Het BScemeïtcEsaSscSi Weekblad, Waar gaan wij heen? Handel, industrie en haven VAN ©VEHAL. mr BOE1S, EN BLAD. VOOR DE VROUW. De N. Rott. Ct. schrift naar aanleiding van de onwelwillende Dehandeling, die onze regee ring het met ons bevriende Denemarken liet ondergaan: De lezer zal zich gistermorgen, toen hij zijn krant inkeek, met ons hebben verwonderd over het ongewone feit, dat een belangrijke maat regel van de Nederlandsche regeering voor het eerst ter kennis van het Nederlandsche volk werd gebracht door mededeelingen, welke Deensche onderhandelaars aan het Nederland sche correspondentiebureau hadden verstrekt. Die mededeelingen waren tevens zoo ernstig, dat menigeen za! hebben gemeend aan de juistheid ervan te mogen twijfelen. Daartoe bestond echter geen reden. De feiten zijn als volgt: In 1931 heeft Dene marken in ons land 13.000 ton vleeseh inge voerd en in 1930 11 000 ton Vóór dat jaar was echter de Deensche vleeschinvoer 'n Nederland van zeer weinig belang. Nu heeft men een reeks jaren genomen waarbij ook reeds jaren zgn die voor den huidigen toestand geen be- teekenis hadden en van het zoo verkregen ge middelde heeft men 60 pCt. als contingent bepaald. Denemarken krijgt dus, inplaats van de 13.000 ton van 1931, voor de volgende drie maanden een contingent toegewezen, dat be rekend is op een invoer van 2250 ton per jaar. Dit is een contingenteering niet tot de for- meele 69 pCt., maar tot ongeveer 20 pCt. als wij den maatstaf aanleggen, waarop wij zelf in gelijke omstandigheden aanspraak zouden maken en 1930 en 1931 in rekening brengen. Het is een geval van zoo grove contingen teering als moeilijk aan te wijzen zal zijn onder de onverkwikkelijke voorbeelden, waar aan het laatste jaar zoo rijk is geweest. Een dergelijk optreden moet worden gesigna leerd daar het een ernstig gevaar vormt zoo wel voor het economisch leven als voor het aanzien van ons land; dit te meer omdat het onder zeer verzwarende omstandgheden heeft plaats gevonden. Deze krasse maatregel dan, die tegenover naburige groote mogendheden ternauwernood zonder zeer ernstige economische gevolgen mogelijk zou zijn, wordt toegepast tegenover een land, dat onze mede-onderteekena3.r is van de overeenkomst van Oslo en dat „zelfs onder die onderteekenaars zich nog heeft onder scheiden door een zeer welwillende houding tegenover ons land. Denemarken heeft, toen het meende zelf door tarief maatregelen be scherming te moeten toepassen, zoo zorgvuldig als mogelijk was, rekening gehouden met onze belangen. Waar het die getroffen heeft en dat is op geen enkel punt ernstig het geval geweest was dit een uit\ Ioeisel van maat regelen die het tegen invoer op groote schaal van andere landen nam. Onze likeurinvoer naar Denemarken lieert b.v. eenige schade gehad van maatregelen die voor anderen bedoeld waren. Zoo zou men nog eenige artikelen kun nen noemen, maar dit bleef, zooals gezegd, binnen beperkte grenzen. Denemarken had ons ernstig kunnen schaden en kan ons nog ernstig schaden, omdat het veel grooter afnemer is van onze producten dan wij van de zyne. Weinige jaren geleden was de waarde van onzen uitvoer naar Dene marken ongeveer vior maal zoo groot als onze invoer uit Denemarken. In 1930, toen de Deensche vleeschinvoer een grooten omvang had gekregen, was de waarde van onzen uit voer naar Denemarken nog ongeveer het dub bele van den invoer. De Deensche regeering heeft totnogtoe weerstand geboden aan al lerlei aandrang van belanghebbenden tegen onze bloembollen en andere producten onzer bloemkweekerij. Denemarken is een belangrijk afnemer van onze schoenenindustrie, van onze steenkolen, enz. Waarom nu een zoo ongewoon krasse maat regel genomen moest worden tegen het kleine, zeer bevriende land dat totnogtoe op prijzens waardige wijze ernaar gestreefd heeft op