KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT. Voor de Vrouw 25e Jaargang. Het Bloemenclaafsch Weekblad. LOSSE BLAADJES. We gaan niet! Brok|@s Le^enswifsiheid. Herfstblaren. Door G. Th. ROTMAN. Een Carconne van 3 eeuwen geleden. Nuttige wenk. SCHAAKRUBRIEK. *o, 40. Er valt niet meer aan te tornen; 't Is nu een voldongen feit: In Los Angles zal Nêerland Schitt'ren door afwezigheid. 'tls niet naar den zin van velen, Dat man ons daar straks niet ziet. Amd'ren kan 'tgeen ziertje schelen, Of w' er zullen zijn of nietl Er is over 'tvoor en tegen Reeds het noodige gezegd, Maar het algemeen gevoelen Is: de tijden zijn te slecht, 't Rood-wit-blauw zal dus niet wapp'ren Aan den overwinningsmast. ('tis de vraag, of 'tzou gebeuren Als 'teens niet was afgelast!) 't Mag dan niet zoo prettig wezen Voor een ras-athletenploeg, Maar wij houden binnenkamers AJ Olymnisoh spel genoeg: De malaise te bevechten Is iets, waar een elk naar streeft; Ook al moet men dikwijls roeien Met de riemen, die men heeft. En men werkt met alle krachten, Slooft en slaaft en zwoegt en sjouwt, Opdat men in deze tijden 't Hoofd nog boven water houdt. Allen zijn we aan het worst'len In den strijd om het bestaan. Om het voor mekaar te boksen Daar mankeert soms wel wat aan! Heel de Nederlandsche natie Neemt aan dezen wedstrijd deel En een extra demonstratie Kost een beetje al te veel! (Nadruk verboden) Tweeërlei is de wijze, waarop het woud zijn bladeren verliest. Er zijn van die nazomers, welke den verzamelden rijkdom in stille pracht Uitstrooien. Op zonnige dagen warrelt onmerk baar het ééne blad na het andere ter aarde, waar het onder den brand der nog immer stra lende zon verdroogt en verpulvert. Maar er is ook de voortijdige herfst, die met vroege vlagen het gebladerte teistert en het mengt in de mod derbrij van regen en mist. Welk een verschil, het tot het einde doorzon de goud, dat tot goudpoeder verstuift en de droefgeestige resten van hetgeen nog groen van. den boom werd gerukt en in regen en mod der verrot! Herfstblaren zijn het symbool voor de levens herinneringen. Als de zomer voorbij is en de winter zijn prooi wacht, is het tijdstip voor zelf inkeer genaderd. De herfst is de tijd van de mijmering; dan dwalen gedachten aan het ver leden terug en overpeinst men gaarne hetgeen trimmer is te herroepen. Weemoedig stemt het verkleuren van 't zomerloof, weemoedig het da len van de zon over ontluisterde velden, waar stoppels slechts wijzen op hetgeen eenmaal de lust van het oog is geweest. Weemoedig is het staren op den vergeelden brief en het ver bleekte portret, dat als eenige rest van het leven overbleef; weemoedig het terugzien van jeugdvrienden, nu vergrijsd en verrimpeld, als een caricatuur van hetgeen ze eenmaal voor ons zijn geweest. Hoe verschillend verdragen menschen 't ver ouderen! Er zijn er, wier gedachten, wanneer ze aan den avond tan 't leven mijmeren over betgeen achter hen ligt, gelijken cp de blaren, die als bros gouden weefwerk naast hen neer- ritselen op de bank. Maar ook zijn er wier ge dachten door vlagen van wilde mistroostigheid neerploffen in den modderpoel van hun droef geestige ziel en daar tot een weerzinwekkend mengsel vergaan. Er is een ouderdom, die als de dalende herfst zon blijft stralen en die het leven blijft kleuren met stille pracht. En er is een ouderdom, die als een voortijdige herfstdag zijn sombere wol ken onheilspellend doet vliegen, zoodat vogels opschrikken en menschen wegvluchten, bang voor de druipende en gutsende bui. Aantrekkelijke ouderdom, in wiens oog het geluk glanst, als hij de jongeren mag vertellen van al het goeds, dat hij op het hoogtepunt van het bestaan heeft beleefd. Die de jeugd aan zich bindt door zijn vroolijke anecdoten van vroeger, door zijn Kostelijke levensherinnerin gen, door zijn mild oordeel