De hand.
Inkwartiering.
irde genoeg
liet in zijne
toch in het
driften en
wij zeggen
in eerbied
dat hij in
tweemalen
pde dan-
en aan
estalte is)
jnheid, har-
„n van alle
een Claude
die zoo on-
nner teenen
natuurlijke
ifjes, stijve
lieten zien!
chese voor
is deze
ïsjes exploi-
achter den
ren althans
verschijnsel.
waren ge-
den gezeten
brandend
gracieuse,
lgedoe met
avond span-
brengen, nu
ooi als men
lor eigenlijk
erbij in het
sylphiden-
irak daarbij
handen en
elfs bij het
pringen van
gezelschap
~n wat men
inderspelen"
speelgoed)
10 op mu-
ontnam c'e
nen zich tel-
dit nu weer
gelegenheid
>eten wij de
tiabouchinska
en pret
ivid Lichine
uitzonderen,
merkwaardi
en wel door
Auric ver-
dans-
jt een veel-
hier span-
ïd tot kunst
den op een
gramma dui-
geheel was
:e leelijkheid
opgenomen
sch'c in een
ue, dat wat
m smaak al-
>nd lag Hier
e het lustige
n de ruimte
-e. Ook „De
min of meer
kunnen ge-
ihoud platte
ls kunst hoo-
op meeleven,
beteekenis.
wegingskunst
ze gedoe, dat
waaraan wij
reugde doet
onder leed,
rijpen wij, wij
naar het ons
wij als we
slaafs onzen
of krimpen
tten wij een
buik vast te
lieve lezeres
chouders op?
van de stel-
onze aandoe-
ren vinden in
ledematen en
ewegingskunsti
weggelegd,
g van inner-
is dus meer
als het men-
ïet zijn rigour
reien en zijne
zijn tijd ge-
:unst! T.
den Schouw-
„Noach op de
fresne's gezel
hij in den
rslaggever, de
hreef.
Albert van
te ontmoeten,
aangemoedigd
ig pogen het
ül te brengen
t. Wij kregen
stuk, dat hier
eischen stelt
epunten reeds
;weede bedrijf
ht; maar het
en van sterke
daarmede een
ins land goed
ze stuk zwak,
ebeelde figuur
/an alle ande-
kregen, waar-
irtelijk dank-
T.
V.S. van Ame-
lar valsch geld
bestaat in de
zóó als men
door
MARIO BERRINI.
De jonge landheer, Giulio Verrano, sloot hef
tig 't venster, wendde zich om naar zijn broe
der en zei: „De paarden worden niet uitge
leend! Heb je het begrepen? Dat zou er nog
aan ontbreken! Menschen, waarmee ik gepro
cedeerd heb, ook nog diensten bewijzen. Je lijkt
wel gek!
Uit de schemerige kamer antwoordde zijn
broeder Pietro zacht: „Dat is alweer zoo lang
geledenen je had werkelijk ongelijk des
tijds. Vergeet toch eiDdelijk die geschiedenis,
v/ees niet zoo haatdragend. De menschen heb
ben door de overstrooming zooveel schade, zi
hebben hun beste vee moeten verkoopen, dat
weet je toch."
„Ik gun het ze
„Giulio!"
Giulio begon heen en weer te loopen in de
kamer. Tusschen zijn donkere oogen trok een
plooi van drift steeds dieper. Pietro waagde
liet, opnieuw te beginnen. „Ik heb het ze nu
eenmaal beloofd, voor één dag, en
Giulio stond stil, zijn oogen vlamden in het
verbleekend gelaat.
„Je hebt beloofd? Met welk recht, zou ik
willen weten! Het moet uit zijn, zeg ik je! Dit
is de derde maal, dat je iets tegen mijn uit-
drukkelijken wil doet. Wie heeft er hier te zeg
gen, „ja", als je werken kon.... dan zou het een
andere zaak zijnmaar met die gebrekkige
tandik heb menschen noodig, die wat kun
nen tot stand brengen, geen ge'orekkigen, die
me ook nog tegenwerken!"
De harde woorden vielen als slagen op den
stillen, tengeren man, wiens rechterhand ver
groeid was. Al het bloed trok weg uit zijn ge
zicht. Zonder meer een woord te zeggen stond
hij op en verliet de kamér. Giulio Verrano
bleef onbeweeglijk staan, midden in het ver
trek. Langzaam trok de drift weg van zijn
voorhoofd en uit zijn oogen. Een zenuwachtig
trekken om zijn mond bewees, dat bij voor de
zooveelste maal m zijn leven woorden had ge
sproken, die hij te laat berouwde en die onher
roepelijk waren.
