KAPITEIN KLAKKEBOS OP DE LEEUWENJACHT.
Voor de Vrouw
25e laargang.
Het Bloemendaalsch Weekblad. 6 November 1931. Tweede Blad.
No. 14.
LOSSE BLAADJES.
Wild-West-gewoonten.
Brokjes Levenswijsheid.
Stervend Europa?
Door G. Th. ROTMAN.
SCHAAKRUBRIEK.
Jantje haalt Pipapever.
Men gaat hier Chicago in 't klein imiteeren;
De heeren bandieten beginnen 't te leeren!
Zij stappen maar rustig een bankgebouw binnen,
Om lustig een aardig bedragje te innen.
Gemaskerd, gewapend geen tegenstand
baat er;
Pistolen gaan knallen! Het personeel staat er
Met handen omhoog en verschrikte gezichten
Te zien hoe de heeren de brandkast verlichten!
Z' ontsnappen per auto dan vlug met de buit en
De bank kan gerust naar de duiten wel
fluiten!
De postauto's moeten het ook al ontgelden.
Nog deze week wist er de krant te vermelden:
Op klaarlichten dag is een auto gestolen.
De postman keek raar, maar nu lacht hij
verholen,
Want geen vette buit kon de dieven gerieven:
Zii aapten slechts waardeloos drukwerk en
brieven!
Ook wordt veel meer „particulier" ingebroken.
De misdaad heeft hooger het hoofd opgestoken!
Vaak wordt thans gegrepen naar andermans
centen.
Hoe dat te voorkomen? Verzeek'ringsagenten
Verschijnen geregeld, maar 'k laat me niet
lijmen.
Laatst belde een heer aan mijn deur en hij zei
me:
De inbrekers azen op ieder z'n duiten
Moet u niet een inbraakverzekering sluiten?
Maar 'k sprak: Ik verwacht van die heeren
geen storing
Miin portemonnaie heeft voor hen geen
bekoring!
(Nadruk verboden)
Een bekende declamatrice draagt een boek
voor, dat „Stervend Europa" heet. „Stervend
Europa", het is een spreekwoord geworden.
Tien jaar geleden reeds heeft een Duitsch
wijsgeer „de ondergang van het avondland"
aangekondigd. In groote groepen onzer bevol
king staat het vast, dat onze westersche be
schaving den dood nabij is. Het is een dwang
gedachte, waaraan het moeilijk is, zich te
onttrekken.
Toch geloof ik, dat een dergelijke moedelooze
beschouwing op onjuiste gronden berust. Men
kan de zaak ook anders bekijken. Misschien
getuigt het van dieper inzicht en in elk geval
van meer moed, zoo men van „stervend Euro
pa" niet weten wil, omdat Europa nog moet
worden ge/boren. Europa bestaat nog niet,
Europa moet nog beginnen te leven. Ook de
westersche beschaving, ook de menschheid be
staat nog niet. Zij is geen verleden, maar
toekomst. Men dient hier niet van ondergang,
maar van opgang te spreken.
Ongetwijfeld, wij beleven een crisis. Een
crisis, zooals de wereldgeschiedenis nog nim
mer gekend heeft. Misschien staan wij nog
maar aan het begin. Misschien wordt alles nog
duizendmaal erger. Maar is dit een reden tot
moedeloosheid? De verschijnselen, die ons ver
ontrusten, pijn, ellende, benauwdheid tot
waanzin en verwildering toe, zijn geen dood
stuipen maar geboorte-weeën. Zjj kondigen de
geboorte van Europa, beschaving, menschheid
aan.
Wie over stervend Europa, de ondergang
van de beschaving, de vernietiging van de
menschheid spreekt, dient zich af te vragen
of datgene, wat wij tot nog toe hebben leeren
kennen, Europa, beschaving, menschheid mag
heeten. Behoorde het alles nog niet tot den
oerstaat, tot den baaierd, de barbaarschheid,
waaruit eenmaal groote dingen als Europa,
beschaving en menschheid zouden moeten wor
den geboren
Wanneer de geschiedschrijver over duizend,
misschien zelfs reeds na honderd jaar, het
tijdstip zal aangeven, waarop Europa, bescha
ving en menschheid uit den schoot der tijden
het levenslicht zagen, dan zal hjj een jaartal
noemen, dat niet zoover uit onze buurt ligt.
