7.50 2. TWEEDE BLAD ik LLE ET el. 13310 BEEK KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR AMERIKA. Up -m #n up 11307 miffs. aïage 5 i% klasse St. Nicolaas. Brokjes Levenswijsheid. Zwarte Piet Het mannetje in de maan. Kijkjes Buiten. CENT. er stuk 1 CENT 1 ij wederom vertrouwen, zij hebben t ;t opschrift: maken wij d* prijs. Telelooo 13531 'gSSMI HAARLEM )ecember a.s. INT ALTIJD 4 ons 25 ct. ■er ons 8 ct. 3 ons 25 ct. 2 ons 25 ct. ler ons 16 ct. 2 ons 25 ct. ons 10 ct, 1 ons 17 ct. pond 17Vi ct. is blik 90 ct. mandelen er ons 15 ct. r stuk 25 ct. er ons 15 ct. r 2 ons 25 ct. 2 ons 25 ct. 3 ons 25 ct. 3 ons 25 ct. pond 20 ct. pond 25 ct. i pond 13 ct. 4 ons 25 ct. ■naars 2 wed- waardoor voor ,t bun achter- van Charles ee vierde met iten. Daaren- ok Daaf Bui- A. P. C. met Hercules, dat a 10 minuten .arte vreugde wee minuten im luttele mi- elftal te vert St. Nicolaas staat voor de deur.... Hij laat zich niet verhinderen En stoort zich aan geen slechten tijd 't Wordt feest weer voor de kinderen! Zij zoeken voor de winkels uit Wat 't meest ben zou bevallen; En rijk of arm maakt geen verschil De hartjes popelen alle! Wat weet een kind van crisis en Van abnormale tijden? Het wenscht een deel der schatten, Elk kinderhart verblijden. Daarom, wie kan, verzuime niet Aan and ren ook te denken, En 't al te schaarsch bedeelde kind Een kleinigheid te schenken. Een stukje speelgoed mooglijk ook Nog iets om van te smullen; Een kinderhand dat ls bekend! Is o, zoo gauw te vullen! Zijn leven lang heeft Sinterklaas Een kindervriend geheeten Laat hem dan ook rechtvaardig zijn En d'armen niet vergeten! (Nadruk verboden) Eigenlijk behoorde er een andere naam boven deze regelen te staan. Maar wie durft er in dezen tijd van werkloosheid, bezuiniging en loonsverlaging van Sinterklaas spreken! Sinter klaas beteekent immers: geschenken en ge schenken beteekent: uitgaven. Overbodige uit gaven, nuttelooze uitgaven, verspilling, verkwis ting, roekeloosheid! Wie heeft er geld voor Sinterklaas-geschenken en wie, die nog geld heeft, voelt zich verant woord, zoo hij het aan Sinterklaasgeschenken besteedt! Er zijn op dit oogenblik dringender behoeften dan een taaivrijer of een banketletter. Sinterklaas rijdt dit jaar niet. Eigen schuld, kindertjes! Het is al weer heel wat jaren ge leden, ik meen zelfs dat het nog vóór den wereldoorlog geweest is, dat de beroemde professor Heymans de hedendaagsche mensch- heid vergeleek met een verwend stel kleuters, die op Sinterklaasavond overstelpt worden met al wat hun hartje begeert en die uit louter brooddronkenheid hun speelgoed en lekkers ver nielen, omdat ze geen raad weten met al dit moois. Hoe juist is dit beeld! De schatten, welke natuur en techniek ons in kwistigen overvloed doen toekomen, werpen we in zee; we mesten het land, met onverkoopbare groente, stoken de locomotieven met graan en verbranden de koffie. Alleen omdat we teveel hebben, ver kommeren wij in gebrek. Een kinderkamer, de tegenwoordige mensch- held. Een kamer vol heel kleine kleuters, die elkander tot last zijn. Ze gunnen elkander het lekkers niet, grissen, elkander het speelgoed uit de hand en stompen elkaar liever een blauw oog dan dat ze, zooals het Sinterklaasversje