TWEEDE BLAD KINDERVERHAAL Nieuwe avonturen van Piepneus en Bibbersnoet Breng uw vacantie in eigen land door. Brokjes Levenswijsheid. Een boek is een mensch Door G. Th. ROTMAN. PLAATSELIJK NIEUWS. SCHAAKRUBRIEK. Het is nog niet zoo lang geleden Det het zoo'n beetje mode scheen, Om je vacantie te genieten In 't buitenland. Dus ging j'er heen Gewapend met een grooten koffer, Hen pet, een puntstok en een pas Je werd voor vol niet aangekeken Wanneer je hier gebleven was! Wel was de treinreis soms vervelend Ben beetje al te lang van duur; Wel was door al die vreemde spijzen Je maag een beetje overstuur; Wel was je'moe als nooit te voren, En was je thuiskomst haast een feest.. Wat nood! Je kon nu laten hooren: Je was in 't buitenland geweest! De crisistijd maakt platte beurzen En thans zingt men een ander lied; Men komt opeens tot de erkenning: Ook Neerland is zoo leelijk niet! Om hier in vrijheid te vertoeven Is een verkwikking voor den geest; 'tStaat heel niet sjiek meer, om te snoeven; Ik ben in 't buitenland geweest! 'tls waar, men hoeft niet ver te zoeken Een ideaal vacaatie-oord, Want' in ons land is menig plekje Dat door zijn schoon het oog bekoort! Laat u niet leiden door vooroordeel Maar rust hier uit op uw gemak 'tHeeft 't niet te onderschatten voordeel; Je houdt je reisgeld in je zak! (Nadruk verboden) „Een krant, het is immers maar een me neer!", heeft een Franschman gezegd, en de we reld zegt het hem na om het gezag van de pers te klemeeren. Inderdaad is het af en toe nuttig, zich ervan rekenschap te geven, dat achter den jnajestueuzen meervoudsvorm, waarin ons lijf blad zijn oordeel uitspreekt over allerlei voor ons te moeilijke zaken, zich slechts een mensch, en een mensch gelijk wij, verschuilt. Wie achter de deftig gedrukte decreten, waar aan wij des ochtends aan het ontbijt en des avonds na 't eten onze dagelijksche wijsheid ontleenen, den schrijver ontwaart, bespeurt vaak niet anders dan een bescheiden, soms zelfs ver legen manneke, dat achter het instrument van de openbare meening een even nietig figuur maakt als de bleeke kanonnier achter zijn stuk geschut. Maar zonder de koelbloedigheid, handigheid en trefzekerheid van den artillerist zou het kanon even doelloos zijn als de krant zonder journalist. Het is de mensch, die de machine bedient en de mensch, die haar haar beteekenis verleent. Inmiddels blijft de auteur van een boek voor zijn lezers een even geheimzinnig wezen als de onzichtbare bedienaar van het geschut voor den vijand, die door zijn projectielen In verwarring wordt gebracht. Nauwelijks stelt men zich voor, wanneer men een boek leest, dat er ook zooiets als een schrijver bestaat. En toch, het boek is tenslotte niet anders dan de ziel van den schrijver. In het boek belichaamt hij zijn diepste gevoelens, zijn ernstigste gedach ten, zijn natuurlijkste neigingen. In het boek spreekt hij zich uit, onthult hij zijn wezen, is hij zichzelf. Wie den schrijver wil leeren kennen, kan hem alleen uit zijn boek leeren kennen. Een boek is een mensch. Een boek geeft den mensch zuiverder weer dan alle gedragingen van het diagelijksch leven. In zijn lichamelijk bestaan kan die mensch bedriegen en veinzen; doet hij zich anders voor dan hij is; kan hij zich verhul len achter het masker van leugen en zwijgzaam heid. Maai- in zijn boek uit hij zich en toont hij zijn wezen, het wezen dat ieder ander verbergt, open en bloot voor de heele gemeenschap. Daarom is de schrijver een kwetsbaar persoon. Men kan elkaar wijzen op eigenaardigheden en op gebreken, welke men onderling pleegt te ver bergen, maar welke hij in zijn geschriften ten toon stelt. Maar daarom is tevens de schrijver een bevoorrecht persoon. Want hij mag ook het