7.50
2.
TWEEDE BLAD
ik
LLE
ET
el. 13310
BEEK
KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR
AMERIKA.
Up -m #n up
11307
miffs.
aïage
5
i% klasse
St. Nicolaas.
Brokjes Levenswijsheid.
Zwarte Piet
Het mannetje in de maan.
Kijkjes Buiten.
CENT.
er stuk
1 CENT
1
ij wederom
vertrouwen,
zij hebben
t
;t opschrift:
maken wij d*
prijs.
Telelooo 13531
'gSSMI
HAARLEM
)ecember a.s.
INT ALTIJD
4 ons 25 ct.
■er ons 8 ct.
3 ons 25 ct.
2 ons 25 ct.
ler ons 16 ct.
2 ons 25 ct.
ons 10 ct,
1 ons 17 ct.
pond 17Vi ct.
is blik 90 ct.
mandelen
er ons 15 ct.
r stuk 25 ct.
er ons 15 ct.
r 2 ons 25 ct.
2 ons 25 ct.
3 ons 25 ct.
3 ons 25 ct.
pond 20 ct.
pond 25 ct.
i pond 13 ct.
4 ons 25 ct.
■naars 2 wed-
waardoor voor
,t bun achter-
van Charles
ee vierde met
iten. Daaren-
ok Daaf Bui-
A. P. C. met
Hercules, dat
a 10 minuten
.arte vreugde
wee minuten
im luttele mi-
elftal te vert
St. Nicolaas staat voor de deur....
Hij laat zich niet verhinderen
En stoort zich aan geen slechten tijd
't Wordt feest weer voor de kinderen!
Zij zoeken voor de winkels uit
Wat 't meest ben zou bevallen;
En rijk of arm maakt geen verschil
De hartjes popelen alle!
Wat weet een kind van crisis en
Van abnormale tijden?
Het wenscht een deel der schatten,
Elk kinderhart verblijden.
Daarom, wie kan, verzuime niet
Aan and ren ook te denken,
En 't al te schaarsch bedeelde kind
Een kleinigheid te schenken.
Een stukje speelgoed mooglijk ook
Nog iets om van te smullen;
Een kinderhand dat ls bekend!
Is o, zoo gauw te vullen!
Zijn leven lang heeft Sinterklaas
Een kindervriend geheeten
Laat hem dan ook rechtvaardig zijn
En d'armen niet vergeten!
(Nadruk verboden)
Eigenlijk behoorde er een andere naam boven
deze regelen te staan. Maar wie durft er in
dezen tijd van werkloosheid, bezuiniging en
loonsverlaging van Sinterklaas spreken! Sinter
klaas beteekent immers: geschenken en ge
schenken beteekent: uitgaven. Overbodige uit
gaven, nuttelooze uitgaven, verspilling, verkwis
ting, roekeloosheid!
Wie heeft er geld voor Sinterklaas-geschenken
en wie, die nog geld heeft, voelt zich verant
woord, zoo hij het aan Sinterklaasgeschenken
besteedt! Er zijn op dit oogenblik dringender
behoeften dan een taaivrijer of een banketletter.
Sinterklaas rijdt dit jaar niet. Eigen schuld,
kindertjes! Het is al weer heel wat jaren ge
leden, ik meen zelfs dat het nog vóór den
wereldoorlog geweest is, dat de beroemde
professor Heymans de hedendaagsche mensch-
heid vergeleek met een verwend stel kleuters,
die op Sinterklaasavond overstelpt worden met
al wat hun hartje begeert en die uit louter
brooddronkenheid hun speelgoed en lekkers ver
nielen, omdat ze geen raad weten met al dit
moois.
Hoe juist is dit beeld! De schatten, welke
natuur en techniek ons in kwistigen overvloed
doen toekomen, werpen we in zee; we mesten
het land, met onverkoopbare groente, stoken de
locomotieven met graan en verbranden de
koffie. Alleen omdat we teveel hebben, ver
kommeren wij in gebrek.
