Het BScemeïtcEsaSscSi Weekblad,
Waar gaan wij heen?
Handel, industrie en haven
VAN ©VEHAL.
mr BOE1S, EN BLAD.
VOOR DE VROUW.
De N. Rott. Ct. schrift naar aanleiding van
de onwelwillende Dehandeling, die onze regee
ring het met ons bevriende Denemarken liet
ondergaan:
De lezer zal zich gistermorgen, toen hij zijn
krant inkeek, met ons hebben verwonderd over
het ongewone feit, dat een belangrijke maat
regel van de Nederlandsche regeering voor het
eerst ter kennis van het Nederlandsche volk
werd gebracht door mededeelingen, welke
Deensche onderhandelaars aan het Nederland
sche correspondentiebureau hadden verstrekt.
Die mededeelingen waren tevens zoo ernstig,
dat menigeen za! hebben gemeend aan de
juistheid ervan te mogen twijfelen. Daartoe
bestond echter geen reden.
De feiten zijn als volgt: In 1931 heeft Dene
marken in ons land 13.000 ton vleeseh inge
voerd en in 1930 11 000 ton Vóór dat jaar was
echter de Deensche vleeschinvoer 'n Nederland
van zeer weinig belang. Nu heeft men een
reeks jaren genomen waarbij ook reeds jaren
zgn die voor den huidigen toestand geen be-
teekenis hadden en van het zoo verkregen ge
middelde heeft men 60 pCt. als contingent
bepaald. Denemarken krijgt dus, inplaats van
de 13.000 ton van 1931, voor de volgende drie
maanden een contingent toegewezen, dat be
rekend is op een invoer van 2250 ton per jaar.
Dit is een contingenteering niet tot de for-
meele 69 pCt., maar tot ongeveer 20 pCt. als
wij den maatstaf aanleggen, waarop wij zelf
in gelijke omstandigheden aanspraak zouden
maken en 1930 en 1931 in rekening brengen.
Het is een geval van zoo grove contingen
teering als moeilijk aan te wijzen zal zijn
onder de onverkwikkelijke voorbeelden, waar
aan het laatste jaar zoo rijk is geweest.
Een dergelijk optreden moet worden gesigna
leerd daar het een ernstig gevaar vormt zoo
wel voor het economisch leven als voor het
aanzien van ons land; dit te meer omdat het
onder zeer verzwarende omstandgheden heeft
plaats gevonden.
Deze krasse maatregel dan, die tegenover
naburige groote mogendheden ternauwernood
zonder zeer ernstige economische gevolgen
mogelijk zou zijn, wordt toegepast tegenover
een land, dat onze mede-onderteekena3.r is van
de overeenkomst van Oslo en dat „zelfs onder
die onderteekenaars zich nog heeft onder
scheiden door een zeer welwillende houding
tegenover ons land. Denemarken heeft, toen
het meende zelf door tarief maatregelen be
scherming te moeten toepassen, zoo zorgvuldig
als mogelijk was, rekening gehouden met onze
belangen. Waar het die getroffen heeft en
dat is op geen enkel punt ernstig het geval
geweest was dit een uit\ Ioeisel van maat
regelen die het tegen invoer op groote schaal
van andere landen nam. Onze likeurinvoer naar
Denemarken lieert b.v. eenige schade gehad
van maatregelen die voor anderen bedoeld
waren. Zoo zou men nog eenige artikelen kun
nen noemen, maar dit bleef, zooals gezegd,
binnen beperkte grenzen.
Denemarken had ons ernstig kunnen schaden
en kan ons nog ernstig schaden, omdat het
veel grooter afnemer is van onze producten
dan wij van de zyne. Weinige jaren geleden
was de waarde van onzen uitvoer naar Dene
marken ongeveer vior maal zoo groot als
onze invoer uit Denemarken. In 1930, toen de
Deensche vleeschinvoer een grooten omvang
had gekregen, was de waarde van onzen uit
voer naar Denemarken nog ongeveer het dub
bele van den invoer. De Deensche regeering
heeft totnogtoe weerstand geboden aan al
lerlei aandrang van belanghebbenden tegen
onze bloembollen en andere producten onzer
bloemkweekerij. Denemarken is een belangrijk
afnemer van onze schoenenindustrie, van onze
steenkolen, enz.
