De hand. Inkwartiering. irde genoeg liet in zijne toch in het driften en wij zeggen in eerbied dat hij in tweemalen pde dan- en aan estalte is) jnheid, har- „n van alle een Claude die zoo on- nner teenen natuurlijke ifjes, stijve lieten zien! chese voor is deze ïsjes exploi- achter den ren althans verschijnsel. waren ge- den gezeten brandend gracieuse, lgedoe met avond span- brengen, nu ooi als men lor eigenlijk erbij in het sylphiden- irak daarbij handen en elfs bij het pringen van gezelschap ~n wat men inderspelen" speelgoed) 10 op mu- ontnam c'e nen zich tel- dit nu weer gelegenheid >eten wij de tiabouchinska en pret ivid Lichine uitzonderen, merkwaardi en wel door Auric ver- dans- jt een veel- hier span- ïd tot kunst den op een gramma dui- geheel was :e leelijkheid opgenomen sch'c in een ue, dat wat m smaak al- >nd lag Hier e het lustige n de ruimte -e. Ook „De min of meer kunnen ge- ihoud platte ls kunst hoo- op meeleven, beteekenis. wegingskunst ze gedoe, dat waaraan wij reugde doet onder leed, rijpen wij, wij naar het ons wij als we slaafs onzen of krimpen tten wij een buik vast te lieve lezeres chouders op? van de stel- onze aandoe- ren vinden in ledematen en ewegingskunsti weggelegd, g van inner- is dus meer als het men- ïet zijn rigour reien en zijne zijn tijd ge- :unst! T. den Schouw- „Noach op de fresne's gezel hij in den rslaggever, de hreef. Albert van te ontmoeten, aangemoedigd ig pogen het ül te brengen t. Wij kregen stuk, dat hier eischen stelt epunten reeds ;weede bedrijf ht; maar het en van sterke daarmede een ins land goed ze stuk zwak, ebeelde figuur /an alle ande- kregen, waar- irtelijk dank- T. V.S. van Ame- lar valsch geld bestaat in de zóó als men door MARIO BERRINI. De jonge landheer, Giulio Verrano, sloot hef tig 't venster, wendde zich om naar zijn broe der en zei: „De paarden worden niet uitge leend! Heb je het begrepen? Dat zou er nog aan ontbreken! Menschen, waarmee ik gepro cedeerd heb, ook nog diensten bewijzen. Je lijkt wel gek! Uit de schemerige kamer antwoordde zijn broeder Pietro zacht: „Dat is alweer zoo lang geledenen je had werkelijk ongelijk des tijds. Vergeet toch eiDdelijk die geschiedenis, v/ees niet zoo haatdragend. De menschen heb ben door de overstrooming zooveel schade, zi hebben hun beste vee moeten verkoopen, dat weet je toch." „Ik gun het ze „Giulio!" Giulio begon heen en weer te loopen in de kamer. Tusschen zijn donkere oogen trok een plooi van drift steeds dieper. Pietro waagde liet, opnieuw te beginnen. „Ik heb het ze nu eenmaal beloofd, voor één dag, en Giulio stond stil, zijn oogen vlamden in het verbleekend gelaat. „Je hebt beloofd? Met welk recht, zou ik willen weten! Het moet uit zijn, zeg ik je! Dit is de derde maal, dat je iets tegen mijn uit- drukkelijken wil doet. Wie heeft er hier te zeg gen, „ja", als je werken kon.... dan zou het een andere zaak zijnmaar met die gebrekkige tandik heb menschen noodig, die wat kun nen tot stand brengen, geen ge'orekkigen, die me ook nog tegenwerken!" De harde woorden vielen als slagen op den stillen, tengeren man, wiens rechterhand ver groeid was. Al het bloed trok weg uit zijn ge zicht. Zonder meer een woord te zeggen stond hij op en verliet de kamér. Giulio Verrano bleef onbeweeglijk staan, midden in het ver trek. Langzaam trok de drift weg van zijn voorhoofd en uit zijn oogen. Een zenuwachtig trekken om zijn mond bewees, dat bij voor de zooveelste maal m zijn leven woorden had ge sproken, die hij te laat berouwde en die onher roepelijk waren. Toen hij, eenige uren iater, naar zijn broeder zocht, was deze verdwenen. Pietro had, alleen jn zijn kamer, het hoofd op de handen gesteund, zoolang gedacht aan die onbarmhartige woor- cen, tot ze hem als zweepslagen wegjoegen uit het ouderlijk huis. Ja, veel is hij lichamelijk niet waard. Van kind af was hij niet alleen mis maakt, maar ook ziekelijk. Hij heeft genoeg daaronder geleden en altijd gedaan wat hij kon, om niemand tot last te zijn. En zijn heldere o-eest heeft vergoed, wat hem aan lichaams kracht ontbrak. Het bittere verwijt van Giulio is onrechtvaardig. Helder inzicht, rustig over denken en vooral