Een kinderkamer, de tegenwoordige mensch-
held. Een kamer vol heel kleine kleuters, die
elkander tot last zijn. Ze gunnen elkander het
lekkers niet, grissen, elkander het speelgoed uit
de hand en stompen elkaar liever een blauw
oog dan dat ze, zooals het Sinterklaasversje
veronderstelt, eerlijk alles zullen deelen, suiker
goed en marsepein.
Is het wonder, dat Sinterklaas er den brui
van gegeven heeft? Ook het geduld van een
goedheilig man heeft zijn grenzen. Het is nu
mooi genoeg, langzamerhand. Sinterklaas blijft
thuis, Sinterklaas staakt. De kinderen hebben
het er naar gemaakt; inplaats van de koek
krijgen ze ditmaal de gard.
En zoo komt Zwarte Plet thans alleen. De
boeman met de roe in de hand. De roe kost
geen geld; dorre twijgen liggen er genoeg langs
den weg. En met dit ouderwetsche straftuig ge
wapend, nadert de boetgezant. Met holle stem
vraagt hij, waar de stoute kindertjes zijn.
Natuurlijk geeft ieder den ander de schuld.
„Ik heb 't heusch niet gedaan!", weerklinkt hei;
aan allen kant. „Maar die deugniet daar en dèt
nest....!" De boosdoeners zitten altijd weer
elders.
Maar Zwarte Piet neemt met dergelijke
praatjes geen genoegen. Hij heeft van zijn
meester opdracht gekregen, door een harde les
de kinderen te leeien, dat ze voor elkaar ver
antwoordelijk zijn. Ze moeten elkaar leearen ver
dragen. Ze moeten elkaar helpen.
Ze moeten beseffen, dat ze bij arbeid en
spel op elkander zijn aangewezen. Het moet
uit zijn met het krakeelen en kibbelen, dat de
kinderkamer tot een hel heeft gemaakt. Eerst
als er weer een geest van hartelijkheid en on
derling hulpbetoon heerscht, zal Sinterklaas met
zijn geschenken terugkeeren.
Nu komt alleen Piet met de gard. Hij wil
de kinderen dwingen verstandig te zijn. Natuur
lijk zijn er verstandigen onder de kinderen,
maar de goeden moeten 't nu eenmaal met de
kwaden ontgelden. De kwaden moeten tot rede
gebracht. De kwaden moeten tot de orde ge
roepen. Om de verstandigen bij hun moeilijke
taak een weinig te helpen, komt Pie* met zijn
gard. Wie niet hooren wil, moet voelen, en de
klappen, die de zoete kinderen krijgen, hebben
ook zij verdiend, omdat ze de belhamels te lang
hun gang hebben laten gaan. Het is niet vol
doende, zelf niet aan 't kwaad mee te doen;
men is reeds strafbaar, zoo men het kwaad en
de kwaden niet flink mee bestrijdt. En hoeveel
schuldelooze schaapjes Verdienen de gard, om
dat ze door hun blooheid en lijdelijkheid de
wolven in staat stellen, hun verscheurend werk
voort te zetten!
Sinterklaas staakt; Sinterklaas blijft tehuis.
Zijn schatkamers zijn opgepropt. De kinderen
behoeven niet bezorgd te zijn, dat er te weinig
is. Er is juist teveel! Al kwamen er nog tien
maal meer kinderen bij, dan zouden ze zich nog
aan suikergoed en marsepein te bersten kunnen
eten.
Maar eerst orde en vrede in de kinderkamer,
lieve kleuters! Eerst verstandige kinderen wor
den. Zwarte Piet straft heusch niet voor zijn
pleizier. Maar is 't niet je eigen schuld?
H. G. CANNEGIETER
door G. Th. ROTMAN.
37. Wel. bij het omhoogtrekken sloot de lus
zich natuurlijk als een strop om den hals van
den armen kapitein, en je begrijpt wat een
gewaarwording das was- Alle haren op zijn
hoofd trilden van bênauwdheid. Maar gelukkig
kon hij bij z'n zakmes komen en hij sneed
ris! het touw door.