het gebied der handelspolitiek met ons in harmo nie te blijven, lijkt ons niet bijster duidelijk, temeer nog daar dit land juist tegenover ons verre van weerloos is. Het belang van den maatregel kan ook niet in overeenstemming zijn met de zeer bedenke lijke strekking ervan, die wij nog nader in het licht zullen stellen. De Deensche invoer is nu tot 1 pCt. van ons verbruik beperkt. Zou ech ter een contingenteering, die een invoer toe liet, eenige percenten hooger dan het thans vastgestelde maximum en die allicht niet een zoo begrijpelijken storm van verontwaardiging bij de Denen zou hebben opgewekt, van zoo noodlottigen invloed op onze vleeschprijzen ge weest zijn? Totnogtoe heeft steeds iedere poging ontbroken om gegevens daarover te verschaffen. Dit sterke staaltje van contingen teering is voorloopig alleen een uiting van stemmingspolitiek, niet van nuchtere bereke ning. Het is echter niet ter wille van onze han delsbetrekkingen tot Denemarken dat wij in de eerste plaats groote beteekenis hechten aan dit geval. Er is een knotsslag toegebracht aan de samenwerking van Oslo. Hoe kunnen wij nog verder spreken zooals de heer Colijn her haaldelijk te Genêve heeft gedaan, met derge lijke feiten op onze rekening, nogal liefst tegen over een vriend uit den kring van Oslo? En zelfs dit is nog niet het ergste. Maar men staat voor de oude vraag: Indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? Vermoedelijk komt nu weldra de boter aan de beurt. Waarom zou men vleeseh wel con tingenteeren en boter niet? Maar als men dex iandoouw op die wijze terwille is, zullen met recht andere takken van noodijdend bedrijf met kracht hun eischen stellen. Wij hebben dezer dagen kunnen lezen dat voor ongeveer 200 ar tikelen door de betrokkenen contingenteering is aangevraagd. Als dit het vooraeeld is voor de methode, waarop men verder te werk zal gaan, dan zullen wij weldra gerekend moeten worden tot de ernstigste lijders aan de be- schermingspsychose, die op het oogenblik de wereld teistert. En zullen wij er wel btj varen? Ons Imd, met zijn fijn osconomisch organisme, behoort tot de zeer kwetsbare staten! Wij achten het onzen plicht een krachtige waarschuwing te laten hooren, voo: ons land te ver afglijdt op dit gevaarlijke hellende vlak. Het gaat niet om het Deensche vleeseh al leen, al brengt deze zaak ons woorden in her innering, die wij dezer dagen in een Duitsch blad lazen naar aanleiding van hot nieuwe tarief op boter: „Wat helpen hooge boter- prijzen den landbouw, als niemand boter meer kan koopen?" Het gaat zelfs niet alleen om de bijzonder grove wijze, waarop hier gehan deld is tegen de leer, dat wij een ander niet moeten aandoen, wat wij niet willen dat ons geschiedt. Waar het in de eerste plaats om gaat is de verontrustende mentaliteit in de betrokken regceringskringen, waarvan dit voorval getuigt. Mr. H. J. Onnes, directeur der N.V. Blauw hoedenveem, sprak 25 dezer voor het departe ment Rotterdam der Mij. van Nijverheid en Handel over de beteekenis van den handel en de industrie te Rotterdam voor de haven. Tal van opmerkingen van mr. Onnes zijn zóó tref fend en zóózeer van algemeen belang, dat wij do verzoeking niet kunnen weerstaan het ver slag, dat de N. R. Ct. van deze lezing gaf, in ons blad met zijn vele lezers-kooplieden en -industrieelen over te nemen. Mr. Onnes ving zijn betoog aan met aan de hand van Cuthbert Maugham en diens boek: The maikets of London, de economische en maatschappelijke functie, die de handel zoolang heeft verricht en nog verricht, te verdedigen. Hij wil geen verdediger zijn van door gewijzig de verhoudingen overbodig geworden werk zaamheden of bedrijven, groepeeringen of or ganisaties, maar wil er toch de aandacht op vestigen, dat hij de constructie van een nieuwe commercieele of industrieele