De krampen nemen in hevigheid toe, de blijde
gebeurtenis nadert.
Is er zooveel verschil tusschen den knots
drager uit het steentijdperk en den wilde, die
met gifgas gewapend tegen andere volksstam
men ten strijde trekt? Zooveel verschil tus
schen den oermensch, die zich uit bijgeloovi-
gen waanzin wonden toebrengt omdat hij de
maan als een afgod aanbidt en den heden-
daagschen heiden, die zichzelf en den naaste
verminkt en uithongert uit eerbied voor den
god Kapitaal? Zooveel verschil tusschen het
tweebeenige dier, dat in de oerwouden om
komt, omdat hem de kennis ontbreekt, den
overvloed, door welken hij waadt, zich eigen
t6 maken en den tweebeenigen dwaas, die zijn
overvloed verbrandt en in zee werpt, omdat
hem de kennis ontbreekt, de productie ten
algemeenen profijte te distribueeren
De beschaving moet nog worden geboren.
Gelijk Europa moet worden geboren. Want
tot nog toe worstelen de cellen samen, zich
splitsend, zich verbindend tot steeds nieuwe en
steeds omvangrijker complexen: rijkjes, staat
jes, deeltjes en onderdeeltjes, maar allengs
tezamenklonterend tot de embryonale eenheid,
waarin het beeld van Europa en de geest van
Europa zich afteekent.
De mensch moet nog worden geboren. Nog
is het aan waan en dierlijke driften ten prooi
levend en door angsten en droomen uit den
oerstaat gekwelde wezen, dat de wereld be
volkt, niet de lang aangekondigde homo sa
piens, de wetende, zich zijn gedrag en ge
dachte bewust zijnde.
Maar hij staat op 't punt, dit te worden. De
tijd ligt in barensnood en reeds worden de
voorteekenen duidelijk; er staat iets grootsch
te geschieden. Denkbeelden, welke sinds eeuwen
slechts in kiem den hoogsten en besten van
ons geslacht als nevelachtige droomen voor
oogen zweefden, nemen vasten vorm aan: een
ontwapende wereld, een stelselmatige wereld
productie, een doeltreffende distributie. De
mensch bevrijdt zich van de daemonen en
spookbeelden der oerhorde en leert het voelen
en denken als een bewuste functie, even plan
matig en even redelijk als de functie van zijn
gladloopende fabriek of automobiel, kennen.
Geweten, verantwoordelijkheid, plicht. Vreug
de, vrijheid, verlossing, het zijn langer geen
klanken; het worden nu werkelijkheden.
Sterven wij heden? Wij worden geboren!
Wat sterft is de afval, die men bjj elke ge
boorte begraaft.
Moeten wij voor deze blijde gebeurtenis geen
benauwdheid, geen pijn, geen crisiskramp over
hebben
H. G. CANNEGIETER
43. Na een frissche luchtreis kwam kapitein
Klakkebos met 'n plof op den grond neer. Be
duusd keek hij rond. Hij zat midden in 'n neger-
dorp, met van klei gemaakte hutten in den
vorm van bijenkorven. Bovenin elke was een
schoorsteengat en in twee daarvan stonden de
twee lieve neefjes op hun hoofd te spartelen.
44. Al heel spoedig kwam de geheele neger
bevolking toeloopen; ze maakten allerlei rare
geluiden en gebaren, maar de kapitein begreep
er geen tittel of jota van. In dien tusschentijd
wisten de twee jongens zich uit hun netelige
positie te bevrijden; met roetzwarte gezichten
kwamen ze aanwandelen.
45. Plotseling kwam er beweging onder de
inboorlingen. Een mooi toegetakelde meneer,
blijkbaar het opperhoofd, kwam met deftige
schreden-naderbij. De man scheen zoo nijdig als
"n spin, maar toen kapitein Klakkebos hem met
'n minzamen grijns een kettinkje van glas
kralen aanbood, grinnikte hij vergenoegd.
46. Toen wenkte de kapitein, om te bedui
den, dat de negers hem volgen moesten. Het
ging in optocht naar de vliegmachine; Klakke
bos voorop met zijn revolver. Er was geen '.eeuw
of olifant meer te zien, en met hulp van zijn
twee handige neven deelde de kapitein nu de
meegebrachte snuisterijen onder de negers uit.
