Moderne schatgravers. Hei Bloemendaatsch Weekblad, Spaansch stierengevecht. Een tocht door het land van den dood. De onuitroeibare dorst naar schatten. (Door onzen reizenden Correspondent.) De schatgravers zijn niet uitgestorven. Wèl liggen steden verlaten en dood, die voor eenige tientallen jaren van woelig leven getuige wa ren, ook zijn de wegen, waarlangs eens de goudzoekers een door den staat georganiseerd bedrijf maar er zijn andere schatten. In Het Niemandsland van Australië, hon derd mijlen van alle teekenen der levende we reld verwijderd, leven vijftig stoere kerels, die naar opaal graven. Zij wonen onder de aarde in loopgraven en eten slechts 's Zondags vleesch. Eenmaal per week komt een auto door de van wegen gespeende woestenij naar Ocober Pedy, zooals het schatgraversoord heet, en brengt de levensmiddelen en post. In Zuid-Amerika trekken vier verschillende expedities door de oerwouden, uitgerust met alle moderne hulpmideüen, gefinancierd door kapitaalkrachtige vennootschappen, op zoek naar de schatten, die de Inca's verstopten toen de blanken him land veroverden. Honderdmaal meldde men reeds dat men den grooten schat had gevonden, maar even zoovele malen bleek, dat men slechts een klein depot had ontdekt. Nog steeds is het geheim van den geweldigen Inca-schat niet opgehederd. In het „dal van den dood" zoekt men echter naar wolfram Van Los Angelos gaan wij per auto twee da gen lang door de Mojave-woestijn langs de uitloopers der Sierra Nevada naar Lenepine om vandaar 100 meter onder den zeespiegel te duiken in een van de verschrikkelijkste streken der wereld, een van de heetste dalen der aarde. Aan den rand van dezen woestijn worden de films gedraaid, die in Afrika spe len. Die in Hollywood opgenomen films ver- toonen bijv. scènes uit het vreemdelingen legioen. Wegen zijn hier niet meer; voorbij eenige zoutmeren komen wij over rotspaden, die tientallen jaren geleden door goudgravers werden uitgehakt, moeizaam in het „dal van den dood". Hier is geen spoor van vegetatie. Slechts hitte en stof. De aarde is met zoutkristallen en kali bedekt. Rondom rijzen kale rotsen op te gen den helderen hemel. Men moet er over heen klimmen om in het eigenlijke hoofddal te komen. Een star maanlandschap omgeeft den bezoeker twee dagen lang. Een plateau wordt bereikt. In het midden van deze koude een zaamheid ligt een uitgestorven stad. Een stad met hotels en bars en vele halfvervallen hui zen, een stad voor ongeveer 80.000 menschen. Skidor heet ze. Goudgravers bouwden ze toen de roes in Californië zijn hoogtepunt had be- tereikt. Nu leeft er slechts één enkel mensch. Teza men met duizenden ratten. Op klaarlichten dag loopen zij regimentsgewijze door de straten, hokken m de vensterbanken der danszalen en in de loketten van de tallooze bankgebouwen. Twintig jaar geleden knalden hier nog de revolvers, kolkte er een rusteloos leven, vlogen de leeren zakjes met goudpoeder over de bars en in den schoot der schoone dansmeisjes. Roofbouw en watergebrek deden slechts één enkel mensch hier achterblijven. Hij is in lom pen gehuld, half waanzinnig, zijn witte haren fladderen langs zijn gelaat. Nog steeds gelooft hij de groote ader te zullen vinden, nog een maal goud in klompen te bezitten Steil afwaarts van deze stad voert de weg in het dal van den dood. In duizend kleuren lichten de bergen in den omtrek, als een lijkkleed schemert de aarde wit van de zoutkristallen. Dan komt een streek, die koolzwart is van vulkanische asch. En dan komen de zanddui nen, een eindelooze woestijn, die in niets ver schilt van de zandheuvels der Sahara, hier en daar slechts onderbroken door dorre cacteeën. Overal stoot