TWEEDE BLAD
KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR
AMERIKA.
Wapenstilstandsdag.
Brokjes Levenswijsheid.
De eerste lach
door G. Th. ROTMAN.
Vogelleven.
TOONEEL.
MUZIEK.
SCHAAKRUBRIEK.
VA"
11 November.
Wien is het onbekend,
Waaraan men denkt op hecen?
De groote massamoord,
die veel ellende bracht!
't Verlossende moment
van veertien jaar geleden
Leeft in herinn'ring voort
en wordt opnieuw herdacht.
Het scheen ondenkbaar, cat
die strijd zich zou herhalen:
De winnaars bleken ook
verliezers thans te zijn.
„Dat nooit meer!" en men bad
om vrede in alle talen,
Maar 't heilig vuur bleek rook;
de vrede kwam.... in schijn!
Van waren vredeswil
bij hoogerhand geen spoor nog;
Wie op het kussen zit
verc'edigt nog de leus:
„Hij die den vrede wil
bereide zich ten oorlog.
Dus schaart U in 't gelid;
er blijft geen and're keus!"
Maar 't is niet waar! Want wie
in t hart van 't volk kan lezen,
Hoort 't zevende gebod
coorruischen 't wereldrond!
De drang der massa, die
geen slachtvee meer wil wezen,
Zal eind'lijk leiden tot
den waren Statenbond!
(Nadruk verboden)
Een vrouw, die haar man had verloren en
die na dit sterfgeval bijna krankzinnig- van
smart was geweest, betrapte, toen ze eens in
gezelschap van baar vriendinnen den avond
doorbracht, zich er op, dat ze weer had ge
lachen. Het was de eerste maal sinds den dood
van haar man, dat ze voor een oogenhlik haar
droefheid vergat, en eensklaps overviel haar
een onbehaaglijk gevoel.
Het was, of haar vroolijkheid vergezeld ging
van schuldbesef. Alsof zij iets ongeoorloofds
gedaan had. Was deze lach geen ontrouw je
gens haar dierbaren afgestorvene?
Maar het was niet dit besef van persoonlijke
schuld, dat haar het felste stak. Deze tekort'
koming was erg, maar erger nog de noodwen
digheid, waarmee zij zich opdrong. Want de
vrouw had zich tegen deze vlaag van vroolijk
heid niet kunnen verzetten.
En dit veroorzaakte iets van weerzin in
haar, weerzin niet alleen jegens zichzelf, maar
ook weerzin jegens het leven, dat haar nood
zaakte, haar droefheid ontrouw te worden.
Tegen deze macht van het leven, dit voelde ze
wel, kon ze niet op.
Langen tijd had ze den strijd tegen het nood'
lot gestreden. De strijd tegen het vergeten van
haar smart, de strijd tegen de herleving van
hare vroolijkheid. De eerste weken was ze van
verdriet buiten zichzelf geweest, en er was
niets ter wereld, wat haar belangstelling in
boezemde. Na een maand had ze al weer eens
een gesprek met haar buurvrouw gevoerd en
ze had de krant ingekeken. Na zes weken neu
riede ze een wijsje, en ze had, zoodra ze het
zich bewust werd, haar zamglust den kop in
gedrukt, En nu, nauwelijks, twee maanden na
den dag der begrafenis, had ze gelachen!
Ze had gelachen, hoewel ze niet lachen wou.
En nu wist ze, dat ze morgen weer zou lachen
en overmorgen misschien luidop zou zingen en
over een jaar met haar kennissen genoeglijk
zou uitgaan zonder verder te denken aan hem,
dien ze zoo diep betreurde.
Dit vond ze het afschuwelijke van dezen
eersten lach: dat hij haar begrijpen deed, dat
ook de rouw vergankelijk is als heel de rest
van dit aardsche bestaan. Men kan, hoe gaarne
men 't zou willen, niet eeuwigdoor treuren
Ook aan de droefheid zijn grenzen gesteld.