organisatie, men niet moet voorbijzien, dat men niet alleen met statistieken te doen heeft, maar met den mensch. Daarmee wil de waarde van statistieken niet ontkend worden, maar wil alleen gezegd zijn, dat men achter die statistieken in evenredig groote mate moet zien het menschenwerk, de menschenorganisatie, daaraan voorafgegaan en vooral de kwaliteit daarvan. Onze doorvoerhaven merkt relatief weinig van dat voorafgegane werk, omdat dit wordt verricht in de handels- en industrieele centra. Spr. doelde hier speciaal op de voorbereiding der productie, het werk van ingenieurs en in- tellectueelen, dat van den arbeider, de ingewik kelde berekeningen en offertes, de acquisitie van orders. Wij denken hier nog al sterk ver keerstechnisch, al noemen wij ons dienaren van. handel en industrie. In het bijzonder moet dit. diepere inzicht hen interesseeren, die zich be zighouden met de organisatie en technische uitvoering van buitenwerk of kantoorarbeid in transport-, overslag- of expeditiebedrijven, als mede diegenen, die niet in het particuliere be drijfsleven staan. Dit inzicht in de waarde van den arbeid van anderen ontbreekt soms, naar spr. meent, ook bij overheidspersonen. Deze inleiding bracht spr. verder tot een be schouwing over de economische functie, de maatschappelijke waarde van West-Europa als geheel gezien voor de rest van de wereld, d.w.z. zijn verhouding tot de in de laatste vijftig jaren in cultuur gebrachte agrarische gebieden en de daar speciaal kort vóór, tijdens en na den oor log opgerichte grootere industrieën. Het over wicht van de West-Europeesche industrielanden neemt sterk af en zal zeker blijven afnemen, de West-Europeaan als enkeling zal steeds minder als de onmisbare Uebermensch worden beschouwd en behandeld, tenzij hij kwalitatief tot de besten van zijn ras behoort en West- Europa zal meer dan tot dusver zijn ruilhande! ip voet van gelijkheid moeten drijven: tekort aan levensmiddelen en grondstoffen tegenover afgewerkte producten. Daarbij zal de steeds voortschrijdende industrialisatie in overzee- sche landen tot gevolg hebben, dat alleen het product van steeds hooger gekwalificeerd in tellect en steeds meer geschoolden arbeid daar heen kan worden uitgevoerd. In dit verband wijst mr. Onnes op de noodza kelijkheid om aan de beste arbeiders en intel- lectueelen, de nivelleeringstendenzen ten spijt, een prikkel te geven zich zelf en daarmee het peil van onze productie-methode uit te werken boven het gewone niveau. Na de nivelleering zal er een nieuwe periode van selectie moeten komen. Spr. vraagt de arbeidersleiders dit pro bleem breed te bezien en het niet alleen af te schilderen als een middel tot uitbuiting door industrieelen en reeders. West-Europa was vroeger „de ondernemer" voor de overzeesche landen. Nu die landen eigen productiemiddelen hebben gekregen, is de groo tere welvaart van West-Europa en daarmee het noogere loonpeil in gevaar gebracht. De West- Europeesche arbeider zoo goed als de onderne mer is thans een min of meer onteigende, de wereldgemeenschap heeft te hunnen nadeele een grooter aandeel gekregen van de gezamen- lijke productiemiddelen. Deze problemen zijn voor de haven van groote beteekenis, immers de Europeesche industrie en arbeid zullen zich moeten richten op: invoer van grondstoffen voor consumptie en voor ver werking (samen met inheemsche producten) tot hoog-geklasseerde export-artikelen en daar heen zal ook de West-Europeesche handel zich moeten richten. En onze haven zal dus haar krachten moeten concentreeren op de verkrij ging van een zoo groot mogelijk aandeel in den 'import van grondstoffen en in den export en de zroductie hier ter plaatse van kwaliteits-arti- kelen. Met dit algemeen'beginsel voor oogen, bezag mr. Onnes verder de commercieele en industri eele functie