men op graven. Lage heuveltjes, met een spade erin gestoken inplaats van een kruis. In den steel zijn naam en ouderdom uit gesneden. Grijsaards liggen hier, maar ook heel jonge menschen, allen door den dorst naar goud hierheen gedreven en door de hitte en vermoeidheid, door dorst en vertwijfeling ge dood. „Gestorven van dorst" staat op de meeste graven Dan wordt de aarde weer effen en glad als een renbaan. En na een dag van klamme hitte overvalt ons een ijzige koude in de oase „Fur nace Ranch", een boraxmijn, die aan een En- gelsche mijnbouwmaatschappij behoort. Hier wordt door Indianen gewerkt. Geen ander ras kan deze temperatuur verdragen Den volgen den dag gaan wij voorbij het „golfveld van den duivel" Zout, dat in den vorm van heftig be wogen zeegolven gekristalleerd is Overal zijn stukken steen losgebroken, steeds moeilijker wordt het voor de auto om verder te komen. Het kost steeds meer moeite om door de duinen te komen, door de dorre een zaamheid zonder wegen. Tien uur rijden wij door het dal, wij ontmoe ten geen enkel levend wezen. Geen dier, geen mensch, geen grashalm De koeler stoomt en stoot rookwolkjes in de lucht, onze waterzakken zijn leeg. Eerst tegen den avond vinden wij een bron. Dicht in de buurt daarvan liggen de verbleekte skeletten van twee menschen en een paard Treurige waarschuwing om het water niet aan te raken. De koeler kunnen wij vullen maar meer niets. De bron is vergiftigd. Door de natuur vergif tigd, sterk arsenicumhoudend. Vele goudzoekers stierven hier, toen zij 'achten dat ze gered waren. Weer een nacht, die koud en helder en on vergetelijk schoon is, ofschoon de tong aan het verhemelte blijft kleven en de dorst steeds kwellender wordt. Een moeilijke klimpartij over de passen van den Sierra Nevada, terugkeer naar Los Angelos. Wekenlang worden de meegebrachte monsters onderzocht .die veel van het kostbare metaal Wolfram inhouden. Te weinig echter om het uit deze dalen te halen, te weinig om de kosten van aan te leg gen waterleidingen en de fantastische hooge loonen te dekken, de menigvuldige voorzorgen, die noodzakelijk zijn. Mislukte tocht? De schatgravers trekken er opnieuw op uit, zullen betere monsters mee brengen, zullen nog dieper in de woestijn bin nendringen. Wolfram, goud, diamanten, opaal dat alles is slechts een voorwendsel. De menschen, die deze gaan zoeken, tegen woordig evengoed als voor honderd jaren, wor den door een hartstocht gedreven, die onuit roeibaar is. Fanatiek gelooven zij aan hun geluk. En dikwijls vinden zij het. Ook thans nog (Nadruk verboden.) probleem: vóór de wettige regeering of vóór de rebellen. Hjj legde nu hun de kwestie uit. De gezich ten betrokken. Maar Jan Mordrez, de han digste toreador van het geheele land, wist een oplossing. „Eureka!" riep hij in het Spaansch uit, „ik zal je wat vertellen zoodat je zonder gevaar voor lijf en leden de arena kunt betreden. Stieren hebben een zeer fijnen reuk en zijn bijzonder gevoelig voor alcohol. Je moet dus vóórdat je de arena binnengaat, een hartigen slok nemen, en liefst twee. Wanneer je boven dien je kleeren met jenever besprenkelt, dan heb je heelemaal niets te vreezen, maar zul len de wildste stieren in bochtjes om je heen loopen." Don Cosaco was in de wolken. Hij gaf Juan Mordrez op toreadors-manier een stoot met den elleboog tusschen de zesde en zevende rib en gaf nog nog een rondje. Zoo brak de dag van het groote stierenge vecht aan. De lieftallige Chiquita zag met een zaligen glimlach haar held, haar eenige werkelijke liefde beneden in de arena, in het mulle zand defileeren voor Generaal Occarino die ten slot te overwonnen had. Don had een zelf-ontwor- pen