Waarom nu een zoo ongewoon krasse maat
regel genomen moest worden tegen het kleine,
zeer bevriende land dat totnogtoe op prijzens
waardige wijze ernaar gestreefd heeft op het
gebied der handelspolitiek met ons in harmo
nie te blijven, lijkt ons niet bijster duidelijk,
temeer nog daar dit land juist tegenover ons
verre van weerloos is.
Het belang van den maatregel kan ook niet
in overeenstemming zijn met de zeer bedenke
lijke strekking ervan, die wij nog nader in het
licht zullen stellen. De Deensche invoer is nu
tot 1 pCt. van ons verbruik beperkt. Zou ech
ter een contingenteering, die een invoer toe
liet, eenige percenten hooger dan het thans
vastgestelde maximum en die allicht niet een
zoo begrijpelijken storm van verontwaardiging
bij de Denen zou hebben opgewekt, van zoo
noodlottigen invloed op onze vleeschprijzen ge
weest zijn? Totnogtoe heeft steeds iedere
poging ontbroken om gegevens daarover te
verschaffen. Dit sterke staaltje van contingen
teering is voorloopig alleen een uiting van
stemmingspolitiek, niet van nuchtere bereke
ning.
Het is echter niet ter wille van onze han
delsbetrekkingen tot Denemarken dat wij in
de eerste plaats groote beteekenis hechten aan
dit geval. Er is een knotsslag toegebracht aan
de samenwerking van Oslo. Hoe kunnen wij
nog verder spreken zooals de heer Colijn her
haaldelijk te Genêve heeft gedaan, met derge
lijke feiten op onze rekening, nogal liefst tegen
over een vriend uit den kring van Oslo?
En zelfs dit is nog niet het ergste. Maar
men staat voor de oude vraag: Indien zij dit
doen aan het groene hout, wat zal aan het
dorre geschieden?
Vermoedelijk komt nu weldra de boter aan
de beurt. Waarom zou men vleeseh wel con
tingenteeren en boter niet? Maar als men dex
iandoouw op die wijze terwille is, zullen met
recht andere takken van noodijdend bedrijf met
kracht hun eischen stellen. Wij hebben dezer
dagen kunnen lezen dat voor ongeveer 200 ar
tikelen door de betrokkenen contingenteering
is aangevraagd. Als dit het vooraeeld is voor
de methode, waarop men verder te werk zal
gaan, dan zullen wij weldra gerekend moeten
worden tot de ernstigste lijders aan de be-
schermingspsychose, die op het oogenblik de
wereld teistert.
En zullen wij er wel btj varen? Ons Imd,
met zijn fijn osconomisch organisme, behoort
tot de zeer kwetsbare staten!
Wij achten het onzen plicht een krachtige
waarschuwing te laten hooren, voo: ons land
te ver afglijdt op dit gevaarlijke hellende vlak.
Het gaat niet om het Deensche vleeseh al
leen, al brengt deze zaak ons woorden in her
innering, die wij dezer dagen in een Duitsch
blad lazen naar aanleiding van hot nieuwe
tarief op boter: „Wat helpen hooge boter-
prijzen den landbouw, als niemand boter meer
kan koopen?" Het gaat zelfs niet alleen om
de bijzonder grove wijze, waarop hier gehan
deld is tegen de leer, dat wij een ander niet
moeten aandoen, wat wij niet willen dat ons
geschiedt. Waar het in de eerste plaats om
gaat is de verontrustende mentaliteit in de
betrokken regceringskringen, waarvan dit
voorval getuigt.
Mr. H. J. Onnes, directeur der N.V. Blauw
hoedenveem, sprak 25 dezer voor het departe
ment Rotterdam der Mij. van Nijverheid en
Handel over de beteekenis van den handel en
de industrie te Rotterdam voor de haven. Tal
van opmerkingen van mr. Onnes zijn zóó tref
fend en zóózeer van algemeen belang, dat wij
do verzoeking niet kunnen weerstaan het ver
slag, dat de N. R. Ct. van deze lezing gaf, in
ons blad met zijn vele lezers-kooplieden en
-industrieelen over te nemen.
Mr. Onnes ving zijn betoog aan met aan de
hand van Cuthbert Maugham en diens boek:
The maikets of London, de economische en
maatschappelijke functie, die de handel zoolang
heeft verricht en nog verricht, te verdedigen.
