KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT. Voor de Vrouw 25e laargang. Het Bloemendaalsch Weekblad. 6 November 1931. Tweede Blad. No. 14. LOSSE BLAADJES. Wild-West-gewoonten. Brokjes Levenswijsheid. Stervend Europa? Door G. Th. ROTMAN. SCHAAKRUBRIEK. Jantje haalt Pipapever. Men gaat hier Chicago in 't klein imiteeren; De heeren bandieten beginnen 't te leeren! Zij stappen maar rustig een bankgebouw binnen, Om lustig een aardig bedragje te innen. Gemaskerd, gewapend geen tegenstand baat er; Pistolen gaan knallen! Het personeel staat er Met handen omhoog en verschrikte gezichten Te zien hoe de heeren de brandkast verlichten! Z' ontsnappen per auto dan vlug met de buit en De bank kan gerust naar de duiten wel fluiten! De postauto's moeten het ook al ontgelden. Nog deze week wist er de krant te vermelden: Op klaarlichten dag is een auto gestolen. De postman keek raar, maar nu lacht hij verholen, Want geen vette buit kon de dieven gerieven: Zii aapten slechts waardeloos drukwerk en brieven! Ook wordt veel meer „particulier" ingebroken. De misdaad heeft hooger het hoofd opgestoken! Vaak wordt thans gegrepen naar andermans centen. Hoe dat te voorkomen? Verzeek'ringsagenten Verschijnen geregeld, maar 'k laat me niet lijmen. Laatst belde een heer aan mijn deur en hij zei me: De inbrekers azen op ieder z'n duiten Moet u niet een inbraakverzekering sluiten? Maar 'k sprak: Ik verwacht van die heeren geen storing Miin portemonnaie heeft voor hen geen bekoring! (Nadruk verboden) Een bekende declamatrice draagt een boek voor, dat „Stervend Europa" heet. „Stervend Europa", het is een spreekwoord geworden. Tien jaar geleden reeds heeft een Duitsch wijsgeer „de ondergang van het avondland" aangekondigd. In groote groepen onzer bevol king staat het vast, dat onze westersche be schaving den dood nabij is. Het is een dwang gedachte, waaraan het moeilijk is, zich te onttrekken. Toch geloof ik, dat een dergelijke moedelooze beschouwing op onjuiste gronden berust. Men kan de zaak ook anders bekijken. Misschien getuigt het van dieper inzicht en in elk geval van meer moed, zoo men van „stervend Euro pa" niet weten wil, omdat Europa nog moet worden ge/boren. Europa bestaat nog niet, Europa moet nog beginnen te leven. Ook de westersche beschaving, ook de menschheid be staat nog niet. Zij is geen verleden, maar toekomst. Men dient hier niet van ondergang, maar van opgang te spreken. Ongetwijfeld, wij beleven een crisis. Een crisis, zooals de wereldgeschiedenis nog nim mer gekend heeft. Misschien staan wij nog maar aan het begin. Misschien wordt alles nog duizendmaal erger. Maar is dit een reden tot moedeloosheid? De verschijnselen, die ons ver ontrusten, pijn, ellende, benauwdheid tot waanzin en verwildering toe, zijn geen dood stuipen maar geboorte-weeën. Zjj kondigen de geboorte van Europa, beschaving, menschheid aan. Wie over stervend Europa, de ondergang van de beschaving, de vernietiging van de menschheid spreekt, dient zich af te vragen of datgene, wat wij tot nog toe hebben leeren kennen, Europa, beschaving, menschheid mag heeten. Behoorde het alles nog niet tot den oerstaat, tot den baaierd, de barbaarschheid, waaruit eenmaal groote dingen als Europa, beschaving en menschheid zouden moeten wor den geboren Wanneer de geschiedschrijver over duizend, misschien zelfs reeds na honderd jaar, het tijdstip zal aangeven, waarop Europa, bescha ving en menschheid uit den schoot der tijden het levenslicht zagen, dan zal hjj een jaartal noemen, dat niet zoover uit