ook tact om met menschen om te gaan, zija veel meer waard voor een goeden gang van zaken, als lichaamskracht. Maar Pietro heeft een gevoel, als brandt hem den bodem van het ouderlijk huis onder de voeten. Weg, in 's hemelsnaam weg! Hij weet, waar hij zijn brood altijd verdienen kan. Er zijn er genoeg, voor wie hij geen nuttelooze ge brekkige is, maar een man, wiens verstand en doorzicht en yver ruimschoots het gebrek Vergoeden. Sinds zijn Giulio soms, broeder vertrokken is, lijkt het alsof nog iets anders is wegge trokken van het landgoed, alsof de ander wel vaart en succes met zich medenam.... stilzwij gend. Giulio is altijd een hard werker geweest, een man, die zichzelf niet spaarde en die vreugde aan den arbeid had; maar die vreugde wordt hem verbitterd. De eene tegenslag volgt op de andere, ziekte onder het vee, een mis lukte oogst, onaangenaamheden met knechten er: ander personeel. Fouten die hij begaat, nu de voorzichtige en rustig leidende geest ver dwenen is. O, de jonge, sterke man, die zoo zeker van zichzelf was, die zijn gezonde kracht zoo overschatte, leert wel inzien ih de jaren die volgen, hoe betrekkelijk weinig een gezond lichaam beteekent! Hij leert zooveel méér nog inzien. Het is, of jnet iederen nieuwen tegenslag zijn oogen hel derder worden. Was het zoo dwaas van Pietro a! de twisten te vergeten en een helpende hand te bieden aan buren in nood? Vroeg of laat is men zeif zoo dankbaar voor een helpende hand! Dat heeft de sterke man in zijn goede dagen teveel vergeten. Nu is die helpende hand er niet. Nu staat bij geheel alleen en naast de groote neerslachtigheid om het steeds verder wegzinken van het erfgoed, waaraan hij zijn heele hart gewijd, waarin hij wortelt met zijn heele wezen, is langzaam aan nog een ander gevoel in hem ontwaakt, dat nog veel meer kwelt en pijnigt. Van de, wanden zien hem de oogen zijner ouders aan, en herinneringen wel len in hem op uit langgeleden kinderjaren. Zor gende liefde en leederheid van zijn ouders, voor alle kinderen, maar liet meest van allen voor den zwakken en gebrekkigen Pietro. Wat zou den zijn ouders zeggen, als ze wisten, dat hij tien broeder van het ouderlijk huis heeft weg gedreven, waarop hij evenveel rechten had C, hij leeft bij zijn zuster en zwager en die weten hem te waardearen, daar is hij gelukkig en het lijkt, of hij welstand en fortuin met zich heeft medegebracht, want de kleine hofstede van zijn zuster groeit en bloeit en die beiden verkondigen overal Pictro's lof. Sinds den dag dat Pietro zijn ouderlijk huis verliet, zijn cok zij er nooit mear ingekomen. Zelfs op Giulio's verjaardag onlangs, heeft zijn zuster niets laten hooren. En het bitterste is dit hem, omdat 'hij weet, dat ze gelijk heeft. Dat zij de plaats heeft ingenomen van zijn moeder en hem met recht bitter verwijt, hoe onrechtvaardig en hard hij geweest is. Langzaam rijst een angst in den sterken man, een angst, die hem nachtenlang rusteloos heen en weer doet loopen in zijn kamer, dre zijn haren lang voor den tyd vergrijst, zijn glimlach uit dooft. Wat is er over van den zege-bewusten, jongen, knappen Giu'.io? Een zwijgzaam, ge sloten en door zorgen gekweld man. Angst ver vult hem en wi! hem niet verlaten. Hij ziet met onontkombare zekerheid, het tijdstip na deren, dat het ouderlijk erfgoed in brokken zal vallen. En naast de andere schuld zal zich dan die voegen, dat hij ook Pietro's erfdeel ten gronde heeft gericht. En tegenover dezen angst staat hrj, zonder een enkelen vriend, zonder hulp en troost. Z'n ondergeschikten zijn koel en onverschillig voor hem, hij is vaak onrechtvaardig en hard ge weest en zij vergeven hem niet. Zoomin als hij ooit iets vroeger vergaf! Hoe bitter en onont koombaar voelt hij de wisselwerking der dingen zult oogsten, wat Gij gezaaid hebt!" Geen buren om hem in nood te helpen. Hielp hij ooit? Geen mensch, die het verleden vergeten wil en zelfs maar een troostend, vriendelijk woord spreekt. GiuJio ineengezonken in een leunstoel, het gelaat in de handen verbórgen komt het voor, alsof hij alleen is op een eiland, verlaten door allen. Hij schrikt, als de deur opengaat! Het klop pen heeft