TWEEDE BLAD KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR AMERIKA. Wapenstilstandsdag. Brokjes Levenswijsheid. De eerste lach door G. Th. ROTMAN. Vogelleven. TOONEEL. MUZIEK. SCHAAKRUBRIEK. VA" 11 November. Wien is het onbekend, Waaraan men denkt op hecen? De groote massamoord, die veel ellende bracht! 't Verlossende moment van veertien jaar geleden Leeft in herinn'ring voort en wordt opnieuw herdacht. Het scheen ondenkbaar, cat die strijd zich zou herhalen: De winnaars bleken ook verliezers thans te zijn. „Dat nooit meer!" en men bad om vrede in alle talen, Maar 't heilig vuur bleek rook; de vrede kwam.... in schijn! Van waren vredeswil bij hoogerhand geen spoor nog; Wie op het kussen zit verc'edigt nog de leus: „Hij die den vrede wil bereide zich ten oorlog. Dus schaart U in 't gelid; er blijft geen and're keus!" Maar 't is niet waar! Want wie in t hart van 't volk kan lezen, Hoort 't zevende gebod coorruischen 't wereldrond! De drang der massa, die geen slachtvee meer wil wezen, Zal eind'lijk leiden tot den waren Statenbond! (Nadruk verboden) Een vrouw, die haar man had verloren en die na dit sterfgeval bijna krankzinnig- van smart was geweest, betrapte, toen ze eens in gezelschap van baar vriendinnen den avond doorbracht, zich er op, dat ze weer had ge lachen. Het was de eerste maal sinds den dood van haar man, dat ze voor een oogenhlik haar droefheid vergat, en eensklaps overviel haar een onbehaaglijk gevoel. Het was, of haar vroolijkheid vergezeld ging van schuldbesef. Alsof zij iets ongeoorloofds gedaan had. Was deze lach geen ontrouw je gens haar dierbaren afgestorvene? Maar het was niet dit besef van persoonlijke schuld, dat haar het felste stak. Deze tekort' koming was erg, maar erger nog de noodwen digheid, waarmee zij zich opdrong. Want de vrouw had zich tegen deze vlaag van vroolijk heid niet kunnen verzetten. En dit veroorzaakte iets van weerzin in haar, weerzin niet alleen jegens zichzelf, maar ook weerzin jegens het leven, dat haar nood zaakte, haar droefheid ontrouw te worden. Tegen deze macht van het leven, dit voelde ze wel, kon ze niet op. Langen tijd had ze den strijd tegen het nood' lot gestreden. De strijd tegen het vergeten van haar smart, de strijd tegen de herleving van hare vroolijkheid. De eerste weken was ze van verdriet buiten zichzelf geweest, en er was niets ter wereld, wat haar belangstelling in boezemde. Na een maand had ze al weer eens een gesprek met haar buurvrouw gevoerd en ze had de krant ingekeken. Na zes weken neu riede ze een wijsje, en ze had, zoodra ze het zich bewust werd, haar zamglust den kop in gedrukt, En nu, nauwelijks, twee maanden na den dag der begrafenis, had ze gelachen! Ze had gelachen, hoewel ze niet lachen wou. En nu wist ze, dat ze morgen weer zou lachen en overmorgen misschien luidop zou zingen en over een jaar met haar kennissen genoeglijk zou uitgaan zonder verder te denken aan hem, dien ze zoo diep betreurde. Dit vond ze het afschuwelijke van dezen eersten lach: dat hij haar begrijpen deed, dat ook de rouw vergankelijk is als heel de rest van dit aardsche bestaan. Men kan, hoe gaarne men 't zou willen, niet eeuwigdoor treuren Ook aan de droefheid zijn grenzen gesteld. En dit is voor velen onzer een onaangename ervaring. De eerste lach smaakt bitter. Niet alleen na een tijdperk van rouw, maar ook als men zich opricht uit een booze of mismoe dige bui. Men is door de tegenslagen van 't leven ter neergedrukt Een onderneming is niet ge slaagd, een arbeid op teleurstelling uitgelöo- pen. De tijden waren ongunstig, de omstandig heden