Hij wil geen verdediger zijn van door gewijzig
de verhoudingen overbodig geworden werk
zaamheden of bedrijven, groepeeringen of or
ganisaties, maar wil er toch de aandacht op
vestigen, dat hij de constructie van een nieuwe
commercieele of industrieele organisatie, men
niet moet voorbijzien, dat men niet alleen met
statistieken te doen heeft, maar met den
mensch.
Daarmee wil de waarde van statistieken niet
ontkend worden, maar wil alleen gezegd zijn,
dat men achter die statistieken in evenredig
groote mate moet zien het menschenwerk, de
menschenorganisatie, daaraan voorafgegaan en
vooral de kwaliteit daarvan.
Onze doorvoerhaven merkt relatief weinig
van dat voorafgegane werk, omdat dit wordt
verricht in de handels- en industrieele centra.
Spr. doelde hier speciaal op de voorbereiding
der productie, het werk van ingenieurs en in-
tellectueelen, dat van den arbeider, de ingewik
kelde berekeningen en offertes, de acquisitie
van orders. Wij denken hier nog al sterk ver
keerstechnisch, al noemen wij ons dienaren van.
handel en industrie. In het bijzonder moet dit.
diepere inzicht hen interesseeren, die zich be
zighouden met de organisatie en technische
uitvoering van buitenwerk of kantoorarbeid in
transport-, overslag- of expeditiebedrijven, als
mede diegenen, die niet in het particuliere be
drijfsleven staan.
Dit inzicht in de waarde van den arbeid van
anderen ontbreekt soms, naar spr. meent, ook
bij overheidspersonen.
Deze inleiding bracht spr. verder tot een be
schouwing over de economische functie, de
maatschappelijke waarde van West-Europa als
geheel gezien voor de rest van de wereld, d.w.z.
zijn verhouding tot de in de laatste vijftig jaren
in cultuur gebrachte agrarische gebieden en de
daar speciaal kort vóór, tijdens en na den oor
log opgerichte grootere industrieën. Het over
wicht van de West-Europeesche industrielanden
neemt sterk af en zal zeker blijven afnemen,
de West-Europeaan als enkeling zal steeds
minder als de onmisbare Uebermensch worden
beschouwd en behandeld, tenzij hij kwalitatief
tot de besten van zijn ras behoort en West-
Europa zal meer dan tot dusver zijn ruilhande!
ip voet van gelijkheid moeten drijven: tekort
aan levensmiddelen en grondstoffen tegenover
afgewerkte producten. Daarbij zal de steeds
voortschrijdende industrialisatie in overzee-
sche landen tot gevolg hebben, dat alleen het
product van steeds hooger gekwalificeerd in
tellect en steeds meer geschoolden arbeid daar
heen kan worden uitgevoerd.
In dit verband wijst mr. Onnes op de noodza
kelijkheid om aan de beste arbeiders en intel-
lectueelen, de nivelleeringstendenzen ten spijt,
een prikkel te geven zich zelf en daarmee het
peil van onze productie-methode uit te werken
boven het gewone niveau. Na de nivelleering
zal er een nieuwe periode van selectie moeten
komen. Spr. vraagt de arbeidersleiders dit pro
bleem breed te bezien en het niet alleen af te
schilderen als een middel tot uitbuiting door
industrieelen en reeders.
West-Europa was vroeger „de ondernemer"
voor de overzeesche landen. Nu die landen eigen
productiemiddelen hebben gekregen, is de groo
tere welvaart van West-Europa en daarmee het
noogere loonpeil in gevaar gebracht. De West-
Europeesche arbeider zoo goed als de onderne
mer is thans een min of meer onteigende, de
wereldgemeenschap heeft te hunnen nadeele
een grooter aandeel gekregen van de gezamen-
lijke productiemiddelen.
Deze problemen zijn voor de haven van groote
beteekenis, immers de Europeesche industrie en
arbeid zullen zich moeten richten op: invoer
van grondstoffen voor consumptie en voor ver
werking (samen met inheemsche producten)
tot hoog-geklasseerde export-artikelen en daar
heen zal ook de West-Europeesche handel zich
moeten richten. En onze haven zal dus haar
krachten moeten concentreeren op de verkrij
ging van een zoo groot mogelijk aandeel in den
'import van grondstoffen en in den export en de
zroductie hier ter plaatse van kwaliteits-arti-
kelen.
Met dit algemeen'beginsel voor oogen, bezag
mr. Onnes verder de commercieele en industri
eele functie van Rotterdam. Ten opzichte van
beide bestaan weinig systematisch gerang
schikte gegevens. Hij zal zich daarom voorna
melijk moeten bepalen tot een verhandeling
over de strategische positid van enkele takken
van handel en zoo mogelijk export-industrie te
Rotterdam tegenover haar concurrenten elders.