over de gestorvenen en zijn begrijpende tegemoetkoming jegens de levenden. Afstootende ouderdom, die pruilt over on nuttig bestede jaren, over verzuimde gelegen heden, over miskenning van tijdgenooten. Gedachten aan het verleden, hoe verschillend kunnen zij zijn! Lichte, zwevende, goudglan zende herfstblaren, die opzichzelf nog een stuk geluk zijn. En moddermengsel, onsmake lijk en droevig voor het gezicht. Kunnen wij déze twee beelden van het oud worden tegenover elkaar plaatsen zóó stellig, dat elk in een bepaalde persoonlijkheid is be lichaamd? Ook hier is de tegenstelling weer geenszins volstrekt. Zeker, er zijn mooie nazomers en er zijn stormachtige herfsttijden en elk jaar draagt in dezen zijn eigen kenmerk. Maar meestal wisselt toch de ééne dag met den ander en iedere Oc- tobermaand kent naast het neerriteelen van de gouden herfstblaren, ook het wegrotten in re gen en modder. Zoo ook kent de ouder wordende mensch tweeërlei stemmingen naast elkaar. Zeker, de naturen loopen uiteen en al naar zijn aard ver draagt de één het verouderen beter dan de an der. Maar wisselen ook in het mensehenbe- staan de herfstdagen zich niet af? Druk en gevuld blijft heden ten dage het le ven tot aan den jougsten snik. De mijmerende grijsaard op de bank in zijn tuintje is een beeld uit het verleden. De rimpelige grootmoe der, die haar kleinkinderen het sprookje van haar leven vertelt, is verdwenen. Grootmoeder noch kleinkinderen hebben meer tijd voor het sprookje. En de grijsaard heeft ai zijn belang stelling op heden en toekomst gericht. Men wordt immers tegenwoordig niet oud meer? Toch zou het een verlies wezen, zoo de herfst uit den keerkring der seizoenen verdween. Zoo niet, in een oogenblik van verpoczing, terwijl en toe een herinnering uit het verleden als een de zon daalt bij het vallen van den avond, af tros gouden herfstblad stillekens neerritselde voor onze oogen. H. G. CANNEGIETER 29. Nu, dat was buitengewoon interessant, en ze hadden er 'n prachtig uitzicht. Maar hoe kwamen ze er af? De steeds aangroeiende menigte op straat wist het ook niet. Tot opeens een der politieagenten op een inval kwam. Hij had n.l, tusschen het publiek een ballonetjes- koopman ontdekt. 30. „Geef die ballonnetjes maar eens hier!" zei hij en meteen had hij den heelen voorraad al te pakken. „Betalen!"' schreeuwde de koop man.,, Asjeblieft, daar heb je alvast voorschot; de rest kim je op 't stadhuis halen?" zei de agent, terwijl hij den stakker n tik op z'n hoed gaf. Mantel van groene wol met lange ingezette deelen, die spits toeloopen en daardoor een elegant model vormen. Gebonden kraag, mouwstukken en rokrand zijn van grijs astra kan. Klokkend uitloopende mantel van roode diagonaal geribde stof, die den indruk maakt, van een mantelpak en de taille zeer tot haar recht doet komen. De breede manchetten en de in stof pas uitloopende kraag zijn van Breitschwanz. 31. 't Was wei niet beleefd van den agent maar je moet re.ienen, er stonden menschen-, levens op 't spel en er was dus geen tijd voor praatjes. Er werd 'n stevig touw aan de ballon netjes geknoopt en zoo vlak langs de obelisk opgelaten. Kapitein Klakkebos haalde het touw met de kolf van z'n geweer naar zich toe en maakte het vast. 32. Terwijl het touw nu beneden aan een der groote fonteinen vastgemaakt werd, sneed kapi tein Klakkebos drie stevige lussen, die hij om het touw knoopte. En even later gleden onze drie luchthelden met 'n reuzenvaart langs den kabel naar omlaag. Tjonge jonge, wat ging dat! De rook vloog er zoogezegd af. Japon van tabakskleurige crêpe de Chine met een kraag en vestje uit één stuk van wit linon. Hetzelfde idee ziet men herhaald op de mouwen. Een aardig effect wordt bereikt met deze japon van zwarte crêpe satin met een smalle wite shawlkraag, waarvan de einden over el kaar geslagen