En dit is voor velen onzer een onaangename
ervaring. De eerste lach smaakt bitter. Niet
alleen na een tijdperk van rouw, maar ook
als men zich opricht uit een booze of mismoe
dige bui.
Men is door de tegenslagen van 't leven ter
neergedrukt Een onderneming is niet ge
slaagd, een arbeid op teleurstelling uitgelöo-
pen. De tijden waren ongunstig, de omstandig
heden hebben tegengewerkt Ten slotte heeft
men het hoofd laten hangen en er de brui van
gegeven.
Laat niemand in de nabijheid van het slacht
offer der mismoedigheid komen! Hij krijgt het
somberste oordeel over het leven te hooren!
De ernstigste beschuldigingen stapelen zich
op. De wereld deugt niet, de'menschen zijn
voor de ééne helft dwazen en voor de andere
helft misdadigers. De fortuin heeft het altijd
op den ongelukkige voorzien. Alles mislukt
hem; hij is ongeschikt voor dit leven en waar
voor heeft zijn bestaan nog waarde?
Men kan wekenlang mokken, maar eens
komt er aan het mokken een einde. Men kan
wekenlang boos zijn of uit zijn humeur, maar
onverwachts speelt een zonnestraal door de
wolken. Daar helpt niet de koppigste halsstar
righeid tegen!
„Ziezoo, hij lacht weer!", zeggen de omstan
ders en ze kijken verheugd. Maar de mismoe
dige man, die door zijn eigen Vroolijkheid is
verrast, voelt een weeë gewaarwording. Was
zijn zwartgalligheid dan zoo weinig gegrond?
Was zijn somberheid zoo weinig gemeend? Is
hrj geen ernstig man, dat hij zijn toch zoo op
rechte verontwaardiging zoo maar ineens kan
vergeten? Ook dit slachtoffer acht zich schul
dig aan ontrouw jegens zijn innerlijkste ge
voelens.
Wat is de reden van den weerzin, die den
eersten lach na het verdriet vergezelt? Me
25. Flop! zei kapitein Klakkebos, toen de wal-
visch zijn uitademing beëindigde. Z'n hoofd was
weer vrij en hij viel weer omlaag in zijn bootje.
„Wat was het voor weer buiten?" spotte de pro
fessor. „Dat weet ik niet", zei de kapitein, „maar
in elk geval heb ik dichtbij land gezien!" Profes
sor Knalgas keek door z'n verrekijker. „Je hebt
gelijk!" zei hij, „maar waar we zijn, weet rk
niet".
26. „In elk geval zullen we er zien te komen!"
antwoordde de kapitein. De professor laadde al
z'n bezittingen over in de rakettenboot en stapte
er zelf ook in. „Klaar?" riep de kapitein. En
boem! juist toen de walvisch z'n bek wijd open
deed om een spiering te verzwelgen, schoot het
bootje met een knal de buitenlucht in! De wal
visch schrok zich 'n aap en maakte een lucht
sprong van je welste.
27. In een oogenblik bereikten ze de kust en
schoten een breeden riviermond binnen. Aan den
kant stopte het bootje en ze stapten aan land.
,,'t Lijkt wel, of we aan de Amazone zitten", zei
de professor, op z'n horloge kijkend. „Dat is de
langste rivier van de wereld. Ze ontspringt in
de Andes en loopt door heel Peru en Brazilië.
Dus zijn we hier in Zuid-Amerika!"
28. „Wel, wel, hoe toevallig, daar moest ik
net wezen!" zei de kapitein. „Maar wat nu?
„We zullen eerst op ons gemak •iice-'imken'
•óei de prof, „dan kunnen we de zaak terwijl
bepraten." Hij maakt het pak, dat op z'n
schouders zat, open es haalde er 'n aanta
zonderlinge dingen uit. 't Leken wel .opblaas-
balons". Op een er van ngon hij te blazen...
neemaar, wat moest dat worden?
dunkt, we moesten toch blij zijn, dat er na
regen weer zonneschijn volgt.