hebben tegengewerkt Ten slotte heeft men het hoofd laten hangen en er de brui van gegeven. Laat niemand in de nabijheid van het slacht offer der mismoedigheid komen! Hij krijgt het somberste oordeel over het leven te hooren! De ernstigste beschuldigingen stapelen zich op. De wereld deugt niet, de'menschen zijn voor de ééne helft dwazen en voor de andere helft misdadigers. De fortuin heeft het altijd op den ongelukkige voorzien. Alles mislukt hem; hij is ongeschikt voor dit leven en waar voor heeft zijn bestaan nog waarde? Men kan wekenlang mokken, maar eens komt er aan het mokken een einde. Men kan wekenlang boos zijn of uit zijn humeur, maar onverwachts speelt een zonnestraal door de wolken. Daar helpt niet de koppigste halsstar righeid tegen! „Ziezoo, hij lacht weer!", zeggen de omstan ders en ze kijken verheugd. Maar de mismoe dige man, die door zijn eigen Vroolijkheid is verrast, voelt een weeë gewaarwording. Was zijn zwartgalligheid dan zoo weinig gegrond? Was zijn somberheid zoo weinig gemeend? Is hrj geen ernstig man, dat hij zijn toch zoo op rechte verontwaardiging zoo maar ineens kan vergeten? Ook dit slachtoffer acht zich schul dig aan ontrouw jegens zijn innerlijkste ge voelens. Wat is de reden van den weerzin, die den eersten lach na het verdriet vergezelt? Me 25. Flop! zei kapitein Klakkebos, toen de wal- visch zijn uitademing beëindigde. Z'n hoofd was weer vrij en hij viel weer omlaag in zijn bootje. „Wat was het voor weer buiten?" spotte de pro fessor. „Dat weet ik niet", zei de kapitein, „maar in elk geval heb ik dichtbij land gezien!" Profes sor Knalgas keek door z'n verrekijker. „Je hebt gelijk!" zei hij, „maar waar we zijn, weet rk niet". 26. „In elk geval zullen we er zien te komen!" antwoordde de kapitein. De professor laadde al z'n bezittingen over in de rakettenboot en stapte er zelf ook in. „Klaar?" riep de kapitein. En boem! juist toen de walvisch z'n bek wijd open deed om een spiering te verzwelgen, schoot het bootje met een knal de buitenlucht in! De wal visch schrok zich 'n aap en maakte een lucht sprong van je welste. 27. In een oogenblik bereikten ze de kust en schoten een breeden riviermond binnen. Aan den kant stopte het bootje en ze stapten aan land. ,,'t Lijkt wel, of we aan de Amazone zitten", zei de professor, op z'n horloge kijkend. „Dat is de langste rivier van de wereld. Ze ontspringt in de Andes en loopt door heel Peru en Brazilië. Dus zijn we hier in Zuid-Amerika!" 28. „Wel, wel, hoe toevallig, daar moest ik net wezen!" zei de kapitein. „Maar wat nu? „We zullen eerst op ons gemak •iice-'imken' •óei de prof, „dan kunnen we de zaak terwijl bepraten." Hij maakt het pak, dat op z'n schouders zat, open es haalde er 'n aanta zonderlinge dingen uit. 't Leken wel .opblaas- balons". Op een er van ngon hij te blazen... neemaar, wat moest dat worden? dunkt, we moesten toch blij zijn, dat er na regen weer zonneschijn volgt. Maar de eerste lach stemt ons wrevelig, omdat ze ons op pijnlijke wijze ervaren doet hoe weinig wij met onzen persoonlijken wil te vertellen hebben over den wil der natuur, die ook de gemoedsbewegingen der menschen doet rjjzen en dalen als eb en vloed, doet wisselen als nacht en dag zonder rekening te houden met de begrippen en beloften welke de men schen zichzelf hebben opgelegd. Wij verzetten ons tegen den voortdurenden groei, tegen het ontkiemen, bloeien en sterven, waaraan ook onze innerlijke gevoelens zijn on derworpen. Het kost ons moeite, onze afhan kelijkheid en onbestendigheid te erkennen. H. G. CANNEGIETER October is nog niet zoo kwaad geweest. Hij