veronderstelt, eerlijk alles zullen deelen, suiker goed en marsepein. Is het wonder, dat Sinterklaas er den brui van gegeven heeft? Ook het geduld van een goedheilig man heeft zijn grenzen. Het is nu mooi genoeg, langzamerhand. Sinterklaas blijft thuis, Sinterklaas staakt. De kinderen hebben het er naar gemaakt; inplaats van de koek krijgen ze ditmaal de gard. En zoo komt Zwarte Plet thans alleen. De boeman met de roe in de hand. De roe kost geen geld; dorre twijgen liggen er genoeg langs den weg. En met dit ouderwetsche straftuig ge wapend, nadert de boetgezant. Met holle stem vraagt hij, waar de stoute kindertjes zijn. Natuurlijk geeft ieder den ander de schuld. „Ik heb 't heusch niet gedaan!", weerklinkt hei; aan allen kant. „Maar die deugniet daar en dèt nest....!" De boosdoeners zitten altijd weer elders. Maar Zwarte Piet neemt met dergelijke praatjes geen genoegen. Hij heeft van zijn meester opdracht gekregen, door een harde les de kinderen te leeien, dat ze voor elkaar ver antwoordelijk zijn. Ze moeten elkaar leearen ver dragen. Ze moeten elkaar helpen. Ze moeten beseffen, dat ze bij arbeid en spel op elkander zijn aangewezen. Het moet uit zijn met het krakeelen en kibbelen, dat de kinderkamer tot een hel heeft gemaakt. Eerst als er weer een geest van hartelijkheid en on derling hulpbetoon heerscht, zal Sinterklaas met zijn geschenken terugkeeren. Nu komt alleen Piet met de gard. Hij wil de kinderen dwingen verstandig te zijn. Natuur lijk zijn er verstandigen onder de kinderen, maar de goeden moeten 't nu eenmaal met de kwaden ontgelden. De kwaden moeten tot rede gebracht. De kwaden moeten tot de orde ge roepen. Om de verstandigen bij hun moeilijke taak een weinig te helpen, komt Pie* met zijn gard. Wie niet hooren wil, moet voelen, en de klappen, die de zoete kinderen krijgen, hebben ook zij verdiend, omdat ze de belhamels te lang hun gang hebben laten gaan. Het is niet vol doende, zelf niet aan 't kwaad mee te doen; men is reeds strafbaar, zoo men het kwaad en de kwaden niet flink mee bestrijdt. En hoeveel schuldelooze schaapjes Verdienen de gard, om dat ze door hun blooheid en lijdelijkheid de wolven in staat stellen, hun verscheurend werk voort te zetten! Sinterklaas staakt; Sinterklaas blijft tehuis. Zijn schatkamers zijn opgepropt. De kinderen behoeven niet bezorgd te zijn, dat er te weinig is. Er is juist teveel! Al kwamen er nog tien maal meer kinderen bij, dan zouden ze zich nog aan suikergoed en marsepein te bersten kunnen eten. Maar eerst orde en vrede in de kinderkamer, lieve kleuters! Eerst verstandige kinderen wor den. Zwarte Piet straft heusch niet voor zijn pleizier. Maar is 't niet je eigen schuld? H. G. CANNEGIETER door G. Th. ROTMAN. 37. Wel. bij het omhoogtrekken sloot de lus zich natuurlijk als een strop om den hals van den armen kapitein, en je begrijpt wat een gewaarwording das was- Alle haren op zijn hoofd trilden van bênauwdheid. Maar gelukkig kon hij bij z'n zakmes komen en hij sneed ris! het touw door. 38. De drie „wolgasleepers" daarboven rol den natuurlijk als ballen over den grond: maar waren spoedig op de been. Ze maakten een nieuwe lus en lieten 't touw weer zakken. Nu werkte de kapitein er z'n armen doorheen, schoof