Zoo was hg inééns goeie vrienden.
Rood wollen Jersey japon. Door een op de
helft van den rok beginnende, naar binnen val
lende stolpplooi verkrijgt de overigens aanslui
tende rok de noodige ruimte. Het manteltje
heeft breede revers, waaruit een vest komt met
een rij kleine zwarte knoopjes gegarneerd; een
zwart peau de suède ceintuur wordt op dit ja
ponnetje gedragen, evenals een lange smalle
levendig gekleurde das.
Vlotte zwartfluweelen wandeljapon met rok,
waarvan de plooien aan den onderkant uit
springen, Het manteltje heeft een klein schoot
je, dat met een randje hermelijn is afgezet.
Wit wildlederen ceintuur en hermelijnen das.
EEN KIND HUILT NIET ZONDER REDEN.
Als de baby huilt, is daar een reden voor,
die wij trachten op te zoeken. Een der redenen
is dat een kind 15 a 30 minuten per dag moet
huilen om zijn longen te oefeneft. Als een kind
te lang achtereen huilt, moet er beslist naar
gekeken worden. Wij bedoelen daarmee niet,
dat men het kind opneemt, ermee gaat loopen
of het ep en neer beweegt. Hierdoor maakt
men het kind steeds meer zenuwachtig en
prikkelbaar. Het geven van een fopspeen moet
eveneens ontraden worden; daardoor leert men
het kind een slechte gewoonte aan.
De oorzaak van het huilen moet echter op
gezocht worden: men controleert of de kleer
tjes droog en gemakkelijk zitten of het kind
het niet benauwd heeft door te veel kleeren
of dek dan wel doordat er te zwaar gestookt
wordt. Er moet veel frissche lucht in de kamer
zijn, doch geen tocht.
Als het kind pijn heeft, huilt het met een
scherp geluid, dat telkens onderbroken wordt,
terwijl het daarbij dikwijls de voetjes optrekt,
het gezichtje vertrekt en tranen stort. Wan
neer de veiligheidsspelden in orde blijken, zal
de pijn door koliek worden veroorzaakt.
Een kind huilt ook wel eens uit boosheid,
bijv. als het neergelegd wordt, nadat men het
gedragen heeft of als men het een fopspeen of
een stuk speelgoed afneemt. Deze woedende
huilbuien worden steeds erger ais men toegeeft
en kunnen dan zelfs gevaarlijk worden. Daar
om is het raadzaam van het begin af het kind
volgzaamheid te leeren. Het is in gevallen van
twijfel gemakkelijk te controleeren of het kind
werkelijk huilt om te dwingen; het huilen houdt
dan n.l. op als het krijgt wat het verlangt.
DE TANDARTS IS ER OOK VOOR JONGE
KINDEREN!
Vele ouders brengen uit misplaatste zuinig
heid hun kinderen pas bij den tandarts, wan
neer de toestand van het blijvende gebit dit
dringend noodzakelijk maakt. Het melkgebit
wordt volkomen verwaarloosd; hoogstens
wordt er een tand getrokken, als het kind er
pijn aan heeft. Dit is onjuist; bij het melk
gebit moet evengoed alles worden gedaan om
trekken te voorkomen, als bij het blijvende ge
bit. Wanneer er uit het melkgebit te vroeg
tijdig tanden worden verwijderd (bijv. een half
jaar voordat het werkelijk noodig is voor de
bli|vende tand), ontwikkelt de kaak zich onvol
doende, zoodat er later voor het blijvende ge
bit niet genoeg plaats overblijft. De tanden
staan, naarmate er meer kiezen bijkomen,
steeds vaster op elkaar en krijgen een on-
regelmatigen stand, waardoor het kind soms
jaren lang met een beugel om het gebit moet
blijven loopen.
Ook het melkgebit moet dus geregeld on
derhouden .worden, voornamelijk door geregeld
poetsen, en als er tanden aangetast zijn, moe
ten ze geplombeerd worden. Het kan natuurlijk
wel eens noodig zijn, om een tand te trekken,
evenals dit bij het blijvend gebit soms onver
mijdelijk is, bijv. al er in de kaak onder een
aangetaste tand ee gezwel is ontstaan. Is
het echter een melktand, die wordt getrokken,
dan moet er door den tandarts een voorwerpje
in worden gebracht, om de plaats voor de blij
vende tam- open te houden en de kaak te dwin
gen, zich normaal te blijven ontwikkelen.