van Rotterdam. Ten opzichte van beide bestaan weinig systematisch gerang schikte gegevens. Hij zal zich daarom voorna melijk moeten bepalen tot een verhandeling over de strategische positid van enkele takken van handel en zoo mogelijk export-industrie te Rotterdam tegenover haar concurrenten elders. Daarbij gaat hij niet uit van de bestaande be drijfstakken, doch van de hulpmiddelen, die deze bedrijfstakken ten dienste staan en die nieuwe bedrijven bij vestiging in onze stad zouden vindon. Hst domineerende belang van zee- en Rtjn- reedert) en den doorvoer, heeft den eigen han del en de industrie minder doen uitgroeien. Dit blijkt bijv. uit een beschouwing van het aantal door Rotterdammers (niet bankiers) bezette commissarisplaatsen ln handels- en industrieele ondernemingen, evenzeer als in cultuur-onder- nemingen. Wel ziet men een voortdurende uit wisseling van kapitaal en personen tusschen handels- en havenbedrijven en scheepvaart, als mede een band met de industrieën, die onmid dellijk met de haven in verhand staan. Uit Cen aard, der zaak is deze eenzijdige concentratie van belangen in de richting van scheepvaart en havenbedrijf te betr uren vooral in dezen crisistijd. Nader tredende in een beschouwing van den handel, wees spr. er op dat hier het gemis van systematisch gerangschikte gegevens niet zoo klemt. De branche zelf is omtrent haar in and outs veel beter en sneller georiënteerc dan de buitenstaander zou verwachten. Een markt en speciaal een markt in agrari sche producten wordt niet gemaakt met be hulp van statistische gegevens. Een markt groeit, en te sneller naarmate ze grooter vrij heid geniet zich te organiseeren. Zij groeit als exportmarkt daar waar op een centraal punt het productie-aanbod zich concentreert, als im- portmarkt, waar de consumptievraag naar een bepaalde markt wordt getrokken, b.v. de koi- fieexportmarkt te Santos, de consumptiemarkt te New York; Rotterdam consumptiemarkt voor mais, Buenos-Aires exportmarkt. Er zijn ook buiten de havensteden b.v. in Parijs, Eer lijn enz. belangrijke centra van handel ont staan, die direct naar alle havens laten ver laden. De oprichting van groote industrie concerns, versterkt deze tendenz. De afzet van industrieele producten gaat anders, deze vclgt den goedkoopsten transportweg, ten hoogste den weg over de haven, waar de exporteur is gevestigd. Na dan nog even te zijn teruggekomen op de economische functie van den handel, he sprak mr. Onnes de indirecte belangen van de havenstad bij den eigen handel. Hij wees er op, dat zonder handel geen gezond bankwezen be staanbaar is, dat er belangrijke inkomsten voor gemeente en gemeenschap uit voortvloeien en dat de opleidingsmogelijkheid en de uitwisse ling van personen tusschen handel en industrie, scheepvaart en havenbedrijven grooter worden. Bij de bespreking van de directe voordeelen voor de haven van den handel zeide spr. o.a., dat de oude spreuk: the trade follows the flag, in dezen tijd moet worden omgekeerd: tve Can follows the trade. In dit verband hesprak de heer Onnes o.a. den termijnhandel, waarna hij een analyse gaf van de tactische positie van den handel, van de markt tegenover de ho~fa- en nevenmarkten. De markten te Amsterdam en Rotterdam wilde hij als één beschouwen. AIc voorbeeld nam bij de Hamburgsche koffie- markt, die hij beschreef in haar groei tot 1914, in haar actie tegen naburige havenplaatsen waarvoor hij de gegevens vond in de dissertatie van Jacob Welsch. Om een dieper inzicht te krijgen in de machtspositie van diverss centre en de huidige verhoudingen is het noodig tc kennen de firma's en hun organisaties, hei bedrijfskapitaal en de wijze, waarop daarvan gebruik wordt gemaakt en de meest omstreden afzetgebieden. Dat diepere inzicht heeft h'i trachten te krijgen door het samenstellen