het om zijn middel, en zjuut zjuut, daar ging hij de hoogte in, hoor! Maar och, wat schrok hij, toen hij naar z'n beenen keek. Want die waren, toen hij zich in den grond boorde, heelemaal in elkaar gedraaid! S9. Maar, door het mooie uitzicht, dat hij gedurende zijn luchtreis had, was hij gauw over den eersten schrik heen. En toen hij ein delijk boven aankwam en daar z'n vrienden weerzag, was hy den koning te rijk. „Kieke boe!" riep hij, daar ben ik weer!" Net had hij evenwel kiekeboe gezegd, toen hij aschgrauw werd van schrik. Daar kwam de beer' weer aanhollen! 40. Brr! De anderen lieten floep! het touw los en gingen er van door. Daar hing Klak- kebos nu, aan den rand van den diepen af grond, terwijl de beer zieh woest grommend gereed maakte, om hem te verslinden En reeds voelde de arme man den grond onder zijn vingers losraken een Sinterblaasvertelling door H. G. CANNEGIETER. (Nadruk verboden) Alfred had alles gedaan om Suze te bekoren. Maar Suze was een verwend meisje en gaf hem geen kans. Geeuwend lag ze in haar schommel stoel en, terwyi Alfred van zyn heldendaden zat te vertellen, rekte ze de armen by wijze van kamergymnastiek en tuurde onverschillig naar een vlieg op het plafond. Het was om wanhopig te worden. Suze was t mooiste meisje uit gansch den omtrek. Ze was ongetwyfeld tot schoonheids koningin uitgeroepen, zoo zij de moeite had ge nomen, in den wedstrijd mede te dingen. Maar deze moeite was haar, als alle moeite, teveel. Juist door haar ongenaakbaarheid prikkelde zij de pretendenten. Tallooze jongelui hadden zich voor haar ongelukkig gemaakt. Een bokser had zy haar hand beloofd, op voorwaarde dat hij het wereldkampioenschap verwerven zou. De jongeman had het kampioen schap verworven, maar had zich tegelijk dood- gebokst. Slechts drie dagen overleefde hij zijn triomf. Als Suze een harer vrienden tijdens een auto rit met haar gezelschap vereerde, zette zij hem tot zoo'n razernij aan, dat de race op een on geval uitliep, waarbij de chauffeur en zijn wagen het leven lieten, maar de charmante passagier er altijd weer wonderbaar goed afkwam. Twee harér vereerders had zy geruïneerd, de een by de speelbank, de andere op de beurs. Drie hadden zich om haar doodgeschoten, vier liepen met levenslange zwaarmoedigheid malende rond en vijf waren, door haar kwaadaardig spel tot wanhoop gebracht, misvormd tot vyanden van de maatschappy. De dief, de oplichter, de inbreker, de dronkaard en de moordenaar wreekten zich door hun misdadig bedrijf op den hoon, hun door dit meisje aangedaan. Suze verveelde zich doodelijk. Ofschoon nog maar achttien jaar, had ze alles reeds mee be leefd, wat er aan goed en kwaad valt te be leven. De aarde noch de hemel bezaten meer eenig geheim voor haar; geen dag kon haar iets nieuws brengen en haar zenuwen waren zoo afge stompt, dat geen gebeurtenis schokkend genoeg was om nog indruk op haar te maken. Toen Alfred haar om haar verlanglijstje vroeg, lachte ze schamper. „Is er iets, lieve jongen, wat ik nog zou kun nen verlangen?", zuchtte ze en het uitspreken van deze woorden had haar zoo uitgeput, dat ze te moe was om het antwoord te vernemen. Eerst toen Alfred nog eens en nog eens aan drong, om toch te zeggen, waarmee hy haar gelukkig