38. De drie „wolgasleepers" daarboven rol
den natuurlijk als ballen over den grond: maar
waren spoedig op de been. Ze maakten een
nieuwe lus en lieten 't touw weer zakken. Nu
werkte de kapitein er z'n armen doorheen,
schoof het om zijn middel, en zjuut zjuut,
daar ging hij de hoogte in, hoor! Maar och,
wat schrok hij, toen hij naar z'n beenen keek.
Want die waren, toen hij zich in den grond
boorde, heelemaal in elkaar gedraaid!
S9. Maar, door het mooie uitzicht, dat hij
gedurende zijn luchtreis had, was hij gauw
over den eersten schrik heen. En toen hij ein
delijk boven aankwam en daar z'n vrienden
weerzag, was hy den koning te rijk. „Kieke
boe!" riep hij, daar ben ik weer!" Net had hij
evenwel kiekeboe gezegd, toen hij aschgrauw
werd van schrik. Daar kwam de beer' weer
aanhollen!
40. Brr! De anderen lieten floep! het touw
los en gingen er van door. Daar hing Klak-
kebos nu, aan den rand van den diepen af
grond, terwijl de beer zieh woest grommend
gereed maakte, om hem te verslinden En
reeds voelde de arme man den grond onder
zijn vingers losraken
een Sinterblaasvertelling
door
H. G. CANNEGIETER.
(Nadruk verboden)
Alfred had alles gedaan om Suze te bekoren.
Maar Suze was een verwend meisje en gaf hem
geen kans. Geeuwend lag ze in haar schommel
stoel en, terwyi Alfred van zyn heldendaden zat
te vertellen, rekte ze de armen by wijze van
kamergymnastiek en tuurde onverschillig naar
een vlieg op het plafond. Het was om wanhopig
te worden.
Suze was t mooiste meisje uit gansch den
omtrek. Ze was ongetwyfeld tot schoonheids
koningin uitgeroepen, zoo zij de moeite had ge
nomen, in den wedstrijd mede te dingen. Maar
deze moeite was haar, als alle moeite, teveel.
Juist door haar ongenaakbaarheid prikkelde zij
de pretendenten. Tallooze jongelui hadden zich
voor haar ongelukkig gemaakt.
Een bokser had zy haar hand beloofd, op
voorwaarde dat hij het wereldkampioenschap
verwerven zou. De jongeman had het kampioen
schap verworven, maar had zich tegelijk dood-
gebokst. Slechts drie dagen overleefde hij zijn
triomf.
Als Suze een harer vrienden tijdens een auto
rit met haar gezelschap vereerde, zette zij hem
tot zoo'n razernij aan, dat de race op een on
geval uitliep, waarbij de chauffeur en zijn wagen
het leven lieten, maar de charmante passagier
er altijd weer wonderbaar goed afkwam.
Twee harér vereerders had zy geruïneerd, de
een by de speelbank, de andere op de beurs. Drie
hadden zich om haar doodgeschoten, vier liepen
met levenslange zwaarmoedigheid malende rond
en vijf waren, door haar kwaadaardig spel tot
wanhoop gebracht, misvormd tot vyanden van de
maatschappy. De dief, de oplichter, de inbreker,
de dronkaard en de moordenaar wreekten zich
door hun misdadig bedrijf op den hoon, hun
door dit meisje aangedaan.
Suze verveelde zich doodelijk. Ofschoon nog
maar achttien jaar, had ze alles reeds mee be
leefd, wat er aan goed en kwaad valt te be
leven. De aarde noch de hemel bezaten meer
eenig geheim voor haar; geen dag kon haar iets
nieuws brengen en haar zenuwen waren zoo afge
stompt, dat geen gebeurtenis schokkend genoeg
was om nog indruk op haar te maken.
Toen Alfred haar om haar verlanglijstje vroeg,
lachte ze schamper.
„Is er iets, lieve jongen, wat ik nog zou kun
nen verlangen?", zuchtte ze en het uitspreken
van deze woorden had haar zoo uitgeput, dat
ze te moe was om het antwoord te vernemen.
Eerst toen Alfred nog eens en nog eens aan
drong, om toch te zeggen, waarmee hy haar
gelukkig kon maken, nam ze de moeite, hem
aan te zien.
