KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR AMERIKA. Wereld-spaardag. Brokjes Levenswijsheid. Overtollige menschen. Jachtvermaak. Het zelfbedrog van protectie. aardig jurkje voor meisjes van 812 jaar. wandeljapon. SCH AAKRUBRIEK. J 31 OCTOBER. Ha, de laatste van October Is als „spaardag" Ingesteld. Dan doen wij bijzonder sober, En we sparen hoopen geld! Ook al is de boel weer duurder, Kijk vooral dien dag niet zuurder.' „Spaarzaam wezen" is 't parool. Wat een apekool! Sparen doet aan welvaart winnen, Hebben wij ais kind geleerd. Maar in vele huisgezinnen Is de spaarduit opgeteerd. Ook al was j'een ijv'rig spaarder, Alle lasten worden zwaarder, En het helpt je heusch geen cent, Of je zuinig bent! 't Is bij menigeen op heden Met den spaarpot slecht gesteld! 'k Dacht ook wel eens in 't verleden Aan een kous, gevuld met geld. 'k Heb 'm nog maar lieve zieltje, Slechts een vuistgroot gat in 't hieltje Is na jaren 't eenigst', wat d'Oude kous bevat! „Sparen voor den dag van morgen" Is de raad van wijze liên. „Sparen doet je zonder zorgen In een duist're toekomst zien". Ja, die deugd wordt hoog geprezen, Maar je mag al dankbaar wezen Als je d'eindjes, hoe het loopt, Aan elkander knoopt! (nadruk verboden) Onze wereld wemelt van overtollige menschen. Nog steeds woedt de werkloosheid voort en on barmhartig doet zij de tallooze sollicitanten hun overbodigheid voelen. Het is een ellendige erva ring, den kost niet te kunnen verdienen en van anderen geldelijk afhankelijk te zijn. Moeilijker nog is te verduren, dat men zijn natuurlijke ga ven ongebruikt moet laten en geen profijt kan trekken van een vaak langdurige en kostbare opleiding. Onverdraaglijk is het leegloopen, het dag-in dag-uit met zijn tijd geen raad weten, het vruchtelooze zoeken en rondslenteren. Maar dit alles is niets, vergeleken bij het onteerend besef, overtollig te zijn. Het besef van overtolligheia drukt den mensch in het stof temeer. Het doet hem twijfelen aan zijn recht van bestaan. Het vernietigt de kern van zijn leven, want wat blijft er over, als het gevoel van eigenwaarde ontbreekt? Zelden is er een tijd geweest, welke in zoo sterke en algemeene mate de gruwelijke les heeft geleerd dat niemand onmisbaar is. Men kan het buiten u stellen. De aarde draait door, ook wan neer gij niet meer meedraait; het arbeidsproces gaat zijn gang; de menschengemeenschap verliest zich in onderlinge verwikkelingen en nergens bemerkt men uwe afwezigheid. Niemand heeft u noodig, niemand vraagt u, niemand aoet een beroep op uw bijstand. Ook zonder u speelt men 't wonderwel klaar. Dit geldt niet uitsluitend den werklooze; dit gelat ons allemaal; dit geldt zelfs de gewichtig ste persoonlijkheid, bij wiens dood de kranten schrijven, dat hij een onvervulbare leegte achter laat. Een leegte, het lijkt er wat op! Het is slechts een frase, een van de tallooze gemeenplaatsen waarmee wij elkander plegen te paaien. In ons hart- weten we heel wel, dat een dergelijke leegte nooit of nimmer bestaat. Een ander neemt ae plaats van den onmisbare in en de zaak mar cheert even goed als voorheen. Als het er op aankomt, zijn wij allemaal overtollig. Het is in de wereldgeschiedenis nog nooit voorgekomen, dat er een kink in den kabel kwam door de ziekte of het overlijden van een bepaald persoon. Duizenden zijn in staat zelfs de gewichtigste