Maar de eerste lach stemt ons wrevelig,
omdat ze ons op pijnlijke wijze ervaren doet
hoe weinig wij met onzen persoonlijken wil te
vertellen hebben over den wil der natuur, die
ook de gemoedsbewegingen der menschen doet
rjjzen en dalen als eb en vloed, doet wisselen
als nacht en dag zonder rekening te houden
met de begrippen en beloften welke de men
schen zichzelf hebben opgelegd.
Wij verzetten ons tegen den voortdurenden
groei, tegen het ontkiemen, bloeien en sterven,
waaraan ook onze innerlijke gevoelens zijn on
derworpen. Het kost ons moeite, onze afhan
kelijkheid en onbestendigheid te erkennen.
H. G. CANNEGIETER
October is nog niet zoo kwaad geweest. Hij
heeft dagen gegeven die aan Mei niet te schart»
de zouden strekken, uitgenomen natuurlijk de
herfsttinten, het afvallende blad, de zwijgende
vogelstemmen, de stormen en de ontzettend
zware regenbuien, die Zondagavond den 23sten
een maximum van overdaad gaven, toen de
Versponckweg in een rivier en het viaduct bij
't Stcopspein Sn een diepe poel werd her
schapen.
De vogels die niet vertrokken zijn, en andere
die uit het Noorden tot ons kwamen, zijn nu
bijzonder stil. Enkele, die het best bestand zijn
tegen gure nachten, moeten nog gaan, als we
tenminste den feilen winter krijgen, die de
bijen voorspeld hebben. Ze hebben voor een
ar weken haar woningen al met was dicht
gestreken. En op die toebereidselen der wijze
bijen heb ik meer fiducie dan op de clairvoyance
van de juffrouw met het ei en het koffiedik.
De boschvinkenwijfjes zijn gegaan, vele jonge
mannetjes ook, maar de oudere zullen wel blij
ven, of 'tmoet al heel erg gaan knijpen. Dat
we den geheelen langen winter en 't vroege
voorjaar alleen mannetjes zien, heeft aanleiding
gegeven tot de eenigszins zonderlinge betiteling
van dezen vink als Fringilla coelebs, d. i. on
gehuwde vink. Als die in April zijn slag met
den draai en de vraag onophoudelijk in het
teere groen laat hooren, weet je, dat hij een
terugkeerend wijfje roept en uitnoodigt, met
hem bruiloft te gaan vieren.
Eergisteren wandelde ik langs de heg om
het park van Elswoud en volgde met de oogen
een dichten zwerm spreeuwen, die als een
zwarte cycloonwolk woelde en dwarrelde en
eindelijk als een reusachtige bal duinwaarts
wentelde. Die gingen of bereidden zich zwer
vend voor om te gaan. Maar vlak voor me,
op een halven meter afstand, zat boven op de
heg een mooi spitsbekje, olijfbruin met oranje-
roode borst, 't Was een roodborstje, 't Keek
onbevreesd en vertrouwelijk rond, zelfs nog
toen ik mij bewoog. Die blijft, dacht ik, on
danks de ruwheid van den ontijd.
Ook het teergebouwde heggemuschje met
haar naaldfijne pootjes en teentjes blijft ons
trouw, evenals een schare van kauwtjes,
kraaien, roeken en lijsters. En kraaivogels die
naar 't Zuiden trekken, worden voortdurend
vervangen door anderen uit het Noordoosten.
De eerste bonte kraaien, die we nu mogen
waarnemen, zijn vreemdelingen uit Oost-Elbië.