onze buurt ligt. De krampen nemen in hevigheid toe, de blijde gebeurtenis nadert. Is er zooveel verschil tusschen den knots drager uit het steentijdperk en den wilde, die met gifgas gewapend tegen andere volksstam men ten strijde trekt? Zooveel verschil tus schen den oermensch, die zich uit bijgeloovi- gen waanzin wonden toebrengt omdat hij de maan als een afgod aanbidt en den heden- daagschen heiden, die zichzelf en den naaste verminkt en uithongert uit eerbied voor den god Kapitaal? Zooveel verschil tusschen het tweebeenige dier, dat in de oerwouden om komt, omdat hem de kennis ontbreekt, den overvloed, door welken hij waadt, zich eigen t6 maken en den tweebeenigen dwaas, die zijn overvloed verbrandt en in zee werpt, omdat hem de kennis ontbreekt, de productie ten algemeenen profijte te distribueeren De beschaving moet nog worden geboren. Gelijk Europa moet worden geboren. Want tot nog toe worstelen de cellen samen, zich splitsend, zich verbindend tot steeds nieuwe en steeds omvangrijker complexen: rijkjes, staat jes, deeltjes en onderdeeltjes, maar allengs tezamenklonterend tot de embryonale eenheid, waarin het beeld van Europa en de geest van Europa zich afteekent. De mensch moet nog worden geboren. Nog is het aan waan en dierlijke driften ten prooi levend en door angsten en droomen uit den oerstaat gekwelde wezen, dat de wereld be volkt, niet de lang aangekondigde homo sa piens, de wetende, zich zijn gedrag en ge dachte bewust zijnde. Maar hij staat op 't punt, dit te worden. De tijd ligt in barensnood en reeds worden de voorteekenen duidelijk; er staat iets grootsch te geschieden. Denkbeelden, welke sinds eeuwen slechts in kiem den hoogsten en besten van ons geslacht als nevelachtige droomen voor oogen zweefden, nemen vasten vorm aan: een ontwapende wereld, een stelselmatige wereld productie, een doeltreffende distributie. De mensch bevrijdt zich van de daemonen en spookbeelden der oerhorde en leert het voelen en denken als een bewuste functie, even plan matig en even redelijk als de functie van zijn gladloopende fabriek of automobiel, kennen. Geweten, verantwoordelijkheid, plicht. Vreug de, vrijheid, verlossing, het zijn langer geen klanken; het worden nu werkelijkheden. Sterven wij heden? Wij worden geboren! Wat sterft is de afval, die men bjj elke ge boorte begraaft. Moeten wij voor deze blijde gebeurtenis geen benauwdheid, geen pijn, geen crisiskramp over hebben H. G. CANNEGIETER 43. Na een frissche luchtreis kwam kapitein Klakkebos met 'n plof op den grond neer. Be duusd keek hij rond. Hij zat midden in 'n neger- dorp, met van klei gemaakte hutten in den vorm van bijenkorven. Bovenin elke was een schoorsteengat en in twee daarvan stonden de twee lieve neefjes op hun hoofd te spartelen. 44. Al heel spoedig kwam de geheele neger bevolking toeloopen; ze maakten allerlei rare geluiden en gebaren, maar de kapitein begreep er geen tittel of jota van. In dien tusschentijd wisten de twee jongens zich uit hun netelige positie te bevrijden; met roetzwarte gezichten kwamen ze aanwandelen. 45. Plotseling kwam er beweging onder de inboorlingen. Een mooi toegetakelde meneer, blijkbaar het opperhoofd, kwam met deftige schreden-naderbij. De man scheen zoo nijdig als "n spin, maar toen kapitein Klakkebos hem met 'n minzamen grijns een kettinkje van glas kralen aanbood, grinnikte hij vergenoegd. 