functionnaris onmiddelijk te vervangen. Een van de oudste heldendichten der mensch- heid, de Ilias van Homerus, bevat het relaas van den Trojaanschon oorlog, waarin Achilleus de dapperste, snelste en schoonste onder de aan voerders was. Wanneer een zijner vrienden hem onheusch behandelt, sluit Achilleus zich op in zijn tent en weigert verder aan het krijgsbedrijf deel te nemen. Nu denkt men zeker, dat het verhaal uit is, want hoe zal Homerus verder kunnen vertellen, nu hij deze hoofdfiguur uit zijn heldendicht mist? Wat zal drj Trojaansche oorlog zijn zonder Achilleus? Zoo heeft vermoedelijk de held zelf er ook over gedacht, toen hij uit wrok zich aan de we reld onttrok. Maar zelfs de groote Achilleus moest bemerken, dat niemand onmisbaar is. Homerus vertelt kalm door en het krijgsbedrijf gaat onafgebroken zijn gang. De krijgers ver geten hun mokkenden medestrijdier en andere helden treden op den voorgrond, terwijl Achil leus opgesloten zit In zijn tent. Achilleus was geen werklooze, geen nummer bit duizend sollicitanten, maar de beroemdste cn grootste der Grieksche helden. En toch was hij tenslotte ook maar een overtollig mensch. Zoodra een verschijnsel algemeen blijkt, ver liest het zijn pijnlijk karakter. Overtolligheid is geen gebrek, dat men zich persoonlijk hoeft aan te trekken. Het behoort tot de algemeene orde der dingen. Wij zijn allemaal overtollig. Maar overtolligheid is ook alweer een betrek kelijk begrip. Tijdelijk en op een bepaald oogen- blik lijken wij onvervangbaar. Zoo al niet in het arbeidsproces, dan toch- in ons gezin of in den kring onzer kameraden. Op zijn minst bestaat er op den heelen aardbol toch: meestal wel één mensch, die ons missen zou. En zélfs wanneer wij meenen, dat niemand iets om ons geeft, wie maakt dan uit, of wij in het ingewikkelde samenstel van het heelal toch niet een noodzakelijke functie vervullen? De betrekkingen tusschen menschen en dingen, de onderlinge invloed en de wederzijdsche uit werking van het ééne levensverschijnsel op het andere, het zijn onnaspeurlijkheden, waarin wij ons niet kunnen verdiepen. Het besef van onmisbaarheid heeft evenveel recht als het besef overtollig te zijn. In een ge zonden geest zullen beide gevoelens elkander in evenwicht hoeden. H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) Ditmaal ga ik mijn lezers opschrikken met een geweldige ketterij. Ik wil den lof van de jacht zingen. Men behoort tegenwoordig te zeggen, dat de jacht een ongeloorloofd ver maak is. Alle fatsoenlijke menschen zeggen het. Maar ik neem de uitspraak voor mijn reke ning: de jacht is een volkomen geoorloofd ver maak. Sterker nog: wie de menschheid de jacht zou ontnemen, zou haar van haar levens motor berooven. Zonder de jacht geen geluk, geen gezondheid, geen bestaansmogelijkheid. Wacht even, trawanten van Sint Hubertus, die mij bij voorbaat al toejuicht, nu gij meent, bij uw bloedige expedities op mijn instemming te kunnen rekenen. Er zijn verschillende soor ten van jagen en ik verbeeld mij, dat een mensch, die de moderne cultuur in zich heeft opgenomen, een waardiger wijze kan vinden om zijn natuurlijk instinct bot te vieren dan door het dooden van zijn weeriooze medeschepselen, de dieren. Niet alles, wat de barbaren uit den oertijd bevrediging schonk, mogen wij meer als veroorloofd beschouwen. Ei- bestaat