Daarbij gaat hij niet uit van de bestaande be
drijfstakken, doch van de hulpmiddelen, die
deze bedrijfstakken ten dienste staan en die
nieuwe bedrijven bij vestiging in onze stad
zouden vindon.
Hst domineerende belang van zee- en Rtjn-
reedert) en den doorvoer, heeft den eigen han
del en de industrie minder doen uitgroeien. Dit
blijkt bijv. uit een beschouwing van het aantal
door Rotterdammers (niet bankiers) bezette
commissarisplaatsen ln handels- en industrieele
ondernemingen, evenzeer als in cultuur-onder-
nemingen. Wel ziet men een voortdurende uit
wisseling van kapitaal en personen tusschen
handels- en havenbedrijven en scheepvaart, als
mede een band met de industrieën, die onmid
dellijk met de haven in verhand staan. Uit Cen
aard, der zaak is deze eenzijdige concentratie
van belangen in de richting van scheepvaart
en havenbedrijf te betr uren vooral in dezen
crisistijd.
Nader tredende in een beschouwing van den
handel, wees spr. er op dat hier het gemis
van systematisch gerangschikte gegevens niet
zoo klemt. De branche zelf is omtrent haar in
and outs veel beter en sneller georiënteerc
dan de buitenstaander zou verwachten.
Een markt en speciaal een markt in agrari
sche producten wordt niet gemaakt met be
hulp van statistische gegevens. Een markt
groeit, en te sneller naarmate ze grooter vrij
heid geniet zich te organiseeren. Zij groeit als
exportmarkt daar waar op een centraal punt
het productie-aanbod zich concentreert, als im-
portmarkt, waar de consumptievraag naar een
bepaalde markt wordt getrokken, b.v. de koi-
fieexportmarkt te Santos, de consumptiemarkt
te New York; Rotterdam consumptiemarkt
voor mais, Buenos-Aires exportmarkt. Er zijn
ook buiten de havensteden b.v. in Parijs, Eer
lijn enz. belangrijke centra van handel ont
staan, die direct naar alle havens laten ver
laden. De oprichting van groote industrie
concerns, versterkt deze tendenz. De afzet van
industrieele producten gaat anders, deze vclgt
den goedkoopsten transportweg, ten hoogste
den weg over de haven, waar de exporteur is
gevestigd.
Na dan nog even te zijn teruggekomen op
de economische functie van den handel, he
sprak mr. Onnes de indirecte belangen van de
havenstad bij den eigen handel. Hij wees er op,
dat zonder handel geen gezond bankwezen be
staanbaar is, dat er belangrijke inkomsten voor
gemeente en gemeenschap uit voortvloeien en
dat de opleidingsmogelijkheid en de uitwisse
ling van personen tusschen handel en industrie,
scheepvaart en havenbedrijven grooter worden.
Bij de bespreking van de directe voordeelen
voor de haven van den handel zeide spr. o.a.,
dat de oude spreuk: the trade follows the flag,
in dezen tijd moet worden omgekeerd: tve Can
follows the trade. In dit verband hesprak de
heer Onnes o.a. den termijnhandel, waarna hij
een analyse gaf van de tactische positie van
den handel, van de markt tegenover de ho~fa-
en nevenmarkten. De markten te Amsterdam
en Rotterdam wilde hij als één beschouwen. AIc
voorbeeld nam bij de Hamburgsche koffie-
markt, die hij beschreef in haar groei tot 1914,
in haar actie tegen naburige havenplaatsen
waarvoor hij de gegevens vond in de dissertatie
van Jacob Welsch. Om een dieper inzicht te
krijgen in de machtspositie van diverss centre
en de huidige verhoudingen is het noodig tc
kennen de firma's en hun organisaties, hei
bedrijfskapitaal en de wijze, waarop daarvan
gebruik wordt gemaakt en de meest omstreden
afzetgebieden. Dat diepere inzicht heeft h'i
trachten te krijgen door het samenstellen vrn
vragenlijsten. Aan de hand van die antwoorden
daarop bezag hij dan nog eer.ige takken van
groothandel. Hij nam daarvoor enkele typische
voorbeelden van branches, die er in geslaagd
zijn den directen import op te voeren, n.I. de
Amerikaansche anpeien, de zuid-vruchten, ba
nanen, rubber, Brazielkoffie, Cent raai-Ameri
kaansche en andere dan Brazielkoffie, hulden
granen.