Als echte maraudeurs gaan ze met d'r zwarte
nichten schijnbaar doelloos door West-Europa
rond, delven hier en daar een vergeten aard
appel op, scharrelen wat in den afval van men-
schelijk huishouden en twisten om een ouden
schoen of een konijnenvel. Of ze gaan in massa
op de pennen, tornen een poos tegen den
noordwester op en laten zich dan schreeuwend
in tegengestelde richting op den zeewind weet
terugdrijven.
Behalve de ziet-, pink-, piet- en zèzêzè-
geluidjes van 't meezenvolk hoor je nog. dik
wijls den prettigen dactylus van de koolmees.
„Tsi-tsi-gee, tsi-tsi-gee!" klinkt het haast
nog overal, waar hout is. Daarbij kun je ook
de lokroepen van vreemde lijsters hooren. Wie
lijsters bezig ziet, moet nu vooral op hun
kleur en teekening acht geven, want er kun
nen al heel wel van een soort bij zijn, die je
in den zomer niet ziet. Dat zijn dan natuurlijk
geen zanglijsters maar vaak kramsvogels met
blauwgrijzen nek en rug of koperwieken met
een kopervlek op en onder de vleugels of als
't wijfjes zijn alleen er onder.
En als 't mee wil loopen en je ziet onder de
merels er een met een wit of geelwit halve
maantje op de borst, dan heb je meteen het
genoegen kennis te maken met den Rapland-
schen dominee of de beflijster. Evenals de
kramsvogel is die dol op bessen, vooral op die
van de juniperus,
Overveen. K. ZW.
de harten der toeschouwers, doch vooral der
toeschouwsters sneller deden kloppen.
Het is een veeg teeken des tijcs, dat zulke
stukken trekken, zooais Het een veeg teeken is
dat ruw voetbal, boksen, sensatiefilms en der
gelijke behooren tot de heden ten dage gebruike
lijke publieke vermakelijkheden. De ondergang
van het Romeinsche Keizerrijk, een kleine 2000
jaar geleden, ging gepaard met een hang van het
publiek naai- bloedzien, hetzij van gladiatoren,
fetzij van wilde dieren, die elkander bevochten
of door zwaardvechters bevochten werden. Eerst
het opkomen van het Christendom heeft daaraan
een eind gemaakt. Welke opkomende beweging
zal nu de publieke smaak in betere banen
leiden?
Doch laat ons hierover heden verder zwijgen
Het publiek is nu eenmaal als een kind, dat juist
gaarne snuffelt in een boek, dat de wijze ouder
buiten zijn bereik wil brengen. Jammer vind
ik het, dat de goede, zelfs voortreffelijke quali-
teiten 'van vele spelers aan een dergelijk stuk,
waarvoor de naam „draak" veel te goed is,
daar de oucerwetsche „draak" tenminste veelal
-rijk was aan romantiek worden besteed. Spe
ciaal zou ik willen noemen Louis Gimberg, die
als sergeant Totty den „verkeerd begrepen" de
tective uitmuntend typeerde. Ook Fie Carelsen
gaf als Lady Lebanon en goed doordachte en
zuivere creatie. Louis van Gasteren deed als
hoofdinspecteur Tanner goed werk, zooals we dat
van hem gewoon zijn, terwijl de andere rollen
eveneens naar behooren of in ieder geval vol
doende bezet werden. Piet Rienks als inspecteur
Ferraby deed echter als rechercheur, zelfs als
verliefd rechercheur wel wat druk en typeerde
mijns inziens niet voldoende. Tot slot zij ge
noemd en geprezen de regie van Hermann Schwab
die tevens als een schurkachtig uitziende huis
knecht vele zeer goede momenten had. Spoedig
hoop ik echter het Rotterdamsch-Hofstadtooneel
in een ander en op hcoger plan staand stuk
te aanschouwen. c-
Het huis der vreezen! Een vroolijk,
spannend! detectivestuk in 5 tafe-
reelen door Edgar Wallace. Verta-
ting van Jan R. Th. Campert.
Vereenigd Rotterriamsch Hofstad-
tooneel. Regie; Hermann Schwab.