mooie en fijngevoelige, dat ieder mensch in zijn inner lijk koestert, maar onder het pantser van de maatschappelijke conventie schroomvallig ver hult, ten toon spreiden en ermee pronken gelijk een bloem In de volle zon haar schitterendste kleuren doet schijnen. Een boek is een mensch. Wie zich in de innige betrekking tusschen den auteur en zijn arbeid verdiept, kan een boek niet anders dan met eerbiedige handen aanraken en met dee moedige oogen beschouwen. Wie zou niet sidde ren, als een levend menschenkind voor hem ligt; als hij de biecht hoort, welke slechts voor gewijde ooren bestemd is; als hij het geheim bloot ziet, dat achter zware gordijnen voor de menigte pleegt verborgen te worden gehouden! Hier ligt het voor me, het boek. Ik ken den auteur niet; tot voor enkele dagen had ik zijn naam zelfs nimmer gehoord. Maar deze mensch interesseert mij toevallig thans meer dan alle overige menschen. Ik heb er belang bij, te weten wie hij is en hoe hij zijn leven leeft. Hij is plotseling zeer nabij mijn bestaan gekomen. Maar buiten zijn boek heb ik geen enkele bron om iets omtrent hem te ontdekken. Nie mand, die mij kan zeggen, of hij oud is of jong; hoe hij er uit ziet en wat zijn manleren zijn. Hij kan een nobele persoonlijkheid zijn, maar hij kan ook een schurk wezen. Is hij een teergevoelige droomer of is hij een bruut, een idealist of een scepticus, een oprecht kunstenaar of een Stre ber? Wie zal het zeggen? Dit boek hier moet het me zeggen. Het is een roman, die over andere menschen handelt dan over hemzelf. Maar die andere menschen zijn schepsels van hem en uit het geschapene leert men den schepper kennen. Zijn figuur komt onder de romanfiguren niet voor, maar tusschen 33. Halverwege de straat was 'n open plek, 34. pas op, daar stond Toon op, sloeg hei waar een huls gebouwd moest worden. Daar st0f van z'n knieën en wou z'n hoed opzetten, zat de oude opperman Toon 'n beetje ui/ le nu was de brave man toevallig doodsbenauwa rusten; z'n hoed lag naast hem. „Er in!" voor muizen, en zoo gauw werd hij ons mei piepte ik buiten adem, en wip, wip, sprongen gewaar, of hij wierp ft! z'n heelen hoed met We in den hoed. Fik, die al 'n aardig eind ons er ln zoo maar over de heining! achtergebleven was, had niet gezien waar we gebleven waren en holde voorbij. 35. Aan den anderen kant van de schutting zat, in den tuin, Christien,, de dienstbode van de familie Knakworst. Inplaats van de boonen af te halen, zooals haar opgedragen was, zal ze de krant te lezen. Met wijd opengespalkte oogen en open mond las ze juist het bericht van een bankoverval met revolvers en ma- ohinegewerenbrrr! 36. Bom! Daar viel de hoed, waarin we zaten, op haar krant. „Help! Help!" schreeuw de Christien, terwijl ze wanhopig met haar armen om zich heen sloeg. Toen nam ze, met 'n gezicht vol afschuw, den hoed op en gooiae hem een, twee, drie in de beek, die achter den tuin liep. de regels staat hij en in de regels zijn zijn hand en zijn hart te bespeuren. Geheimzinnig wonder, dit boek dat een mensch is! Meestal leest men een schrijver om het boek, dat hij heeft gemaakt, maar thans lees ik het boek, dat den schrijver voor mij uit het Niet moet formeeren. H. G. CANNEGIETER DE HEER A. J. DE WAAL MALEFIJT TREEDT AF ALS RAADSLID. Naar wij vernemen heeft de heer A. J. de Waal Malefijt ontslag genomen als lid van den Gemeenteraad. De oorzaak van zijn heengaan is gelegen in zijn gezondheidstoestand. Met den heer De Waal Malefijt verliest de Bloe- mendaalsche Gemeenteraad zijn Nestor. Vier entwintig jaar lang is de heer De Waal Malefijt lid van den Raad geweest, waarvan meer dan tien jaar als wethoudei, in welke periode de oorlog viel, waardoor hij ruimschoots zijn deel heeft