe konden wij dan ooit den uitslag
te weten komen, dan doordat bij toeval een wa
pen binnen het zichtbare beeldvlak viel of door
dat wij een verkrampte hand levenloos naar den
bodem zagen zinken.
Thans hooren wij den hijgenden adem, het
omvallen van een stoel, den stervenskreet van
een bepaald persoon. Wij zijn oorgetuigen
wanneer onze oogen niet langer him diensten
kunnen verleenen. Het is ontegenzeggelijk waar
dat dergelijke scènes, dus de z.g. indirecte in
vloed veel sterker en suggestiever is dan de di
recte.
Een klein voorbeeld:
Aan het einde van een heftige scène, wanneer
de toeschouwer met spanning wacht op het ver.
der gebeuren, klinkt plotseling een vreemde stem,
de stem i de luidspreker: „Dames en heeren
de juiste tij^-'s thans drie minuten over negen..
Deze plotselinge interventie, die nimmer in de
stomme film van pas zou zijn geweest, zou een
prachtig effect bereikt hebben.
Doch de omstandigheid dat de invloed op het
oor sterker is als die op het oog brengt nog een
andere moeilijkheid met zich mee: zij belet den
auteur van het detectivescenarie zijpaadjes op
te zoeken zonder dat hem de verplichting wordt
opgelegd zich hiervoor te verantwoorden. In de
stomme film werd door den auteur door een
slordigen opbouw van het scenarie vaak verwar
ring gesticht bij den toeschouwer en soms wel
dusdanig, dat hij zich verbaasd afvroeg, of hij
nu wel zoo dom was of dat de man van het witte
doek pogingen deed om hem om den tuin te
leiden.
De sprekende film heeft den auteur voor der
gelijke escapades den pas afgesneden, zij staat
onder scherpe controle van het publiek. Niet al
leen dat het oor zich de geluiden herinnert, doch
ook de speelruimte en de ruimte aan beeldpers
pectief is veel beknopter daar de dialoog veel
plaats en tijd in beslag neemt.
Aan den anderen kant kan het natuurlijk ook
een verlies zijn, vaak moet de film aan „fil
misch" schoon inboeten door het aan banden
leggen van de perspectiefmogelijkheden der ca.
mera.
Doch de strijd om de geluidsfilm is nog bij
lange na niet uitgestreden, wij staan pas aan het
begin zoodat het thans reeds een balans vormen
wel een bee je voorbarig is.
Kapitein William Smith was geen wreedaard
of geweldenaar, 'n Klein, pezig mannetje met
schol-blauwe oogen; ging voor kerels van zes
voet niet uit den weg, als 't er op aankwam.
Maar overigens de goedmoedigheid in persoon.
Alleen aan boord van zijn schip de „Boma",
'n vrachtboot van 4500 ton, van de Elder Demp-
sterlijn kon hij geen gekheid of tegenspraak
velen. Daar was hij de baas.
Hij hield van gezelligheid en schuwde leege
glazen, 't Was in den tijd van de Wild-West aan
de West.Afrikaansche kust. Er werd veel te
veel gedronken aan wal en op de booten, die
de verbinding vormden tusschen Liverpool en de
factorijen. Niemand dacht eraan 't onder stoe
len of banken te steken en dronk zooveel en zoo
vlug hij wilde. Behalve in geval de aanwezigheid
van 'n blanke vrouw 'n soort decorum en matig
heid eischte. Maar blanke vrouwen waren er
schaarsch, 't geen door weinig oudgasten of zee
vaarders betreurd werd.
De terugreis, waarop de chef van 't Engelsche
huis, Mr. Underhill, met z'n vrouw: te Matadi
aan boord kwam, leverde 'n incident op, waar
over Kapitein Smith later liever niet hoorde
spreken, 't Gebeurde op de hoogte van Lagos,
waar drie negerpassagiers, die aan de spoorlijn
Matadi Leopoldville gewerkt hadden, aan wal
zouden gaan en op de gebruikelijke manier het
schip zouden verlaten. Deze wijze van ontsche
ping liet aan eenvoud weinig te wenschen over.
Op 'n mijl of ander half uit de kust werden de
machines even stilgezet, de passagiers daalden
af langs een touwladder, stapten in zee en
zwommen, met hun bundeltje op het hoofd naar
't strand. Geen bezwaar voor goede zwemmers
als de negers over 't algemeen zijn.
's Avonds tegen negen uur, zat kapitein Smith
als gastheer aan dek, achter 'n whiskey-soda. Z'n
gasten waren de vier blanke passagiers, die mee
naar Europa ginger.: Mr. en Mr. Underhill en
twee employé's van 'n handelshuis uit Hamburg.
De eerste stuurman, vrij van dienst, zat mee aan.