Aan het slot van dit deel van zijn rede
plaatste spr. een aantal crltische opbouwende
opmerkingen. Hij besprak de vraag, wat er ge
daan kan worden om bestaande nog niet vol
groeide markten uit te breiden en zoo mogelijk
nieuwe te scheppen. Een grondig onderzoek
van de gegevens hier en elders zal daarvoor
allereerst noodig zijn. Voorts zocht spr. in de
richting van den export, die ons stukgoedver-
keer zou kunnen bevorderen. We zullen daar
voor mccten trachten op te voeren den uitvoer
handel in de overzeesche landen nog onmis
bare fijnere producten, niet alleen van ce
industrie, maar ook van landbouw en veeteelt:
deze laatste deels naar minder ver verwijderde
streken. Dat alles cischt allereerst een afzet
organisatie. Spr. laschte hier een pleidooi in
voor steun en medewerking te verleenen aan
den gereorganiseerden economischen voorlich
tingsdienst van het dep. van economische
zaken en arbeid. Verwijzende naar wat Ham
burg in deze richting doet, wat de gezamenlijke
tetxiel-industrieelen doen, hoe in Amerika en
Duitschland dit researchwerk wordt verricht,
uitte hij de meening, dat een dergelijke dienst
hier alleen gecentraliseerd reden van bestaan
zou kunnen hebben. In dergelijk werk zou ook
de indirecte handel kunnen worden betrokken,
d.i. de handel in goederen, die niet voor invoer
of uitvoer uit Nederland bestemd zijn. Bezwa
ren en voordeelen daarvan somde spr. op, om
dan uiteen te zetten, dat mogelijk ook op hei
gebied van economische voorlichting zou zfln
samen te werken met het buitenland
Hoewel hij dit aanvankelijk niet voornemens
was. heeft spreker zijn r:de besloten met een
vluchtige bespreking van het directe en indi
recte belang van industrieën voor een haven
stad. Hij is van oordeel, dat men vestiging v:n
industrieën niet met succes zal kunnen prepn-
geeren vóór men heeft gezorgd alles in orde
te hebben en het beter in orde te hebben dan
een ander.
DE NIEUWE CULTUUR.
Een lezing van den heer K. Meyer.
In de aula van het gymnasium Laan van
Meerdervoort te 's Gravenhage heeft Kees
Meyer Zondagochtend voor de Vereeniging De
Nieuwe Gedachte over ,.De Tijd, dien wij bele
ven en den weg, die vóór ons ligt" gesproken.
Er was groote belangstelling.
Een cultuur is een geestelijk gebeuren en
niet het product van economische of politieke
ontwikkeling. Een cultuur wil zeggen, dat de
menschheid heeft een groot gemeenschappe
lijk geestelijk bezit, waarop kunst, religie,
levensverhouding enz. gebaseerd zijn. Europa
had de Helleensche cultuur en de Christelijke
cultuur der Middeleeuwen. In deze laatste cul
tuur-periode hadden de menschen één gods
dienstige gedachte, welke spr. uiteenzette. Aan
de Middeleeuwen en hun naiviteit zijn we ont
groeid, maar die ontgroeiing betee'.-.ende te
vens de verbijzondering van het gemeenschap
pelijke. In de Renaissance begon het al. De
mensch wilde terug naar de vrijheid en blij
heid van den klassieken mensch. De bouwkunst
verloor haar oorspronkelijken stijl. De tijd had
geen grooten algemeenen stijl meer, omdat er
geen algemeene gedachte meer was. De ver
bijzondering, het individualisme ging meer en
meer hoogtij vieren. Kennis en wetenschap
groeiden, verbluffend was de techniek, het
wereldbeeld veranderde totaal, maar met dit
alles ging de eenheidsband verloren en met
dezen de schoonheid, de levensstijl. De con-
currentiewereld ontstond, de wereld van me-
chan.satie en rumoer, de wereld van pleizier
waarin men zichzelf vergeten kan, een zee
van ziellooze eindeloosheid. De were.d moest
leiden tot den vreeselijken wereldoorlog.
Spr. behandelde drie vragen: Is een nieuwe
cultuur te wachten? Hoe zal deze zijn? Wan
neer komt ze?