kon maken, nam ze de moeite, hem aan te zien. Alfred's gezicht stond zoo afgrijselijk ernstig, dat Suze werkelijk een oogenblik aandacht kreeg. Ze overwoog zijn verzoek. Met gesloten oogen. Maar toen ze de oogen opende was ze zijn ver zoek reeds weder vergeten. „Wat zei je ook weer?", geeuwde zy. „Suze, maak me gelukkig en noem me één ding, dat ik je zou mogen geven op Sinterklaas. Eén ding, waarop je gesteld bent. Ik zou mijn leven er voor willen offeren, om je dat te ver schaffen. Al moest ik er voor naar de Pool reizen „De Pool?!", zei Suze minachtend. „Beste jongen, daar ben ik al tweemaal geweest. Wat is er nu aan de Pool?" Treurig keek Alfred voor zich. Maar Suze, stijf van het liggen, stond uit den schbmmelstoel op, rekte zich en deed een stap naar het venster, zy schoof het gordyn terzijde en keek naar de lucht. Het maanlicht viel op haar gelaat. „Als je me -tot allen prys toch iets wilt geven", zei ze, zich omkeerend naar Alfred, „dan zou het dat mannetje uit de maan moeten zyn. Dat is nog het eenige, wat me interesseert, omdat ik het niet ken. Dat zou werkelijk een eenige taai- vrijer wezen!" Spottend keek ze op Alfred neer, die met een bedrukt gelaat op zijn stoel zat. Alfred, tot in het diepste gekwetst door dien voortdurenden spot, stond zwijgend op en sloop heen. Suze bleef het venster uit staren. Allengs ver anderde haar uiterlijk. De wrevelige strakheid verzachtte zich tot iets droomerigs. Er kwam glans in haar koude en harde oogen. De zucht, die ze slaakte, deed niet meer aan den geeuw der verveling denken, maar was als een uiting van sterk verlangen. Dat mannetje in de maan betooverde haar. Zij kon er urenlang naar staren en zoolang ze naar dat mannetje staarde, was ze haar hooghartigen wrevel kwyt. Dan voelde ze zich als een kind, dat weer in het sprookje gelooft. Dat vreemde, dwergachtige figuurtje zette haar verbeelding aan 't werk. Ze verzon heele ge schiedenissen en hield heele gesprekken met het mannetje. 'tWas, of ze met dat mannetje een roman beleefde en of dat mannetje werkelijk antwoordde op hetgeen ze tot hem fluisterde. Als ze om haar eigen dwaze verzinsels glimlachte, lachte het mannetje waarlijk terug. Het man netje gaf haar een knipoogje van verstandhou ding. Ja, zy wisten het samen "wel, dat droo- mende kind en dat mannetje. Een wolk onttrok de maan aan haar blikken. ,,'tls jammer, dat ik je nu niet meer zie", fluisterde Suze. „Lief mannetje, ik kan je niet missen. Jy bent zoo geheel anders dan al die gees- telooze mannen hier op onze vervelende aarde, jy bent zoo sprookjesachtig charmant! O, als ik jou hier by me kon hebben, in werkeiykheid en voor altijd, wat zou ik gelukkig zijn. Dan was ik eindelijk genezen van mijn vreeselyke kwaal. Maar jy weet niet wat dat is, hè, het spleen? Het spleen, dat kennen jelui daar niet in die mooie blauwe wereld der sterren! O, als ik jou hier eens had, voor altyd, dan had ik weer iets, waardoor het leven voor mij beteekenis zou krygen. Ik zou weer kunnen droomen, kun nen smachten, kunnen liefhebben!" Maar de maan bleef achter de wolken. Suze sloot het gordijn en wierp zich gemelijk neer op haar ruststoel. Inmiddels had Alfred een ingeving gekregen. Hij spoedde zich naar een vriend, die