Alfred's gezicht stond zoo afgrijselijk ernstig,
dat Suze werkelijk een oogenblik aandacht kreeg.
Ze overwoog zijn verzoek. Met gesloten oogen.
Maar toen ze de oogen opende was ze zijn ver
zoek reeds weder vergeten.
„Wat zei je ook weer?", geeuwde zy.
„Suze, maak me gelukkig en noem me één
ding, dat ik je zou mogen geven op Sinterklaas.
Eén ding, waarop je gesteld bent. Ik zou mijn
leven er voor willen offeren, om je dat te ver
schaffen. Al moest ik er voor naar de Pool
reizen
„De Pool?!", zei Suze minachtend. „Beste
jongen, daar ben ik al tweemaal geweest. Wat
is er nu aan de Pool?"
Treurig keek Alfred voor zich. Maar Suze, stijf
van het liggen, stond uit den schbmmelstoel op,
rekte zich en deed een stap naar het venster,
zy schoof het gordyn terzijde en keek naar de
lucht. Het maanlicht viel op haar gelaat.
„Als je me -tot allen prys toch iets wilt geven",
zei ze, zich omkeerend naar Alfred, „dan zou het
dat mannetje uit de maan moeten zyn. Dat is
nog het eenige, wat me interesseert, omdat ik
het niet ken. Dat zou werkelijk een eenige taai-
vrijer wezen!"
Spottend keek ze op Alfred neer, die met een
bedrukt gelaat op zijn stoel zat. Alfred, tot in
het diepste gekwetst door dien voortdurenden
spot, stond zwijgend op en sloop heen.
Suze bleef het venster uit staren. Allengs ver
anderde haar uiterlijk. De wrevelige strakheid
verzachtte zich tot iets droomerigs. Er kwam
glans in haar koude en harde oogen. De zucht,
die ze slaakte, deed niet meer aan den geeuw
der verveling denken, maar was als een uiting
van sterk verlangen.
Dat mannetje in de maan betooverde haar. Zij
kon er urenlang naar staren en zoolang ze naar
dat mannetje staarde, was ze haar hooghartigen
wrevel kwyt. Dan voelde ze zich als een kind,
dat weer in het sprookje gelooft.
Dat vreemde, dwergachtige figuurtje zette haar
verbeelding aan 't werk. Ze verzon heele ge
schiedenissen en hield heele gesprekken met het
mannetje. 'tWas, of ze met dat mannetje een
roman beleefde en of dat mannetje werkelijk
antwoordde op hetgeen ze tot hem fluisterde.
Als ze om haar eigen dwaze verzinsels glimlachte,
lachte het mannetje waarlijk terug. Het man
netje gaf haar een knipoogje van verstandhou
ding. Ja, zy wisten het samen "wel, dat droo-
mende kind en dat mannetje.
Een wolk onttrok de maan aan haar blikken.
,,'tls jammer, dat ik je nu niet meer zie",
fluisterde Suze. „Lief mannetje, ik kan je niet
missen. Jy bent zoo geheel anders dan al die gees-
telooze mannen hier op onze vervelende aarde,
jy bent zoo sprookjesachtig charmant! O, als
ik jou hier by me kon hebben, in werkeiykheid
en voor altijd, wat zou ik gelukkig zijn. Dan
was ik eindelijk genezen van mijn vreeselyke
kwaal. Maar jy weet niet wat dat is, hè, het
spleen? Het spleen, dat kennen jelui daar niet
in die mooie blauwe wereld der sterren! O, als
ik jou hier eens had, voor altyd, dan had ik
weer iets, waardoor het leven voor mij beteekenis
zou krygen. Ik zou weer kunnen droomen, kun
nen smachten, kunnen liefhebben!"
Maar de maan bleef achter de wolken. Suze
sloot het gordijn en wierp zich gemelijk neer
op haar ruststoel.
Inmiddels had Alfred een ingeving gekregen.