Spr. beantwoordde de eerste vraag bevesti
gend, omdat anders de ondergang der mensch-
ceid zeker is. Het Leven regenereert altijd
zichzelf en zal het ook nu weer doen. De be
zinning is groeiende eiken dag. Wij kunnen
aannemen, dat nu reeds de nieuwe Idee, die
ens verlossen zal, werkt.
Op de tweede vraag, hoe moeilijk ook. meent
spr. te mogen antwoorden, dat de gemeen
schappelijke bodem geen godsdienst.ge kan
zijn. De nieuwe menschheid zal geen goden
aanbidden, maar zich wenden tot de aarde en
meer vol eerbied staan voor het Mysterie van
het Leven, dat in elk mensch zijn grondelooze
diepte openbaart. Men zal de wereld zien met
een ander oog en er zal geen en geen z.nne-
looze concurrentie meer zijn. De cultuur zal
geen Gothische Kathedraal zijn, maar een
epen vlakte met diepe luchten op den lente
morgen, vol van levensblijheid. Wij maken
toch zelf de wereld en als de bezinning er 13,
zullen wij een schooner en gelukkiger wereid
voortbrengen.
Wanneer? Laatste en moeilijkste vraag.
Nog is er diepe donkerheid. Voor de nieuwe
cuituur er komen kan, zullen eerst onze poli
tieke en economische inzichten totaal moeten
veranderen. Mogelijk zal die Nieuwe Cultuur
niet in het Westen worden geboren en zal het
Westen moeten ondergaan. Maar er is reeds
het Nooit meer oorlog-verlangen; nog nooit
was dit verlangen zoo groot en bewust. De
publieke opinie is de groote macht j zij kan
groote dingen doen. Er is geen grooter macht
in de wereld dan een gezamenlijk verlangen
van menschen. Daarom moeten wij overal de
komst der Nieuwe Gedachte bevorderen, want
wij alleen kunnen haar met ons allen verwe
zenlijken. („N.R.C.")
KANTOOR-ARBEID.
„Kantoorarbeid" is het nieuwe maandblad
voor kantoorbedienden en adspirant-kantoor-
bedienden, waarin opgencmen is de N. I. P. en
snelschrijver, 31ste jaargang en waarvan wij
het eerste nummer ontvingen.
Het is een handig periodiekje van 16 pagina's
met een afwisselenden en voor den kantoor
bediende zeer zeker lezenswaardigen inhoud.
Uit dien inhoud vermelden wij o.m.: U dreigt
geen werkloosheid, Letters from England, tel
en rekenmachines, de sociale economische Vak-
hoogeschool, de spreek-schrijfmachine uitge
vonden en voorts tal van praciisohe wenken en
rnededesliiigen van het Centraal Bureau Insti
tuut Pont over practijk-diploma's.
DE FORENS.
Nummer 2 van den 4eu jaargang van „De
Forens", off. orgaan van den Alg. Bond van
Forensen, brengt naast de gebruikelijke rubrie
ken en bijdragen onder „Spoorwegen o.a. het
volgende
Waaróm de treinen in de richting Haarlem
op het C.S. zoo dikwijls ver buiten de over
kapping staan.
Men stelde ons de vraag, of het wel noodig
is, dat de treinen naar Haarlem, als ze op het
C.S. te Amsterdam worden gereed gezet, zoo
ver buiten de overkapping komen te staan, daar
dit voor de reizigers, vooral als ze laat zijn,
natuurlijk onaangenaam is.
Dit is echter grootendeels het gevolg van de
lengte der treinen. Steeds worden de treiner.
naar Haarlem zoo dicht mogelijk by het midden
van het station geplaatst, bij de tunneltrap dus,
maar soms moet door een anderen stand van
een wissel de trein iets meer naar buiten wor
den gezet. Daarbij moet men niet vergeten, dat
de afstand van de tunneltrap tot het einde van
de overkapping circa 100 M. bedraagt en dat
de lengte van een 6-7 wagentrein 150200 M.
is, zoodat vrijwel steeds de trein een 100 M.
buiten de overkapping komt te staan.
Voorts is nog een artikel opgenomen ovei
het nieuwe Sportfondsenhad te Haarlem.
KINDERLEUGENTJES.
Het is zeker wel een van de verdrietigste
ervaringen, die jonge ouders opdoen, als zij
bemerksn, dat hun kind gejokt heeft.