zijn en door een knoop worden vastgehouden. KONINGIN CHRISTINA VAN ZWEDEN. Drie eeuwen geleden werd aan Gustaaf Adolf, den bekenden Zweedschen koning, een dochter tje geboren, dat in vele opzichten een merkwaar dige persoonlijkheid zou blijken te zijn. Haar tijd- genooten wisten niet goed, wat zij van haar den ken moesten. In haar uiterlijk leek zij reeds als kind meer op een jongen dan op een meisje en ook haar geest vertoonde typisch mannelijke eigenschappen, hoewel er in haar toch ook een vrouwelijke zachtheid moet hebben gesluimerd, immers zonder dat zou zij het in haar tijd niet hebben durven bestaan om de heksenprocessen af te schaffen. Deze daad is misschien de meest vermeldenswaardige uit haar geheele regeering en toont in ieder geval aan, dat zij vrij was van alle middeleeuwsche vooroordeelen. De meeningen omtrent haar vervielen altijd in uitersten. Descartes zei, dat zij meer dan iemand anders naar Gods evenbeeld was geschapen. An deren beschuldigden haar van onzedelijkheid en ziekelijke afwijkingen. Zij had echter ook tal van bewonderaars, die haar vereerden als een „heldin van den geest", ofschoon sommigen haar voor krankzinnig hielden. Het kon ook_ wel niet an ders; deze vrouw moest een zeer verschillenden indruk op de menschen maken, al naardat deze haar daden aanvoelden als dwaas of als flink en bewonderenswaardig. In ieder geval werd er over gesproken en hielden de gedachten der menschen zich met haar bezig. Hoe zij van de gangbare opvattingen afweek, blijkt o.a. uit het feit dat zij reeds op jeugdigen leeftijd afstand van den troon deed om niet ge dwongen te kunnen worden tot een huwelijk en dat terwijl de adel er ten zeerste op aandrong, dat zij althans de dynastie niet zou laten uit sterven. Zeer veel stof werd ook opgewaaid door het feit, dat zij als dochter van een der voor naamste protestantsche vorsten katholiek werd in de St. Pieterskerk, waar behalve de Pausen,, slechs zeer weinigen begraven worden en zeker geen vrouwen. In haar karakter kwamen ook groote tegen strijdigheden voor. Zij gold, en in menig opzicht terecht, als een van de meest liberale en demo cratisch gezinde vorsten, doch aan den anderen kant was zij zoo naijverig op haar macht, dat zii eens haar ceremoniemeester liet vermoorden en haar daad slechts toelichtte door te zeggen, dat zij als koningin met absolute macht bekleed en slechts aan God verantwoording schuldig was. In vele opzichten had zij een mannelijken aard, vooral ais men in aanmerking neemt hoe in haar tijd de meisjes werden opgevoed. Zij gaf de voor keur aan mannelijke genoegens zooals jagen en paardrijden, en verkeerde bij voorkeur in gezel schap van mannen. Slechts enkele vrouwen, o.a. gravin Elba Sparre, mochten zich in haar gunst verheugen. Zij droeg ook kort haar en mannen- kleeren, doch haar gemoed was meer vrouwelijk dan mannelijk en werd dikwijls om kleinigheden gekwetst. Ook deze tegenstrijdigheid moet zij scherp gevoeld hebben als een moeilijkheid op haar weg, want zij zei dikwijls dat het grootste ongeluk ter wereld was, als vrouw geboren te worden. Zij liet ook de mannelijke voorrechten, die haar door haar waardigheid werden verleend, niet los en teekende altijd: „Christina Rex". Zij was in menig opzicht een voorloopster van het moderne, „gargonne"-type, Mademoiselle de Montpensier noemde haar reeds met eenige iro nie „een aardige jongen". En haar onderdanen verkeerden in de overtuiging, dat zij een herma- phrodiet was, iets waartoe ongetwijfeld haar man nelijke uiterlijk en haar afkeer van het huwelijk, hebben bijgedragen. Het laatste schijnt echter uitsluitend een gevolg te zijn geweest van haar groote verlangen naar persoonlijke vrijheid; het staat n.l. vrijwel vast dat zi1 een liefdesverhou ding heeft gehad met den Spaanschen gezant Antonio Pimentelli. Bij al haar