hij heelemaal niet gehoord en met afwezige, star-verbaasde oogen kijkt hij den binnenkomenden Pietro aan! Niet mogelijk! Z'n eerste impuls is vreugde. De onzinnige vreugde van een verlatene op een eiland, die een schip ontdekt met menschen, een schip, dat hem tot het leven kan terugbrengen. Dan glijdt de glans van zijn gezicht en hij zinkt weer in el kander. Hij vraagt dof: „Wat wil je hier?" Pietro staat aarzelend bij de deur. Een over weldigend heimwee heeft hem hierheen gedre ven. Dat, en het verlangen te helpen, nu er nog te helpen valt. Maar hij vreest de harde Woorden, die weer alles kunnen bederven en onmogelijk maken. Langzaam komt hij naderbij en de ander buigt het hoofd om zijn blik niet te ontmoeten. Hij wacht op de verwijten, die hij verdiend heeft, maar Pietro denkt op dit oogenblik heelemaal niet aan zijn rechten en zijn aandeel. Hij strekt voorzichtig zijn hand uit en legt die op de schouder van zijn broer. „Ik kom, omdat.... ik ha'd heimwee.... en danluister Giulio, het gaat verkeerd zoo. Ik heb teveel gehoord en gemerkt, om dat niet te weten. Maar de zaak is heelemaal niet hopeloos. We kunnen alles nog redden. We moeten alles red den! Het is toch ons ouderhuis, ons vaderlan-d!" Hij zoekt wanhopig naar woorden, die een brug kunnen bouwen van hem naar den man, die altijd te sterk en te gezond was om hem te kunneh waardeeren. Hij beseft niet. hoeveel sterker hijzelf is. Aarzelend vervolgt hij: „Ik heb nog het erfdeel van moeder. Daarmee kunnen we de schulden betalen en dan.... Giu- lette en haar man vinden het wel ellendig dat ik wegga, maar bet zou alleen voor tijdelijk zijn, tot alles weer gezond en zeker is." Hij stokt. De gedachte aan het heimwee, dat hem geen dag met rust heeft gelaten, doet zijn oogen branden, maar hij heeft altijd alle leed alleen uitgevochten. Dót maakte hem zoo sterk. Giulio's gezicht zinkt langzaam op zijn ar men. Hij antwoordt niet. Hij komt zichzelf zoo zwak en hulpeloos voor als een kind, dat moet ondergaan, zonder een troostende en reddende hand, die het leidt en steunt. En toch huivert hij terug voor deze hand. Omdat hij beseft, met al het wanhopige berouw van nooit meer goed te maken fouten, hoe bitter weinig hij deze verdiend heeft. Als van verre hoort hij den ander spreken, troostend en aanmoedigend, langzaam pas dringeD de woorden tot hem door. „Je was altijd zoo sterk.... kom.... je moet niet bij de pakken neerzittenhet komt alles in orde! We zuilen bet samen in orde brengen, niet?" Eindelijk kijkt Giulio op, niet naai- het gelaat van zijn broeder, maar naar de hand, die deze hem toesteekt, de linkerhand, de gezonde. Een nerveus trekken gaat over zijn bleek gezicht. Dan neemt hij de andere, de arme, mis maakte hand in zijn beide handen en zegt haast onhoorbaar: „Ja!" (Nadruk verboden). .Meisjes", zei mevrouw de Tourage, „luister eens goed, we krijgen een officier ingekwartierd vanavond, wees vooral vriendelijk tegen hem en tcon welke opvoeding ik jullie heb gegeven." „Hè ma, hoe weet u dat?" klonk het verrast terug. „Wat leuk! Wanneer komt hij. Kent u hem?" „Dat komt er niet op aan, vanavond tegen donker komt hij, wees aardig hoor, doe je moe der eer aan.:' Met een ernstig majestueus gebaar legde me vrouw c'e Tourage haai- servet neer en stond van de koffitafel op. Maar man was reeds vertrokken, want de school was begonnen, waaraan hij nu als tijdelijk leeraar in de Fransche taal, geplaatst was. Haar tweelingdochters, Else en Guillaumetta zaten nog even na te praten, over het leuke geval, interessant, maar wanneer zooals hier, een van de Meisjes van achttien vinden officieren altijd twee reeds in stilte den man van haar hart meent gevonden te hebben, wordt het dubbel amusant. Ma wist niet. dat Guillaumetta reeds een half jaar haar woord aan Arnold Donders had ge geven. Ma wist niet, dat hij, die nog in de rechten studeerde en wel eens hij hen thuis kwam, zich deze vrijheid had gepermitteerd. Ze ken het ook niet weten, want de zusjes wisten samen goed wat zwijgen was. Nu hoopte Else, dat ce officier een aardige man zou zijn, niet getrouwd en niemand van hun kende, maar Guillaumetta liet de zaak ook niet onverschillig, Nol kon best een kennis van hem zijn en dan zou ze zijn adres vragen, want hij was nu onder de wapenen en ze hadden elkaar niet kunnen schrijven. Ma werd zoo streng en las serns in eens je brieven na. Ze waren dus nieuwsgierig en konden haast niet wachten. Zoo werd 't eindelijk avond. Ze zaten pontifi caal op dei? militair te wachten. Eindelijk ging de schel over en het dienstmeisje dat haar thuis- avond had kwam zeggen, dat de soldaat er was en vroeg waar hij moest slapen. .Wat?" riep mevrouw „de soldaat? 