ge had van het veelomvattende werk, dat de mobili satie veroorzaakte. De heer Malefijt heeft als wethouder belang rijke werken voorbereid en tot uitvoering helpen brengen. Hier denken wij in de eerste plaats aan den Zeeweg de schitterende verbinding van ons dorp met de zee. Toen de wereldoorlog nog maar kort woedde vroeg als in onze dagen het werkloozen- vraagstuk ook in deze gemeente de voortdurende zorg van het Gemeentebestuur. Welk een schitte rende oplossing daarvoor in Bloemendaal werd gevonden in het aanleggen van den Zeeweg is be kend. Tot de werken, die voorts onoer zijn wethou derschap tot stand kwamen behooren genoemd te worden het Wilhelminaduin en het Ooster- duinpark en als we hierboven den mobilisatie tijd in herinnering brachten denken we als van zelf aan de distributie die voor Bloemendaal ook onder wethouder Malefijt ressorteerde. Van 1 September 1908 (nadat hij op 30 April van dat jaar tot lid van 'den Raad was benoemd.) tot 4 September 1923 heeft hij deel uitgemaakt van het College van B. en W. Een staat van dienst dus als Wethouder van vijftien jaar. Als raadslid genoot de heer Malefijt steeds al- lerwege vriendschap en achting. Hij pleegt niet dikwijls het woord te vragen, doch wanneer hij zich in de discussie mengt weet hij zich verze kerd van een aandachtig gehoor, dat steeds gaarne zijn voordeel doet met de ervaring van iemand, die Bloemendaal en zijn geschiedenis als weinig anderen kent. De gemeente, zoowel als de Ge meenteraad zijn den heer Maleiijt in veel verplicht. De heer De Waal Malefijt zal worden opge volgd door den heer P. E. van Riessen. Naar wij vernamen zal deze in zijn benoeming bewilligen. WERKLOOZEN-STEUN. Zooals beslaten in de voorafgaande huishou delijke vergadering in helt gebouw ,.De Toorts", hield de BI. daalsche Afd. der S.D.A.P. Maan dagavond een openbare vergadering met de werkloozen in ,,'t Hemeltje" te Bloemendaal. Leider der bijeenkomst was ons raadslid de heer W. Noorman, die begon met als doel der bijeenkomst aan te geven, een bespreking van de bekerde voorstellen van B. en W. inzake loonsverlaging der tewerkgestelden, voorstel len, die volgens hem slecht waren; na er op aangedrongen te hebben, de debatten zuiver tot het onderwerp te doen bepalen, gaf hij het woord aan zijn mede-Raadslid, de heer G. Schulz. Deze zegt te willen spreken over de zorg voor de werkloozen onzer gemeente. Er is inderdaad voor hen een zeer zorgwekkende toestand ingetreden, want de voorgestelde loonsverlaging bedraagt niet minder dan acht gulden per week; zulks kan niet en met groote verontwaardiging heeft spreker dan ook hier van kennis genomen. Gedurende ca. 5 jaar werd er onder de huidige regeling betaald aan gehuwden f 26.en aan ongehuwden f 18 per week; aanvankelijk werd er om de week ge werkt. Later, toen de werkloosheid langere perioden aannam, was dit laatste niet meer doenlijk en werd door onzen aandrang door wethouder Laan besloten alleen voortdurend aan het werk te houden. Waar hier overigens bij particulieren geen werk te vinden was, verdween ook de prikkel bij dezen te zoeken. Laan liet toen de wegen aanleggen, resp. ver beteren; dit geschiedde in vlug tempo en tegen lagen prijs, n.l. tegen f 1.80 per vierkante Meter. Hoe billijk die prijs ook mocht zijn, de menschen waren hiermede geholpen. Waarom, vraagt spreker nu, moeten de loonen omlaag? De motieven, die hiervoor aangegeven worden, zooals de algemeene toestand in het bedrijfs leven, geleden verliezen, loonsverlaging bij het Rijk, de brief der bloembollenpatroons en ein delijk de druk der overheid, acht hij ten eenen- male onsteekhoudend, en hij geeft de gronden aan waarop zijn veroordeeling berust. Men mag Bloemendaal niet vergelijken