Toen hij, eenige uren iater, naar zijn broeder
zocht, was deze verdwenen. Pietro had, alleen
jn zijn kamer, het hoofd op de handen gesteund,
zoolang gedacht aan die onbarmhartige woor-
cen, tot ze hem als zweepslagen wegjoegen uit
het ouderlijk huis. Ja, veel is hij lichamelijk
niet waard. Van kind af was hij niet alleen mis
maakt, maar ook ziekelijk. Hij heeft genoeg
daaronder geleden en altijd gedaan wat hij kon,
om niemand tot last te zijn. En zijn heldere
o-eest heeft vergoed, wat hem aan lichaams
kracht ontbrak. Het bittere verwijt van Giulio
is onrechtvaardig. Helder inzicht, rustig over
denken en vooral ook tact om met menschen
om te gaan, zija veel meer waard voor een
goeden gang van zaken, als lichaamskracht.
Maar Pietro heeft een gevoel, als brandt hem
den bodem van het ouderlijk huis onder de
voeten. Weg, in 's hemelsnaam weg! Hij weet,
waar hij zijn brood altijd verdienen kan. Er zijn
er genoeg, voor wie hij geen nuttelooze ge
brekkige is, maar een man, wiens verstand
en doorzicht en yver ruimschoots het gebrek
Vergoeden.
Sinds zijn
Giulio soms,
broeder vertrokken is, lijkt het
alsof nog iets anders is wegge
trokken van het landgoed, alsof de ander wel
vaart en succes met zich medenam.... stilzwij
gend. Giulio is altijd een hard werker geweest,
een man, die zichzelf niet spaarde en die
vreugde aan den arbeid had; maar die vreugde
wordt hem verbitterd. De eene tegenslag volgt
op de andere, ziekte onder het vee, een mis
lukte oogst, onaangenaamheden met knechten
er: ander personeel. Fouten die hij begaat, nu
de voorzichtige en rustig leidende geest ver
dwenen is. O, de jonge, sterke man, die zoo
zeker van zichzelf was, die zijn gezonde kracht
zoo overschatte, leert wel inzien ih de jaren
die volgen, hoe betrekkelijk weinig een gezond
lichaam beteekent!
Hij leert zooveel méér nog inzien. Het is, of
jnet iederen nieuwen tegenslag zijn oogen hel
derder worden. Was het zoo dwaas van Pietro
a! de twisten te vergeten en een helpende hand
te bieden aan buren in nood? Vroeg of laat is
men zeif zoo dankbaar voor een helpende hand!
Dat heeft de sterke man in zijn goede dagen
teveel vergeten. Nu is die helpende hand er
niet. Nu staat bij geheel alleen en naast de
groote neerslachtigheid om het steeds verder
wegzinken van het erfgoed, waaraan hij zijn
heele hart gewijd, waarin hij wortelt met zijn
heele wezen, is langzaam aan nog een ander
gevoel in hem ontwaakt, dat nog veel meer
kwelt en pijnigt. Van de, wanden zien hem de
oogen zijner ouders aan, en herinneringen wel
len in hem op uit langgeleden kinderjaren. Zor
gende liefde en leederheid van zijn ouders, voor
alle kinderen, maar liet meest van allen voor
den zwakken en gebrekkigen Pietro. Wat zou
den zijn ouders zeggen, als ze wisten, dat hij
tien broeder van het ouderlijk huis heeft weg
gedreven, waarop hij evenveel rechten had
C, hij leeft bij zijn zuster en zwager en die
weten hem te waardearen, daar is hij gelukkig
en het lijkt, of hij welstand en fortuin met zich
heeft medegebracht, want de kleine hofstede
van zijn zuster groeit en bloeit en die beiden
verkondigen overal Pictro's lof. Sinds den dag
dat Pietro zijn ouderlijk huis verliet, zijn cok
zij er nooit mear ingekomen. Zelfs op Giulio's
verjaardag onlangs, heeft zijn zuster niets laten
hooren. En het bitterste is dit hem, omdat 'hij
weet, dat ze gelijk heeft. Dat zij de plaats heeft
ingenomen van zijn moeder en hem met recht
bitter verwijt, hoe onrechtvaardig en hard hij
geweest is.
Langzaam rijst een angst in den sterken man,
een angst, die hem nachtenlang rusteloos heen
en weer doet loopen in zijn kamer, dre zijn haren
lang voor den tyd vergrijst, zijn glimlach uit
dooft. Wat is er over van den zege-bewusten,
jongen, knappen Giu'.io? Een zwijgzaam, ge
sloten en door zorgen gekweld man. Angst ver
vult hem en wi! hem niet verlaten. Hij ziet
met onontkombare zekerheid, het tijdstip na
deren, dat het ouderlijk erfgoed in brokken zal
vallen. En naast de andere schuld zal zich dan
die voegen, dat hij ook Pietro's erfdeel ten
gronde heeft gericht.
En tegenover dezen angst staat hrj, zonder
een enkelen vriend, zonder hulp en troost. Z'n
ondergeschikten zijn koel en onverschillig voor
hem, hij is vaak onrechtvaardig en hard ge
weest en zij vergeven hem niet. Zoomin als hij
ooit iets vroeger vergaf! Hoe bitter en onont
koombaar voelt hij de wisselwerking der dingen
zult oogsten, wat Gij gezaaid hebt!" Geen
buren om hem in nood te helpen. Hielp hij
ooit? Geen mensch, die het verleden vergeten
wil en zelfs maar een troostend, vriendelijk
woord spreekt. GiuJio ineengezonken in een
leunstoel, het gelaat in de handen verbórgen
komt het voor, alsof hij alleen is op een eiland,
verlaten door allen.