Soms wordt het melkgebit echter zoo ver
waarloosd, dat de aangetaste tanden niet eens
worden uitgetrokken doch onbehandeld in den
mond bltjven. Hierdoor kunnen ernstige ab
cessen ontstaan doch behalve dat worden de
blijvende tanden, als z(j eenmaal te voorschijn
komen, veel eerder aangetast doordat de mond
een broeinest van ziektekiemen is geworden.
Ook voor den algemeenen gezondheidstoestand
is dit nadeelig. Men brenge de kinderen dus op
jeugdigen leeftijd bij den tandarts (drie jaar
is vroeg genoeg), zelfs al schjjnt het gebit ge
heel in orde. Behoeft er niets aan te worden
gedaan, zooveel te beter, doch moeten er tan
den geplombeerd worden, dan geschiedt dit
tijdig, terwijl de aangerichte schade nog niet
zoo groot is, zoodat de behandeling spoedig af-
;eloopen is en weinig pijn veroorzaakt. Door
wachten bereikt men slechts, dat het kind op
een gegeven oogenblik kiespjjn krijgt en dat
de behandeling langdurig en pijnlijk wordt. Als
men het kind al vroeg bij den tandarts brengt,
heeft het ook, nog geen angst voor hem en leert
bet van jougsaf de behandeling van het gebit
beschouwen als iets noodzakelijks. De finan-
eieele uitgaven zijn bij een tijdige en geregelde
behandeling natuurlijk ook minder dan bij een
verwaarloosd gebit.
BABY MOET TANDJES KRIJGEN.
HOE IS DE KOORTS TE VERKLAREN?
Door
Dr. L. VAN DER VELDE.
Hoe vaak overkomt het mij niet dat ik als
arts geroepen wordt door een of andere over-
bezorgde moeder omdat baby's tandjes maar
niet willen doorbreken en het kind nu vrij
hooge koorts heeft en daarbij het maagje ook
van streek is; de kleine eet absoluut niet en is
tengevolge van de koorts erg onrustig. In aen
regel zijn het de kleintjes van omstreeks 1 a
2 jaar, waarbij deze koorts dan plotseling op
treedt en er soms een vrij hooge temperatuur
aanwezig blijkt te zijn.
Laat ik echter deze bezorgde moeders uit
drukkelijk verklaren dat kinderen geen koorts
krijgen tengevolge van het tanden krijgen.
Wat dan wel de oopzaak is? De tijd van het
tanden krijgen valt meestal in dezelfde pe
riode waarin het jonge kind zeer gevoelig is
voor infecties en in de eerste plaats wel voor
voedingsstoornissen.
Borstkinderen zijn veel minder ontvankelijk
voor allerlei ziekten dan fleschkinderen en wor
den zij ziek dan is het in den regel niet zoo
ernstig. Heel begrijpelijk zijn de teere inge-
wandjes der kleinen zeer gevoelig en is het
maagje o zoo gauw overbelast. Hoe vele te be
zorgde moeders zijn niet bang dat de kleine
te weinig voedsel tot zich neemt en dwingen
hem tot eten. Teveel schaadt eerder niet dan
te weinig en dan, heeft het kind behoefte aan
meer eten, dan weet het, dat wel kenbaar te
maken.
Borstkinderen zijn in den regel ook minder
ontvankelijk voor rachitus (Engelsche ziekte)
dan flesschen-kinderen. De voeding mag niet te
eenzijdig zijn en men geve de kinderen van on
geveer 8 a 9 maanden behalve vruchtensappen,
compote en geklopte banaan dan ook gezeefde
groenten, vooral spinazie.
NADEN VAN WOLLEN JAPONNEN.
Indien men een of ander wollen kleeding-
stuk gemaakt heeft en men wil de naden per
sen, waardoor het geheel er aanmerkelijk beter
uitziet, dan haalt men met een hard stuk zeep
flink over den binnenkant langs de naad en
strijkt deze daarna. De naden zullen dan veel
scherper zijn.
Oplossingen, bijdragen, enz. te zenden aan
den Schaakredacteur,
Ged. Oude Gracht 88, Haarlem.
PROBLEEM No. 320.