Stadsschouwburg, Haarlem.
Het programma kondigt aan: een vroojjjk,
spannend detective-stuk, doch hoewel de span
ning zeker niet ontbrak, werd het er met de vroo
lijkheid niet beter op. Het eerste bedrijf zette
met "een morgen op Scotland-yard" aardig in,
het had! zelfs een satyriek tintje en gaf ons een
kijkje ik mag hopen niet naar waarheid
achter de schermen van het politioneel apparaat.
Doch ziet, allengs ontwikkelde zich voor onze
oogen een gruwelijke en ingewikkelde moordzaak,
die aan het slot een tragisch' einde nam. Een on-
vervalschte „thriller", rijk aan sensatie en on
verwachte wendingen en als zooc-anig zeer zeker
handig in elkaar gezet, doch bij welke ik mij
tevergeefs afvraag, waarin de verheffende en ver
edelende kracht zit die ce tooneelkunst ons toch
heet te brengen. Integendeel zou ik zeggen, dat
de schrijver hier het perverse wel wat al te veel
tot sensatie-object heeft gemaakt om te kunnen
spreken van kunst. Wanneer een telg van een
oud-adellijk geslacht, op en top prychopaat en
dégénéré, lijdende is aan ziekelijk doch gevaarlijk
sadisme, en zijn euveldaden, met wellust be
schrijft aan een kalm toeluisterend inspecteur
van politie, is dit een tafereel dat misschien op
zijn plaats zou zijn in een collegezaal van een
zenuwinrichting, doch hetwelk in een schouwburg-
niet thuis hoort. Nu spreek ik nog niet eens van
de worg-scène en ancere akelige dingen, welke
HAARLEMSCHE BACHVEREENIGING.
Het tweede concert der Haariemsche Bach-
vereeniging droeg een internationaal karakter;
onder ce componisten twee Duitschers, een Hol
lander en een Franschman, als solist een Rus.
Deze verscheidenheid heeft haar stempel ge
drukt op de indrukken van dezen avond, die zeer
zeker van gernengden aard waren.
De solist van dit concert, de 28-jarige Nathan
Milstein, speelde het aan Joseph Joachim opge
dragen vioolconcert van Johannes Brahms, en
had zich daarmede een technisch zeer zware,
doch dankbare rol toebedeeld. Dit concert im
mers, ontstaan uit de samenwerking van Brahms
en Joachim, zooals de bioloog Hauslick het uit
drukt „eine reife Frucht der Freundschaft zwi-
schen Joachim und Brahms"., stelt aan den solist
zeer zware eischen, doch is zoo zuiver voor het
instrument geschreven, dat het den hoorder
direct pakt.
Milstein heeft het werk met zijn Slavisch tem
perament gespeeld met een meesl-eepende verve,
die onweerstaanbaar was, doch daarnaast heeft
hij een aangeboren voornaamheid in zijn spel,
die alle excessen van zijn goede kwaliteiten bin
nen de perken houdt. Een van de allergrootsten,
die ons het groote kunstwerk uit het verleden
gaaf en diep doorvoeld deed beleven en zijn
prachtig instrument als een meester beheerschte.
Het residentie-orkest, onder leiding van Peter
van Anrooy begeleidde den solist accuraat en be
schaafd, doch gaf overigens den indruk, niet zijn
besten dag te hebben. Zoowel in de begeleiders
als in de later volgende orkestwerken, kwamen
kleine vlekjes en onregelmatigheden voor, die wij
van dit orkest niet gewend zijn.
Als orkest werken hoorden wij voor de pauze
de ouverture Cyrano de Bergerac van Johan
Wagenaar, een muzikale illustratie van Rostand's
groote held, in den ouverturevorm gegoten, doch
als conceptie veeleer te vergelijken met Richard
Strauss „Ein Heldenleben". Hoewel de oorspron
kelijkheid cezer muziek zeker niet een van de
strekste zijden is, blijft dit werk toch altijd een
meesterlijk geïnstrumenteerd specimen van het
talent van onzen landgenoot.