Hij schrikt, als de deur opengaat! Het klop
pen heeft hij heelemaal niet gehoord en met
afwezige, star-verbaasde oogen kijkt hij den
binnenkomenden Pietro aan! Niet mogelijk! Z'n
eerste impuls is vreugde. De onzinnige vreugde
van een verlatene op een eiland, die een schip
ontdekt met menschen, een schip, dat hem tot
het leven kan terugbrengen. Dan glijdt de
glans van zijn gezicht en hij zinkt weer in el
kander. Hij vraagt dof: „Wat wil je hier?"
Pietro staat aarzelend bij de deur. Een over
weldigend heimwee heeft hem hierheen gedre
ven. Dat, en het verlangen te helpen, nu er
nog te helpen valt. Maar hij vreest de harde
Woorden, die weer alles kunnen bederven en
onmogelijk maken. Langzaam komt hij naderbij
en de ander buigt het hoofd om zijn blik niet
te ontmoeten. Hij wacht op de verwijten, die
hij verdiend heeft, maar Pietro denkt op dit
oogenblik heelemaal niet aan zijn rechten en
zijn aandeel. Hij strekt voorzichtig zijn hand
uit en legt die op de schouder van zijn broer.
„Ik kom, omdat.... ik ha'd heimwee.... en
danluister Giulio, het gaat verkeerd zoo.
Ik heb teveel gehoord en gemerkt, om dat niet
te weten.
Maar de zaak is heelemaal niet hopeloos. We
kunnen alles nog redden. We moeten alles red
den! Het is toch ons ouderhuis, ons vaderlan-d!"
Hij zoekt wanhopig naar woorden, die een
brug kunnen bouwen van hem naar den man,
die altijd te sterk en te gezond was om hem
te kunneh waardeeren. Hij beseft niet. hoeveel
sterker hijzelf is. Aarzelend vervolgt hij: „Ik
heb nog het erfdeel van moeder. Daarmee
kunnen we de schulden betalen en dan.... Giu-
lette en haar man vinden het wel ellendig dat
ik wegga, maar bet zou alleen voor tijdelijk
zijn, tot alles weer gezond en zeker is."
Hij stokt. De gedachte aan het heimwee, dat
hem geen dag met rust heeft gelaten, doet
zijn oogen branden, maar hij heeft altijd alle
leed alleen uitgevochten. Dót maakte hem zoo
sterk.
Giulio's gezicht zinkt langzaam op zijn ar
men. Hij antwoordt niet. Hij komt zichzelf zoo
zwak en hulpeloos voor als een kind, dat moet
ondergaan, zonder een troostende en reddende
hand, die het leidt en steunt. En toch huivert
hij terug voor deze hand. Omdat hij beseft,
met al het wanhopige berouw van nooit meer
goed te maken fouten, hoe bitter weinig hij
deze verdiend heeft. Als van verre hoort hij
den ander spreken, troostend en aanmoedigend,
langzaam pas dringeD de woorden tot hem
door.
„Je was altijd zoo sterk.... kom.... je moet
niet bij de pakken neerzittenhet komt alles
in orde! We zuilen bet samen in orde brengen,
niet?"
Eindelijk kijkt Giulio op, niet naai- het gelaat
van zijn broeder, maar naar de hand, die deze
hem toesteekt, de linkerhand, de gezonde. Een
nerveus trekken gaat over zijn bleek gezicht.
Dan neemt hij de andere, de arme, mis
maakte hand in zijn beide handen en zegt haast
onhoorbaar: „Ja!"
(Nadruk verboden).
.Meisjes", zei mevrouw de Tourage, „luister
eens goed, we krijgen een officier ingekwartierd
vanavond, wees vooral vriendelijk tegen hem en
tcon welke opvoeding ik jullie heb gegeven."
„Hè ma, hoe weet u dat?" klonk het verrast
terug. „Wat leuk! Wanneer komt hij. Kent u
hem?"
„Dat komt er niet op aan, vanavond tegen
donker komt hij, wees aardig hoor, doe je moe
der eer aan.:'
Met een ernstig majestueus gebaar legde me
vrouw c'e Tourage haai- servet neer en stond
van de koffitafel op.
Maar man was reeds vertrokken, want de school
was begonnen, waaraan hij nu als tijdelijk
leeraar in de Fransche taal, geplaatst was. Haar
tweelingdochters, Else en Guillaumetta zaten
nog even na te praten, over het leuke geval,
interessant, maar wanneer zooals hier, een van de
Meisjes van achttien vinden officieren altijd
twee reeds in stilte den man van haar hart
meent gevonden te hebben, wordt het dubbel
amusant.