nu een maal een historische ontwikkeling en een ge leidelijke levensveredeling. Bovendien waren die barbaren verontschuldigd door den lichamelij ken nood. Zij leefden, zooals het in onze school boekjes heet, immers van jacht en vischvangst! Maar onze Hubertussep. jagen louter voor hun pleizier. En tot hen komt nog altijd weder de vraag, welke in het gedicht van Matthias Claudius twee eeuwen geleden het ten doode toe afge martelde hert met zijn brekend oog tot den vorst richtte: „Hoe kan uw genade het over zijn hart krijgen, een arm dier, dat zich met gras en kruiden voedt, te jagen?" Maar dit misbruik veroordeelt de jacht niet De jacht op zichzelf blijft levensnoodzaak, ook al heeft zij een zachter en menschelijker vorm aangenomen dan in den oertijd. Wij jagen op andere doeleinden en op andere wijzen, maar wij jagen nog immer! Wat is het, dat aan de jacht haar bekoring schenkt? Het is het avontuurlijke, het moei lijke en het onverzettelijke. En dit zoeken wij nog op allerlei gebied. Men kan op verschillende doeleinden jagen. Men heeft geldjagers, baantjesjagers, zelfs vrouwenjagers. Maar daarnaast jagen er ook velen naar minder zelfzuchtige doeleinden. Welke idealen jaagt men alzoo niet na! We reldvrede, maatschappelijke hervorming, het geluk der gemeenschap. Maar het wezen van de jacht blijft hetzelfde, hetzij men op grof dan wel op edel wild schiet. In al hun uiteenloopende gestalten volgen onze jagers een gemeenschappelijk instinct. De sportman jaagt op records, de journalist op kopy, de koopman op orders, de propagandist op leden en handteekeningen. Maar allen be vredigen op hun verschillend jachtterrein de zelfde algemeene menschelijke oerdrift. Allen zoeken het avontuur. Allen trekken er op uit met dezelfde spanning vervuld. Zooals in het schoolversje: Als 't begint te dagen Gaan door bosch en hei Onze jagers jagen, Boog en pijl op zij! Allen begeven zich in de onzekerheid. De buit ligt niet voor hun klaar, hier of daar, netjes verpakt en met een adreskaart voor zien. De buit is beweeglijk. Onze avonturiers moeten speuren, of ze een spoor van wild er gens ontdekken. En als ze hun prooi hebben ontdekt, hebben ze nog niets. Want die prooi blijft niet staan om hen af te wachten. Ze moeten haar besluipen, behoedzaam haar nader treden en als ze haar verschalkt hebben, dan moeten ze er nog om vechten, met list of ge weld. In de verrassing, maar ook in de moeilijkheid ligt het opwindende van de jacht. Duizender lei bezwaren zijn te overwinnen, duizenderlei weerstanden uit den weg te ruimen. En in elk nieuw geval moet de jager volgens een nieuwe methode te werk gaan. De jacht doet een beroep op alle hoedanig heden van lichaam en geest. Behendigheid, le nigheid, kracht, vastheid van hand en ge oefendheid van oog, kalmte, overleg, geduld, moed, voortvarendheider is geen doeltref fender oefenschool voor heel het menschelijk organisme dan 't jachtterrein. In de onverzettelijkheid van den jager ligt tenslotte ook de bekoring van zijn liefhebberij. De jager geeft het nooit op. Op jacht kan men niet moedeloos zijn. Hoe menigvuldiger de be zwaren, te hooger stijgt het genot. Onafgebro ken houdt de jager zijn prooi in het oog. Geen slooten of struiken, geen bordjes met „ver boden toegang" houden hem tegen. De jager is de bezetene, de door één hartstocht bezielde, de door