Fr. Herben (Sittard).
door
P. HEYBOER.
Als er bij Jansen, den rijken boer op den
„Oldenhove", geslacht werd, was er altjjd 'n
feestelijke stemming. Scheutig was de oude man
in 't gewone niet; maar bij dergelijke gelegen
heden haalde hij als 't ware de schade in.
Al de knechts en meiden waren dien dag
druk in de weer. En er werd lustig gezongen
en geschertst. Ook Jansen was in 'n prettig
humeur en guller, dan hij op vroegere slacht-
dagen ooit geweest was. Willem, de laatst
aangenomen knecht, was op dreef. Hij stond
bekend om z'n grappenmakerijen en deed z'n
best om z'n naam op dat gebied hoog te hou
den. Iedereen had schik in z'n moppen; ze
waven meest van persoonlijken aard, maar niet
venijnig, 't Geen hem trouwens geraden was,
want er waren pootelingen onder die Veluw-
sche boerenknechts.
Jantje „de halve gare" liep hard heen
en weer, gecommandeerd door Jan-en-Alleman
Z'n armoedig figuurtje wekte wel geregeld den
spotlust op van de knechts, maar ze moesten
niet te ver gaan, want èn boer Jansen èn 't
vrouwvolk namen hem tegen al te dolle voor-
den-mal-houderrj en handtastelijke grappen in
becherming. Kon hij 't helpen, dat hij zoo ach
terlijk was en met z'n twintig jaren nog 'n
kind, innerlijk en uiterlijk? Z'n vader had zich
doodgedronken, nietwaar
Tegen vijf uur 's middags, toen 't werk bijna
gedaan was en men aan 't opruimen begon,
kreeg Willem een van z'n vroolijke invallen.
„Kom eens hier, Jantje!" riep hij. Gewillig
liet de jongen zijn werk in den steek en kwam
bij Willem staan.
„Weet je waar Bruinsma, de drogist, is?"
„Ja", antwoordde de knaap, na eenig na
denken.
„Goed; loop er heen, maar vlug. Hier heb je
'n dubbeltje. Hou 't goed vast onderweg en ga
'n dubbeltje „pipapever" halen. Kun je 't ont
houden?"
'tGing niet gemakkelijk, maar t lukte na
'n paar heldhaftige pogingen. De knechts en de
meiden kwamen om Willem en Jantje heen
staan en deden him best 't moeilijke woord vlug
achter elkaar op te zeggen en Jantje 't leeren,
van z'n les gemakkelijk te maken. Ook Jansen
herhaalde 't gekke woord 'n paar maal, lachend.
Wat 'n grappenmaker was die Willem toch!
Jantje ging vlug op weg. Er was haast bij
de boodschap. „Zie maar, dat je 't krijgt. Jan-
neman", had de boer gezegd; „als je 't bij den
een niet kunt krijgen, vraag dan maar, waar
dan wèl".
Bij Bruinsma hadden ze 't niet in voorraad.
Met 'n welwillend glimlachje werd de jongen
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kg8, Del, Tc2, Lc6, Pa5, Pc5, e5.
Zwart: Kd4, Lc4, Lh2, e3, e6.
NIEUWE SCHAAKBOEKEN.
Schaakspel en Samenleving, door
H. W. Cornelis.
Dit aardige boekske van 82 blz. bevat uit
sluitend gedichten, welke zijn gebaseerd op de
levensondervindingen van den schrijver, in ver
band met het schaakspel. Die gedachten zgn
neergelegd in den vorm van leeringen uit het
schaakspel voor het leven.
De fundamenten van het Schaak
spel en hun beteekenis voor de
p r a k t ij k, door Dr. M. Euwe.
Dit mooie werk van onzen beroemden land
genoot geeft de voordrachten, welke de groot
meester in de cursus 1930/'31 heeft gehouden
aan de Amsterdamsche en aan de Haagsche
Volksuniversiteit, toegelicht met 60 diagram
men.
Beide uitgaven zijn verschenen bij de N. V.
Boekhandel v./h. W. P. van Stockum Zoon,
's Gravenhage.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No 90
(H. Rinck).
Stand der stukken:
Wit: Kei, Lg4, Lf8.
ZwartKal, Tc7, b7, c6 h6.