Hij spoedde zich naar een vriend, die als directeur
van de sterrenwacht grooten roem had verwor
ven. Met hem besprak hy het plan, om h?t
mannetje uit de maan naar de aarde over te
brengen. En -toen hij zyn vriend meedeelde, voor
welk doel hy het mannetje noodig had, .was
deze aanstonds gewonnen en verleende zyn mede.
werking.
Met de sterkste lens van den verrekijker werd
het mannetje naar beneden gehaald en op een
gevoelige plaat overgebracht, waar men hem met
de voortreffeiykste methoden van de fotografie
vastlegde. Wel had men aldus eigenlyk slechts
een portret van het mannetje gekregen, maar het
gelaat was op de grootte van een echt menschen-
gezicht zoo sprekend weergegeven, dat de af
beelding nauwelijks van het ïeven te onder
scheiden was.
Alfred en zyn vriend bedachten nu voor het
maanmannetje een fantastisch costuum, en op
den Sinterklaasavond droegen ze dezen carna
valspop samen naar de woning van Suze, waar
ze hem met behulp van het dienstmeisje binnen
haar kamer smokkelden.
Tevreden ging Alfred naar huis. Al zyn mede
dingers had hy thans overtroefd. Wat was een
bokskampioen, wat een auto-racer, een speler,
een beursspeculant, een dief of een moordenaar
uit liefde, wat een Poolreiziger zelfs in verge-
lyking met den held, die het mannetje uit de
maan had gehaald?
Toen Suze op den Sinterklaasavond haar ka
mer opzocht, om al die vervelende drukte van
uitgelaten menschen te ontloopen, wat wanden
ze zich op om flauwigheden en dingen van
niets, zat daar in haar schommelstoel een
wonderlijk wezen.
„Zeg, wat is dat voor een aardigheid; wie ben
je?", voegde ze verschrikt den indringer toe.
„Het maanmannetje", antwoordde de karton
nen label, waarop Alfred met prachtige sier
letters het naamkaartje van den bezoeker had
gepenseeld.
Suze staarde den indringer aan. Was dit nu
het maanmannetje in werkeiykheid? Dit pok
dalig en puisterig gezicht, dat meer op een
Gruyère-kaas leek dan op een menschen gelaat?
Ze kon er niet langer naar kyken; deze als
door kanker en lupus vervreten tronie vol vlek
ken en litteekenen haar aangebeden dwergje, dat
haar in sprookjesachtige nachten met zijn vrien-
delyke knipoogjes en glimlachjes deed droomen
en fantaseeren?! Zag de lieflijke sterrenhemel
daarboven er van naby zoo afschuwelijk uit?!
„Had die ellendeling je daarginds maar ge
laten, waar je behoort", zei ze, „in het land van
de onvervulbare verlangens. Als wensch ben je
fcetooverend, als vervulling een schrikbeeld."
En eensklaps begreep Suze, nu ze het laatste
wat er voor haar in het heelal nog te wenschen
geweest was, in bezit had gekregen, dat het zoo
eveneens met haar overige schatten gesteld was.
Door al haar bezit was ze ontgoocheld geworden!
Hopeloos ontgoocheld!
En ze vond de arme menschen benydenswaar-
dig, die op Sinterklaasavond nog een oneindig
verlanglijstje kunnen schryven vol onvervulbare
wenschen, en die hun geluk vinden in dingen
onbereikbaar ver af als voor haar tot voor kort
het mannetje in de maan was geweest.
SCHAAKRUBRIEK.
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan
den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19,
Haarlem.
PROBLEEM No. 367.
S. S. L e w m a n n
(Moskou).
V/7/Z//// V/77/////
HERFSTSCHOONHEID.
Een blanke Zondag. Wel geen zonnespranke-
len.de lucht, maar toch van tijd tot tijd een
blijde glinstering over 't land. Die lokte uit om
herfsttinten te gaan zien. Na de droeve regen-
weken. kon de verwachting wel niet meer ge
spannen zijn, hoewel het intermezzo van een
drogen laten Oetoberdag op het Kopje toch een
overweldigende schoonheid van rood en geel
over 't Bloemendaalsehe land had gegeven en
een kleurenrykdom aan het duin had ontlokt,
als onder de zomerzon nooit gezien wordt.