heeft dagen gegeven die aan Mei niet te schart» de zouden strekken, uitgenomen natuurlijk de herfsttinten, het afvallende blad, de zwijgende vogelstemmen, de stormen en de ontzettend zware regenbuien, die Zondagavond den 23sten een maximum van overdaad gaven, toen de Versponckweg in een rivier en het viaduct bij 't Stcopspein Sn een diepe poel werd her schapen. De vogels die niet vertrokken zijn, en andere die uit het Noorden tot ons kwamen, zijn nu bijzonder stil. Enkele, die het best bestand zijn tegen gure nachten, moeten nog gaan, als we tenminste den feilen winter krijgen, die de bijen voorspeld hebben. Ze hebben voor een ar weken haar woningen al met was dicht gestreken. En op die toebereidselen der wijze bijen heb ik meer fiducie dan op de clairvoyance van de juffrouw met het ei en het koffiedik. De boschvinkenwijfjes zijn gegaan, vele jonge mannetjes ook, maar de oudere zullen wel blij ven, of 'tmoet al heel erg gaan knijpen. Dat we den geheelen langen winter en 't vroege voorjaar alleen mannetjes zien, heeft aanleiding gegeven tot de eenigszins zonderlinge betiteling van dezen vink als Fringilla coelebs, d. i. on gehuwde vink. Als die in April zijn slag met den draai en de vraag onophoudelijk in het teere groen laat hooren, weet je, dat hij een terugkeerend wijfje roept en uitnoodigt, met hem bruiloft te gaan vieren. Eergisteren wandelde ik langs de heg om het park van Elswoud en volgde met de oogen een dichten zwerm spreeuwen, die als een zwarte cycloonwolk woelde en dwarrelde en eindelijk als een reusachtige bal duinwaarts wentelde. Die gingen of bereidden zich zwer vend voor om te gaan. Maar vlak voor me, op een halven meter afstand, zat boven op de heg een mooi spitsbekje, olijfbruin met oranje- roode borst, 't Was een roodborstje, 't Keek onbevreesd en vertrouwelijk rond, zelfs nog toen ik mij bewoog. Die blijft, dacht ik, on danks de ruwheid van den ontijd. Ook het teergebouwde heggemuschje met haar naaldfijne pootjes en teentjes blijft ons trouw, evenals een schare van kauwtjes, kraaien, roeken en lijsters. En kraaivogels die naar 't Zuiden trekken, worden voortdurend vervangen door anderen uit het Noordoosten. De eerste bonte kraaien, die we nu mogen waarnemen, zijn vreemdelingen uit Oost-Elbië. Als echte maraudeurs gaan ze met d'r zwarte nichten schijnbaar doelloos door West-Europa rond, delven hier en daar een vergeten aard appel op, scharrelen wat in den afval van men- schelijk huishouden en twisten om een ouden schoen of een konijnenvel. Of ze gaan in massa op de pennen, tornen een poos tegen den noordwester op en laten zich dan schreeuwend in tegengestelde richting op den zeewind weet terugdrijven. Behalve de ziet-, pink-, piet- en zèzêzè- geluidjes van 't meezenvolk hoor je nog. dik wijls den prettigen dactylus van de koolmees. „Tsi-tsi-gee, tsi-tsi-gee!" klinkt het haast nog overal, waar hout is. Daarbij kun je ook de lokroepen van vreemde lijsters hooren. Wie lijsters bezig ziet, moet nu vooral op hun kleur en teekening acht geven, want er kun nen al heel wel van een soort bij zijn, die je in den zomer niet ziet. Dat zijn dan natuurlijk geen zanglijsters maar vaak kramsvogels met blauwgrijzen nek en rug of koperwieken met een kopervlek op en onder de vleugels of als 't wijfjes zijn alleen er onder. En als 't mee wil loopen en je ziet onder de merels er een met een wit of geelwit halve maantje op de borst, dan heb je meteen het genoegen kennis te maken met den Rapland- schen dominee of de beflijster. Evenals de kramsvogel is die dol op bessen, vooral op die van de