costuum aan, schitterend van goud, het metaal der dapperen en mooie witte kousen, teekenen van toreadores en lakeien. Chiquita juichte hem met haar nachtegalen- geluid toe en wierp hem een Spaansch vergeet- mij-nietje toe, waarbij ze zóó betooverend glim lachte, dat het Don Cosaco nóg lichter in het hoofd werd. (Hij had voor de veiligheid maar drie slokjes genomen.) Hij wierp haar een kushand toe en at het vergeet-mij-nietje op als blijk van appreciatie voor haar symboliek. Het smaakte naar een heel slechte sigaar en Don Cosaco voelde den lust in zich opkomen om te zeggen: „Geef mij maar Antonio-sigaren." Maar reeds klonk het signaal om den eersten stier binnen te laten. Don Cosaco was niet bang. De stier zou wel ruiken, dat hij zich gewoonweg met alcohol had gedrenkt. Echter snelde zijn kamerdienaar met een angstig gezicht naar hem toe: „Don Cosaca", fluisterde hij zijn meester in het oor, „er is iets verschrikkelijks gebeurd. Wij hebben ge merkt, dat deze stier verkouden is. Nu is het spel verloren." (Nadruk verboden.) HUWELIJK BIJ DE LAPPEN. Ook de schoenfabrieken weten geen raad met hun „stock". En nochtans zijn er millioenen menschen op aarde, die gebrek lijden aan brood, suiker, kof fie, steenkool, kleederen, schoenen. Is het niet bedroevend, dat de aarde, die een luilekkerland is geworden, zooveel hongerigen huisvest Zoo heeft de overvloed, welke het geluk der volkeren zou moeten uitmaken, werkloosheid in 't leven geroepen, waardoor ellende en wan hoop hun onzalige intrede deden. DE TREURMARSCH VAN CHOPIN. Wanneer men de indrukwekkende toonen van Chopin's treurmarsch hoort, dan vraagt men niet onder welke omstandigheden deze marsch werd gecomponeerd. Het volgende wordt daar omtrent verhaald: Chopin woonde een feest bij, dat door een schilder in zijn atelier aan zijn vrienden werd gegeven. Deze schilder gaf, voor afleiding, een voorstelling van een marionettenspel, een groot vermaak in die dagen. Het stuk eindigde met de begrafenis van een der marionetten. Op ver zoek van zijn vriend en om zich een beetje te vermaken, zette Chopin zich voor de piano om de begrafenis van de marionet te begeleiden. Gedragen door zijn ziekelijke verbeelding en vergetende dat het hier een pop gold, impro viseerde de componist van de „Nocturnen" op deze wijze zijn „Marche Funèbre" met zulk een ontroerende diepte. Voorspoed brengt mildheid en zachtzinnigheid voort. Een ongelettert mensch is als een leege inkpot; keer hem onderste boven en er komt geen druppel uit. POTPLANTEN IN HUN WINTERVERBLIJF. Voor begonia's en anidere planten, die den af' geloopen zomer in de open lucht hebben gestaan en het komende voorjaar zich weer moeten ver menigvuldigen, dient de bloemenliefhebber ook in den herfst maatregelen te nemen. Een broei kas bezit hij natuurlijk niet en een vorstvrjje plek op den beganen grond zal hij dikwijls niet ter beschikking kunnen stellen. Doch een lichte, droge en luchtige kelder zal in vele gevallen aanwezig zijn en vormt dan een geschikt winter verblijf voor de planten. Een ondergrondsch win- Door C. JEVESCO. Ofschoon er juist een pittige revolutie aan den gang was, voelde Don Cosaco zich zeer ontstemd. Zelfs de gedachte dat de overwin nende generaal in die revolutie zich altijd verplicht gevoelde om een stierengevecht te geven als bewijs van dank voor de ondervon den trouw en aanhankelijkheid van het volk aan zijn partij, kon Don Cosaco niet opbeuren. Hij was anders een trouw bezoeker van de Plaza de Corridas en een echte liefhebber van stierengevechten. Hij had de zwart-bruine huid van den waarachtigen amateur, die urenlang in de bla kerende zon blijft zitten kijken naar de krom me