vrn vragenlijsten. Aan de hand van die antwoorden daarop bezag hij dan nog eer.ige takken van groothandel. Hij nam daarvoor enkele typische voorbeelden van branches, die er in geslaagd zijn den directen import op te voeren, n.I. de Amerikaansche anpeien, de zuid-vruchten, ba nanen, rubber, Brazielkoffie, Cent raai-Ameri kaansche en andere dan Brazielkoffie, hulden granen. Aan het slot van dit deel van zijn rede plaatste spr. een aantal crltische opbouwende opmerkingen. Hij besprak de vraag, wat er ge daan kan worden om bestaande nog niet vol groeide markten uit te breiden en zoo mogelijk nieuwe te scheppen. Een grondig onderzoek van de gegevens hier en elders zal daarvoor allereerst noodig zijn. Voorts zocht spr. in de richting van den export, die ons stukgoedver- keer zou kunnen bevorderen. We zullen daar voor mccten trachten op te voeren den uitvoer handel in de overzeesche landen nog onmis bare fijnere producten, niet alleen van ce industrie, maar ook van landbouw en veeteelt: deze laatste deels naar minder ver verwijderde streken. Dat alles cischt allereerst een afzet organisatie. Spr. laschte hier een pleidooi in voor steun en medewerking te verleenen aan den gereorganiseerden economischen voorlich tingsdienst van het dep. van economische zaken en arbeid. Verwijzende naar wat Ham burg in deze richting doet, wat de gezamenlijke tetxiel-industrieelen doen, hoe in Amerika en Duitschland dit researchwerk wordt verricht, uitte hij de meening, dat een dergelijke dienst hier alleen gecentraliseerd reden van bestaan zou kunnen hebben. In dergelijk werk zou ook de indirecte handel kunnen worden betrokken, d.i. de handel in goederen, die niet voor invoer of uitvoer uit Nederland bestemd zijn. Bezwa ren en voordeelen daarvan somde spr. op, om dan uiteen te zetten, dat mogelijk ook op hei gebied van economische voorlichting zou zfln samen te werken met het buitenland Hoewel hij dit aanvankelijk niet voornemens was. heeft spreker zijn r:de besloten met een vluchtige bespreking van het directe en indi recte belang van industrieën voor een haven stad. Hij is van oordeel, dat men vestiging v:n industrieën niet met succes zal kunnen prepn- geeren vóór men heeft gezorgd alles in orde te hebben en het beter in orde te hebben dan een ander. DE NIEUWE CULTUUR. Een lezing van den heer K. Meyer. In de aula van het gymnasium Laan van Meerdervoort te 's Gravenhage heeft Kees Meyer Zondagochtend voor de Vereeniging De Nieuwe Gedachte over ,.De Tijd, dien wij bele ven en den weg, die vóór ons ligt" gesproken. Er was groote belangstelling. Een cultuur is een geestelijk gebeuren en niet het product van economische of politieke ontwikkeling. Een cultuur wil zeggen, dat de menschheid heeft een groot gemeenschappe lijk geestelijk bezit, waarop kunst, religie, levensverhouding enz. gebaseerd zijn. Europa had de Helleensche cultuur en de Christelijke cultuur der Middeleeuwen. In deze laatste cul tuur-periode hadden de menschen één gods dienstige gedachte, welke spr. uiteenzette. Aan de Middeleeuwen en hun naiviteit zijn we ont groeid, maar die ontgroeiing betee'.-.ende te vens de verbijzondering van het gemeenschap pelijke. In de Renaissance begon het al. De mensch wilde terug naar de vrijheid en blij heid van den klassieken mensch. De bouwkunst verloor haar oorspronkelijken stijl. De tijd had geen grooten algemeenen stijl meer, omdat er geen algemeene gedachte meer was. De ver bijzondering, het individualisme ging meer en meer hoogtij vieren. Kennis en wetenschap groeiden, verbluffend was de techniek, het wereldbeeld veranderde totaal, maar met dit alles ging de eenheidsband verloren en met dezen de schoonheid, de levensstijl. De con- currentiewereld ontstond, de wereld van me- chan.satie en rumoer, de wereld van pleizier waarin men zichzelf