Na de pauze volgde het aan de „Berlijnsche
Philharmonie" door den componist Paul Hinde-
mith opgedragen Philharmoniscbes Ko-nzert, welk
werk al evenmin een Konzert is als Wagenaars
ouverture een ouverture. Dit in 1932 verschenen
Konzert toch is in wezen een thema met zes
variaties, waarin verschillende instrumenten so
listisch optreden. Het is zonder twijfel met een
zeer vaardige hanci geschreven en de verschil
lende doorwerkingen en verwerkingen van het
hoofdthema getuigen van een groot vakman
schap. Deze kwaliteiten zijn echter niet evenredig
aan de innerlijke waarde van dit muziekstuk, zoo
dat wij voorloopig tegenover ddt beeld van onzen
tijd, namelijk technische uitmuntendheid naast
innerlijke leegte, vrij sceptisch zullen blijven
staan. De tot slot van den avond gespeelde ouver
ture „Carnaval Roma-in" van Hector Berlioz,
bracht ons terug naar den rasmuzikant, die in
zijn tijö verguisd, thans van het podium onzer
concertzalen niet meer te verdringen is.
Wie weet, hoe onze nazaten Hindemith zullen
vereeren. Niet ten onrechte is eens gezegd, dat
men dood moet zijn om beroemd te worden.
J. H.
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan
den Schaakredacteur. Cruquiusstraat 19,
Haarlem.
PROBLEEM No. 364.
A. Bottacchi.
(Cannero.)
EEN GEHEIMZINNIGE SPIN.
Een kleine zwarte spin heeft zijn verschijning
gemaakt in Port Elizabeth (Zuid-Afrika) en
schijnt alleen in de nabijheid van deze stad ge
vonden te worden. Uit ingewonnen inlichtingen
in andere deelen van de Unie blijkt dat deze
spin nergens anders gevonden wordt. Onlangs
werden drie mannen gebeten door deze soort
spin en de beet was zoo vergiftigd, dat ern
stige bloedvergiftiging inzette en het leven van
de mannen in gevaar bracht. Een van hen, een
vroegere burgemeester van de stad, beschrijft de
spin als ongeveer zoo groot als een gewone vlieg
en daar het natuurlijke voedsel van deze spin
uit vliegen bestaat, is het mogelijk, dat zijn
kaken besmet worden met bacteneën van de
lichamen van de vliegen. Een ander vreemd
kenmerk van dit insect is het feit, dat het
merkwaardig goed- kan springen. Het is inder
daad iets vreemds onder de spinnen. Spinnen
van alle soorten en grootte worden in Zuid-
Afrika gevonden, kleine, niet grooter dan een
speldenknop, tot de enorme „Boschspinnekop",
die zoo groot is als een schoteltje, maar zij krui
pen en loopen allen. De springende spin is Iets
nieuws en blijkbaar meer te vreezen dan de
langpootige spin.
Mat in drie zetten.
Wit: Kf8, Dg6, Lf5, Pd3, Pg5.
Zwart: Kg3, Tbl, Thl, Lal, 2b, c2, d2, e3'
g4, h2, h3, h4.
Tweede prijs: „LTtalia Scacchistica", 1927.
i
PARTIJ No. 162.
Gespeeld in het tournooi te Pasadena,
16 Augustus 1932.
Wit: Dr. A. Aljechin (Parijs).
H. Borochow (Los Angeles),
Spaansch.
1.
e2e4
e7e5
2.
Pgl—f3
Fb8c6
3.
Lfl—b5
a7a6
4.
Lb5—a4
Pg8—f6
5.
(4—0
Pf6Xe4
6.
d2d4
b7—b5
7.
La4—b3
d7d5
8.
d4xe5
Lc8e6
9.
c2c3
Lf8c5
10.