sprongen van de toreadores die de aan stormende dieren ontwijken; hij had de scherpe stem van den enthousiast, die urenlang zonder ophouden blijft schreeuwen: „Bravo, torol", zonder heesch te worden; hij had de vereischte diepgaande kennis van zaken betreffende to readores, picadores, matadores, miraflores, carnivores en hoe die menschen allemaal mo gen heeten. Hij was beroemd wegens zijn uitvindingen op het gebied van stierengevech ten: gummi-luchtkussens voor het zitvlak van de toreadores om zachter te vallen, ho rens van stieren die in elkaar schoven bij het stooten. Hij had geniale toreodores-kleeding ontworpen met een maximum van goud en vervaarlijke kleuren, op het gezicht waarvan een beetje schuchtere stier reeds de pooten nam. Bovendien kon niemand zoo hard ap- plaudiseeren als Don Cosaco en het record van wachten in de queu voor plaatsbespreking stond met twee dagen, achttien uur, dertien minuten en acht-en-vijftig seconden op zijn naam. Maar, zooals gezegd, het humeur van Don Cosaco was beneden alle peil. De lieftallige Chiquita had „neen" gezegd. Dat beteekende dat hij haar karmijnen cu pido-mondje niet meer zou mogen kussen zonder ernstig gevaar voor de gaafheid van zijn gezicht, dat haar lenige armen zich niet meer als boa constrictors om zijn hals zouden knellen, dat zij hem niet meer zou verzeke ren, dat zij met haar verleden had afgerekend en slechts voor hem wilde gaan leven. Zoo zijn de vrouwen. Vandaag zeggen ze je, dat je eeuwig op haar reine liefde kunt rekenen en morgen hoor je, dat ze al eenige maanden getrouwd zijn Soms beloven ze je het paradijs der Min, een oogenblik doen ze je over aan een vriendin, die ze een genoegen willen doen, omdat ze ge klaagd heeft dat ze van d'r leven nog niet gekust is. Als je haar ziet, begrijp je dat. Zoo zijn de vrouwen. Dat noemen ze grillen of kuren. En de mooie vrouwen hebben de eerste kuren. Chiquita was een héél mooie vrouw. Ver moedelijk ontleende ze daaraan het recht om er bepaald gevaarlijke grillen op na te hou den. Daarom had ze maar eventjes geëischt, dat Don Cosaco zijn rol van passief toeschou wer en criticus moest opgeven en actief in de arena aan de stierengevechten moest deelne men. Ze kon onmogelijk iemand liefhebben, zoo had ze bc-.veerd, die nog nooit in een cor rida een stier op de vlucht had gedreven. „Maar, mia rosa", had Don Cosaco schuch ter opgemerkt, „nog geen dag geleden heb je gezegd, dat je van me hield, omdat ik zooveel verstand heb van stierengevechten, omdat ik zoo lang kon applaudiseeren en zoo hard kan schreeuwen." „Juist daarom eisch ik nu dat bewijs van persoonlijken moed van jou in het strijdperk". „Maar, ma violeta „En al noem je me nu ook vergeet-mij- nietje of alle andere bloemen tegelijk," zei Chiquita, en ze stampte met haar tangovoetje en klepperde vastbesloten met haar castagnet ten, „ik kijk je niet eerder aan, voordat je triomfen hebt gevierd in de arena. En nu ga ik wandelen met Don Mimoso." Daar stond Don Cosaco nu. Kijken naar stierengevechten en er aan mee doen in de arena zijn twee verschillende din gen. Somber wandelde hij temidden van de straat barricades en politie-charges de straten door. Overal werd hevig gevochten. Alle cafe's wa ren druk bezet. Dit waren de voornaamste strategische punten. De partij die de meeste café's had bezet, kon op den grootsten aanhang rekenen. Alle toreadores deden mee aan den kant van Generaal Occarino, want die had hun stamcafé tot zijn hoofdkwartier gemaakt. Daarheen richtte ook Don Cosaco zijn schre den, want hij wilde zijn vrienden de toreadores om raad vragen in deze moeilijke zaak. Hij trof ze in ernstige conferentie aan. De gene