vergeten kan, een zee van ziellooze eindeloosheid. De were.d moest leiden tot den vreeselijken wereldoorlog. Spr. behandelde drie vragen: Is een nieuwe cultuur te wachten? Hoe zal deze zijn? Wan neer komt ze? Spr. beantwoordde de eerste vraag bevesti gend, omdat anders de ondergang der mensch- ceid zeker is. Het Leven regenereert altijd zichzelf en zal het ook nu weer doen. De be zinning is groeiende eiken dag. Wij kunnen aannemen, dat nu reeds de nieuwe Idee, die ens verlossen zal, werkt. Op de tweede vraag, hoe moeilijk ook. meent spr. te mogen antwoorden, dat de gemeen schappelijke bodem geen godsdienst.ge kan zijn. De nieuwe menschheid zal geen goden aanbidden, maar zich wenden tot de aarde en meer vol eerbied staan voor het Mysterie van het Leven, dat in elk mensch zijn grondelooze diepte openbaart. Men zal de wereld zien met een ander oog en er zal geen en geen z.nne- looze concurrentie meer zijn. De cultuur zal geen Gothische Kathedraal zijn, maar een epen vlakte met diepe luchten op den lente morgen, vol van levensblijheid. Wij maken toch zelf de wereld en als de bezinning er 13, zullen wij een schooner en gelukkiger wereid voortbrengen. Wanneer? Laatste en moeilijkste vraag. Nog is er diepe donkerheid. Voor de nieuwe cuituur er komen kan, zullen eerst onze poli tieke en economische inzichten totaal moeten veranderen. Mogelijk zal die Nieuwe Cultuur niet in het Westen worden geboren en zal het Westen moeten ondergaan. Maar er is reeds het Nooit meer oorlog-verlangen; nog nooit was dit verlangen zoo groot en bewust. De publieke opinie is de groote macht j zij kan groote dingen doen. Er is geen grooter macht in de wereld dan een gezamenlijk verlangen van menschen. Daarom moeten wij overal de komst der Nieuwe Gedachte bevorderen, want wij alleen kunnen haar met ons allen verwe zenlijken. („N.R.C.") KANTOOR-ARBEID. „Kantoorarbeid" is het nieuwe maandblad voor kantoorbedienden en adspirant-kantoor- bedienden, waarin opgencmen is de N. I. P. en snelschrijver, 31ste jaargang en waarvan wij het eerste nummer ontvingen. Het is een handig periodiekje van 16 pagina's met een afwisselenden en voor den kantoor bediende zeer zeker lezenswaardigen inhoud. Uit dien inhoud vermelden wij o.m.: U dreigt geen werkloosheid, Letters from England, tel en rekenmachines, de sociale economische Vak- hoogeschool, de spreek-schrijfmachine uitge vonden en voorts tal van praciisohe wenken en rnededesliiigen van het Centraal Bureau Insti tuut Pont over practijk-diploma's. DE FORENS. Nummer 2 van den 4eu jaargang van „De Forens", off. orgaan van den Alg. Bond van Forensen, brengt naast de gebruikelijke rubrie ken en bijdragen onder „Spoorwegen o.a. het volgende Waaróm de treinen in de richting Haarlem op het C.S. zoo dikwijls ver buiten de over kapping staan. Men stelde ons de vraag, of het wel noodig is, dat de treinen naar Haarlem, als ze op het C.S. te Amsterdam worden gereed gezet, zoo ver buiten de overkapping komen te staan, daar dit voor de reizigers, vooral als ze laat zijn, natuurlijk onaangenaam is. Dit is echter grootendeels het gevolg van de lengte der treinen. Steeds worden de treiner. naar Haarlem zoo dicht mogelijk by het midden van het station geplaatst, bij de tunneltrap dus, maar soms moet door een anderen stand van een wissel de trein iets meer naar buiten wor den gezet. Daarbij moet men niet vergeten, dat de afstand van de tunneltrap tot het einde van de overkapping circa 100 M. bedraagt en dat de lengte van een 6-7 wagentrein 150200 M. is, zoodat vrijwel steeds de trein een 100 M. buiten de overkapping komt te staan. Voorts is nog een artikel opgenomen ovei het nieuwe Sportfondsenhad te Haarlem. KINDERLEUGENTJES. Het is zeker wel een van de verdrietigste ervaringen, die jonge ouders opdoen, als zij bemerksn, dat