't Is een officier". ,|Veen mevrouw, heusch niet, 't is een soldaat". „O dien ontvang ik niet", zei ze beslist. Het meisje bleef besluiteloos staan en eindelijk zij mijnheer: „Ga eens vragen of hij terecht is". „Hij zegt van wel", vertelde 't meisje even later. ,Best", zei mevrouw, .,'t is goed. Maar zoo iemand komt niet in mijn huiskamer, die kan boven slapen en bij jullie eten hoor". Het meisje dacht het hare en ging den soldaat halen. De meisjes waren teleurgesteld. „Moeder gaat u niet eens kijken? Nou weet u niet wie 't is. Toe doe u 't", vroeg eindelijk Guilaumetta, rood van nieuwsgierigheid. „Neen, dat doe ik niet, en jullie hoeft ook niet met hem in contact te komen, begrepen, je komt niet in de keuken, hoor". Else. d;e a aders nog al weinig nadacht, vond ma hard en ze dacht aan haar eigen broer, die misschien ook wel bij een ander zoo ontvangen echter niets, doch gin| was t veilig en konden ze 't geval bespreken. Uit de keuken klonk een hartelijk gelach en ze hadden graag naar binnen gegluurd om er van mee te kuin^n genieten, maar ma was streng. 's Morgens vroeg was de soldaat alweer weg en zou eerst 's avonds terugkomen, dus, ze zagen hem niet. Toen mevrouw 's middags wegging, gaf ze orders dat een van de tweelingen thuis zou blij ven om op te letten dat de man in de keuken bij zijn komst in hun deftig huis, niet al te familiaar werd met het personeel. Ze behoefde zich er niet mee te bemoeien, zei mama, maar ze moest thuis blijven, dan bleef 't ontzag er in Guillaumetta bleef den eersten avond dus thuis, en ging met een handwerkje in c'e huis kamer zitten. Tegen zeven uur kwam de man, wat zou Ze graag gekeken hebben, doch ze geneerde zich, ze hoorde opendoen en ook hoe hij naar de familie vroeg. Plcseling was het haar alsof ze een rilling van vreugde door haar leden voelde gaan. Dat was een bekende stem. O, verbeeld je als 't eens. Ze mocht niet naar de keuken, om zich te over tuigen en met popelend hart bleef ze dien ge heelen langen avond in de huiskamer zitten, ten prooi aan duldelooze onzekerheid, ze was echter te trotsch om met c'e dienstmeisjes er over te praten. Zoo gingen eenige dagen voorbij. Zelfs Else had ze niet durven zeggen wat ze dacht en hoopte, en mama bleef boos, dat de stad haar zoo er in had laten loopen. Zij wenschte geen miliciens, die konden bij burgers gaan. Eindelijk na een week ging de man weg, de meisjes hadden 't verteld dat hij voor 't laatst zou komen slapen. Mevrouw slaakte een zucht van verlichting en ze nam zich voor het kamertje eens goed te laten schoonmaken. Met het personeel scheen hij goed overweg te kunnen en de meisjes praatten vol lof over de netheid en de aardigheid van den soldaat, maar 't bleef in de keuken, want noch tegen mevrouw, noch tegen de dames, durfden ze erover te spre ken; die zagen zoo op iemand neer en ze zouden het niet gelooven ook. Vol blijdschap vertelde Jo, het dienstmeisje, den morgen nadat de militair weg was gegaan, dat ze zoo'n greote fooi had gehad, aan mevrouw, bij 't uitgeven der provisie. ,Zoo", zei deze, „plezierig voor je, 't is dan ook heel lastig een mensch meer, iederen dag en jullie had- het wel verdiend". „Niks erg hoor, hij mag bij mij terugkomen zei Kee, het keukenmeisje en zonder snibbigheid, toen terloops tegen haar kameraad: „Heb je dat briefje al afgegeven voor mevrouw Hij zei dat hij maar geen goeden dag wou ko men zeggen, hij kon u niet zoo speciaal en dus dacht hij ook niet dat u 't graag hac"'". Mevrouw kreeg van woede een kleur, wat een brutaliteit. „Dank je", zei ze het net geschreven briefje aannemende. Ze ging met het