TWEEDE BLAD
hm mm
KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR
AMERIKA.
Vrede op aarde!
Brokjes Levenswijsheid.
.Welbehagen in menschen
De Kerstengel
SCHAAKRUBRIEK.
SPORT.
Ü3!
i £fM
Si BA8 f
li m# wm 4P 1
üff j
MS Éi 1
«3B
Weer flikk'ren in den Kerstboom
De kaarsjes stil en zacht;
Weer zingen straks de klokken
Hun lied met forsehe kracht.
Weer wordt de Blijde Boodschsi
Aan ieder volk gebracht,
En 't oude „Vrede op Aarde"
Klinkt in den Heiligen Nacht.
Een wensch, die telken jare
Opnieuw weer wordt gedaan,
Maar waarvan de vervulling
Nog niet is ingegaan.
Men wil nog niet beseffen,,
Wat daarmee wordt bedoeld,
't Wordt met den mond gesproken,
Maar niet in 't hart gevoeld!
Weer wordt in alle talen
Het „Vrede op Aard'gehoord.
Weer luistert heel het menschdom
Naar 't schoone Eng'lenwoord.
Laat 't in de harten dringen
In wezen, niet in schijn,
Opdat het Kerstfeest waarlijk
Een Vredesfeest mag zijn!
VEREENIGING VOOR .JEUGDWERK,
BLOEMEND AAR.
Wij herinneren onze lezers er aan, dat op
Zaterdag 24 December a.s. een bloempjesdag
in onze gemeente zal gehouden worden ten
behoeve van bovengenoemde vereeniglng.
Wij hopen dat het voor deze vereeniging een
goede dag mag worden.
Wij vernemen, dat het Jeugdcorps „Sursum"
ztine medewerking zal verleenen.
«Nadruk verboden)
Vrede op aarde gaat met welbehagen in men
schen gepaard. Welbehagen niet in een bepaald
mensch, maar in de menschen in 't algemeen.
In alle menschen, zonder uitzondering tenslotte.
Is dit ideaal te bereiken?
Er is een tijd geweest, waarin men vrede op
aarde een voistrekte onmogelijkheid achtte.
Langzamerhand heeft zich het besef baangebro
ken, dat vrede op aarde toch mogelijk moet zijn,
wanneer men er ernstig naar streeft. En men
is met dat streven begonnen.
Natuurlijk heeft men niet zoo maar dadelijk
zpn einddoel bereikt. Misschien zal dit nog wel
een eeuw duren. Misschien wel tien eeuwen. Maar
misschien valt het mee en is men met tien
jaren klaar. Als eenmaal een denkbeeld
vasten vorm heeft aangenomen, verspreidt het
zich spoedig en voordat men het weet, is het
soms werkelijkheid. Hoe kort is het nog maar
geleden, dat men met het vrouwenkiesrecht
spotte. Een kwart eeuw geleden dacht niemand
nog over de radio en nu is er niemand meer,
die geen radio in huls heeft.
De oorlog was in beginsel vernietigd, zoodra
de vredesgedachte ontstond. Het is nu alleen nog
maar een kwestie van tijd, om dit beginsel uit
te werken tot daad. En zooals alle veranderingen
gaat ook deze verandering met een crisis ge
paard. Hoe heviger het verlangen naar het
nieuwe, te koppiger het verzet van het oude.
Maar ook wanneer eenmaal de oorlog een ver
ouderde instelling zal zijn geworden en men de
geschillen tusschen de volken met minder ge
welddadige middelen beslecht, zal het nog geen
«tcde op aarde zijn, tenzy men tevens het wel
behagen in menschen geleerd heeft.
In de oogen van de meesten onzer tijdgenooten
zijn menschen afschuwelijke wezens. Buiten het
kringetje van vrienden en geestverwanten be
staat de bevolking der aarde uit vreemdsoortige
schepsels, die men wantrouwt, zoo men ze al
niet haat.
Menschen boezemen weerzin in. Er zijn mis.
dadigers, opstandigen, dwingelanden, maar er
zijn ook benepen zielen, vleiers en huichelaars.
De eene soort is al even antipathiek als de
andere. En dan zijn er nog, van wie men heele-
maal niet weet, wat men eigenlijk aan hen heefi
Deze onbegrijpelijke schepsels zijn nog het angst
wekkendst van allen.
Welbehagen in menschen? Helaas, nog een
uitzondering! Menschensehuwheid en menschen-
haat zijn nog algemeen verbreide volksziekten.
De meesten onzer hebben een hartgrondigen
hekel aan menschen en hebben het liefst zoo
weinig mogelijk met hen te maken. Ze vertroe
telen een hond of een kat, omdat men met
zijn huisdieren inniger kan omgaan dan met
zijn soortgenooten. Het gaat hun als koning
David, die, voor de keuze tusschen twee kwaden
gesteld, liever de pest kreeg dan in handen van
mensehen te vallen.