met ge meenten, die in veel ongunstiger toestand ver- keeren. Het is immers een feit, dat de inkom sten met een ton de raming te boven gingen. In vergelijking met andere gemeenten zijn hier weinig werkloozen; men heeft steeds stelsel matig de arbeiders uit de gemeente geweerd, terwijl de lage belasting de rijken aantrok, die elders hun geld verdiend hadden. Rekening hou dend met de draagkracht der gemeente, be staat hier de mogelijkheid de tewerkgestelden, van wien men zelfs bij wegenaanleg geprofi teerd heeft, een behoorlijk loon te betalen. Het gaat daarbij niet aan, in vergelijkingen te tre den met de loonen van het bloembollenbedrijf, waarin de arbeiders het slechtst georgani seerd en het slechtst betaald zijn. De te werkgestelden doen heel ander werk dan de arbeiders in het bloembollenbedrijf, zoodat men him loon daarbij niet vergelijken mag. Nu het kardinale punt; een loon van f 26 acht spreker wel het minimum van bestaansmoge lijkheid, al heeft hij ook den Raad een begroo ting overgelegd van f 22.35, want daar waren vele dingen nog bij uitgeschakeld. Men heeft niets tegen deze cijfers weten in te brengen; alleen de heer Hogenbirk maakte de opmerking: „elders komt men er toch ook van." Van iemand, die altijd zoo hoog opgeeft van de waarde van het gezin, had spreker dit zeker niet verwacht. Hij vraagt zich af, waar de heeren den euvelen moed vandaan halen; men drijft de menschen naar de revolutie, doch •wfl willen niet dienen voor schietschijf voor de burgerwacht, voor welk orgaan Bloemen daal nog altijd subsidie betaalt en dat door Jhr. den Tex wordt aanbevolen. Met betrek king tot het argument: dwang uit den Haag, Hierboven geven wij het portret van den heer Jhr. G. C. Quarles van Ufford, die in de vacature-S. de Clercq tot lid van den Raad be noemd is en in de Raadszitting van Woensdag j.l. werd geïnstalleerd. In den heer Quarles van Ufford is de Ge meenteraad een lid van groote verdienste rijker geworden, wiens ervaring zoowel hier te lande als in Ned. Oost-Indië, waar de naam Quarles van Ufford Immers steeds met Sabang in een adem genoemd zal worden, de gemeente ten profijte zal strekken. kon hij meedeelen, dat een lid van Gedepu teerde Staten, bij wien geinformeerd was, verklaard heeft, hier niets van te weten. Het voorstel van den heer Noorman tot een per soonlijk onderzoek in Den Haag, vonden nóch de wethouder, nóch de Burgemeester noodig, blijkbaar uit vrees, dat men daar deze maat regel niet noodig zou vinden. Al deze argu menten missen voor spreker alle waarde. Hij verzekerde a.s. Woensdag in den Raad zich ten scherpste tegen de voorstellen te' zullen ver zetten, want lagere loonen beteekenen armoede. Na een opwekking aan de werkloozen, zich aan te sluiten tot een machtige organisatie en na eenig debat, werd de volgende motie aan genomen Motie. De Openbare Vergadering door de Afd. van de S. D. A. P., met de werkloozen uit de Ge meente Bloemendaal op Maandag 6 Juni 1932, bezocht door ongeveer 100 personen; gehoord de motieven, welke er b(j het ge meentebestuur toe geleid hebben een verslech tering voor te stellen voor de loonen der te werkgestelden in Bloemendaal; gezien den financieelen toestand der Ge meente Bloemendaal, welke een dergelijke loonsverlaging niet wettigt; gezien mede het feit, dat de loonen der te werkgestelden zeker niet uitgaan boven die van arbeiders in gelijksoortige bedrijven, ook in het particulier bedrijf; protesteert ten sterkste tegen deze voorge stelde verlaging der loonen, waardoor het levenspeil der 'minst draagkrachtigen, die door deze loonsverlaging worden getroffen ernstig wordt geschaad; dringt er ten sterkste bij den Raad op aan, dezen aanslag op de loonen af te wijzen; besluit