sleutelmandje naar binnen en zou eens zien wat die vent te zeggen had, en toch, onze heldin zou heel wat gegeven hebben indien de inhoud' van het, zoo juist ontvangen briefje, haar nooit bekend geworden ware! Het luidde aldus: „Mevrouw. Het spijt me u niet persoonlijk te kunnen dan ken voor uw zoo bekende gastvrijheid. Maar een d-ing wil ik u toch schriftelijk doen weten. Ik zou graag m de keuken ontvangen worden, om de toestemming van u en uw man te hebben, wan neer ik uwe dochter die ik zeer liefheb, als mijn vrouw kom vragen: De ontvangst is daar zeer spontaann en hartelijk. Dat ondervond uw dw. ARNOLD DONKERS Jur. Cand". P. S. Ik heb cie neutraliteit van uw huis niet geschonden, dit is voor u voldoende. U behoeft geen der beide meisjes van mijn aanwezigheid kennis te geven. In het geheim vertelde Arnold toch wat hij had ondervonden en Guillaumetta heeft mama na haar verloving vaak geplaagd met de onge- wenschte inkwartiering, die nu nog langer duren zou dan de mobilisatie van ons kleine landje. kon worden Ze zeiden Sa de waarheid van een oud spreekwoord: „Gij eerder naar bed dan gewoonlijk, daar boveij HEILIGSCHENNIS GEWROKEN. De „vloek der Voor-Indische tempelschatten". Het beeld der Boeddhistische gcdïn Parvati is ontvreemd uit- haar tempel te Pcona, zoo meldt ons een weinig opgemerkt berichtje en de dief is nog met gevonden, hqpwel niet alleen de politie, maar ook het Boeddhistische deel der bevolking met koortsachtigen ijver zoekt naar hem en naar het kostbare, zuiver gouden beeld waarvan de waarde op een half millioen wordt geschat. Tegelijkertijd is de internationale politie opnieuw op zoek gegaan naar den persoon, die twee jaar geleden uit het Beriijnsche museum voor volkenkunde eveneens een Parvati-beeld ontvreemdde, want er wordt verband gezocht tusschen deze diefsM en die, welke de bevolking van Voor-Indië zooveer. in opwinding heeft ge bracht. In de Beriijnsche diefstalzaak werd even min resultaat bereikt, hoewel de dief zelf kort daarna in een brief aan de politie ais reden van zijn daad opgaf, dat naar zijn meening het beeld niet op zijn plaats was in een Westersch mu seum. Wanneer een Indiër uit den Beriyn- schen Dom een Christusbeeld stal, zoudt gij hem terecht een heiligschenner noemen stond o.i in den brief en daaruit bleek dus reeds veel cmtrent de persoonlijkheid van den dief. Onge twijfeld behoort hij tot een 'van de Oostersche ge heime vereenigingen, die zich ten doel hebben gesteld, zich te wreken op hun Europeesche „on derdrukkers". De vloek van de Koh-i-noor. Deze beide diefstallen staan in de geschiedenis der misdaad dan ook geenszins alleen.. Men denke slechts aan de gebeurtenissen, welke heb ben plaats gehad in verband met den beroem den Koh-i-noor, den grootsten Indischen diamant die er, voor zoover bekend is, bestaat. Deze prachtige steen was de trots van den Brahma- lempel in Sheringham, waar hem als een der oogen van den god Shiwa een zeer bijzondere vereering en bewaking ten deel vielen. Op po gingen, om den diamant te ontvreemden, stelden de priesters zware straffen en zij voerden ze ook uit. Dit hielp hen echter niets, want toen de Perzische Sjah Nadir Khan in 1739 Indië met zijn legers overstroomden en onderwierp, liet hij als teeken van zijn opperste triomf den steen uit het beeld verwijderen en in zijn troon plaat sen. Het duurde slechts enkele jaren, of Nadir "Chan was vermoord en de steen verdwenen. Weer terug in Voor-Indië? Eerst vele jaren later kwam het kleinood eet te voorschijn; het werd in stukken gesple- .en en opnieuw geslepen. Een gedeelte ervan ls onder den ouden naam Koh-i-noor in 1849 in het bezit van den Brilschen kroon gekomen, doch het grootste stuk heeft jaren lang als de be roemde Orloff-diamant den scepter van den Tsaar versierd. In den loop van die jaren zijn er ontstellend veel pogingen gedaan, cm juist dien steen te ontvreemden; hiervan is dan ook wel iets uitgelekt, al was de Russische politie over dat onderwerp zeer gesloten. En op het oogenblik moet er ernstig aan getwijfeld worden, of de diamant zich nog wel in de schatkamers van het Kreml bevindt. Het is wel opvallend, dat, terwijl