als directeur van de sterrenwacht grooten roem had verwor ven. Met hem besprak hy het plan, om h?t mannetje uit de maan naar de aarde over te brengen. En -toen hij zyn vriend meedeelde, voor welk doel hy het mannetje noodig had, .was deze aanstonds gewonnen en verleende zyn mede. werking. Met de sterkste lens van den verrekijker werd het mannetje naar beneden gehaald en op een gevoelige plaat overgebracht, waar men hem met de voortreffeiykste methoden van de fotografie vastlegde. Wel had men aldus eigenlyk slechts een portret van het mannetje gekregen, maar het gelaat was op de grootte van een echt menschen- gezicht zoo sprekend weergegeven, dat de af beelding nauwelijks van het ïeven te onder scheiden was. Alfred en zyn vriend bedachten nu voor het maanmannetje een fantastisch costuum, en op den Sinterklaasavond droegen ze dezen carna valspop samen naar de woning van Suze, waar ze hem met behulp van het dienstmeisje binnen haar kamer smokkelden. Tevreden ging Alfred naar huis. Al zyn mede dingers had hy thans overtroefd. Wat was een bokskampioen, wat een auto-racer, een speler, een beursspeculant, een dief of een moordenaar uit liefde, wat een Poolreiziger zelfs in verge- lyking met den held, die het mannetje uit de maan had gehaald? Toen Suze op den Sinterklaasavond haar ka mer opzocht, om al die vervelende drukte van uitgelaten menschen te ontloopen, wat wanden ze zich op om flauwigheden en dingen van niets, zat daar in haar schommelstoel een wonderlijk wezen. „Zeg, wat is dat voor een aardigheid; wie ben je?", voegde ze verschrikt den indringer toe. „Het maanmannetje", antwoordde de karton nen label, waarop Alfred met prachtige sier letters het naamkaartje van den bezoeker had gepenseeld. Suze staarde den indringer aan. Was dit nu het maanmannetje in werkeiykheid? Dit pok dalig en puisterig gezicht, dat meer op een Gruyère-kaas leek dan op een menschen gelaat? Ze kon er niet langer naar kyken; deze als door kanker en lupus vervreten tronie vol vlek ken en litteekenen haar aangebeden dwergje, dat haar in sprookjesachtige nachten met zijn vrien- delyke knipoogjes en glimlachjes deed droomen en fantaseeren?! Zag de lieflijke sterrenhemel daarboven er van naby zoo afschuwelijk uit?! „Had die ellendeling je daarginds maar ge laten, waar je behoort", zei ze, „in het land van de onvervulbare verlangens. Als wensch ben je fcetooverend, als vervulling een schrikbeeld." En eensklaps begreep Suze, nu ze het laatste wat er voor haar in het heelal nog te wenschen geweest was, in bezit had gekregen, dat het zoo eveneens met haar overige schatten gesteld was. Door al haar bezit was ze ontgoocheld geworden! Hopeloos ontgoocheld! En ze vond de arme menschen benydenswaar- dig, die op Sinterklaasavond nog een oneindig verlanglijstje kunnen schryven vol onvervulbare wenschen, en die hun geluk vinden in dingen onbereikbaar ver af als voor haar tot voor kort het mannetje in de maan was geweest. SCHAAKRUBRIEK. Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. PROBLEEM No. 367. S. S. L e w m a n n (Moskou). V/7/Z//// V/77///// HERFSTSCHOONHEID. Een blanke Zondag. Wel geen zonnespranke- len.de lucht, maar toch van tijd tot tijd een blijde glinstering over 't land. Die lokte uit om herfsttinten te gaan zien. Na de droeve regen- weken. kon de verwachting wel niet meer ge spannen zijn, hoewel het intermezzo van een drogen laten Oetoberdag op het Kopje toch een overweldigende schoonheid van rood en geel over 't Bloemendaalsehe land had gegeven en een kleurenrykdom aan het duin had ontlokt, als onder de zomerzon nooit gezien wordt. 't Kon dus meevallen, en dat deed het ook. De verrukkelijke herfstkleuren liggen nog van noord tot zuid over onze heele gemeente. Rechts van Overveen gaat het door een toover- wereld van kleuren met overheerschend geel en schakeerend rood en bruin. Zoowel langs den Bloemendaalschen weg, Kennemerweg en Bre- derode-weg als in 't boschpark tusschen het dorp Bloemendaal en den Hoog Duin-en-Daal- schen Weg. Links tusschen de pijlers van de Elswoud-laan door, die een schitterend filigraanwerk dragen boven een geel-bestrooi- den bodem. En mocht verderop de Vogelen- zangsche weg al niet meedoen in 't kleuren- festijn, daarvoor ontmoetten we een ruime vergoeding in het machtige geboomte van de breede Bekslaan, waarin een fonkelend zonne tje een kleurensymphonie van onovertroffen schoonheid starrelde. Wie wandelend volop genieten wil van de herfstschoonheid, ga het bosch in, waar nu de voeten ruischen door opdwarrelend bruingeel, geelbruin en vaalbruin blad, dat na zijn af sterven viel en nog dagelijks moeizaam valt om de doode looflaag steeds dikker te maken. En groengeel, goudgeel, bruingeel, roodgeel, zelfs roodgloeiend glanst het loof, dat de boomen nog niet verlaten wil. Vooral de Canadeesche eik beschikt over een wondere afscheidskleu- renpracht. Waar de zeldzame middagzon door de voch tige verzadigde lucht dringt, den hemel in vlammen zet en wegglijdt door 't gedunde loef langs de grauwe stammen in het teergele of roodgloeiende onderhout, daar toondicht zij een symphopie van kleuren en tinten, die alle nuances zijn van bruin, nuances van goudbruin tot purperbruin, zoo veelstemmig als de mach tige zomerzon nauwelijks weet te componeeren uit groen, geel, wit, blauw en rood. Die wondere pracht is juist een kenmerk van onzen vftderlandschen lichtsehijnvoehtigen herfst, die zich dit jaar weer in buitengewone schoonheid vertoont, ondanks de droeve luch ten en vele regens. Als de zon haar volle maat van licht en warmte in den zomer niet schenkt of het in 't begin van September al omgeeft, dan hult de herfst zich in effen en eenvoudig bruingrauw. Dit jaar echter kunnen we jube len bij zijn veelvervigen rok, al stemt het af sterven der natuur, de duisternis der nevels, het ruischen van den wind in de doorzichtige boomkronen en het knerpen der takken onder den stormwind droef te moede. We wonen een dramatisch gebeuren bij, vol zoete poëzie en onverbiddelijke hardheid. K. ZWART. Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kc8, Da6, Tel, Tf8, Lc6, Lf6, Pf7, Pe5. Zwart: Ke6, Tc3, Th5, Le2, Pb2, d4, f5, PARTIJ No. 163. Gespeeld in de simultaanséance van Jhr. mr, v. d. Bosch te Bloemendaal, 16 November 1932. Wit: Jhr. mr. J. H. O, v, d. Bosch ('s-Gravenhage). Zwart: H. W. van Dordt (Haarlem). Fianchetto di Donna. (In de voorhand). 1. b2b3 e7e5. 