excentriciteit bij al haar innerlijke onrust en onvoldaanheid was zij intellectueel een genie. Nauwelijks tien jaar oud volgde zij reeds met ongeveinsde belangstelling het onderricht in binnen- en buitenlandsche politiek van Axel Oxenstierna, den „ijzeren kanselier". In de brie ven aan haar oom sprak het kind. over politiek zooals een ander over kleine voorvallen op school. Vanaf haar dertiende jaar wenschte zü bij haar lessen slechts Latijn te spreken. Doch handwer ken verkoos zij niet te leeren, zooals een van haar gouvernantes schreef. Toen zij op 18-jarlgen leef tijd den troon besteeg, voelde zij zich zoo zeker van haar gezag, dat zij aan den vorst van een naburig land schreef: „Ik kan U verzekeren dat er onder mijn dienaars en ministers niemand is en ook nooit zijn zal, die stappen zou durven nemen zonder mijn voorkennis of zonder mijn bevel". Haar grootste belangstelling ging uit naar haar verzameling schilderijen en boeken. „Boeken doordringen mij met levenskracht", zei zij altijd als een der geleerden van haar hof, de Portu- geesche rabbijn Israel Manasse, haar bibliotheek weer verrijkt had met een of ander oud geschrift. Zij stelde belang in alle kunsten en wetenschap pen. Haar grootste fout was, dat zij zooveel geld verbruikte. In de 35 jaar na haar troonsafstand leed zij voortdurend geldgebrek, ook nadat men haar jaargeld had vergroot. Zij leende aan alle kanten en zou zelfs den kroon van Polen hebben aamgenomen om uit de geldzorgen te zijn, als men daarvoor niet de voorwaarde had gesteld, dat zij in het huwelijk zou treden. En dat „vree- selüke juk", zooals zij zei, wilde zij voor niets ter wereld op zich nemen. Wellicht vreesde zij ook, In het huwelijk niet gelukkig te kunnen worden, omdat haar uiterlijk niet aantrekkelijk was. Haar eene schouder was veel hooger dan de andere ten gevolge van een val van het paard in haar kinderjaren, waarna zij niet goed was behandeld. Haar gezicht was niet leelijk; zij had den adelaarsneus van haar vader geërfd. Haar handen waren zeer goed gevormd en blank, doch zij had een sterk vooruitsprin gende Adamsappel en een vreemde vergroeiing in de heupen. Zij bleef haar leven lang een zeer heftige persoonlijkheid en kon zich aan geen dwang onderwerpen. Herhaaldelijk moest de Paus haar vreemd gedrag vergoelijken met een wel willend „E'donna", zij is nu eenmaal een vrouw. En toch was zij tegelijkertijd een echte „gar- gonne" door haar volkomen onverschilligheid voor de meeningen van anderen. (Nadruk verboden). Vuil water laat altijd een rand na op wit ge- emailleerde baden waschtafels, enz. Heel ge makkelijk verwijdert men deze, door met een lapje dat met terpentijn bevochtigd is, over de vuile randen te wrijven en daarna het bad of de waschbak met warm zeepwater na te wasschen. (Nadruk verboden). Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden i den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 817, L. A. K u y e r a. (1869—1930). Mat in vier zetten. Stand der stukken: Wit: Kal, Da2, Te7, Lh4, Jb3, a3, t' e4 f3. Zwart: Ke5, Lg8, Pf8, b6, e6, h6. EINDSPEL No. 68. In de vierde ronde van den landenwedstrijd te Praag, gespeeld 14 Juli 1931, ontstond in de partjj tusschen de meesters E. D. Bogoljubow (Duitschland) en S. Erdely (Roemenië) na den 24sten zet van Zwart (Erdely), Dh4df, de volgende stand: Zwart wordt nu door een verrassende combi natie verpletterd. 25. Pd6Xf7! Tf8Xf7 26. De4e6! Ld7Xe6 27. TdlXdSf Tf7fS Pg6f8 kost de kwal'!eit, wegens 28. Lb3xe6. 