de Sovjets herhaaldelijk Russische krconjuweelen naar het buitenland te koop heb ben aangeboden, daarbij geen enkele maal de Orloff-diamant is genoemd, wat toch verreweg het kostbaarste stuk is. Zou hij weer naar het land van zijn oorsprong zijn teruggebracht? De vloek der Egyptische mummies. Ook de Egyptenaren vormen een interessant voorbeeld van een volk, dat zijn heiligdommen tot eiken prijs wilde bewaren. Het lijdt geen twijfel, of zij bezaten een uitgebreide kennis van bijzondere natuurwetten en speciale vergif ten, welke sindsdien reeds lang verloren is ge gaan. Dat is het „geheim" der schatten van Toet-ankh-Amen, waarvan langen tijd is be weerd, dat er een bijzondere vloek op rustte, waardoor hij al zijn ontdekkers ongeluk aan bracht Dat is absoluut niet het geval; zooals de Münchener scheikundige Albertus, op wiens pu blicaties helaas nauwelijks werd gelet, reeds heeft aangetoond, waren de aanbidders van Ammon niets meer, maar ook niets minder dan uitstekende scheikundigen, die erin slaagden, de mummie van den dooden „zonnekoning" zoo danig te prepareeren, dat zij iederen indringer doodeiijke gassen in het gelaat sloeg. Zij hebben zich beschermd tegen andersdenkenden, die zich mochten verprijpen aan deze schatten, welke voor hen van de grootste godsdienstige betee kenis waren. Dat is alles. Waarschijnlijk zou Lord Carnarvon nog steeds in leven zijn, als hij hierop bedacht was geweest en de noodige voor zorgsmaatregelen had genomen. Een verecniging van moordenaressen. Van het standpunt der aanhangers dezer gods diensten is dat alles volkomen begrijpelijk. Hun beschermlngs- en wraakmaatregelen zijn naar hun meening geen te lichte straf voor de ge pleegde heiligschennis. En afgezien van gods dienstige bezwaren kan men toch de wijze, waar op b.v. in het museum van Cairo de mummies van de overleden vorsten der Egyptenaren te kijk worden gezet voor een op sensatie belust nubliek, niet anders dan. stuitend noemen. Wat Voor-Indië betreft, moeten wij neg een ge heime vereeniging van vrouwen noemen, waar van den laatsten tijd herhaaldelijk dingen aan het licht komen, zonder dat men met zekerheid weet, waar men aan toe is. Het doel der vereeni ging zcu zijn, cm de Indische goden te wreken op de blanken, waarc-m elk lid de verplichtingop zich zou nemen, minstens één Europeaan te vermoorden. Inderdaad zijn een tijdlang de moorden op blanken, voor zoover zij werden ge pleegd door Indische vrouwen van de hoogste kasten, opvallend toegenomen, doch de misdadig sters ontkenden hardnekkig het bestaan van een dergelijke vereeniging. Als men echter weet, hoe zeer ook thans nog de geheime vereenigingen der verschillende godsdiensten en secten in Indië de overhand hebben, zal men het bovenstaande niet zoo spoedig voor onmogelijk verklaren. Nadruk (verboden). EEN DUEL IN HET DONKER. Den meesten onzer lezers zal het wel bekend zijn, dat 'n tweegevecht in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika alles behalve iets buitenge woons is en dat men dezelve algemeen veraf schuwt wegens de onmenschelijkheid en bedaarde gruwzaamheid, waarmede dit wordt uitgevoerd; desniettegenstaande blijft de volgende gebeurte nis, die een Fransch blad ons mededeelt, toch altijd, zelfs Jn Noord-Amerika bijzonder vreemd, ja, ten eenenmale ongehoord. Een zekere overste, de naam wordt niet ge noemd, had als duellist een vreeselijke vermaard heid verworven, en wist alle wapens zoo goed te voeren, dat zijne tegenpartij, wie deze ook zijn mocht, zeker kon wezen, dat de afloop voor hem altijd ongelukkig .zou zijn. Deze geschiktheid in het voeren der wapenen en het gevoel zijner ver maardheid, in dit opzicht, maakten hem zóó over moedig en aanmatigend, dat hij in het geheim ontelbare vijanden had, die reikhalzend verlang den, dat hij toch eindelijk zijn meester eens mccht vinden, die hem een geduchte les gaf. Op zekeren avond ging de overste met een van zijn vrienden naar het logement of koffiehuis waar zich een menigte menschen verzameld had den, die het slechte weer onder dak dreef. De twistzoeker beleedigde weldra, zonder eenige aan leiding', een jongen arts en deed dit zóó