Ma wist niet. dat Guillaumetta reeds een half
jaar haar woord aan Arnold Donders had ge
geven. Ma wist niet, dat hij, die nog in de
rechten studeerde en wel eens hij hen thuis
kwam, zich deze vrijheid had gepermitteerd. Ze
ken het ook niet weten, want de zusjes wisten
samen goed wat zwijgen was.
Nu hoopte Else, dat ce officier een aardige
man zou zijn, niet getrouwd en niemand van hun
kende, maar Guillaumetta liet de zaak ook niet
onverschillig, Nol kon best een kennis van hem
zijn en dan zou ze zijn adres vragen, want hij
was nu onder de wapenen en ze hadden elkaar
niet kunnen schrijven. Ma werd zoo streng en
las serns in eens je brieven na. Ze waren dus
nieuwsgierig en konden haast niet wachten.
Zoo werd 't eindelijk avond. Ze zaten pontifi
caal op dei? militair te wachten. Eindelijk ging
de schel over en het dienstmeisje dat haar thuis-
avond had kwam zeggen, dat de soldaat er was
en vroeg waar hij moest slapen.
.Wat?" riep mevrouw „de soldaat? 't Is een
officier".
,|Veen mevrouw, heusch niet, 't is een soldaat".
„O dien ontvang ik niet", zei ze beslist.
Het meisje bleef besluiteloos staan en eindelijk
zij mijnheer:
„Ga eens vragen of hij terecht is".
„Hij zegt van wel", vertelde 't meisje even
later.
,Best", zei mevrouw, .,'t is goed. Maar zoo
iemand komt niet in mijn huiskamer, die kan
boven slapen en bij jullie eten hoor".
Het meisje dacht het hare en ging den soldaat
halen.
De meisjes waren teleurgesteld.
„Moeder gaat u niet eens kijken? Nou weet u
niet wie 't is. Toe doe u 't", vroeg eindelijk
Guilaumetta, rood van nieuwsgierigheid.
„Neen, dat doe ik niet, en jullie hoeft ook niet
met hem in contact te komen, begrepen, je komt
niet in de keuken, hoor".
Else. d;e a aders nog al weinig nadacht, vond
ma hard en ze dacht aan haar eigen broer, die
misschien ook wel bij een ander zoo ontvangen
echter niets, doch gin|
was t veilig en konden ze 't geval bespreken.
Uit de keuken klonk een hartelijk gelach en
ze hadden graag naar binnen gegluurd om er
van mee te kuin^n genieten, maar ma was
streng.
's Morgens vroeg was de soldaat alweer weg
en zou eerst 's avonds terugkomen, dus, ze zagen
hem niet.
Toen mevrouw 's middags wegging, gaf ze
orders dat een van de tweelingen thuis zou blij
ven om op te letten dat de man in de keuken
bij zijn komst in hun deftig huis, niet al te
familiaar werd met het personeel. Ze behoefde
zich er niet mee te bemoeien, zei mama, maar
ze moest thuis blijven, dan bleef 't ontzag er in
Guillaumetta bleef den eersten avond dus
thuis, en ging met een handwerkje in c'e huis
kamer zitten. Tegen zeven uur kwam de man, wat
zou Ze graag gekeken hebben, doch ze geneerde
zich, ze hoorde opendoen en ook hoe hij naar de
familie vroeg.
Plcseling was het haar alsof ze een rilling van
vreugde door haar leden voelde gaan. Dat was
een bekende stem. O, verbeeld je als 't eens.
Ze mocht niet naar de keuken, om zich te over
tuigen en met popelend hart bleef ze dien ge
heelen langen avond in de huiskamer zitten, ten
prooi aan duldelooze onzekerheid, ze was echter
te trotsch om met c'e dienstmeisjes er over te
praten. Zoo gingen eenige dagen voorbij. Zelfs
Else had ze niet durven zeggen wat ze dacht en
hoopte, en mama bleef boos, dat de stad haar
zoo er in had laten loopen. Zij wenschte geen
miliciens, die konden bij burgers gaan.
Eindelijk na een week ging de man weg, de
meisjes hadden 't verteld dat hij voor 't laatst
zou komen slapen. Mevrouw slaakte een zucht
van verlichting en ze nam zich voor het kamertje
eens goed te laten schoonmaken.
Met het personeel scheen hij goed overweg te
kunnen en de meisjes praatten vol lof over de
netheid en de aardigheid van den soldaat, maar
't bleef in de keuken, want noch tegen mevrouw,
noch tegen de dames, durfden ze erover te spre
ken; die zagen zoo op iemand neer en ze zouden
het niet gelooven ook.
Vol blijdschap vertelde Jo, het dienstmeisje, den
morgen nadat de militair weg was gegaan, dat
ze zoo'n greote fooi had gehad, aan mevrouw,
bij 't uitgeven der provisie.
,Zoo", zei deze, „plezierig voor je, 't is dan
ook heel lastig een mensch meer, iederen dag en
jullie had- het wel verdiend".