1. Lf8d6, Tc7—f7 (op 1Th7 volgt 2.
Lg4—f5, Th7—f7; 3. Ld6—e5t, Kal—a2; 4.
Lf5—e6f, enz); 2. Lg4—e6, Tf7—f3 (of 2
Th7; 3. Ld6—e5f, enz.); 3. Kei—e2, Tf3—c3; 4,
Ld6e5, Kalb2; 5. Ke2—d2 en Wit wint.
Goede uitwerking ontvangen van:
H. de Ruyter te Bloemendaal; F. Brandon te
Haarlem; P. Mars te Santpoort.
Voorts is alsnog de goede oplossing van Pro
bleem no. 316 ontvangen van H. W. van Dort,
te, Haarlem.
naar den kruidenier doorgezonden. Vandaar
naar 'n café, 'n zaak in huishoudelijke artikelen,
den manufacturenwinkel en nog vele andere
adressen. 'tHeele dorp genoot van de mop;
„pipapever", wat een komiekeling, die Jantje
erop uit had gestuurd. Tegen donker ging de
jongen terug naar de boerderij, dapper trek
kend aan 'n zware sigaar, die hij van 'n mede
lijdende ziel had gekregen.
Vóór hij de boschjes, ter weerszijden van 't
pad, dicht bij dén „Oldenhove" bereikte, stond
de maan al aan den hemel en begonnen de
sterren te flikkeren, 't Was erg donker, maar
Jantje stapte stevig voort, vertrouwend 'op den
knuppel, die in 'n zwaren knoet eindigde. Hij
had 'm opgeraapt van den weg, 'n klein eindje
vóór hij bij de boschjes aankwam. En z'n hoofd
was vol van 't mislukken van z'n boodschap.
Wat zouden ze ervan zeggen op de boerderij
Jammer, dat 't hem nu juist op dien slachtdag
moest overkomen; misschien zou de boer hem
minder vleesch meegeven naar huis.
Opeens bleef hij stilstaan. Op den weg, 'n paar
meter voor hem uit, viel 'n vreeselijke schaduw.
Twee horens, op 'n wanstaltigen kop, bewogen
woest heen en weer. En op 't zelfde oogenblik
begon 'n langdurig te gegil rechts en links uit
de struiken. Duidelijk hoorde Jantje nu 'n diepe
stem die hem toeriep: „Ik ben de duvel; ik
kom je halen!" en voor hij rechtsomkeert kon
maken en de beenen nemen, sprong uit 't
boschje iets op den weg, dat 'n op z'n achter
ste pooten dansende koe leek. Dat 't Willem
was, in 't vel van de pas geslachte koe gesto
ken, en dat de knechts en de meiden, verscholen
achter de struiken, spektakel maakten om 'm
nog meer aan 't schrikken te brengen, kwam
niet in Jantje op. In razenden angst sloeg hij
op 't beest los. De eene knuppelslag na den
andere daalde neer op den kop en de pooten
van 't spookachtige beest, dat geen kik meer
gaf, even beduusd stilstond en toen, met 'n ge
weldigen sprong, in de struiken verdween.
Rechts en links hoorde Jantje nog 'n poosje
geheimzinnig gekraak van takken en daarop
was alles stil.
'n Oogenblik draaide alles om den jongen
heen en toen viel hij languit neer op den weg.
„Je hebt gedroomd, jongen", zei de boer, toen
Jantje een poos daarna tot bewustzijn was ge
bracht. Z'n wegblijven had Jansen ongerust ge
maakt en een paar knechts waren erop uitge
zonden en hadden hem naar huis gedragen.
„Ze hadden nergens pipapever, baas", zei
Jantje mistroostig. Maar tot z'n verwondering
was de baas er niet boos om.
„Die hoef je nooit meer te halen", zei hij.
Daarop riep hij Willem, die, met 'n doek om
aen rechterarm en 'n gezwollen hand, schoor-
voetend uit de groep knechts en meiden te voor
schijn kwam.
„Ga je nu ook naar huis, Willem", zei de
baas; „je bent leeljjk gevallen, hè? Breng
meteen den jongen naar z'n moeder en draag
dat even voor hem".
Jantje kan z'n oogen niet gelooven. Zoo'n
prachtig stuk vleesch had zelfs de oudste
knecht nog nooit van den baas gekregen.
(Nadruk verboden),