grof, zóó in het cog vallend met opzet, dat de laatste zich in den aanvang van de eigenlijke toedracht der zaak volstrekt geen begrip ken maken. Hij kende den overste niet had hem nooit iets in den weg gelegd; waarem beleedigde deze hem dus? Zoodra hij echter vatte, wat 't plan wa-s, sprong hij driftig op, gaf den beleediger een vuistslag' in het gezicht en trek, zonder zich een oogenblik te bedenken, zijn mss, cm den overste dus ge wapend af te wachten. Maar de aanwezigen hielden hem terug, waar op hij den arts dadelijk tot een duei uitdaagde, hetgeen deze aannam. Beide partijen wilden vol strekt niet van eenig uitstel hooren, en men be hoefde dus alleen enkel over de keus van plaats en wapenen te spreken. Na veel spreken, nadat allerlei voorstellen aan de hand gegeven en verworpen waren, deed een der aanwezigen een voorslag, die, zoowel om des- zelfs vreemdheid werd aangenomen, als cok om dat deze aan den overste zeer nadeelig was, ver mits hij daardoor belet werd, cm van zijn vaar digheid veel party te kunnen trekken. Dit voorstel luidde aldus: Men zou aan beide duellisten een ongemeubi leerde kamer boven in het huis afstaan, de ven sters sluiten met luiken, zoodat de kamer pik donker werd, beide strijders met pistolen en dol ken wapenen, welke laatste zij tusschen de tan den moesten vastklemmen en hen dan ontkleed in dit vertrek opsluiten. Eerst drie minuten, nadat de deur gesloten was, zou het duel een aanvang mogen nemen. Haastig werd alles tot de uitvoering' in ge reedheid gebracht, en de diepste stilte volgde op deze tconeelen van geweld, schrik en verwarring, tot dat de verzameling der gasten weder levendig' begon te werden en aanving met weddenschap pen aan te nemen, dat de overste, of dat de jonge geneesheer overwinnaar zou blijven. Toen de vastgestelde drie minuten verstreken waren, werd door drie slagen op de deur het teeken gegeven, dat de stryd mccht begonnen worden; en nu zwegen allen weder stil, vol nieuwsgierigheid naar den afloop van dit zonder linge gevecht. Nu eens hoorde men in de kamer waarin de strijders opgesloten waren, schoten vallen, dan vernam men harde voetstappen, vervolgens was alles eenige oogenblikken doodstil Na het laatste pistoolschot, dat vernomen werd, hoorden zij den geweldigen slag van een neervallend lichaam; daarop was alles weder stil. Zoo verliep neg een pijnlijk half uur, totdat de gasten eindelük besloten, om de deur te openen. Zij zagen beide strijders op den grond liggen; de geneesheer lag op den overste. Beiden waren zoo gehavend en bebloed, dat men de lichamen bykans nergens kon aanraken, of men tastte op een wond. De geneesheer leefde nog, maar de overste had den geest gegeven. De eerste werd cogenblikkelijk naar beneden gebracht en men haalde een wondheeler, die den arts verbond. Na verloop van een maand was hy genoegzaam weer hersteld en algemeen werd zyn moed ge prezen, terwijl hij van alle kanten bedankt werd, dat hij hen van dezen gevaarlijken twistzoeker had verlost. Natuurlyk verlangde men van hem te hooren, hoe het duel gegaan was en de jonge arts deelde hieromtrent het volgende mede: Nadat de deur achter, ons was dicht ge sloten, dus verhaalde hij, bevonden wij ons in een stikdonkere duisternis. Ik trachtte mij zoover mogelijk van mijn tegenparty te ver wijderen en het gelukte mij eindelyk, cm my op den afstand van de geheele breedte der kamer van hem af te houden. Hier bleef ik bewegen- icos staan en besloot te wachten, tot dat de over ste een beweging zou maken en my aldus de plaats verraden, waar hij stond. Het scheen, dat hy op diezelfde wijze wilde handelen en het was duidelijk blijkbaar, dat geen van ons beiden wist, waar de ander zich bevond. Eensklaps kwam het mij evenwel voor (ik wil niet beslis sen, of het kwam, omdat mijn oogen zich aan de duisternis gewend hadden, dan wel of ik my op een vreemde wyze bedroog), hoe dit ook zy, ik meende een paar oogen te zien fonkelen, als waren het- de oogen van een bloeddorstig roof dier en gaf vuur. Het licht, dat het losbranden van mijn pistool te weeg bracht, deed mij zien, waar en hoe mijn tegenparty zich tegen den muur drukte. Doch