Of 't nu kwam vanwege de omstandigheid, dat
Mrs. Underhill hardnekkig weigerde haar
„kwast" voor een vroolijker stemmend brouwsel
te verwisselen en vrij duidelijk liet blijken, dat
er voor haar heer en meester onweer aan de
lucht was, als hij te schielijk dronk, de stemming
was er niet.
Smith had juist, voor den darden keer, 'n pijn
lijken geeuw achter z'n rechter hand gemas.
keerd, toen de tweede stuurman, gevolgd door de
drie negerpassagiers, naar hem toekwamen.
„Zijn we al zoover?" vroeg de kapitein. „Laat
de heeren dan maar uitstappen."
De drie negers stonden aan de railing en tuur
den door de zwarte duisternis. Een van hen
wendde zich om naai- Smith.
„We zijn te ver uit 't land, kapitein", zei hij.
Smith kwam overeind uit zijn stoel en keek
over de railing.
„Kan jij land zien?" vroeg hij.
„Neen, kapitein, t is te donker; maar we zien
't aan het water."
„Denk je, dat jullie alleen verstand van water
hebt?" vroeg Smith, die hoe langer hoe meer uit
z'n humeur raakte. Toen vroeg hij den tweeden
stuurman, of hij zeker was van z'n koers. De
jongeman twijfelde geen oogenblik.
„Vooruit dan, geen praatjes meer; stop de
machine!" riep Smith, terwijl hij zich omdraaide
en z'n stoel weer opzocht.
Maar Mrs. Underhill meende een duit in het
zakje te moeten doen.
„Bent u er zoo zeker van, kapitein?" vroeg zij.
De machines waren stop gezet en geluidloos
snééd de boot nog 'n poosje door de deining.
„Zeker!" riep Smith. „Hoe heb ik 't nu? U
hebt toch gehoord, dat de tweede stuurman ze
ker is van den koers!"
,,'n Vergissing is toch mogelijk", hield Mrs.
Underhill aan. Gepikeerd door Smith's stemver
heffing, kreeg haar stem ook iets snijdends: ,,'k
Vind dat niemand het recht heeft om zoo als
een absolute heerscher te oordeelen als er drie
menschenlevens mee gemoeid kunnen zijn.
Dat ging Smith te ver. Aan boord van z'n
eigen schuit, in tegenwoordigheid van z'n passa
giers, z'n stuurlui en drie negers, de les gelezen
te krijgen.
„U moet me niet kwalijk nemen, Mrs. Under,
hill, maar ik ben hier de baas, zei hij terwijl hij
een wilde aanval deed op z'n glas.
„En nu vooruit! De boot ligt stil genoeg. Als
ze niet willen, help ze dan 'n handje!"
Zonder dat handje af te wachten verdwenen
d,e drie negers over de verschansing. Een
oogenblik later klonken drie zachten plonzen.
„Wel thuis", zei Smith ironisch, in de richting
van de zee.
Mrs. Underhill was opgestaan en had haar
man overreed, dat hij beter deed raar kooi te
gaan.
Toen de boot weer op gang was, schonk Smith
de overgebleven gasten en zichzelf de glazen
boordevol in.
,,'k Ben niet met 'r getrouwd, gelukkig," zei
hü.
Drie maanden later kwam de zaak voor den
Raad voor de Scheepvaart. Mrs. Underhill trad
op als getuige. Kapitein W. Smith werd drie
kwart jaar geschorst, wegens onvoorzichtigheid
en dood door schuld.
De drie negers waren nooit aan wal gekomen.
(Nadruk verboden).
Anne kinderen.
Jantje: (tot leeraar) Meneer, wat heb ik van
daag alzoo geleerd?
Leeraar: Dat is een eigenaardige vraag jon
gen. Hoe kom je daar zoo bij?
Jantje: Ziet U wel. En dat vragen ze me thuis
iederen keer als ik thuiskom.
Naamlooze Vennootschap.
Woon je in Marien dorp? dan moet je nog een
heel eind loopen? zegt de lieve dame tegen den
bedelaar.
O, maak U geen zorgen mevrouw, ik neem met
twee collega's steeds een taxi, zegt de bedelaar
vertroostend.
Snelheid is geen tooverij
De dorpsgeestelijke liet een jonge man van
zijn gemeente bij zich komen en nam hem onder
vier oogen.
„Guus", zei hy, zooals ik hoor, heb je in ver
schillende meisjes gedachten opgewekt, waaraan
je niet kunt voldoen. Men heeft men verteld,
dat je een meisje hier in het dorp hebt, een
andere in A., en in de stad een derde! Guus,
Guus, hoe is dat mogelijk?!"....
„Dzf zal ik U uitleggen, meneer pastoor",
riep Guus stralend uit, „Ik heb namelijk een
motorfiets gekocht