46. Toen wenkte de kapitein, om te bedui den, dat de negers hem volgen moesten. Het ging in optocht naar de vliegmachine; Klakke bos voorop met zijn revolver. Er was geen '.eeuw of olifant meer te zien, en met hulp van zijn twee handige neven deelde de kapitein nu de meegebrachte snuisterijen onder de negers uit. Zoo was hg inééns goeie vrienden. Rood wollen Jersey japon. Door een op de helft van den rok beginnende, naar binnen val lende stolpplooi verkrijgt de overigens aanslui tende rok de noodige ruimte. Het manteltje heeft breede revers, waaruit een vest komt met een rij kleine zwarte knoopjes gegarneerd; een zwart peau de suède ceintuur wordt op dit ja ponnetje gedragen, evenals een lange smalle levendig gekleurde das. Vlotte zwartfluweelen wandeljapon met rok, waarvan de plooien aan den onderkant uit springen, Het manteltje heeft een klein schoot je, dat met een randje hermelijn is afgezet. Wit wildlederen ceintuur en hermelijnen das. EEN KIND HUILT NIET ZONDER REDEN. Als de baby huilt, is daar een reden voor, die wij trachten op te zoeken. Een der redenen is dat een kind 15 a 30 minuten per dag moet huilen om zijn longen te oefeneft. Als een kind te lang achtereen huilt, moet er beslist naar gekeken worden. Wij bedoelen daarmee niet, dat men het kind opneemt, ermee gaat loopen of het ep en neer beweegt. Hierdoor maakt men het kind steeds meer zenuwachtig en prikkelbaar. Het geven van een fopspeen moet eveneens ontraden worden; daardoor leert men het kind een slechte gewoonte aan. De oorzaak van het huilen moet echter op gezocht worden: men controleert of de kleer tjes droog en gemakkelijk zitten of het kind het niet benauwd heeft door te veel kleeren of dek dan wel doordat er te zwaar gestookt wordt. Er moet veel frissche lucht in de kamer zijn, doch geen tocht. Als het kind pijn heeft, huilt het met een scherp geluid, dat telkens onderbroken wordt, terwijl het daarbij dikwijls de voetjes optrekt, het gezichtje vertrekt en tranen stort. Wan neer de veiligheidsspelden in orde blijken, zal de pijn door koliek worden veroorzaakt. Een kind huilt ook wel eens uit boosheid, bijv. als het neergelegd wordt, nadat men het gedragen heeft of als men het een fopspeen of een stuk speelgoed afneemt. Deze woedende huilbuien worden steeds erger ais men toegeeft en kunnen dan zelfs gevaarlijk worden. Daar om is het raadzaam van het begin af het kind volgzaamheid te leeren. Het is in gevallen van twijfel gemakkelijk te controleeren of het kind werkelijk huilt om te dwingen; het huilen houdt dan n.l. op als het krijgt wat het verlangt. DE TANDARTS IS ER OOK VOOR JONGE KINDEREN! Vele ouders brengen uit misplaatste zuinig heid hun kinderen pas bij den tandarts, wan neer de toestand van het blijvende gebit dit dringend noodzakelijk maakt. Het melkgebit wordt volkomen verwaarloosd; hoogstens wordt er een tand getrokken, als het kind er pijn aan heeft. Dit is onjuist; bij het melk gebit moet evengoed alles worden gedaan om trekken te voorkomen, als bij het blijvende ge bit. Wanneer er uit het melkgebit te vroeg tijdig tanden worden verwijderd (bijv. een half jaar voordat het werkelijk noodig is voor de bli|vende tand), ontwikkelt de kaak zich onvol doende, zoodat er later voor het blijvende ge bit niet genoeg plaats overblijft. De tanden staan, naarmate er meer kiezen bijkomen, steeds vaster op elkaar en krijgen een on- regelmatigen stand, waardoor het kind soms jaren lang met een beugel om het gebit moet blijven loopen. Ook het melkgebit moet dus geregeld on derhouden .worden, voornamelijk door geregeld poetsen, en als er tanden aangetast zijn, moe ten ze geplombeerd worden. Het kan natuurlijk wel eens noodig