één doelwit betooverde. Hij schiet niet, als die dolleman uit het liedje, „op ieder ding, dat hij van ver maar ziet", maar uitsluitend op datgene, wat hem een gansch menschenbe- staan vol oplettendheid, moeite en opoffering waard is. En geeft niet eerst zulk een alles op- eischende bestemming aan het leven zijn be- fpolrpriit; H. G. CANNEGIETER De beurs als barometer. Het lijdt geen twijfel, dat de internationale balans van voor- en nadeelen van bescherming thans wel kan worden opgemaakt. Dat deze rekening een allerdroevigst beeld oplevert, be hoeft nauwelijks te worden betoogd. Engeland, dat zijn vroegeren vrijhandelsgeest heeft ver loochend voor kortstondig gewin, dat bescher ming van de binnenlandsche markt het land bracht, beleeft op het oogenhlik zeer zorgelijke tijden. De werkloosheid neemt er gestadig toe, terwijl de export gaandeweg afneemt. Met allerlei struisvogelpolitiek tracht men de waar heid te verbloemen. In Duitschland kan men blijkbaar veel openlijker met de waarheid voor den dag komen, omdat de Duitseher nu eenmaal geneigd is om de schuld van 'n mislukten maatregel op 't buitenland af te wentelen. Zoo geven bijv. tal van bladen welis waar onomwonden toe, dat de boterrechten een groteske mislukking zijn geworden, maar alleen als gevolg van de starre regeling der Dit jurkje kan men voor gekleed maken van effen fluweel met een kanten kraagje en voor dagelljksch gebruik van geribd fluweel met een kraagje van effen créme- of écrukleurige zijde, desgewenscht met een smal gehaakt randje er langs en een strikje van smalle biesjes der lichte zijde, waarvan ook de manchetten en de cein tuur zijn gemaakt. In het rokje zijn klokkende go dets ingezet, wat bijzon der vlot staat Patronen verkrijgbaar voor meis jes van 8—il2 jaar voor 50 cent. „i D 810 Deze fluweelen wan deljapon met een kraag van lichte zijde of het zoo moderne peau d'ange, die op den rug een kleine punt vormt, is voor iedere vrouw, die gaarne eens een bijzonder mooie japon •wil hebben, zeer aan te bevelen. Door het over elkaar slaande model is zij ook bijzonder praktisch voor a.». moeders. Zij behoe ven slechts de drie knoo- pen der sluiting te verzet ten, evenals den druk knoop, die aan de binnen zijde tegen den rok is ge zet om openwaaien te voorkomen. Zoo noodig moet er dan tevens tus schen de revers een vest je worden aangebracht, dat op de onderjurk wordt vastgespeld. Mo dellen verkrijgbaar tot en met maat 52, voor 58 cent. D 811 door G. Tb. ROTMAN. 21. Maar toen hun oogen wat aan de duis-| 22. „Ik zit hier al tien dagen", zei hij, „maar ternis gewend waren, keken ze verrast- op. Vlak gelukkig heb ik mondvoorraad bij me!" Inder- naast hen lag in den walvischbek 'n roeibootje, daad was hij van alles voorzien, zelfs van een een meneer bevattende, die zich voorstelde als spiritustoestel om thee te zetten. Het duurde professor Knalgas. Hij vertelde, dat hij schip- niet lang, of het heele gezelschap zat gezellig breuk geleden had en met zijn sloep hier te land te „pichmeken", en de kapitein klonk met den gekomen was. professor op aller welzijn. 