hun kind gejokt heeft. Zooiets hadden zij toch wel het minst van alles gedacht, want, immers, hun kleine schat zag er bij dat eerste leugentje zoo „waar" uit, dat zij toch niet3 anders konden doen, dan hem onvoorwaardelijk geloovtn. Het kind heeft nog niet altijd leeren onder scheiden wat waar en onwaar is en daarbij komt, dat het vrij zeker is, dat de ouders hem bp zijn eerste „jokkentje" betrappen. De ontstelde ouders brengen deze kleine psychologische zonde zeer vaak in verband met eventueele erfelijkheid en gaan de moge lijkheid naar geërfde eigenschappen angstval lig na en zijn ook vol zorg over de verdorven heid van hun spruit, die zij toch met zooveel zorg hebben opgevoed. Hoewel men het eerste leugentje var> een kind nu juist niet zoo héél tragisch moet o.o- nemen, is het natuurlijk ook absoluut niet goed, het geheel over het hoofd te zien. Te streng optreden bij een dergelijke fout, die het kind vaak in het geheel niet als zoo danig beschouwt, kan de kinderziel onherstel baar wonden, terwijl een te gro te toegevend heid het jokke in de hand werkt. Het kind moet zich het verschil bewust :ee- ren worden tusschen droom en werkelijkhe'j. Op de ouders rust nu de plicht, de oorzaau waardoor dit eerste leugentje is ontstaan, na te gaan en heel vaak zullen zij dan tot de conclusie komen, dat deze in hun onmiddellijke omgeving ligt, waar de scherpe grens tusschen waarheid en leugen wel eens min of meer verdoezeld werd. Vaak ook 's het een gevolg van het voor den mal houden in de eerste kin derjaren, waarbij men het kind dan schertsen derwijze een of ander vertelde, wat niet waar was, gedeeltelijk ook is het doordat de rijke kinderfantasie voortbouwde op sprookjes, die hem verteld zijn en waarbij zekere figuren beloonend of bestraffend tegenover andere voorgesteld werden. Waar echter bij een moderne opvoeding de ouders zich van allerlei hulpmiddelen hebben onthouden, staat men vaak voor een raadsel. Heel vaak zal men bij een onderzoek naar de oorzaak van den leugen bemerken, dat de onwaarheid gezegd werd uit vrees voor straf of om te voorkomen, dat vader of moeder boos op het kind zouden zijn, ook wel uit net verlangen naar een belooning. In deze gevallen zullen de ouders zich tot taak moeten stellen, hun kind op het verkeer de te wijzen en hem afschuw van onwaarheid in te prenten. Vaak vergeten kinderen in hun spel een of ander feit of wel zij fantaseeren iets, zonder het zich in werkelijkheid bewust te zijn; andere kinderen leven zich zoo in hun gedachtenleventje t dat het in alle ernst door hen met de werkelijkheid in verband ge bracht wordt. Ik herinner mij een geval, dat een kind be trof, dat een onwaarheid vertelde, die door twee andere kinderen bevestigd werd, hetgeen de zaak voor de opvoeders, die overtuigd wa ren van het feit, dat hun meisje gejokt ha 1, nog moeilijker maakte. Toen het kind dan ook gestraft werd, snibde zij: „Ik heb het werke lijk niet gezegd, ik heb het alleen maar ge dacht!", waarop de moeder op gebiedenden toon antwoordde: „Je mag ook niet verkeerd en onaardig denken!" Het kind beloofde dit en ging zelfs zoo ver, dat zij het moeder dadelijk zou zeggen, als zij iets verkeerds gedacht had. Het kleine meisje nam haar belofte zeer ernstig op en vertelde iedere invallende ge dachte, die bij haar op kwam, daarbij angstig vragend of zij dit of dat ook niet mocht den ken; een dergelijke manier van opvoeden werkt er zeker niet toe mede het zelfstandig c'enken van kinderen te bevorderen. Wie veel met kinderen omgaat en hen daar door kan gadeslaan, weet, hoeveel er vaak m cie kinderziel omgaat en kan niet anders dan innig iret het kleine menschenklnd meevoelen en trac._i.en mede te werken om het mooie en reine, dat in hen sluimert, te ontwikkelen. Hiermede komen wij tot het slot onzer be schouwing. Even