raal van de tegenpartij had hun vrije consump tie aangeboden als ze naar zijn party wilden overloopen. In deze gewichte conferentie kon den ze natuurlijk niet gestoord worden voor zoo'n wissewasje als een gebroken hart. Don Cosaco bood dus een rondje aan, wat tot algeheele opluchting van de vergadering een beslissend einde maakte aan het moeilijke Wanneer in het Zw eedsche Lapland een jon terkwartier is gewoonlijk ook beter dan een bo- geling zich een meisje vengrondsch, in verband met de meer geiykma- hij gaarne tot vrouw zou willen hebben aan ti 6temperatuur gaat hij met zijn vader en ®en vrrnn naar Meine pianten en Voor soorten, die aan ouders van het meisje en brengt meteen een goede hoeveelheid brandewijn mee. Hij blijft voor de hut. De anderen gaan naar binnen en complimenteeren den vader van de geliefde, terwijl de verliefde jongeling voor de deur hout hakt. Daarbinnen drinken zij lustig op eikaars gezondheid en geven elkander allerlei vleiende namen. Ten slotte roept men den ongeduldfg wachtende binnen en brengt hem naar de ge liefde. Ze wrijven, naar oude gewoonte, eikaars neus, kussen elkaar en gaan zamen naar bui ten, waar de jonge man het meisje enxele stukken gekookt vleesch aanbiedt. Zij weigert Hij moet het haar eenige malen verzoeken. Eindelijk neemt ze dan het vleesch. Nu ver zoekt hij haar te mogen blijven. Werpt ze de stukken vleesch op den grond, dan is hij afge wezen en gaat hij heen. Drukt zij het "leesch aan heur hart, dan beteekent dat „ja". Dan mag de gelukkige blijven en komen, zoolang de vader van het meisje het goed vindt. lede ren dag moet de jonge man hem rijke ge schenken, zooals tabak, brandewijn en andere dure versnaperingen brengen. Dat euurt soms jaren. Is eindelijk de trouwdag vastgesteld, dan komen alle bruiloftsgasten bij den schoonvader De bruidegom moet alle gasten geschenken geven en daarbij zeer nauwkeurig letten op stand en waardigheid. Bij den Druiloftstoet loopt men naar de kerk, de bruidegom voorap, dan alle mannen achter hem en eerst dan de bruid, geleid door twee vrouwen, die haar mutsen, eerbiedig onder den arm dragen. De bruid gaat met gebogen hoofd en haar trekken moeten zóó zijn, alsof ze erg bedroefd is cat zij het ouderlijk huis gaat verlaten. In de kerk beantwoordt zij de vragen voor het altaar of zij haar bruidegom trouwen wil, met een diep stilzwijgen. De bloedverwanten dringen er bij haar ernstig op aan om een antwoord te geven. Maar ze blijft zwijgen, Ten lange leste zegt zij „ja", maar zoo zacht, dat de priester het nauwelijks hoort. Hoe langer de bloedver wanten moeten aandringen en hoe zachter zij „ja" zegt, des te grooter is haar succes als ze dige jonkvrouw en van aller lippen stroomen de lofuitingen. Deze kleine comédie wordt van geslacht op geslacht, en graag, uitgevoerd. Het bruiloftsmaal is meer een pick-nick, want iedere gast brengt zijn eigen eten mee en daarbij hog brandewijn. Zijn er meer gasten dan het huis kan bergen, dan gaan de jongelui op het dak zitten en halen hun eten op met een touw. De jonggehuwden blijven nog een jaar in het huis van den vader der jonge vrouw en beiden dienen hem. Trekken zij dan in hun eigen huis, dan gaat een rijke huwelijksgift met hen. Vaak honderden rendieren. In ieder geval krijgtde jonge echtgenoot de door hem gege ven cadeaux minstens viervoudig terug. OVERVLOED EN TOCH ELLENDE. Een wonderlijk schouwspel biedt ons deze we reld, waar graan, katoen, enz., in overvloed zijn en waar tevens duizenden met den dag hun ellende zien toenemen. De „Sunday Times" verzekert dat er op de wereldmarktt 5500 milliöen schepels graan zijn, die geen koopers hebben gevonden. Die hoeveel heid is