„Niks erg hoor, hij mag bij mij terugkomen
zei Kee, het keukenmeisje en zonder snibbigheid,
toen terloops tegen haar kameraad:
„Heb je dat briefje al afgegeven voor mevrouw
Hij zei dat hij maar geen goeden dag wou ko
men zeggen, hij kon u niet zoo speciaal en dus
dacht hij ook niet dat u 't graag hac"'".
Mevrouw kreeg van woede een kleur, wat een
brutaliteit.
„Dank je", zei ze het net geschreven briefje
aannemende.
Ze ging met het sleutelmandje naar binnen
en zou eens zien wat die vent te zeggen had, en
toch, onze heldin zou heel wat gegeven hebben
indien de inhoud' van het, zoo juist ontvangen
briefje, haar nooit bekend geworden ware!
Het luidde aldus:
„Mevrouw.
Het spijt me u niet persoonlijk te kunnen dan
ken voor uw zoo bekende gastvrijheid. Maar een
d-ing wil ik u toch schriftelijk doen weten. Ik
zou graag m de keuken ontvangen worden, om de
toestemming van u en uw man te hebben, wan
neer ik uwe dochter die ik zeer liefheb, als mijn
vrouw kom vragen: De ontvangst is daar zeer
spontaann en hartelijk. Dat ondervond uw dw.
ARNOLD DONKERS
Jur. Cand".
P. S. Ik heb cie neutraliteit van uw huis niet
geschonden, dit is voor u voldoende. U behoeft
geen der beide meisjes van mijn aanwezigheid
kennis te geven.
In het geheim vertelde Arnold toch wat hij had
ondervonden en Guillaumetta heeft mama na
haar verloving vaak geplaagd met de onge-
wenschte inkwartiering, die nu nog langer duren
zou dan de mobilisatie van ons kleine landje.
kon worden Ze zeiden
Sa de waarheid van een oud spreekwoord: „Gij eerder naar bed dan gewoonlijk, daar boveij
HEILIGSCHENNIS GEWROKEN.
De „vloek der Voor-Indische tempelschatten".
Het beeld der Boeddhistische gcdïn Parvati is
ontvreemd uit- haar tempel te Pcona, zoo meldt
ons een weinig opgemerkt berichtje en de dief
is nog met gevonden, hqpwel niet alleen de
politie, maar ook het Boeddhistische deel der
bevolking met koortsachtigen ijver zoekt naar
hem en naar het kostbare, zuiver gouden beeld
waarvan de waarde op een half millioen wordt
geschat. Tegelijkertijd is de internationale politie
opnieuw op zoek gegaan naar den persoon, die
twee jaar geleden uit het Beriijnsche museum
voor volkenkunde eveneens een Parvati-beeld
ontvreemdde, want er wordt verband gezocht
tusschen deze diefsM en die, welke de bevolking
van Voor-Indië zooveer. in opwinding heeft ge
bracht. In de Beriijnsche diefstalzaak werd even
min resultaat bereikt, hoewel de dief zelf kort
daarna in een brief aan de politie ais reden van
zijn daad opgaf, dat naar zijn meening het beeld
niet op zijn plaats was in een Westersch mu
seum. Wanneer een Indiër uit den Beriyn-
schen Dom een Christusbeeld stal, zoudt gij hem
terecht een heiligschenner noemen stond o.i
in den brief en daaruit bleek dus reeds veel
cmtrent de persoonlijkheid van den dief. Onge
twijfeld behoort hij tot een 'van de Oostersche ge
heime vereenigingen, die zich ten doel hebben
gesteld, zich te wreken op hun Europeesche „on
derdrukkers".
De vloek van de Koh-i-noor.
Deze beide diefstallen staan in de geschiedenis
der misdaad dan ook geenszins alleen.. Men
denke slechts aan de gebeurtenissen, welke heb
ben plaats gehad in verband met den beroem
den Koh-i-noor, den grootsten Indischen diamant
die er, voor zoover bekend is, bestaat. Deze
prachtige steen was de trots van den Brahma-
lempel in Sheringham, waar hem als een der
oogen van den god Shiwa een zeer bijzondere
vereering en bewaking ten deel vielen. Op po
gingen, om den diamant te ontvreemden, stelden
de priesters zware straffen en zij voerden ze ook
uit. Dit hielp hen echter niets, want toen de
Perzische Sjah Nadir Khan in 1739 Indië met
zijn legers overstroomden en onderwierp, liet hij
als teeken van zijn opperste triomf den steen
uit het beeld verwijderen en in zijn troon plaat
sen. Het duurde slechts enkele jaren, of Nadir
"Chan was vermoord en de steen verdwenen.
Weer terug in Voor-Indië?