Zooiets hadden zij toch wel het minst van
alles gedacht, want, immers, hun kleine schat
zag er bij dat eerste leugentje zoo „waar" uit,
dat zij toch niet3 anders konden doen, dan
hem onvoorwaardelijk geloovtn.
Het kind heeft nog niet altijd leeren onder
scheiden wat waar en onwaar is en daarbij
komt, dat het vrij zeker is, dat de ouders hem
bp zijn eerste „jokkentje" betrappen.
De ontstelde ouders brengen deze kleine
psychologische zonde zeer vaak in verband
met eventueele erfelijkheid en gaan de moge
lijkheid naar geërfde eigenschappen angstval
lig na en zijn ook vol zorg over de verdorven
heid van hun spruit, die zij toch met zooveel
zorg hebben opgevoed.
Hoewel men het eerste leugentje var> een
kind nu juist niet zoo héél tragisch moet o.o-
nemen, is het natuurlijk ook absoluut niet
goed, het geheel over het hoofd te zien.
Te streng optreden bij een dergelijke fout,
die het kind vaak in het geheel niet als zoo
danig beschouwt, kan de kinderziel onherstel
baar wonden, terwijl een te gro te toegevend
heid het jokke in de hand werkt.
Het kind moet zich het verschil bewust :ee-
ren worden tusschen droom en werkelijkhe'j.
Op de ouders rust nu de plicht, de oorzaau
waardoor dit eerste leugentje is ontstaan, na
te gaan en heel vaak zullen zij dan tot de
conclusie komen, dat deze in hun onmiddellijke
omgeving ligt, waar de scherpe grens tusschen
waarheid en leugen wel eens min of meer
verdoezeld werd. Vaak ook 's het een gevolg
van het voor den mal houden in de eerste kin
derjaren, waarbij men het kind dan schertsen
derwijze een of ander vertelde, wat niet waar
was, gedeeltelijk ook is het doordat de rijke
kinderfantasie voortbouwde op sprookjes, die
hem verteld zijn en waarbij zekere figuren
beloonend of bestraffend tegenover andere
voorgesteld werden.
Waar echter bij een moderne opvoeding de
ouders zich van allerlei hulpmiddelen hebben
onthouden, staat men vaak voor een raadsel.
Heel vaak zal men bij een onderzoek naar
de oorzaak van den leugen bemerken, dat de
onwaarheid gezegd werd uit vrees voor straf
of om te voorkomen, dat vader of moeder
boos op het kind zouden zijn, ook wel uit net
verlangen naar een belooning.
In deze gevallen zullen de ouders zich tot
taak moeten stellen, hun kind op het verkeer
de te wijzen en hem afschuw van onwaarheid
in te prenten. Vaak vergeten kinderen in hun
spel een of ander feit of wel zij fantaseeren
iets, zonder het zich in werkelijkheid bewust
te zijn; andere kinderen leven zich zoo in hun
gedachtenleventje t dat het in alle ernst
door hen met de werkelijkheid in verband ge
bracht wordt.
Ik herinner mij een geval, dat een kind be
trof, dat een onwaarheid vertelde, die door
twee andere kinderen bevestigd werd, hetgeen
de zaak voor de opvoeders, die overtuigd wa
ren van het feit, dat hun meisje gejokt ha 1,
nog moeilijker maakte. Toen het kind dan ook
gestraft werd, snibde zij: „Ik heb het werke
lijk niet gezegd, ik heb het alleen maar ge
dacht!", waarop de moeder op gebiedenden
toon antwoordde: „Je mag ook niet verkeerd
en onaardig denken!"
Het kind beloofde dit en ging zelfs zoo ver,
dat zij het moeder dadelijk zou zeggen, als zij
iets verkeerds gedacht had.
Het kleine meisje nam haar belofte zeer
ernstig op en vertelde iedere invallende ge
dachte, die bij haar op kwam, daarbij angstig
vragend of zij dit of dat ook niet mocht den
ken; een dergelijke manier van opvoeden
werkt er zeker niet toe mede het zelfstandig
c'enken van kinderen te bevorderen.
Wie veel met kinderen omgaat en hen daar
door kan gadeslaan, weet, hoeveel er vaak m
cie kinderziel omgaat en kan niet anders dan
innig iret het kleine menschenklnd meevoelen
en trac._i.en mede te werken om het mooie en
reine, dat in hen sluimert, te ontwikkelen.