zoo groot, dat er voor een paar jaar graan genoeg is, zonder de nieuwe oogsten mede te rekenen. Het overschot aan suiker wordt geschat op 6 millioen ton. Verleden jaar werden er 26 millioen zakken koffie geoogst, het dubbele van het normaal verbruik. De katoenoogst stijgt met 12 millioen balen tegen verleden jaar. De onuitputbare reserven aan rubber worden nog eens met 130.000 ton vermeerderd. Steenkool hoopt zich op in de reuzenstapel- plaatsen der mijnen. De weefindustrie zit met duizenden kilometers stof opgescheept. veel licht behoefte hebben, worden trapsgewijs oploopende stellages getimmerd op de lichtste plek van den kelder. De taaiere, altijd groene planten en 'de 's-wiinters kale struikjes, zooals evonymus, oleander of laurier hebben minder licht noodig en komen meer op den achtergrond te staan, al zullen hun kronen gewoonlijk nog in den lichtkring der vensters reiken. De planten mogen echter niet te spoedig in dit winterverblijf gebracht worden, integendeel, hun verblijf daarin moet zooveel mogelijk bekort worden. De gulden middenweg is ,dat men de planten eerst in een overgangsverblijf brengt; zoodra het weer guur wordt, zette men ze bij elkaar tegen een muur en legge daar overheen, schuin tegen den mum* steunend, een paar plan ken of glazen platen van broeikassen. In verband met de schuinstaande afdekking worden natuur lijk de kleine plantjes vooraan, de groote tegen den muur gezet. Worden de nachtvorsten stren ger, dain wordt ook van opzij een afdekking ge maakt en het geheel met stroo bedekt. Op deze wijze kunnen de planten soms tot begin of half December nog profiteeren van de buitenlucht en het voor hen onmisbare licht; zij behouden dan langer hun kort ineengedrongen, natuurlijke loten en loopen veel minder gevaar, later in het winterverblijf te verdorren of te verharden. Het winterverblijf brenge men echter toch tijdig in orde, want het kaai wel een vroege win ter worden en bij strengen vorst moeten de plan ten goed beschermd worden. Men brenge ze echter niet in het winterverblijf, als het niet een heldere, zonnige dag is en als de planten vooral ook goed droog zijn. Verder moet ook in den kelder de buitenlucht toegelaten worden, zoo lang dit slechts eenigszins mogelijk is zonder gevaar voor bevriezen. Al staat de thermometer in de buitenlucht slechts één graad boven het vriesppunt, dan kan men nog gerust het venster van den kelder openzetten; bij diepe, warme kelders kan men zelfs nog luchten bij eenige graden vorst. Alles, wat de natuurlijke winterrust der plan ten onderbreekt of ze tot uitspruiten zou kunnen brengen, moet vermeden worden. Daarom moet er niet te veel gegoten worden. Men kan de aarde in de potten geheel droog laten worden en met gieten wachten, totdat het verflenste uiterlijk der bladeren een aanwijzing geeft, dat het noodig wordt. Dan begiete men even over vloedig als in den zomer, doch tevoren dient men zich ervan te overtuigen, dat het water ook weer vrij uit de potten kan wegloopen. Water, dat in de potten bleef staan, heeft al heel wat mooie planten te gronde gericht. Het gietwater wordt gewoonlijk uit de waterleiding genomen en dat met warm water aangelengd, omdat anders de planten bij zacht weer iri de warme kelders ge makkelijk uitspruiten. Verder moeten reeds nu in den herfst alle zieke, doode en in den loop der winter alle dorre of rottende plantendeelen zorgvuldig verwijderd worden. .