deze motie tier ketenie te' brengen vah den Raad der Gemeente Bloemendaal. UIT DE GRAAFSCHAP ZUTPHEN. DE KINDERKAMER VAN HET KONIJN. Hoewel 't zomer is, doemen hier dagelijks grauwe regenwolken uit het noordwesten op en werpen killen regen neer. In de druipende boomkronen huilt de wind en schudt ze met brutale kracht door elkaar, dat de water druppels her- en derwaarts stuiven. Een nacht vol schaduwen door de snel over drijvende regenwolken. Alleen Reintje is op de been. Af en toe blijft hij staan om zich het regenwater uit den moeien pels te schudden. Daal spitst hij plotseling den fijnen snuit, om hoog in den wind. Uit de boschweide komt een zachte bries; die voert een liefelijke geur mee, een wildgeur, die een hongerige vossemaag zeer welkom is. Weer steekt hij den snuit in den wind; dan sluipt hij onhoorbaar door het struweel naar de plek, waar hij konijn ver moedt. Maar dezen keer is hij te laat. Even voor den sprong was 't konijn al weg. Nazetten, dat weet hij bij ondervinding, zou vergeefsche moeite zijn. Voor hij 't kon bereiken, zou het allang in de „wrange" veilig zijn. Daarom de vos 'S een optimist draaft hij gemoede lijk verder. Elf slagen op den toren van 't kasteel Bergh. „Oeoeantwoordt de groote boschuil, die vijf hongerige jongen heeft. De regen haalt haar een streep door de rekening. Nog een geluid. Hoor! Er wordt geklopt. 't Is een konijntje, dat van den kant komt tegenovergesteld aan dien, waarin het eerste konijn verdwenen is. Het strekt zich en klopt met de achterloopers, nog eenHet schijnt de zaak niet te vertrouwen. Reintje is hier geweest: de lucht is vol van hem; ook heeft hij een visite-kaartje afgegeven, de deugniet! Even verdwijnt 't konijn in 't nachtelijk duis ter, komt terug en huppelt tweemaal om de plek heen waar haar kindertjes veilig gebor gen onder den grond slapen en droomen. Zal ze 't wagen haar moederplichten te ver vullen? Vlug aan t' werk! Ze krabt den grond open en ziedaar, de opening van een pijp komt voor den dag van ongeveer een halven meter lengte. Ze verdwijnt er in om een tweede deur van mos en ruigte behoedzaam op zij te schui ven, en vindt daarachter de kinderschare, die den heelen langen dag op een zacht bedje van wol en mos, op moeder wachtend, heeft door gebracht. Elk van de kleinen dringt haar voren, naar de moederborst, om met volle teugen het levenssap in te zuigen. Als de kindertjes verzadigd zijn, worden ze weer zacht gebed, met wol toegestopt. Dan verlaat de moer voorzichtig de slaapkamer, Bluit de voordeur, komt uit de pijp te voor schijn, krabt den ingang weer toe met aarde en stampt die met de loopers plat. Dan huppelt ze de struiken in om haar da gelijksche woonwrange op te zoeken. In 't noordoosten begint de dag te lichten. Reintje keert van zijn strooptocht langs de schuren en kippenhokken van Zeddam terug naar Malpertuis. Weer komt hij langs de plek, Oplossingen, bijdragen enz. te zenden aait den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. PROBLEEM NO. 347. Pentti Sola (Helsinki, Finland Mat in drie zetten. Stand der stukken Wit; Kd3, Dal, Pc4, a2, e4. Zwart: Ka4, b4, c5, e7. DE VROUW EN HET DAMSPEL. (Vervolg.) In Engeland overwonnen in verschillende tournooien afwisselend Mevr. Stevenson (Londen) en Mevr. Price (Londen), die, ge volgd door Mevr. Michell (Kingston Hill, Surrey) en Mevr. Holloway ongetwijfeld tot de beste speelsters van Engeland behooren. Niettegenstaande dien bemoedigenden op bloei, was echter tot nu toe geen speelster opgetreden, die werkelijke internationale meestersterkte had bezeten. Totdat in 1924 Mej. Vera Mentschik op 18-jarigen leef tijd de schaakarena betrad. Geboren uit Tsjechische ouders te Moskou, door de Russi sche