verkeerd als het over het hoofd zien of onderschatten van de beteekenis dezer leugentjes is, evenzeer is het af te keu ren. wanneer men tot het kind zegt: „Ik ge loof je niet meer" en men het kind door deze uitspraak indeelt onder de categorie van leu genaars, terwijl h(j in het volle bewustzijn zijner waarheidsliefde vaak onrechtmatig wordt veroordeeld, daar zijn verlegenheid hem ertoe brengt soms stamelend en daardoor ver keerd te antwoorden. Laten wij toch niet vergeten, dat het jonge kind niet alleen lichamelijk, maar ook gees telijk groeit en dat deze geestelijke groei wel licht nog een grooter wonder is, dan de licha melijke. Toegerust met een groote dosis ge duld en met groote liefde zullen ouders en op voeders de plicht hebben, te waken voor de belangen van de aan hun zorgen toevertrouw de kleinen, zullen zij liefde en geen angst moeten weten te kweeken en het kind daartoe met strenge, doch milde hand den weg der waarheid leeren bewandelen. Gjj ouders, gaat hen zelve voor met het voorbeeld der streng ste waarheidsliefde, geen leugentjes om best wil, hoedt U voor de minste oneerlijkheid, waardoor gij het recht hebt, den kinderen den gulden regel in te prenten: „Wees oprecht en trouw, m n kind, laat geen leugen uwen mond ontwijden!" KRISTAL. Wit kristal is op het oogenblik de groote mode. Vooral geslepen kristal. Alle mogelijke vazen en flacons van dik kristal versieren onze tafels en dressoirs, evenals kommen en schalen. Wie als familiebezit een antiek tafelstel van kristal bezit, van het onovertrefbaar-zuivere, artistiek-fraaie, Boheemsche kristal, haaste zich het nu voor den dag te brengen en er mede te pronken op het eerste, beste, diner. Wat staat inderdaad mooier dan een tafel vol flonkerend kristal, compötes, roomkommen druivenspoelers, bonbons- en fruitschalen, vla schotels, bloemvazen alles in denzelfden stijl en alles tintelend van dazelfde lichtspie- gelende facetten! Zijt ge zoo gelukkig van een voorvader nog een zwaren kristallen beker te bezitten, haai dien dan thans eens te voor schijn en bewonder den kunstig in vakken verdeelden voet, de ronde plaat voor het wapen en de eigenaardige wijze, waarop de krullen van de versiering elkander naloopen en niet, zooals men dat tegenwoordig zou doen, syme- trisch tegen elkander ingaan. De smaak voor kristal neemt zulke groo'e afmetingen aan, dat ik zoo juist hoorde, hoe een der groote modehuizen de knoopen voor de namiddag-robes en de tailleurs in grcot aantal zal doen vervaardigen van kristal. Groote en kleine knoopen, platte knoopen en vooral in zeer eenvoudige, niet geslepen soorten, of na maak Louis 14 bewerkte knoopen. Het effect zal stellig behalve nieuw ook zeer charmant zijn. MODE DITJES EN DATJES. De kanten kraag. Een Berthe kraag van écru-klcurige Ver.e- tiaansche kant staat zeer gekleed op een mid dagjapon, in het bijzonder op bruin fluweel, evenals dito kanten manchetten of wel een kleine kanten volant op ellebooghoogte, die de strakke lijn van een elleboogmouw breekt en onze herinnering terug voert naar lang ver vlogen tijden. GOudJeeren handschoenen. Bij officieele gelegenheden spelen hand schoenen bij het avondtoi'et een groote rol. Lange, witte handschoenen hebben afgedaan, en nu is men op de gedachte gekomen om sprookjesachtige goudleeren handschoenen te fabriceeren, waardoor arm en hand a!s het ware met een gouden huidje bedekt zijn! On willekeurig denkt men bij het zien dragen ven deze modegril aan Oostsrsehe danseressen, die echter slechts haar nagels vergulden. Shawls. Bij avond- en middagjaponnen worden veel shawls gedragen in effen tinten, zoowel als meer kleurige. Bij de eerste kiest men zijden mouseline, by de laatste crêpe de Chine of een mooie kwaliteit kunstzijde

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 4