(Nadruk verboden). DE HERFST IN DEN MOESTUIN. Bij het schoonmaken der groentebedden na den oogst en de voorbereiding voor nieuwe le veranties in het voorjaar, is er alle gelegenheid om ziekten en schadelijke dieren uit te roeien, waarvan wij in het afgeloopen seizoen last heb ben gehad. De bedden worden bij het omwerken met de spade grondiger gezuiverd van alle plan tenresten dan bijv. op een akker mogelijk is. Zieke of door insecten aangetaste planten wor den uitgetrokken en vernietigd (verbranden is het beste); soms behoeven slechts enkele sten gels verwijderd te worden, inplaats van de ge heele plant. Speciaal vestigen wij de aandacht op de ziekelijke verdikkingen aan de wortels van koolplanten; op het eind van den herfst of in het begin van den winter moeten de betrokken koolstronken uitgetrokken en verbrand worden. Verder wijzen wij op een zwammetje, dat bruine vlekken op boonenpeulen veroorzaakt; het krijgt dikwijls de kans om elk jaar weer opnieuw op te treden, doordat het overwintert op de zieke peulen, die op het land blijven liggen. Bij boonen is dus de verzameling en verbranding van alle overblijfselen beslist noodzakelijk, wanneer de boven beschreven bruine vlekken dit jaar in noe menswaardige mate zijn opgetreden. Aanplantingen van vruchtdragende boomen of struiken moeten eveneens in den herfst en win ter jaarlijks gereinigd wonden, waardoor de vruchtboomen beter gedijen en meer vruchten leveren. Zeer belangrijk is het verwijderen van de in den herfstafgevallen bladeren, omdat vele daarvan een geschikte overwinteringsplaats voor schadelijke zwammen vormen. Uit de kronen der boomen moet alle dood hout, alle niet afge vallen loof en elke niet geoogste of bedorven vrucht verwijderd worden. Alle ruwe en gespleten schorsafzettimgen worden van de stammen afge borsteld en eveneens verzameld en verbrand, omdat er dikwijls tal van schadelijke organismen in huizen. Door deze maatregelen belemmeren zij het voortbestaan van de meeste zwammen, welke op de vruchtboomen parasiteeren, en te vens dat van vele schadelijke insecten: maden, rupsen, kevers, bladluizen, enz. Zooals wij boven reeds aangaven, is verbran den de beste manier om overtollige plantendee len uit den weg te ruimen. Onderploegen of on dergraven is natuurlijk minder goed, doch ook het vanzelf laten vergaan der planten op een afzonderlijke mestvaalt is niet zonder gevaar, tenzij men er over heen een dikke laag aarde legt, waardoor de uitkomende insecten in geen geval kunnen kruipen. Nog beter is het, tusschen de plantenresten telkens een laag ongebluschte kalk aan te brengen. En dan nog is de „mest" niet ongevaarlijk, want sommige zwammen blij ven ook onder een dikke aardlaag nog jaren lang levensvatbaar, vandaar dat men deze planten- mest liever op een ander terrein moet gebruiken dan dat, waarvan de plantenresten afkomstig zijn. Er is echter geen bezwaar tegen, dat men mest van moestuin en boomgaard gebruikt op een weide. Zoodra het laatste bed afgeoogst is, late men de kippen in den moestuin los. Zij zullen even als trouwens eenden of ander gevogelte een aantal rupsen, maden, poppen en kevers verslin den, waar men versteld van staat. Zij zetten ze om in vleesch en eieren en gedijen des te meer van het vrij kunnen rondloopen, wat dikwijls in hun dagelijksch verblijf niet mogelijk is. Als men in den moestuin een beetje soort bij soort plant, is het ook niet bezwaarlijk om de reeds afge- oogste bedden van de andere door een lichte, verplaatsbare omheining te scheiden. In een af gesloten boomgaardje kunnen de dieren zelfs het geheele jaar door vrij rondloopepn, behalve bij strenge koude en een afgesloten aanplanting van bessenstruikjes kan dadelijk na den oogst door de kippen worden gereinigd van ongedierte. (Nadruk verboden). HET BEWAREN VAN GROENTEN. Men kan groenten op twee wijzen tijdens den winter bewaren, binnenshuis in speciaal daar voor gebouwde schuren