't Kon dus meevallen, en dat deed het ook.
De verrukkelijke herfstkleuren liggen nog
van noord tot zuid over onze heele gemeente.
Rechts van Overveen gaat het door een toover-
wereld van kleuren met overheerschend geel en
schakeerend rood en bruin. Zoowel langs den
Bloemendaalschen weg, Kennemerweg en Bre-
derode-weg als in 't boschpark tusschen het
dorp Bloemendaal en den Hoog Duin-en-Daal-
schen Weg. Links tusschen de pijlers van de
Elswoud-laan door, die een schitterend
filigraanwerk dragen boven een geel-bestrooi-
den bodem. En mocht verderop de Vogelen-
zangsche weg al niet meedoen in 't kleuren-
festijn, daarvoor ontmoetten we een ruime
vergoeding in het machtige geboomte van de
breede Bekslaan, waarin een fonkelend zonne
tje een kleurensymphonie van onovertroffen
schoonheid starrelde.
Wie wandelend volop genieten wil van de
herfstschoonheid, ga het bosch in, waar nu de
voeten ruischen door opdwarrelend bruingeel,
geelbruin en vaalbruin blad, dat na zijn af
sterven viel en nog dagelijks moeizaam valt om
de doode looflaag steeds dikker te maken. En
groengeel, goudgeel, bruingeel, roodgeel, zelfs
roodgloeiend glanst het loof, dat de boomen
nog niet verlaten wil. Vooral de Canadeesche
eik beschikt over een wondere afscheidskleu-
renpracht.
Waar de zeldzame middagzon door de voch
tige verzadigde lucht dringt, den hemel in
vlammen zet en wegglijdt door 't gedunde loef
langs de grauwe stammen in het teergele of
roodgloeiende onderhout, daar toondicht zij een
symphopie van kleuren en tinten, die alle
nuances zijn van bruin, nuances van goudbruin
tot purperbruin, zoo veelstemmig als de mach
tige zomerzon nauwelijks weet te componeeren
uit groen, geel, wit, blauw en rood.
Die wondere pracht is juist een kenmerk
van onzen vftderlandschen lichtsehijnvoehtigen
herfst, die zich dit jaar weer in buitengewone
schoonheid vertoont, ondanks de droeve luch
ten en vele regens. Als de zon haar volle maat
van licht en warmte in den zomer niet schenkt
of het in 't begin van September al omgeeft,
dan hult de herfst zich in effen en eenvoudig
bruingrauw. Dit jaar echter kunnen we jube
len bij zijn veelvervigen rok, al stemt het af
sterven der natuur, de duisternis der nevels,
het ruischen van den wind in de doorzichtige
boomkronen en het knerpen der takken onder
den stormwind droef te moede. We wonen een
dramatisch gebeuren bij, vol zoete poëzie en
onverbiddelijke hardheid.
K. ZWART.
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kc8, Da6, Tel, Tf8, Lc6, Lf6, Pf7, Pe5.
Zwart: Ke6, Tc3, Th5, Le2, Pb2, d4, f5,
PARTIJ No. 163.
Gespeeld in de simultaanséance van Jhr. mr,
v. d. Bosch te Bloemendaal, 16 November 1932.
Wit: Jhr. mr. J. H. O, v, d. Bosch
('s-Gravenhage).
Zwart: H. W. van Dordt (Haarlem).
Fianchetto di Donna.
(In de voorhand).
1. b2b3 e7e5.
2. Lel—b2 d7d6
Naar onze meening eenigszins tam gespeeld.
De gebruikelijke voortzetting is Pb8c6, waar
toe Zwart in deze party veel later komt. De
wit-speler nam 37 partijen tegelykertijd voor
zyn rekening, dus kiest hij een voorzichtig
systeem.