Eerst vele jaren later kwam het kleinood
eet te voorschijn; het werd in stukken gesple-
.en en opnieuw geslepen. Een gedeelte ervan ls
onder den ouden naam Koh-i-noor in 1849 in
het bezit van den Brilschen kroon gekomen, doch
het grootste stuk heeft jaren lang als de be
roemde Orloff-diamant den scepter van den
Tsaar versierd. In den loop van die jaren zijn
er ontstellend veel pogingen gedaan, cm juist
dien steen te ontvreemden; hiervan is dan ook
wel iets uitgelekt, al was de Russische politie
over dat onderwerp zeer gesloten. En op het
oogenblik moet er ernstig aan getwijfeld worden,
of de diamant zich nog wel in de schatkamers
van het Kreml bevindt. Het is wel opvallend,
dat, terwijl de Sovjets herhaaldelijk Russische
krconjuweelen naar het buitenland te koop heb
ben aangeboden, daarbij geen enkele maal de
Orloff-diamant is genoemd, wat toch verreweg
het kostbaarste stuk is. Zou hij weer naar het
land van zijn oorsprong zijn teruggebracht?
De vloek der Egyptische mummies.
Ook de Egyptenaren vormen een interessant
voorbeeld van een volk, dat zijn heiligdommen
tot eiken prijs wilde bewaren. Het lijdt geen
twijfel, of zij bezaten een uitgebreide kennis
van bijzondere natuurwetten en speciale vergif
ten, welke sindsdien reeds lang verloren is ge
gaan. Dat is het „geheim" der schatten van
Toet-ankh-Amen, waarvan langen tijd is be
weerd, dat er een bijzondere vloek op rustte,
waardoor hij al zijn ontdekkers ongeluk aan
bracht Dat is absoluut niet het geval; zooals de
Münchener scheikundige Albertus, op wiens pu
blicaties helaas nauwelijks werd gelet, reeds
heeft aangetoond, waren de aanbidders van
Ammon niets meer, maar ook niets minder dan
uitstekende scheikundigen, die erin slaagden, de
mummie van den dooden „zonnekoning" zoo
danig te prepareeren, dat zij iederen indringer
doodeiijke gassen in het gelaat sloeg. Zij hebben
zich beschermd tegen andersdenkenden, die zich
mochten verprijpen aan deze schatten, welke
voor hen van de grootste godsdienstige betee
kenis waren. Dat is alles. Waarschijnlijk zou
Lord Carnarvon nog steeds in leven zijn, als hij
hierop bedacht was geweest en de noodige voor
zorgsmaatregelen had genomen.
Een verecniging van moordenaressen.
Van het standpunt der aanhangers dezer gods
diensten is dat alles volkomen begrijpelijk. Hun
beschermlngs- en wraakmaatregelen zijn naar
hun meening geen te lichte straf voor de ge
pleegde heiligschennis. En afgezien van gods
dienstige bezwaren kan men toch de wijze, waar
op b.v. in het museum van Cairo de mummies
van de overleden vorsten der Egyptenaren te
kijk worden gezet voor een op sensatie belust
nubliek, niet anders dan. stuitend noemen. Wat
Voor-Indië betreft, moeten wij neg een ge
heime vereeniging van vrouwen noemen, waar
van den laatsten tijd herhaaldelijk dingen aan
het licht komen, zonder dat men met zekerheid
weet, waar men aan toe is. Het doel der vereeni
ging zcu zijn, cm de Indische goden te wreken op
de blanken, waarc-m elk lid de verplichtingop
zich zou nemen, minstens één Europeaan te
vermoorden. Inderdaad zijn een tijdlang de
moorden op blanken, voor zoover zij werden ge
pleegd door Indische vrouwen van de hoogste
kasten, opvallend toegenomen, doch de misdadig
sters ontkenden hardnekkig het bestaan van een
dergelijke vereeniging. Als men echter weet, hoe
zeer ook thans nog de geheime vereenigingen der
verschillende godsdiensten en secten in Indië de
overhand hebben, zal men het bovenstaande
niet zoo spoedig voor onmogelijk verklaren.
Nadruk (verboden).
EEN DUEL IN HET DONKER.
Den meesten onzer lezers zal het wel bekend
zijn, dat 'n tweegevecht in de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika alles behalve iets buitenge
woons is en dat men dezelve algemeen veraf
schuwt wegens de onmenschelijkheid en bedaarde
gruwzaamheid, waarmede dit wordt uitgevoerd;
desniettegenstaande blijft de volgende gebeurte
nis, die een Fransch blad ons mededeelt, toch
altijd, zelfs Jn Noord-Amerika bijzonder vreemd,
ja, ten eenenmale ongehoord.
Een zekere overste, de naam wordt niet ge
noemd, had als duellist een vreeselijke vermaard
heid verworven, en wist alle wapens zoo goed
te voeren, dat zijne tegenpartij, wie deze ook zijn
mocht, zeker kon wezen, dat de afloop voor hem
altijd ongelukkig .zou zijn. Deze geschiktheid in
het voeren der wapenen en het gevoel zijner ver
maardheid, in dit opzicht, maakten hem zóó over
moedig en aanmatigend, dat hij in het geheim
ontelbare vijanden had, die reikhalzend verlang
den, dat hij toch eindelijk zijn meester eens
mccht vinden, die hem een geduchte les gaf.