28. Lb3Xe6 Kg8—h8 29. Td8d7 Tf8—a8 30. Td7c7 c6c5 31. Le6d5 Opgegeven. Want na Ta8—d8 wint 32. Tc7Xa7! een tweeden pion. OPLOSSING PROBLEEM No. 313. (W. M. Kalina)» EEN MIDDAGWANDELING DOOR ARM OOST-LONDEN. „En nu", zei mijn metgezel, „nu zal ik u toonen één van de longen van Londen. Dit is Spital- fields Garden". En hij sprak het woord „garden" met verachting uit. De schaduw van Christ's Church viel over Spitalfields Garden, en in de schaduw van de kerk om drie uur in den namiddag zag ik een tooneel, dat ik nooit weer hoopt te zien. Er zijn geen bloemen in dit park, dat kleiner is, dan mijn eigen rozentuin thuis. Er groeit alleen gras en het park ïs omringd door een ijzeren hek met scherpe punten, zoodat daklooze men schen hier 's nachts niet kunnen komen om er te slapen. Toen wij het park binnentraden, passeerde ons een oude vrouw tusschen de vijftig en zestig jaar oud. Echt loopen was het niet, wat ze deed. 't-Was meer een waggelend gaan. Ze droeg twee groote bundels, één vóór zich en één op den rug. Ze was een vrouwelijke vagebond, een ziel zonder tehuis, en toch nog te onafhankelijk om haar gebrekkig, uitgeteerd lichaam over den drempel van het Werkhuis te slepen, het Lon- densche Werkhuis, dat in zoo'n slechte reuk staat. Als een slak draagt zij nu haar huis met zich. De twee bundels, in grove zakken gehuld, bevatten al haar bezittingen, haar geheele huis houden. Wij liepen verder het smalle grindpad op. Alle banken waren bedekt met een massa ellendige en misvormde menschelijke wezens. Het was een poel van lompen en vuil, van alle soorten af zichtelijke huidziekten, open wonden, en builen en tevens van platheid, onbeschaamdheid, mon sterachtigheid en gemeene beestachtige gezioh- ten. Er woei een kille, ruwe wind en deze schep-, seis lagen daar in hun vodden gehuld, de mees- Stand der stukken: Wit: Kh3, Db6, Le3, c2, c4. Zwart: Kf5, g6, g7. 1. Le3g5, KfSXgS; 2. Db6—f2, Kg5—h5; 3. Df2—h4 mat. Kf5e42. Db6—c5, Ke4—f3; 3,Dc5— e3 mat. Kf5e5; 2. Db6c5j, K. onv.; 3. Dc5—d5 mat. Goede oplossing ontvangen v„n: F. Brandon en H. W. v. Dort, beiden te Haar lem; Frits Kat Dzn, te Heemstede; J. v. Gulik, te Overveen; P. Mars, te Sant] oort. ten slapend of probeerend te slapen. Hier lagen een dozijn vrouwen, van twintig tot zeventig jaar oud, wat verder een slapend kind, waar schijnlijk van een maand of negen, lang uit op de harde bank. zonder hoofdkussen of deken tje, noch met iemand om op hem te passen. Iets verder weer een zestal mannen, zittend in slaap gevallen of leunend tegen elkander. Op een an dere plaats een familiegroep: een slapend kind In de armen van zijn slapende moeder en de echtgenoot of vriend bezig, op onhandige ma nier, een ouden schoen te herstellen. Op een vol gende bank een vrouw, die met een mes de rafels van haar voddenjapon bijwerkt en een andere vrouw, die dat met draad en naald doet. Er naast een man, die een slapende vrouw in zijn armen houdt. Verder een slapende man, wiens kleeding hard is van straatmodder, met zijn hoofd in den schoot van een vrouw, niet meer dan vijf en twintig jaar oud, zelf ook slapende. 't Was dit slapen, dat me verbijsterde. Waar om sliepen of trachten althans negen van de tien te slapen? Later hoorde ik, dat het de wet is, die verordineert, dat dakloozen 's nachts met slapen zullen, 's Avonds worden in Engeland de mensohen uit de parken verwijderd en de hek ken gesloten. Een „long van Londen", zei ik, „neen, een ge zwel, een rottende zweer". En zoo gauw mogelijk verlieten wi: Spi^' fields Garden. (Vrij naar Jack Londen. The people A the Abyss.) ZWAKHEDEN. Een wijs man heeft zijn zwakheden zoowel als een dwaas; maar het onderscheid tusschen hen is daarin gelegen, dat de zwakheden van den eersten hem zeiven bekend zijn; de zwak heden van den anderen zijn aan de wereld be kend en voor hem zelf verborgen. De wijze ziet ze in zich zelf, terwijl anderen ze met kunnen ontdekken; maar de dwaas is blind voor die vlekken in zijn karakter, die aan elk ander in het oog vallen. Daaruit volgt dat de zelfkennis het hoofdonderscheid is tusschen den wijze en den dwaze.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 4