Hiermede komen wij tot het slot onzer be
schouwing. Even verkeerd als het over het
hoofd zien of onderschatten van de beteekenis
dezer leugentjes is, evenzeer is het af te keu
ren. wanneer men tot het kind zegt: „Ik ge
loof je niet meer" en men het kind door deze
uitspraak indeelt onder de categorie van leu
genaars, terwijl h(j in het volle bewustzijn
zijner waarheidsliefde vaak onrechtmatig
wordt veroordeeld, daar zijn verlegenheid hem
ertoe brengt soms stamelend en daardoor ver
keerd te antwoorden.
Laten wij toch niet vergeten, dat het jonge
kind niet alleen lichamelijk, maar ook gees
telijk groeit en dat deze geestelijke groei wel
licht nog een grooter wonder is, dan de licha
melijke. Toegerust met een groote dosis ge
duld en met groote liefde zullen ouders en op
voeders de plicht hebben, te waken voor de
belangen van de aan hun zorgen toevertrouw
de kleinen, zullen zij liefde en geen angst
moeten weten te kweeken en het kind daartoe
met strenge, doch milde hand den weg der
waarheid leeren bewandelen. Gjj ouders, gaat
hen zelve voor met het voorbeeld der streng
ste waarheidsliefde, geen leugentjes om best
wil, hoedt U voor de minste oneerlijkheid,
waardoor gij het recht hebt, den kinderen den
gulden regel in te prenten: „Wees oprecht en
trouw, m n kind, laat geen leugen uwen mond
ontwijden!"
KRISTAL.
Wit kristal is op het oogenblik de groote
mode. Vooral geslepen kristal. Alle mogelijke
vazen en flacons van dik kristal versieren onze
tafels en dressoirs, evenals kommen en
schalen.
Wie als familiebezit een antiek tafelstel van
kristal bezit, van het onovertrefbaar-zuivere,
artistiek-fraaie, Boheemsche kristal, haaste
zich het nu voor den dag te brengen en er
mede te pronken op het eerste, beste, diner.
Wat staat inderdaad mooier dan een tafel
vol flonkerend kristal, compötes, roomkommen
druivenspoelers, bonbons- en fruitschalen, vla
schotels, bloemvazen alles in denzelfden
stijl en alles tintelend van dazelfde lichtspie-
gelende facetten! Zijt ge zoo gelukkig van een
voorvader nog een zwaren kristallen beker te
bezitten, haai dien dan thans eens te voor
schijn en bewonder den kunstig in vakken
verdeelden voet, de ronde plaat voor het wapen
en de eigenaardige wijze, waarop de krullen
van de versiering elkander naloopen en niet,
zooals men dat tegenwoordig zou doen, syme-
trisch tegen elkander ingaan.
De smaak voor kristal neemt zulke groo'e
afmetingen aan, dat ik zoo juist hoorde, hoe
een der groote modehuizen de knoopen voor de
namiddag-robes en de tailleurs in grcot aantal
zal doen vervaardigen van kristal. Groote en
kleine knoopen, platte knoopen en vooral in
zeer eenvoudige, niet geslepen soorten, of na
maak Louis 14 bewerkte knoopen. Het effect
zal stellig behalve nieuw ook zeer charmant
zijn.
MODE DITJES EN DATJES.
De kanten kraag.
Een Berthe kraag van écru-klcurige Ver.e-
tiaansche kant staat zeer gekleed op een mid
dagjapon, in het bijzonder op bruin fluweel,
evenals dito kanten manchetten of wel een
kleine kanten volant op ellebooghoogte, die de
strakke lijn van een elleboogmouw breekt en
onze herinnering terug voert naar lang ver
vlogen tijden.
GOudJeeren handschoenen.
Bij officieele gelegenheden spelen hand
schoenen bij het avondtoi'et een groote rol.
Lange, witte handschoenen hebben afgedaan,
en nu is men op de gedachte gekomen om
sprookjesachtige goudleeren handschoenen te
fabriceeren, waardoor arm en hand a!s het
ware met een gouden huidje bedekt zijn! On
willekeurig denkt men bij het zien dragen ven
deze modegril aan Oostsrsehe danseressen, die
echter slechts haar nagels vergulden.
Shawls.
Bij avond- en middagjaponnen worden veel
shawls gedragen in effen tinten, zoowel als
meer kleurige. Bij de eerste kiest men zijden
mouseline, by de laatste crêpe de Chine of een
mooie kwaliteit kunstzijde