23. Maar o jongens, wat gebeurde er nu op eens? Groote golven sloegen den walvis hbek bin nen, het water steeg onrustbarend en even later zaten ze met hun hoofd tegen het verhemelte van den walvisch geklemdDe - walvisch was blijkbaar ondergedoken en had daarbii massa's water binnengekregen, 24. Even later stak hij z'n kop weer boven water en spoot, zooais iedere fatsoenlijke wal visch, een deel van het ingeslokte water tegelijk met zijn adem door zijn neusgaten omhoog en wel met zoo'n kracht, dat de kapitein, die juist vlak onder een der neusgaten zat, mee omhoog ging en met z'n hoofd beklemd raakte. VOOR ONZE LEZERESSEN! Patronen worden toegezonden na storting van het bedrag op postrekening 62626 van den Mode- dienst, den Haag, of na inzending per postwissel of in postzegels aan de Moderedactrice, Roelofs straat 109, den Haag. Gewenschte maat en num mer vermelden. contingenteering, waarvan het buitenland pro fiteert, doch waarvan de Duitsche landbouw de dupe wordt en niet krijgt wat hem toekomt. Elk land, dat met Duitschland een meest- begunstigingsverdrag heeft gesloten zoo redeneert men heeft recht op het voorkeur genietende contingent van 5000 ton; en aange zien de totale som dezer contingenten hooger is dan de gedachte beperking van den boter- invoer, moet de Duitsche landbouw het gelag betalen. Landen, die hun rechtmatig contin gent allang verbruikt hebben, kunnen door handige manoeuvres via -andere landen hun boter naar Duitschland uitvoeren. Dat maakt de prijsvorming op de binnenlandsche markt hoogst onzeker. Tot zoover de Duitsche bladen. Commentaar overbodig. Men geeft heel rui terlijk de volkomen mislukking toe, maar dat ligt niet aan den beschermenden maatregel zelf, maar aan de toepassing er van. Die is zóó onhandig, zegt men, dat de buitenlandsche exporteurs heel gemakkelijk door de mazen van het net heen kunnen glippen. Het spreekt echter vanzelf, dat dit alles niet anders dan schandelijk zelfbedrog is. Elke be schermende maatregel, aldus merkte een groot zakenman ons eens op, moet noodzakelijk verwarring stichten en daardoor nieuwe maat regelen uitlokken, welke dan op hun beurt de bestaande verwarring weer verdubbelen. Dat is het beeld van dezen tijd. Wereldmarktprijzen bestaan, voor wat de verhouding tusschen vraag en aanbod betreft, nog alleen maar in naam. Wat heeft de huisvrouw er bijvoorbeeld aan, dat de prijs van een pond suiker op de Londensche markt 4 cents bedraagt,indien zij wellicht het vijfvoudige er voor in den winkel moet betalen? Het suikerverbruik in Duitsch land loopt met reuzenschreden achteruit, klaagt de Duitsche vakpers. Voor het loopende jaar rekent men zelfs met een achteruitgang- van de consumptie met 13 pCt., in verband met de sterke binnenlandsche prijsverhooging, waaraan niet in de laatste plaats de bescher mende rechten debet zijn. En wat voor Duitschland geldt, geldt voor nagenoeg alle landen, waar bescherming hoogtij viert. In Amerika daalt het verbruik van suiker reus achtig, zoo zelfs,dat Cuba er zijn normalen afzet niet meer plaatsen kan. Wereldmarkt prijzen kunnen onder deze omstandigheden niet anders dan valsche voorstellingen omtrent den waren toestand opwekken. Zij brengen de juiste verhouding tusschen behoefte aan goede ren en het aanbod daarvan niet meer tot uit drukking. Nutteloos schijnt daarom elke confe rentie, die zich met het vraagstuk der wereld marktprijzen tracht bezig te houden, zonder vooraf het vraagstuk van den vrijen handel te hebben opgelost. Steeds verder glijdt de we reld af in de richting van de gesloten volks huishouding, van de