hij had mij van zijnen kant nu ook gezien en schoot naar my, zoodat- de kogel, vlak langs mijn hoofd, in den muur vloog. Wij wierpen hierop beiden de pistolen weg en namen onzen dolken in de hand. De overste, ziende dat hij misgeschoten had, stortte op my los, trof mij echter niet en wist de plaats waar ik stond, niet weer terug te vinden. Daarop hiel den wij ons weder doodstil. Nu leerden wij weder op elkander en de een trachtte elke beweging op te vangen, die hem de plaats kon aanwijzen, waar de ander stond. Ik moet een b-weging gé- maakt hebben, die my aan hem verried; want hij schoot plotseling en wondde mij zwaar. Doch nu had had ik een voordeel op hem; want daar wij ieder twee pistolen en een dolk hadden ont vangen, zoo had hij nog slechts den dolk over, terwijl ik, behalve dezen, ook nog een der pis tolen had. Hij stortte op mij los; maar niettegen staande de zware wond, die hij my had toege bracht, behield ik nog genoeg tegenwoordigheid van geest, om mij met den dolk te verdedigen en van dat oogenblik af lieten wy elkander niet weder los. Ik deed vooral mijn best, te beletten, dat de overste mij kon vasthouden, ten einde mij, als zich daartoe een gunstige gelegenheid aan bood, van mijn pistool te kunnen bedienen. Ik ontweek hem dus zooveel mogelijk, doch kon hem myn spoor niet doen verliezen en zoo voch ten wy, onder woedende uitvallen en hevige stoe ten, de geheel© kamer rond. Toen ik bespeurde, dat myn krachten mij begonnen te verlaten, vatte ik het besluit op cm los te branden. Ik bemerkte, dat myn tegenpartij, toen het pistool was afge schoten, wankelde en al mijn krachten toen in spannende, stormde ik op hem los. Nog een tyd lang bleef hij den strijd volhouden; maar zyn stooten werden gedurig zwakker, totdat hij ten slotte rochelend op den grond viel. Van dit oogen blik af verliet mijn bewustzyn my; het overige is u bekend". Waarlijk dit gevecht tusschen twee menschen gelijkt veel meer naar een strijd op leven en dood tusschen twee verscheurende dieren, die men m een en hetzelfde hok heeft opgesloten! Zou men bij de wilden wel iets dergelijks aantreffen? Wij betwyfelen het zeer. WANDELAARS IN ALLE ARTIKELEN. In sommige streken vindt men ook een soort marskramers, die den nood der tijden trachten te overwinnen door handigheid en vlot spreken. Ze dragen een koffertje met zich mee, dat zij plotseling op een hoek van de straat, waar het hun gunstig lijkt, beginnen uit te pakken. Ze kunnen het ook in een oogenblik weer inpak ken en in de menigte verdwynen. Met een wel sprekendheid, die aan een gramofoonplaat doet denken, trekken zij de aandacht der voorbij gangers en prijzen hun waren aan. Dat is een kunst op zichzelf, een kunst, waarop ze niet weinig trotsch zijn. Ze roepen bijv. uit: „Dames en heeren, het geld ligt op straat, men behoeft het slechts op te rapen," en werpen wat klein geld op straat, waarbij zij scherp opletten, dat niet de een of andere straatjongen een muntje laat verdwijnen. Het trekt altijd de aandacht en als dan eenige helpers uit het publiek te voorschijn komen en beginnen te onderhande len over een koop, volgen er wel echte koopers ook. Deze handelaars zullen wel niet de beste elementen ziin, doch ze moeten ook leven en ze toonen in elk geval, dat ze van den nood een deugd weten te maken. WANNEER TREDEN ONZE GROOTE MANNEN IN HET HUWELIJK? De vraag, op welken leeftijd men net best doet in het huwelijk te treden, is niet van van daag of gisteren. En nog is men er niet over uit gepraat. Een positief antwoord schijnt althans niet te geven te zijn en zal door onderscheiden personen ook in onderscheiden zin worden ge geven. Niet zonder belang is het, in deze een blik te slaan op het voorbeeld van groote mannen. En dan blijkt- het, dat er nog al wat verscheiden heid is op te merken. Shakespeare was 18 jaar teen hy huwde; Dante en Franklin 24; Mozart, Keppler en Walter Scott 26; Napoleon de Eerste, Lord Byron en Washington 27; Rossini 30, Schil ler en Weber 31; Robert Peel 32; Wellington 37; Talma 39; Addison 44; Young 47; Jonathan Swift 49; Buffon 55 en Goethe 57 jaar.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 5