revolutie naar Engeland uitgeweken, in de schaakclub te Hastings onder leiding van den Hongaarschen grootmeester Maroczy in het positiespel bekwaamd, versloeg zij weldra al hare mededingsters in Engeland en kon zij 't reeds in 1927 wagen, zich in kleine meester- tournooien met Engeische en buitenlandsche meesters te meten. Hare successen waren zeer opvallend, b.v. won zij van Yates, Thomas, Colle, Michell, Winter, enz. Haar grootste succes boekte zij in het tournooi te Ramsgate (1929). Daar maakte zij tegen zeven goede Engeische meesters, zooals Thomas en Yates, uit 7 partijen niet minder dan vijf punten. De overwinnaar in dat tournooi, Capablanca, had slecht punt meer. Rubinstein bereikte even eens vijf, Maroczy slechts 4 yz punt. In stijl, opbouw en afwikkeling harer par tijen bewees zij volle meestersterkte te bezit ten. Desondanks werd hare deelneming aan een zeer groot meestertournooi (in 1929) met 22 meesters, namelijk dat te Karlsbad, een échec. Hoewel zij dapper tot het einde volhield, meest zij met drie punten in de laatste plaats genoegen nemen. Eenige sensatie verwekte haar mooie overwinning op den vijfden prijs- winner Prof. A. Becker (Weenen); ook tegen Spielmann en Dr. Euwe had zij overigens op winst gestaan. In December 1931 heeft de vrou welijke wereldkampioen in het Kersttournooi te Hastings, waarin Dr. Euwe den eersten prijs won vóór Capablanca, onze kampioen werkelijk overwonnen. (Slot volgt.) OPLOSSING PROBLEEM No. 343. Mr. A. J. C. E. van Heycop ten Ham, (1857—1925). Stand der stukken; Wit: Kgl, Dh7, Pb8, Pc6, b2, f6. Zwart; Kd5, Tb4, Lel, Lc4, b5, d3, d4, d6, e3, e6, h6, 1. Dh7g8, enz. Goede oplossingen onvangen van: H. W. v. Dort en J. A. Schiering, beiden te Haarlem. waar hij een mislukte poging deed om een ko nijn te verschalken. Het had er zoo heerlijk ge roken naar wild. Verwonderlijk, de lucht hangt er nog vol van. Diep snuift hij ze in. Maar de slimmert vermoedt niet, dat nauwelijks een voet onder de plek waar hij staat te mijme ren, jong leven in zoete sluimering verzonken ligt. Daarom draaft hij verder. Een zonnemorgen lokt een Berghschen boer na zooveel regendagen naar buiten, om te zien, of hij de hooiïng zal kunnen beginnen. Hier een molshoop, daar weer een. „Be roerd goed, die weulen", zegt hij, vergetend, dat ze hem negen van de tien jaar voor een emelten-plaag behoeden. Met zijn „hak" trekt hij den molshoop uit elkaar. „En hier bunt die blaksemse kniene weer an 'e gank ewest." Met de hak slecht hij het aardhoopje van het moerkonijn boven den in gang van de kinderkamer. En evenmin als de vos gist hij lets van het onderaardsche leven, dat zijn gebrek aan begrijpen over een paar maanden beloonen zal met een aanval op zijn kool. Op den Montferland. K. ZWART. WAT NIET IEDEREEN WEET. Een merkwaardige wedstrijd vindt op het oogenblik plaats tusschen twee mannen, die in de gevangenis zitten. De een is opgesloten in een Duitsche, de andere in een Fransehe ge vangenis. De Franschman heeft op den rug van een postzegel 3000 letters geschreven, waarna de Duitscher beweerde minstens het dubbele te kunnen presteeren. Eer de Fransch man het echter zoover had gebracht, was de Duitscher al aan het werk getogen en had op den rug van een postzegel niet minder dan 7845 met den miscroscoop duidelijk leesbare letters geschreven. Het schijnt, dat Suriname door een zondvloed bezocht wordt. Het stortregent er tegenwoor dig dag en nacht. In den nacht van 2425 April was de regenval iets angstigs om aan te hooren. Er was dien nacht 84 m.M. regen gevallen, dat is ongeveer een achtste van de hoeveelheid regen, die in ons „land van mist en regen" in een heel jaar valt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 3