autarchie. Wie daarvan in de eerste plaats de dupe wordt, is duide lijk, namelijk de export-producent, die zijn pro ducten tegen wereldmarkprijzen moet verkoo- pen, d.w.z. tegen prijzen, die noodzakelijk steeds verder moeten dalen, hoe sterker de neiging der verschillende landen naar zelfge noegzame afsluiting wordt. De beurs voTnt daarvan o.a. een getrouw spiegelbeeld. Immers bestaat het grootste deel der aan de beurs ge noteerde fondsen uit aandeelen van export- Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. EINDSPELSTUDIE No. 101. W. Platoff (Riga). Wit aan zet remise. Stand der stukken Wit: Kh4, Tb5, Pe5, f4. Zwart: Kal, Pd4, f2, f5. PARTIJ No. 161. Gespeeld in het tournooi te Pasadena, 15 Augustus 1932. Wit: J. Bernstein (New York). Zwart: Dr. A. Aljechin. (Parijs). Dame-Indisch. 1. d2d4 Pg8—f6 2. Pgl—f3 b7b6 3. c2—c4 Lc8b7 4. Pblc3 e7e6 5. e2e3 Lf8—b4 6. Lfld3 Lb4xc3t 7. b2Xc3 d7d6 8. Ddle2 Lb7e4 9. Ld3Xe4 Wit verkent het terrein. Zwart zoekt ruil, om het gevaar voor een Koningsaanvai te ver minderen. Wit moest daarom niet tegemoet komen. 9Pf6Xe4 10. Pf.j—d2? Pe4 X d2 Natuurlijk niet Pe4Xe3, wegens 11. De2d3, Pc3a4; 12. Dd3c2, enz. 11. Lel X d2 Dd8d7 12. 0—0 00 13. d4d5 Wederom prettig voor den tegenstander! De dubbel-pion op c3 en c4 wordt eerst dan wer kelijk zwak, als de d-pion naar d5 is gegaan. 13. Pb8a6 14. e3e4 Pa 6c5 15. f2—f3 Tf8c8 16. Ld2e3 Pe5b7 17. De2d3 Pb7—a5 18. Tfl—bl c7c6 19. Tbl—dl Tc8d8 20. Tal—bl h7h6 21. Tbl—b4 Ta 8c8 22. Le3—f2 e6e5 23. Tdl—cl Tc8b8 24. Dd3c2 ost pion e4. 24. cbe5! 25. Tb4—bl Na Tb4a4 zou Zwart, hetzij door Pa5Xc4 (26. Ta4xc4?, b6b5) den pion kunnen win nen of ook Ta4 buiten 't spel laten staan en op een Koningsaanvai spelen. 25Pa5xc4 26. Dc2e2 b6—b5 27. a2a4 a7—a6 28. g2—g3 f7—f5 29. Kgl—g2 TdS—f8 30. Lf2gl f5—f4 31. g3g4 Pc4a5 32. a4xb5 a6Xb5 33. Lgl—f2 c5—c4 34. Kg2—hl Pa5b3 35. Tel—gl g7—g6 36. Tblb2 Tf8—a8 37. Tglbl Ta8—a3 38. Khl—g2 Tf8a8 39. De2c2 Dd7—c7 40. Lf2—el Dc7—b6 41. Lel—f2 Db6a5 42. Lf2el Ta3al 43. Lel—f2 Talxbl 44. Tb2Xbl Da5a3 45. Lf2—el Da3a2 46. Tbl—b2 Da2—al 47. Lel—f2 b5—b4! 48. c3Xb4 Pb3d4 49. Lf 2 X d4 e5Xd4 50. e4e5 d4d3 51. Dc2c3 Ta8a2 Opgegeven. OPLOSSING SCHERTSPKOBLEEM No. 26. (E. H. E. v. Woelde ren, 1840—1903). Stand der stukken: Wit: Kh3, De8, Tel, Lh4, c5, e4, f5, h2. Zwart: Kf3, c6, f7. De witte Dame op b8 nam een zwarten looper op e8. In plaats daarvan 3peelt Wit nu 1. f5—f6, waarop Zwart mat geeft door Le8d7 producenten (industrieën) die grootendeels voor uitvoer werken: scheepvaart, Indische cultures enz.) die voorloopig niet tot het ren dabel maken van hun kapitaal in staat zuilen zijn? De oplossing \an deze moeilijkheden ligt echter niet bij het nemen van tegenmaatrege len tegen het buitenland, doch veeleer in het vrijlaten van de individueele krachten, welke nog in overvloed in ons volk aanwezig zjjn- Zoowel Mr. Trip, de president der Nederland- sche Bank, als oud-Minister Colijn hebben daarop onlangs nog den nadruk gelegd: aan passing van productiekosten, tegelijkertijd be perking in het toepassen van beschermende maatregelen. Vader, wat is nu eigenlijk een fabel? vraagt de kleine Frans. Tja, mijn jongen, verklaart papa, een fabel is, als twee dieren, een kameel en een ezel bij voorbeeld. samen praten net zooals jij en ik!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 5