Ddl—d3
Door F, Motzko (Teschen) ingevoerd, onder
zocht en in eenige correspondentie-partijen
gespeeld. Die zet wordt tegenwoordig meestal
door Pbld2 vervangen, omdat men hem een
beetje zorgeloos vindt.
10. Pc6e7
Beter is 00 en na 11. Lele3, Lc5Xe3; 12.
Dd3xe3, Pc6—e7.
11. Lele3
In een partij SchlechterVidmar (1916)
volgde 11. Pf3d4, waarna eerstgenoemde
Lc5Xd4 aanraadde, met gelijk spel.
11c7c6
In aanmerking kwam 00
12. Pbl—d2 Pe4Xd2
13. Dd3 x d2 Lc5Xe3
Daarna krijgt Wit de heerschappij over de
zwarte velden. Beter was Lc5—b6.
14. Dd2Xe3
15. De3—c5
16. a2a4
17. Tfl—el
18. Lb3-c2
19. Dc5Xe7
20. a4Xb5
21. PfS—d4
Beter was g7g6.
22. TalXa8
23. Pd4Xc6
24. Lc2xg6
25. Lg6d3
26. Tel—bl
27. f2—f3
28. Kgl—f2
29. f3—f4
30. Kf2e3
31. f4xg5
32. Ke3—d4
33. b2b4
34. Tbl—fl!
35. g2—g4
36. Tfl—f5
37. Tf5xg5
38. Tg5—g8
39. Tg8b8
40. Kd4 X d5
41. Kd5c5
42. Ld3xc4
43. Kc5d5
44. Tb8b7i'
0—0
Dd8c7
Pe7—g6
Tf8—c8
Dc7e7
Pg6xe7
a6xb5
Pe7—g6?
Tc8xa8
Le6d7
Ld7Xc6
Ta8a2
Kg8—f8
Kf8—e7
Ke7e6
f7—h6
£"7—g5
h6Xg5
Ta2a4r
Ta4—a2
Ke6e7
Ta2xh2
Th2g2
Lc6d7
Tg2g3
Tg3Xg4ï
Ld7e6f
Le6c4
Tg4Xc4f
Tc4Xc3
K7d8
Op 44Ke7—e8 volgt 45. Tb7Xb5,
Ke8d8; 46. Tb5c5! enz.
45. Tb7Xf7 Tc3c4
46. Kd5d6 Kd8—e8
47. TÏ7—b7 Tc4Xb4
48. Tb7-b8f Ke8—f7
49. e5e6t Opgegeven
OPLOSSING PROBLEEM No. 361.
(J.W. leComte, 1848—1923).
Stand der stukken:
Wit: Ke8, Dh3, Pe6, Pf5, d2.
Zwart: Ke4, Lf8, Pbl, b2, e5, e7, g5.
1. Dh3fl, enz.
Goede oplossing ontvangen van:
H. W. van Dort en K. H. R. Pluim—Mentz,
beiden te Haarlem.
WIE WAS HET Nü?
Kruimel had tot in den nacht toe met z(jn
vrienden „feest" gevierd.
Laat in den nacht en draaiend ais een tol,
zeilt h(j door de duistere straten naar zijn onder
komen.
Ijverig prikt ny tenslotte met zijn Sleutel Sn
het een of andere sleutelgatBoven gaat
er een venster open en een woedende stem bralt:
Mensch hoepel op, je bent zoo dronken als een
tol! Je bent aan de verkeerde deur!"
Waarop Kruimel, in zyn eer getast, ant
woordt: „Dronken ben Je zelf, want je kykt
uit het verkeerde venster!!!!"
WAT MENIGEEN NIET WEET.
De onlangs overleden schrijver van misdadi-
gersverhalen, Edgar Wallace, heeft reeds een
opvolgster gevonden in de persoon van Ellery
Queen, van wie men zegt, dat zij nog hpeteodec
schrijft dan Wallace.