Op zekeren avond ging de overste met een van
zijn vrienden naar het logement of koffiehuis
waar zich een menigte menschen verzameld had
den, die het slechte weer onder dak dreef. De
twistzoeker beleedigde weldra, zonder eenige aan
leiding', een jongen arts en deed dit zóó grof,
zóó in het cog vallend met opzet, dat de laatste
zich in den aanvang van de eigenlijke toedracht
der zaak volstrekt geen begrip ken maken. Hij
kende den overste niet had hem nooit iets in den
weg gelegd; waarem beleedigde deze hem dus?
Zoodra hij echter vatte, wat 't plan wa-s, sprong
hij driftig op, gaf den beleediger een vuistslag' in
het gezicht en trek, zonder zich een oogenblik te
bedenken, zijn mss, cm den overste dus ge
wapend af te wachten.
Maar de aanwezigen hielden hem terug, waar
op hij den arts dadelijk tot een duei uitdaagde,
hetgeen deze aannam. Beide partijen wilden vol
strekt niet van eenig uitstel hooren, en men be
hoefde dus alleen enkel over de keus van plaats
en wapenen te spreken.
Na veel spreken, nadat allerlei voorstellen aan
de hand gegeven en verworpen waren, deed een
der aanwezigen een voorslag, die, zoowel om des-
zelfs vreemdheid werd aangenomen, als cok om
dat deze aan den overste zeer nadeelig was, ver
mits hij daardoor belet werd, cm van zijn vaar
digheid veel party te kunnen trekken.
Dit voorstel luidde aldus:
Men zou aan beide duellisten een ongemeubi
leerde kamer boven in het huis afstaan, de ven
sters sluiten met luiken, zoodat de kamer pik
donker werd, beide strijders met pistolen en dol
ken wapenen, welke laatste zij tusschen de tan
den moesten vastklemmen en hen dan ontkleed
in dit vertrek opsluiten. Eerst drie minuten, nadat
de deur gesloten was, zou het duel een aanvang
mogen nemen.
Haastig werd alles tot de uitvoering' in ge
reedheid gebracht, en de diepste stilte volgde op
deze tconeelen van geweld, schrik en verwarring,
tot dat de verzameling der gasten weder levendig'
begon te werden en aanving met weddenschap
pen aan te nemen, dat de overste, of dat de jonge
geneesheer overwinnaar zou blijven.
Toen de vastgestelde drie minuten verstreken
waren, werd door drie slagen op de deur het
teeken gegeven, dat de stryd mccht begonnen
worden; en nu zwegen allen weder stil, vol
nieuwsgierigheid naar den afloop van dit zonder
linge gevecht.
Nu eens hoorde men in de kamer waarin de
strijders opgesloten waren, schoten vallen, dan
vernam men harde voetstappen, vervolgens was
alles eenige oogenblikken doodstil Na het laatste
pistoolschot, dat vernomen werd, hoorden zij den
geweldigen slag van een neervallend lichaam;
daarop was alles weder stil.
Zoo verliep neg een pijnlijk half uur, totdat
de gasten eindelük besloten, om de deur te
openen.
Zij zagen beide strijders op den grond liggen;
de geneesheer lag op den overste.
Beiden waren zoo gehavend en bebloed, dat
men de lichamen bykans nergens kon aanraken,
of men tastte op een wond.
De geneesheer leefde nog, maar de overste
had den geest gegeven.
De eerste werd cogenblikkelijk naar beneden
gebracht en men haalde een wondheeler, die den
arts verbond.
Na verloop van een maand was hy genoegzaam
weer hersteld en algemeen werd zyn moed ge
prezen, terwijl hij van alle kanten bedankt werd,
dat hij hen van dezen gevaarlijken twistzoeker
had verlost. Natuurlyk verlangde men van hem
te hooren, hoe het duel gegaan was en de jonge
arts deelde hieromtrent het volgende mede:
Nadat de deur achter, ons was dicht ge
sloten, dus verhaalde hij, bevonden wij ons
in een stikdonkere duisternis. Ik trachtte mij
zoover mogelijk van mijn tegenparty te ver
wijderen en het gelukte mij eindelyk, cm my op
den afstand van de geheele breedte der kamer
van hem af te houden. Hier bleef ik bewegen-
icos staan en besloot te wachten, tot dat de over
ste een beweging zou maken en my aldus de
plaats verraden, waar hij stond. Het scheen, dat
hy op diezelfde wijze wilde handelen en het
was duidelijk blijkbaar, dat geen van ons beiden
wist, waar de ander zich bevond. Eensklaps
kwam het mij evenwel voor (ik wil niet beslis
sen, of het kwam, omdat mijn oogen zich aan
de duisternis gewend hadden, dan wel of ik my
op een vreemde wyze bedroog), hoe dit ook zy,
ik meende een paar oogen te zien fonkelen, als
waren het- de oogen van een bloeddorstig roof
dier en gaf vuur. Het licht, dat het losbranden
van mijn pistool te weeg bracht, deed mij zien,
waar en hoe mijn tegenparty zich tegen den
muur drukte. Doch hij had mij van zijnen kant
nu ook gezien en schoot naar my, zoodat- de
kogel, vlak langs mijn hoofd, in den muur vloog.