3. e2e3 Pg8—f6
4. c2c4 Lf8e7
5. Pblc3 0—0
6. Pgl—f3 b7—b6
7. Lfl—e2 Lc8b7
8. 0—0 Pf6d7
9. d2d4 e5e4
10. Pf3d2 f7—f5
11. f2—f3 Le7—g5
12. f3—f4 Lg5—h6
13. Tal—cl?
Hier was g2g4! zeer kansrijk. Zwart belet
dien zet dan ook onmiddellijk,
13Pd7—f6
14. c4c5 d6d5
15. b3—b4 Pb8e6
16. b4—b5 Pc6e7
17. c5c6 Lb7c8
18. Tfl—f2 Lc8e6
19. Pd2—fl Tf8—f7
20. a2a4 Kg8h8
21. h2h3 Dd8g8
22. Pfl—h2 g7g5
Zwart is zijn tegenstander juist even vóór met
den aanval. Weldra blijkt, dat Wit er eenigs
zins door overrompeld is. Hij heeft zyn oor
spronkelijk plan, een Damvleugelaanvai, te
Iaat laten varen, terwijl de zwarte officieren
reeds gereed staan ten aanval en de witte op
den Koningsvieugel te gering in aantal zijn
om dien af te slaan.
23. f4Xg5 Lh6Xg5
24. Ddl—d2 Lg5h4
25. Tf2—fl Lh4—g3'
26. Le2—dl Tf7—g7!
27. Kgl—hl h7h5
28. Tfl—gl Lg3Xh2
29. KhlXh2 Dg8—h7
30. Pc3—e2 Pe7g6
31. Ldl—b3 Pf6g4t!
Fraai gespeeld.
32. h3Xg4? h5Xg41;
Opgegeven.
Er volgt mat. Op 32. Kg3 volgt h5h4 mat.
Op 32. Khl volgt Pf2t.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 101.
(W. Platoff).
Wit: Kh4, Tb5, Pe5, f4.
Zwart: Kal, Pd4, f2, f5.
1. Tb5—a5i, Kal—bl; 2. Pe5—f3! (op 2.
Ta5b5f wint "Zwart door 2Pd4Xb5;
3. Pe5—f3, Kbl—cl; 4. Pf3—h2, Kcl—dl enz.),
Pd4 X f3t3. Kh4g3, f2—fl D. (op 3
f2fl T, houdt 4. Ta5Xf5 remise); 4. Ta5—
alt, KblXal pat (remise).
Goede uitwerking onvangen van: K. H. R.
PluimMentz en H. Straatman, beiden te
Haarlem.
WENKEN.
SCHOONMAKEN VAN HAARBORSTELS.
Bij het schoonmaken van haarborstels moet
men zorgsn, dat het vernis van bovenkant en
handvat niet in aanraking met het water komt.
Vooraf wordt het hout met vaseline Ingesmeerd.
In een teiltje wordt zooveel warm zeepsop ge
maakt, b.v. van vlokken met byvoeging van een
paar theelepels borax, dat de haren van de bor
stel juist bedekt zijn. In dit sopje wordt de bor
stel flink op en neer geklopt; daarna met heet
water naspoelen.
Meermalen gebeurt het, dat de haren van den
«borstel te zacht worden. Men voorkomt dit, door
hem na het spoelen minstens één uur (alleen
de haren!) In een oplossing van 15 gr. aluin op
L. heet water te laten staan; daarna buiten
uitslaan en drogen. De vaseline van het hout-
wrijven en naboenen met was.
(Nadruk verboden).
VERWIJDEREN VAN VLEKKEN UIT
CREPE GEORGETTE.
Zeer vaak tracht men vlekken op fyne weef
sels als o.a. georgette te verwijderen met chemi
sche preparaten, die hiervoor niet alleen veel te
sterk zijn, maar de vlekken ook niet verwijderen.
In de meeste gevallen zal men door een op
lossing van borax in warm water de vlek doen
verdwynen. Men neme een dessertlepel borax en
lost die op in een beker warm water. Maak de
plek nat met de oplossing en spons haar na met
warm (geen heet) water; daarna wordt de stof
opgestreken met een heet yzer, nadat er eerst
een vochtige doek over is gelegd.
LICHTE TWIJFEL.
„Nu, manlief, hoe smaakt het je? Moeder
heeft altyd gezegd, dat ik aardbeientaart en
tomatensla het best kan maken!"
„Hm en wat is het dan, dat ik nu eet,
schat?"