juniperus, Overveen. K. ZW. de harten der toeschouwers, doch vooral der toeschouwsters sneller deden kloppen. Het is een veeg teeken des tijcs, dat zulke stukken trekken, zooais Het een veeg teeken is dat ruw voetbal, boksen, sensatiefilms en der gelijke behooren tot de heden ten dage gebruike lijke publieke vermakelijkheden. De ondergang van het Romeinsche Keizerrijk, een kleine 2000 jaar geleden, ging gepaard met een hang van het publiek naai- bloedzien, hetzij van gladiatoren, fetzij van wilde dieren, die elkander bevochten of door zwaardvechters bevochten werden. Eerst het opkomen van het Christendom heeft daaraan een eind gemaakt. Welke opkomende beweging zal nu de publieke smaak in betere banen leiden? Doch laat ons hierover heden verder zwijgen Het publiek is nu eenmaal als een kind, dat juist gaarne snuffelt in een boek, dat de wijze ouder buiten zijn bereik wil brengen. Jammer vind ik het, dat de goede, zelfs voortreffelijke quali- teiten 'van vele spelers aan een dergelijk stuk, waarvoor de naam „draak" veel te goed is, daar de oucerwetsche „draak" tenminste veelal -rijk was aan romantiek worden besteed. Spe ciaal zou ik willen noemen Louis Gimberg, die als sergeant Totty den „verkeerd begrepen" de tective uitmuntend typeerde. Ook Fie Carelsen gaf als Lady Lebanon en goed doordachte en zuivere creatie. Louis van Gasteren deed als hoofdinspecteur Tanner goed werk, zooals we dat van hem gewoon zijn, terwijl de andere rollen eveneens naar behooren of in ieder geval vol doende bezet werden. Piet Rienks als inspecteur Ferraby deed echter als rechercheur, zelfs als verliefd rechercheur wel wat druk en typeerde mijns inziens niet voldoende. Tot slot zij ge noemd en geprezen de regie van Hermann Schwab die tevens als een schurkachtig uitziende huis knecht vele zeer goede momenten had. Spoedig hoop ik echter het Rotterdamsch-Hofstadtooneel in een ander en op hcoger plan staand stuk te aanschouwen. c- Het huis der vreezen! Een vroolijk, spannend! detectivestuk in 5 tafe- reelen door Edgar Wallace. Verta- ting van Jan R. Th. Campert. Vereenigd Rotterriamsch Hofstad- tooneel. Regie; Hermann Schwab. Stadsschouwburg, Haarlem. Het programma kondigt aan: een vroojjjk, spannend detective-stuk, doch hoewel de span ning zeker niet ontbrak, werd het er met de vroo lijkheid niet beter op. Het eerste bedrijf zette met "een morgen op Scotland-yard" aardig in, het had! zelfs een satyriek tintje en gaf ons een kijkje ik mag hopen niet naar waarheid achter de schermen van het politioneel apparaat. Doch ziet, allengs ontwikkelde zich voor onze oogen een gruwelijke en ingewikkelde moordzaak, die aan het slot een tragisch' einde nam. Een on- vervalschte „thriller", rijk aan sensatie en on verwachte wendingen en als zooc-anig zeer zeker handig in elkaar gezet, doch bij welke ik mij tevergeefs afvraag, waarin de verheffende en ver edelende kracht zit die ce tooneelkunst ons toch heet te brengen. Integendeel zou ik zeggen, dat de schrijver hier het perverse wel wat al te veel tot sensatie-object heeft gemaakt om te kunnen spreken van kunst. Wanneer een telg van een oud-adellijk geslacht, op en top prychopaat en dégénéré, lijdende is aan ziekelijk doch gevaarlijk sadisme, en zijn euveldaden, met wellust be schrijft aan een kalm toeluisterend inspecteur van politie, is dit een tafereel dat misschien op zijn plaats zou zijn in een collegezaal van een zenuwinrichting, doch hetwelk in een schouwburg- niet thuis hoort. Nu spreek ik nog niet eens van de worg-scène en ancere akelige dingen, welke HAARLEMSCHE BACHVEREENIGING. Het tweede concert