zijn, om een tand te trekken, evenals dit bij het blijvend gebit soms onver mijdelijk is, bijv. al er in de kaak onder een aangetaste tand ee gezwel is ontstaan. Is het echter een melktand, die wordt getrokken, dan moet er door den tandarts een voorwerpje in worden gebracht, om de plaats voor de blij vende tam- open te houden en de kaak te dwin gen, zich normaal te blijven ontwikkelen. Soms wordt het melkgebit echter zoo ver waarloosd, dat de aangetaste tanden niet eens worden uitgetrokken doch onbehandeld in den mond bltjven. Hierdoor kunnen ernstige ab cessen ontstaan doch behalve dat worden de blijvende tanden, als z(j eenmaal te voorschijn komen, veel eerder aangetast doordat de mond een broeinest van ziektekiemen is geworden. Ook voor den algemeenen gezondheidstoestand is dit nadeelig. Men brenge de kinderen dus op jeugdigen leeftijd bij den tandarts (drie jaar is vroeg genoeg), zelfs al schjjnt het gebit ge heel in orde. Behoeft er niets aan te worden gedaan, zooveel te beter, doch moeten er tan den geplombeerd worden, dan geschiedt dit tijdig, terwijl de aangerichte schade nog niet zoo groot is, zoodat de behandeling spoedig af- ;eloopen is en weinig pijn veroorzaakt. Door wachten bereikt men slechts, dat het kind op een gegeven oogenblik kiespjjn krijgt en dat de behandeling langdurig en pijnlijk wordt. Als men het kind al vroeg bij den tandarts brengt, heeft het ook, nog geen angst voor hem en leert bet van jougsaf de behandeling van het gebit beschouwen als iets noodzakelijks. De finan- eieele uitgaven zijn bij een tijdige en geregelde behandeling natuurlijk ook minder dan bij een verwaarloosd gebit. BABY MOET TANDJES KRIJGEN. HOE IS DE KOORTS TE VERKLAREN? Door Dr. L. VAN DER VELDE. Hoe vaak overkomt het mij niet dat ik als arts geroepen wordt door een of andere over- bezorgde moeder omdat baby's tandjes maar niet willen doorbreken en het kind nu vrij hooge koorts heeft en daarbij het maagje ook van streek is; de kleine eet absoluut niet en is tengevolge van de koorts erg onrustig. In aen regel zijn het de kleintjes van omstreeks 1 a 2 jaar, waarbij deze koorts dan plotseling op treedt en er soms een vrij hooge temperatuur aanwezig blijkt te zijn. Laat ik echter deze bezorgde moeders uit drukkelijk verklaren dat kinderen geen koorts krijgen tengevolge van het tanden krijgen. Wat dan wel de oopzaak is? De tijd van het tanden krijgen valt meestal in dezelfde pe riode waarin het jonge kind zeer gevoelig is voor infecties en in de eerste plaats wel voor voedingsstoornissen. Borstkinderen zijn veel minder ontvankelijk voor allerlei ziekten dan fleschkinderen en wor den zij ziek dan is het in den regel niet zoo ernstig. Heel begrijpelijk zijn de teere inge- wandjes der kleinen zeer gevoelig en is het maagje o zoo gauw overbelast. Hoe vele te be zorgde moeders zijn niet bang dat de kleine te weinig voedsel tot zich neemt en dwingen hem tot eten. Teveel schaadt eerder niet dan te weinig en dan, heeft het kind behoefte aan meer eten, dan weet het, dat wel kenbaar te maken. Borstkinderen zijn in den regel ook minder ontvankelijk voor rachitus (Engelsche ziekte) dan flesschen-kinderen. De voeding mag niet te eenzijdig zijn en men geve de kinderen van on geveer 8 a 9 maanden behalve vruchtensappen, compote en geklopte banaan dan ook gezeefde groenten, vooral spinazie. NADEN VAN WOLLEN JAPONNEN. Indien men een of ander wollen kleeding- stuk gemaakt heeft en men wil de naden per sen, waardoor het geheel er aanmerkelijk beter uitziet, dan haalt men met een hard stuk zeep flink over den binnenkant langs de naad en strijkt deze daarna. De naden zullen dan veel scherper zijn. Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan den Schaakredacteur, Ged. Oude Gracht 88, Haarlem. PROBLEEM No. 320. Fr. Herben (Sittard). door P. HEYBOER. Als er bij Jansen, den rijken boer op den „Oldenhove", geslacht werd, was er altjjd 'n feestelijke stemming. Scheutig was de oude man in 't gewone niet; maar bij dergelijke gelegen heden haalde hij als 't ware de schade in. Al de knechts en meiden waren dien dag druk in de weer. En er werd lustig gezongen en geschertst. Ook Jansen was in 'n prettig humeur en guller, dan hij op vroegere slacht- dagen ooit geweest was. Willem, de laatst aangenomen knecht, was op dreef. Hij stond bekend om z'n grappenmakerijen en deed z'n best om z'n naam op dat gebied hoog te hou den. Iedereen had schik in z'n moppen; ze waven meest van persoonlijken aard, maar niet venijnig, 't Geen hem trouwens geraden was, want er waren pootelingen onder die Veluw- sche boerenknechts. Jantje „de halve gare" liep hard heen en weer, gecommandeerd door Jan-en-Alleman Z'n armoedig figuurtje wekte wel geregeld den spotlust op van de knechts, maar ze moesten niet te ver gaan, want èn boer Jansen èn 't vrouwvolk namen hem tegen al te dolle voor- den-mal-houderrj en handtastelijke grappen in becherming. Kon hij 't helpen, dat hij zoo ach terlijk was en met z'n twintig jaren nog 'n kind, innerlijk en uiterlijk? Z'n vader had zich doodgedronken, nietwaar Tegen vijf uur 's middags, toen 't werk bijna gedaan was en men aan 't opruimen begon, kreeg Willem een van z'n vroolijke invallen. „Kom eens hier, Jantje!" riep hij. Gewillig liet de jongen zijn werk in den steek en kwam bij Willem staan. „Weet je waar Bruinsma, de drogist, is?" „Ja", antwoordde de knaap, na eenig na denken. „Goed; loop er heen, maar vlug. Hier heb je 'n dubbeltje. Hou 't goed vast onderweg en ga 'n dubbeltje „pipapever" halen. Kun je 't ont houden?" 'tGing niet gemakkelijk, maar t lukte na 'n paar heldhaftige pogingen. De knechts en de meiden kwamen om Willem en Jantje heen staan en deden him best 't moeilijke woord vlug achter elkaar op te zeggen en Jantje 't leeren, van z'n les gemakkelijk te maken. Ook Jansen herhaalde 't gekke woord 'n paar maal, lachend. Wat 'n grappenmaker was die Willem toch! Jantje ging vlug op weg. Er was haast bij de boodschap. „Zie maar, dat je 't krijgt. Jan- neman", had de boer gezegd; „als je 't bij den een niet kunt krijgen, vraag dan maar, waar dan wèl". Bij Bruinsma hadden ze 't niet in voorraad. Met 'n welwillend glimlachje werd de jongen Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Kg8, Del, Tc2, Lc6, Pa5, Pc5, e5. Zwart: Kd4, Lc4, Lh2, e3, e6. NIEUWE SCHAAKBOEKEN. Schaakspel en Samenleving, door H. W. Cornelis. Dit aardige boekske van 82 blz. bevat uit sluitend gedichten, welke zijn gebaseerd op de levensondervindingen van den schrijver, in ver band met het schaakspel. Die gedachten zgn neergelegd in den vorm van leeringen uit het schaakspel voor het leven. De fundamenten van het Schaak spel en hun beteekenis voor de p r a k t ij k, door Dr. M. Euwe. Dit mooie werk van onzen beroemden land genoot geeft de voordrachten, welke de groot meester in de cursus 1930/'31 heeft gehouden aan de Amsterdamsche en aan de Haagsche Volksuniversiteit, toegelicht met 60 diagram men. Beide uitgaven zijn verschenen bij de N. V. Boekhandel v./h. W. P. van Stockum Zoon, 's Gravenhage. OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No 90 (H. Rinck). Stand der stukken: Wit: Kei, Lg4, Lf8. ZwartKal, Tc7, b7, c6 h6. 