Wij wierpen hierop beiden de pistolen weg en
namen onzen dolken in de hand. De overste,
ziende dat hij misgeschoten had, stortte op my
los, trof mij echter niet en wist de plaats waar
ik stond, niet weer terug te vinden. Daarop hiel
den wij ons weder doodstil. Nu leerden wij weder
op elkander en de een trachtte elke beweging op
te vangen, die hem de plaats kon aanwijzen,
waar de ander stond. Ik moet een b-weging gé-
maakt hebben, die my aan hem verried; want
hij schoot plotseling en wondde mij zwaar. Doch
nu had had ik een voordeel op hem; want daar
wij ieder twee pistolen en een dolk hadden ont
vangen, zoo had hij nog slechts den dolk over,
terwijl ik, behalve dezen, ook nog een der pis
tolen had. Hij stortte op mij los; maar niettegen
staande de zware wond, die hij my had toege
bracht, behield ik nog genoeg tegenwoordigheid
van geest, om mij met den dolk te verdedigen en
van dat oogenblik af lieten wy elkander niet
weder los. Ik deed vooral mijn best, te beletten,
dat de overste mij kon vasthouden, ten einde mij,
als zich daartoe een gunstige gelegenheid aan
bood, van mijn pistool te kunnen bedienen. Ik
ontweek hem dus zooveel mogelijk, doch kon
hem myn spoor niet doen verliezen en zoo voch
ten wy, onder woedende uitvallen en hevige stoe
ten, de geheel© kamer rond. Toen ik bespeurde,
dat myn krachten mij begonnen te verlaten, vatte
ik het besluit op cm los te branden. Ik bemerkte,
dat myn tegenpartij, toen het pistool was afge
schoten, wankelde en al mijn krachten toen in
spannende, stormde ik op hem los. Nog een tyd
lang bleef hij den strijd volhouden; maar zyn
stooten werden gedurig zwakker, totdat hij ten
slotte rochelend op den grond viel. Van dit oogen
blik af verliet mijn bewustzyn my; het overige
is u bekend".
Waarlijk dit gevecht tusschen twee menschen
gelijkt veel meer naar een strijd op leven en
dood tusschen twee verscheurende dieren, die men
m een en hetzelfde hok heeft opgesloten! Zou
men bij de wilden wel iets dergelijks aantreffen?
Wij betwyfelen het zeer.
WANDELAARS IN ALLE ARTIKELEN.
In sommige streken vindt men ook een soort
marskramers, die den nood der tijden trachten
te overwinnen door handigheid en vlot spreken.
Ze dragen een koffertje met zich mee, dat zij
plotseling op een hoek van de straat, waar het
hun gunstig lijkt, beginnen uit te pakken. Ze
kunnen het ook in een oogenblik weer inpak
ken en in de menigte verdwynen. Met een wel
sprekendheid, die aan een gramofoonplaat doet
denken, trekken zij de aandacht der voorbij
gangers en prijzen hun waren aan. Dat is een
kunst op zichzelf, een kunst, waarop ze niet
weinig trotsch zijn. Ze roepen bijv. uit: „Dames
en heeren, het geld ligt op straat, men behoeft
het slechts op te rapen," en werpen wat klein
geld op straat, waarbij zij scherp opletten, dat
niet de een of andere straatjongen een muntje
laat verdwijnen. Het trekt altijd de aandacht
en als dan eenige helpers uit het publiek te
voorschijn komen en beginnen te onderhande
len over een koop, volgen er wel echte koopers
ook. Deze handelaars zullen wel niet de beste
elementen ziin, doch ze moeten ook leven en ze
toonen in elk geval, dat ze van den nood een
deugd weten te maken.
WANNEER TREDEN ONZE GROOTE MANNEN
IN HET HUWELIJK?
De vraag, op welken leeftijd men net best
doet in het huwelijk te treden, is niet van van
daag of gisteren. En nog is men er niet over uit
gepraat. Een positief antwoord schijnt althans
niet te geven te zijn en zal door onderscheiden
personen ook in onderscheiden zin worden ge
geven.
Niet zonder belang is het, in deze een blik te
slaan op het voorbeeld van groote mannen. En
dan blijkt- het, dat er nog al wat verscheiden
heid is op te merken. Shakespeare was 18 jaar
teen hy huwde; Dante en Franklin 24; Mozart,
Keppler en Walter Scott 26; Napoleon de Eerste,
Lord Byron en Washington 27; Rossini 30, Schil
ler en Weber 31; Robert Peel 32; Wellington 37;
Talma 39; Addison 44; Young 47; Jonathan
Swift 49; Buffon 55 en Goethe 57 jaar.