2. Lel—b2 d7d6 Naar onze meening eenigszins tam gespeeld. De gebruikelijke voortzetting is Pb8c6, waar toe Zwart in deze party veel later komt. De wit-speler nam 37 partijen tegelykertijd voor zyn rekening, dus kiest hij een voorzichtig systeem. 3. e2e3 Pg8—f6 4. c2c4 Lf8e7 5. Pblc3 0—0 6. Pgl—f3 b7—b6 7. Lfl—e2 Lc8b7 8. 0—0 Pf6d7 9. d2d4 e5e4 10. Pf3d2 f7—f5 11. f2—f3 Le7—g5 12. f3—f4 Lg5—h6 13. Tal—cl? Hier was g2g4! zeer kansrijk. Zwart belet dien zet dan ook onmiddellijk, 13Pd7—f6 14. c4c5 d6d5 15. b3—b4 Pb8e6 16. b4—b5 Pc6e7 17. c5c6 Lb7c8 18. Tfl—f2 Lc8e6 19. Pd2—fl Tf8—f7 20. a2a4 Kg8h8 21. h2h3 Dd8g8 22. Pfl—h2 g7g5 Zwart is zijn tegenstander juist even vóór met den aanval. Weldra blijkt, dat Wit er eenigs zins door overrompeld is. Hij heeft zyn oor spronkelijk plan, een Damvleugelaanvai, te Iaat laten varen, terwijl de zwarte officieren reeds gereed staan ten aanval en de witte op den Koningsvieugel te gering in aantal zijn om dien af te slaan. 23. f4Xg5 Lh6Xg5 24. Ddl—d2 Lg5h4 25. Tf2—fl Lh4—g3' 26. Le2—dl Tf7—g7! 27. Kgl—hl h7h5 28. Tfl—gl Lg3Xh2 29. KhlXh2 Dg8—h7 30. Pc3—e2 Pe7g6 31. Ldl—b3 Pf6g4t! Fraai gespeeld. 32. h3Xg4? h5Xg41; Opgegeven. Er volgt mat. Op 32. Kg3 volgt h5h4 mat. Op 32. Khl volgt Pf2t. OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 101. (W. Platoff). Wit: Kh4, Tb5, Pe5, f4. Zwart: Kal, Pd4, f2, f5. 1. Tb5—a5i, Kal—bl; 2. Pe5—f3! (op 2. Ta5b5f wint "Zwart door 2Pd4Xb5; 3. Pe5—f3, Kbl—cl; 4. Pf3—h2, Kcl—dl enz.), Pd4 X f3t3. Kh4g3, f2—fl D. (op 3 f2fl T, houdt 4. Ta5Xf5 remise); 4. Ta5— alt, KblXal pat (remise). Goede uitwerking onvangen van: K. H. R. PluimMentz en H. Straatman, beiden te Haarlem. WENKEN. SCHOONMAKEN VAN HAARBORSTELS. Bij het schoonmaken van haarborstels moet men zorgsn, dat het vernis van bovenkant en handvat niet in aanraking met het water komt. Vooraf wordt het hout met vaseline Ingesmeerd. In een teiltje wordt zooveel warm zeepsop ge maakt, b.v. van vlokken met byvoeging van een paar theelepels borax, dat de haren van de bor stel juist bedekt zijn. In dit sopje wordt de bor stel flink op en neer geklopt; daarna met heet water naspoelen. Meermalen gebeurt het, dat de haren van den «borstel te zacht worden. Men voorkomt dit, door hem na het spoelen minstens één uur (alleen de haren!) In een oplossing van 15 gr. aluin op L. heet water te laten staan; daarna buiten uitslaan en drogen. De vaseline van het hout- wrijven en naboenen met was. (Nadruk verboden). VERWIJDEREN VAN VLEKKEN UIT CREPE GEORGETTE. Zeer vaak tracht men vlekken op fyne weef sels als o.a. georgette te verwijderen met chemi sche preparaten, die hiervoor niet alleen veel te sterk zijn, maar de vlekken ook niet verwijderen. In de meeste gevallen zal men door een op lossing van borax in warm water de vlek doen verdwynen. Men neme een dessertlepel borax en lost die op in een beker warm water. Maak de plek nat met de oplossing en spons haar na met warm (geen heet) water; daarna wordt de stof opgestreken met een heet yzer, nadat er eerst een vochtige doek over is gelegd. LICHTE TWIJFEL. „Nu, manlief, hoe smaakt het je? Moeder heeft altyd gezegd, dat ik aardbeientaart en tomatensla het best kan maken!" „Hm en wat is het dan, dat ik nu eet, schat?"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 3