of buitenshuis, hetzij be graven in den grond, hetzij opgehoopt en met 'n aardlaag bedekt. Het bewaren binnenshuis is natuurlijk veel beter, vooral op kleigrond, die in ons vochtige klimaat nooit droog genoeg wordt. Bovendien kan men binnenshuis gemakkelijker groote hoeveelheden bijeenbrengen en controlee ren, waar er zich in den loop der maanden be derf voordoet. Verder blijft binnenshuis onge veer van den oogst geschikt voor het gebruik ■en buitenshuis hoogstens de helft. Zorgvuldig uitzoeken van den oogst. Of men de groenten binnenshuis dan wel bui tenshuis bewaart, steeds moet er met groote zorg voor gewaakt worden, dat slechts frissche en on beschadigde waar wordt gekozen. Beschadigin gen leiden bijna steeds tot bederf en zijn nu eenmaal nooit geheel te vermijden, vandaar dat vóór het opslaan de oogst goed moet worden uitgezocht. Licht beschadigde, niet geheel fris sche of onooglijke waar moet op een andere plaats bewaard worden en zoo spoedig mogelijk worden verbruikt. Om een voorbeeld te geven van het verschil in behandeling: goede kooien worden in twee lagen boven elkaar gelegd en om de vier weken nagekeken, licht beschadigde in drie lagen (zij worden immers spoedig verbruikt) en om de li dagen nagekeken. Bewaren binnenshuis. In de betrokken schuur kan men kooien be waren op boven elkaar geplaatste gevlochten vloertjes. Eerst worden ze met de stronken naar boven geplaatst, zoodat het tusschen de bladeren verzamelde water eruit kan loopen. Na eenige weken, n.l. bij de eerste controle, worden ze echter met de stronken naar beneden geplaatst, omdat zij anders te snel verwelken. Wortels en knollen worden op den vloer opge hoopt in wallen, die niet hooger dan 1% M. zijn en niet breeder dan 80 cü, omdat anders te veel broeiing optreedt. Als een tijdlang het vocht goed heeft kunnen verdampen, worden de wal len bedekt met een 15 cJVI. dikke aardlaag om verder uitdrogen te voorkomen. Alle wanden der schuur moeten van vensters voorzien zijn en er moet zooveel vrije ruimte in zijn, dat er vol doende luchtverversching is. Als het koud is, kan men de raampjes sluiten, doch dan most er toch altijd nog luchtverversching langs anderen weg mogelijk zijn. Het droog houden der groenten is ook een belangrijk vereischte. Bewaren buitenshuis. Het bewaren in de open lucht moet eigenlijk als behelpen worden opgevat, doch soms is men er toe genoodzaakt en in losen zandgrond waar vanzelf de afwatering geen bezwaren biedt, heeft men ook een bevredigende kans om de groenten in goeden staat te houden. Bij kooien worden de stronken half afgehakt, vervolgens worden ze in rijen van vier geplaatst, met daarop wat aarde en nogmaals rijen van vier. De kooien worden met de stronken naar boven bewaard en op be paalde afstanden van elkaar gescheiden door aarden walletjes, zoodat het bederf zich niet over den geheelen voorraad kan uitbreiden. Als men de noodige afwisseling wil hebben, kan men ook verschillende soorten groenten om en om op deze wijze bewaren. Bij sterke vorst wordt de wal met bladeren of stroo toegedekt. Wortels en knollen worden ook in deze wallen bewaard, doch dan in dakvorm bovenop den ongeveer 30 c.M. hoogen onderlaag van kool en diverse groen ten. De geheel wal wordt dan 1 M. hoog. Hij wordt met stroo en aarde overdekt en om 'de 2 a 3 M. voorzien van afwateringsbuizen van 15 a 20 c.M. dikte. Wij vestigen er nog de aandacht op, dat men boerenkool, bloemkool, schorsenee- ren, radijsjes en prei laat staan, waar zij zijn gegroeid. De beide laatstgenoemde soorten kun nen tegen de vorst bedekt worden met bladeren of mest. (Nadruk verboden)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 5