der Haariemsche Bach- vereeniging droeg een internationaal karakter; onder ce componisten twee Duitschers, een Hol lander en een Franschman, als solist een Rus. Deze verscheidenheid heeft haar stempel ge drukt op de indrukken van dezen avond, die zeer zeker van gernengden aard waren. De solist van dit concert, de 28-jarige Nathan Milstein, speelde het aan Joseph Joachim opge dragen vioolconcert van Johannes Brahms, en had zich daarmede een technisch zeer zware, doch dankbare rol toebedeeld. Dit concert im mers, ontstaan uit de samenwerking van Brahms en Joachim, zooals de bioloog Hauslick het uit drukt „eine reife Frucht der Freundschaft zwi- schen Joachim und Brahms"., stelt aan den solist zeer zware eischen, doch is zoo zuiver voor het instrument geschreven, dat het den hoorder direct pakt. Milstein heeft het werk met zijn Slavisch tem perament gespeeld met een meesl-eepende verve, die onweerstaanbaar was, doch daarnaast heeft hij een aangeboren voornaamheid in zijn spel, die alle excessen van zijn goede kwaliteiten bin nen de perken houdt. Een van de allergrootsten, die ons het groote kunstwerk uit het verleden gaaf en diep doorvoeld deed beleven en zijn prachtig instrument als een meester beheerschte. Het residentie-orkest, onder leiding van Peter van Anrooy begeleidde den solist accuraat en be schaafd, doch gaf overigens den indruk, niet zijn besten dag te hebben. Zoowel in de begeleiders als in de later volgende orkestwerken, kwamen kleine vlekjes en onregelmatigheden voor, die wij van dit orkest niet gewend zijn. Als orkest werken hoorden wij voor de pauze de ouverture Cyrano de Bergerac van Johan Wagenaar, een muzikale illustratie van Rostand's groote held, in den ouverturevorm gegoten, doch als conceptie veeleer te vergelijken met Richard Strauss „Ein Heldenleben". Hoewel de oorspron kelijkheid cezer muziek zeker niet een van de strekste zijden is, blijft dit werk toch altijd een meesterlijk geïnstrumenteerd specimen van het talent van onzen landgenoot. Na de pauze volgde het aan de „Berlijnsche Philharmonie" door den componist Paul Hinde- mith opgedragen Philharmoniscbes Ko-nzert, welk werk al evenmin een Konzert is als Wagenaars ouverture een ouverture. Dit in 1932 verschenen Konzert toch is in wezen een thema met zes variaties, waarin verschillende instrumenten so listisch optreden. Het is zonder twijfel met een zeer vaardige hanci geschreven en de verschil lende doorwerkingen en verwerkingen van het hoofdthema getuigen van een groot vakman schap. Deze kwaliteiten zijn echter niet evenredig aan de innerlijke waarde van dit muziekstuk, zoo dat wij voorloopig tegenover ddt beeld van onzen tijd, namelijk technische uitmuntendheid naast innerlijke leegte, vrij sceptisch zullen blijven staan. De tot slot van den avond gespeelde ouver ture „Carnaval Roma-in" van Hector Berlioz, bracht ons terug naar den rasmuzikant, die in zijn tijö verguisd, thans van het podium onzer concertzalen niet meer te verdringen is. Wie weet, hoe onze nazaten Hindemith zullen vereeren. Niet ten onrechte is eens gezegd, dat men dood moet zijn om beroemd te worden. J. H. Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Schaakredacteur. Cruquiusstraat 19, Haarlem. PROBLEEM No. 364. A. Bottacchi. (Cannero.) EEN GEHEIMZINNIGE SPIN. Een kleine zwarte spin heeft zijn verschijning gemaakt in Port Elizabeth (Zuid-Afrika) en schijnt alleen in de nabijheid van deze stad ge vonden te worden. Uit ingewonnen inlichtingen in andere deelen van de Unie blijkt dat deze spin nergens anders gevonden wordt. Onlangs werden drie mannen gebeten door deze soort spin en de beet was zoo vergiftigd, dat ern stige bloedvergiftiging inzette en het leven van de mannen in gevaar bracht. Een van hen, een vroegere burgemeester van de stad, beschrijft de spin als ongeveer zoo groot als een gewone vlieg en daar het natuurlijke voedsel van deze spin uit vliegen bestaat, is het mogelijk, dat zijn kaken besmet worden met bacteneën van de lichamen van de vliegen. Een ander vreemd kenmerk van dit insect is het feit, dat het merkwaardig goed- kan springen. Het is inder daad iets vreemds onder de spinnen. Spinnen van alle soorten en grootte worden in Zuid- Afrika gevonden, kleine, niet grooter dan een speldenknop, tot de enorme „Boschspinnekop", die zoo groot is als een schoteltje, maar zij krui pen en loopen allen. De springende spin is Iets nieuws en blijkbaar meer te vreezen dan de langpootige spin. Mat in drie zetten. Wit: Kf8, Dg6, Lf5, Pd3, Pg5. Zwart: Kg3, Tbl, Thl, Lal, 2b, c2, d2, e3' g4, h2, h3, h4. Tweede prijs: „LTtalia Scacchistica", 1927. i PARTIJ No. 162. Gespeeld in het tournooi te Pasadena, 16 Augustus 1932. Wit: Dr. A. Aljechin (Parijs). H. Borochow (Los Angeles), Spaansch. 1. e2e4 e7e5 2. Pgl—f3 Fb8c6 3. Lfl—b5 a7a6 4. Lb5—a4 Pg8—f6 5. (4—0 Pf6Xe4 6. d2d4 b7—b5 7. La4—b3 d7d5 8. d4xe5 Lc8e6 9. c2c3 Lf8c5 10. Ddl—d3 Door F, Motzko (Teschen) ingevoerd, onder zocht en in eenige correspondentie-partijen gespeeld. Die zet wordt tegenwoordig meestal door Pbld2 vervangen, omdat men hem een beetje zorgeloos vindt. 10. Pc6e7 Beter is 00 en na 11. Lele3, Lc5Xe3; 12. Dd3xe3, Pc6—e7. 11. Lele3 In een partij SchlechterVidmar (1916) volgde 11. Pf3d4, waarna eerstgenoemde Lc5Xd4 aanraadde, met gelijk spel. 11c7c6 In aanmerking kwam 00 12. Pbl—d2 Pe4Xd2 13. Dd3 x d2 Lc5Xe3 Daarna krijgt Wit de heerschappij over de zwarte velden. Beter was Lc5—b6. 14. Dd2Xe3 15. De3—c5 16. a2a4 17. Tfl—el 18. Lb3-c2 19. Dc5Xe7 20. a4Xb5 21. PfS—d4 Beter was g7g6. 22. TalXa8 23. Pd4Xc6 24. Lc2xg6 25. Lg6d3 26. Tel—bl 27. f2—f3 28. Kgl—f2 29. f3—f4 30. Kf2e3 31. f4xg5 32. Ke3—d4 33. b2b4 34. Tbl—fl! 35. g2—g4 36. Tfl—f5 37. Tf5xg5 38. Tg5—g8 39. Tg8b8 40. Kd4 X d5 41. Kd5c5 42. Ld3xc4 43. Kc5d5 44. Tb8b7i' 0—0 Dd8c7 Pe7—g6 Tf8—c8 Dc7e7 Pg6xe7 a6xb5 Pe7—g6? Tc8xa8 Le6d7 Ld7Xc6 Ta8a2 Kg8—f8 Kf8—e7 Ke7e6 f7—h6 £"7—g5 h6Xg5 Ta2a4r Ta4—a2 Ke6e7 Ta2xh2 Th2g2 Lc6d7 Tg2g3 Tg3Xg4ï Ld7e6f Le6c4 Tg4Xc4f Tc4Xc3 K7d8 Op 44Ke7—e8 volgt 45. Tb7Xb5, Ke8d8; 46. Tb5c5! enz. 45. Tb7Xf7 Tc3c4 46. Kd5d6 Kd8—e8 47. TÏ7—b7 Tc4Xb4 48. Tb7-b8f Ke8—f7 49. e5e6t Opgegeven OPLOSSING PROBLEEM No. 361. (J.W. leComte, 1848—1923). Stand der stukken: Wit: Ke8, Dh3, Pe6, Pf5, d2. Zwart: Ke4, Lf8, Pbl, b2, e5, e7, g5. 1. Dh3fl, enz. Goede oplossing ontvangen van: H. W. van Dort en K. H. R. Pluim—Mentz, beiden te Haarlem. WIE WAS HET Nü? Kruimel had tot in den nacht toe met z(jn vrienden „feest" gevierd. Laat in den nacht en draaiend ais een tol, zeilt h(j door de duistere straten naar zijn onder komen. Ijverig prikt ny tenslotte met zijn Sleutel Sn het een of andere sleutelgatBoven gaat er een venster open en een woedende stem bralt: Mensch hoepel op, je bent zoo dronken als een tol! Je bent aan de verkeerde deur!" Waarop Kruimel, in zyn eer getast, ant woordt: „Dronken ben Je zelf, want je kykt uit het verkeerde venster!!!!" WAT MENIGEEN NIET WEET. De onlangs overleden schrijver van misdadi- gersverhalen, Edgar Wallace, heeft reeds een opvolgster gevonden in de persoon van Ellery Queen, van wie men zegt, dat zij nog hpeteodec schrijft dan Wallace.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 3