1. Lf8d6, Tc7—f7 (op 1Th7 volgt 2. Lg4—f5, Th7—f7; 3. Ld6—e5t, Kal—a2; 4. Lf5—e6f, enz); 2. Lg4—e6, Tf7—f3 (of 2 Th7; 3. Ld6—e5f, enz.); 3. Kei—e2, Tf3—c3; 4, Ld6e5, Kalb2; 5. Ke2—d2 en Wit wint. Goede uitwerking ontvangen van: H. de Ruyter te Bloemendaal; F. Brandon te Haarlem; P. Mars te Santpoort. Voorts is alsnog de goede oplossing van Pro bleem no. 316 ontvangen van H. W. van Dort, te, Haarlem. naar den kruidenier doorgezonden. Vandaar naar 'n café, 'n zaak in huishoudelijke artikelen, den manufacturenwinkel en nog vele andere adressen. 'tHeele dorp genoot van de mop; „pipapever", wat een komiekeling, die Jantje erop uit had gestuurd. Tegen donker ging de jongen terug naar de boerderij, dapper trek kend aan 'n zware sigaar, die hij van 'n mede lijdende ziel had gekregen. Vóór hij de boschjes, ter weerszijden van 't pad, dicht bij dén „Oldenhove" bereikte, stond de maan al aan den hemel en begonnen de sterren te flikkeren, 't Was erg donker, maar Jantje stapte stevig voort, vertrouwend 'op den knuppel, die in 'n zwaren knoet eindigde. Hij had 'm opgeraapt van den weg, 'n klein eindje vóór hij bij de boschjes aankwam. En z'n hoofd was vol van 't mislukken van z'n boodschap. Wat zouden ze ervan zeggen op de boerderij Jammer, dat 't hem nu juist op dien slachtdag moest overkomen; misschien zou de boer hem minder vleesch meegeven naar huis. Opeens bleef hij stilstaan. Op den weg, 'n paar meter voor hem uit, viel 'n vreeselijke schaduw. Twee horens, op 'n wanstaltigen kop, bewogen woest heen en weer. En op 't zelfde oogenblik begon 'n langdurig te gegil rechts en links uit de struiken. Duidelijk hoorde Jantje nu 'n diepe stem die hem toeriep: „Ik ben de duvel; ik kom je halen!" en voor hij rechtsomkeert kon maken en de beenen nemen, sprong uit 't boschje iets op den weg, dat 'n op z'n achter ste pooten dansende koe leek. Dat 't Willem was, in 't vel van de pas geslachte koe gesto ken, en dat de knechts en de meiden, verscholen achter de struiken, spektakel maakten om 'm nog meer aan 't schrikken te brengen, kwam niet in Jantje op. In razenden angst sloeg hij op 't beest los. De eene knuppelslag na den andere daalde neer op den kop en de pooten van 't spookachtige beest, dat geen kik meer gaf, even beduusd stilstond en toen, met 'n ge weldigen sprong, in de struiken verdween. Rechts en links hoorde Jantje nog 'n poosje geheimzinnig gekraak van takken en daarop was alles stil. 'n Oogenblik draaide alles om den jongen heen en toen viel hij languit neer op den weg. „Je hebt gedroomd, jongen", zei de boer, toen Jantje een poos daarna tot bewustzijn was ge bracht. Z'n wegblijven had Jansen ongerust ge maakt en een paar knechts waren erop uitge zonden en hadden hem naar huis gedragen. „Ze hadden nergens pipapever, baas", zei Jantje mistroostig. Maar tot z'n verwondering was de baas er niet boos om. „Die hoef je nooit meer te halen", zei hij. Daarop riep hij Willem, die, met 'n doek om aen rechterarm en 'n gezwollen hand, schoor- voetend uit de groep knechts en meiden te voor schijn kwam. „Ga je nu ook naar huis, Willem", zei de baas; „je bent leeljjk gevallen, hè? Breng meteen den jongen naar z'n moeder en draag dat even voor hem". Jantje kan z'n oogen niet gelooven. Zoo'n prachtig stuk vleesch had zelfs de oudste knecht nog nooit van den baas gekregen. (Nadruk verboden),

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1931 | | pagina 3