Vooral tegenwoordig is menschenhaat een
menigvuldig voorkomende kwaal. Het zijn men
schen, aldus spreekt men, die den wereldoorlog
met zijn droeven nasleep over ons hebben ge
bracht; aan menschen is de crisis te wijten
menschen zijn het, die op gewelddadige wijze
te keer gaan, die de orde en het recht ver
krachten en zich tjrger dan beesten gedragen.
De één smaalt op het stemvee, de andere op
de burgerlijkheid van de massa, een derde op
de aanstelllerij van kunstenaars of op de on
betamelijkheid van de sport, een vierde is vrou
wenhater, een vijfde is papenvreter, een zesde
antisemietMaar waar is het einde, wan
neer men den weerzin tegen menschen of men-
scher.groepen gaat specifJceeren?!
Welbehagen in menschen! Dit Kerstideaal
lijkt nog moeilijker te verwezenlijken dan vrede
cp aarde. En toch zal men het een niet zonder
het andere bereiken. Ze behooren bijeen; het
zijn twee zijden van dezelfde 2aak.
Vrede op aarde kan niet anders dan uitkomst
<?oor G. Th. ROTMAN.
49. Maar bet was, zooals gezegd, een verre
weg, en door de geweldige inspanning waren
onze arme wereldreizigers doodmoe. Ze lieten
zich dan ook onderweg tegen een boom neer
vallen. „Als ik maar wist, wat er van mijp
arme Ophelia geworden is", zuchtte de kapi
tein. „En ik wou, dat ik de armen van mijn
lieve moedertje weer om m'n hals voelde!"
antwoordde de professor met 'n zucht
50. Maar het was geen rustige slaap, ten
minste niet voor den kapitein en den profes
sor. De kapitein droomde, dat hij weer thuis
was, met tante Ophelia, en de professor droom
de, dat hü weer in Holland terugkwam en zijn
moeder hem met een hartelijke omhelzing ver
welkomdeMaarau! au! wat was dat?
Die omhelzing werd wel een beetje al te harte
lijk! De prof schrok wakker en bemerkte tot
z'n ontzetting, dat het de beer was, die hem,
uit z'n verdooving ontwaakt, omhelsde!
51. De kapitein, die door het lawaai, dat de
professor maakte, dadelijk wakker geschroV
ken was, rukte het pak van zijn rug, opende
het, en stak één, twee, drie, den beer een
volle flesch wijn tusschen z'n tanden. Nu, het
drankje scheen het beest goed bevallen te zijn,
•want het begon dadelijk gulzig te slokken en
was binnen twee minuten weer geheel buiten
■westen. Je begrijpt, dat hij dadelijk voarzich-
ijghaidshalve stevig gebonden werd!
52. Het gevaarlijke beest werd nu gauw naar
het bootje gebracht en daarin gelegd. Intus-
schen was het al aardig donker geworden, en
het werd tijd, een geschikt nachtverblijf te zoe
ken. Aan den zoom van het bosch werd een
groot vuur aangelegd en, terwijl een flinke pot
eten daarboven hing te koken, zaten ze gezel
lig keuvelend bijeen. Maarwat was dat?
„Au!" riep de kapitein opeens......
van welbehagen in menschen zijn. Het laatste
is de stemming, de eerste de daad, waartoe men
alleen door de stemming kan komen.
Welbehagen in menschen is een kunst, welke
men evengoed moet leeren als vrede op aarde
Er moet met evenveel volharding naar worden
gestreefd en dit streven moet even stelselmatig
worden beoefend.
Welbehagen in menschen beduidt niet de
zouïelooze en sentimenteele liefdoenertj, welke
zich tot één avond in 't jaar beperkt. Niet het
verdoezelen van verschillen en het over 't hoofd
zien van eigenaardigheden,
Neen, de menschen zijn lastig en zij staan
ons vaak tegen, omdat zij anders zijn dan wij
zelf. Maar zijn wij zelf ook geen menschen en
hebben anderen het recht niet, ons uit hun
oogpunt te beoordeelen?
Doch er is een oogpunt, dat niet het oogpunt
is van een bepaald persoon of van een bijzon
dere groep. Dat is het oogpunt der menschelijk-
heid, het oogpunt van den Kerstavond. De
Kerstgeest doet ons- achter de eigenaardigheid
en de verschillen het diepste wezen van 't
mensch-zijn begrijpen. In den mensch, zooals wij
tenslotte allemaal zijn, den lijdenden en strij
denden, tragisch om zijn geluk en zijn innerlijk
bestaan worstelenden mensch leeren wij op
Kerstmis welbehagen hebben.
H. G. CANNEGIETER
een Kerstverhaal
door
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
Het was in den tijd, waarin er nog spoken
bestonden, dat een woest uitziende man met
een jachtgeweer door de velden sloop. Wie
den woesteling door do ruige winterpels heen
in het hart had kunnen lezen, zou hebben
ontdekt, dat deze jager niet zoo'n held was
als hij wel scheen. Inwendig verging Teun
van angst, omdat de plek, waar hij jaagde, be
kend stond als een lievelingsoord voor hek
sen en booze geesten.
En niet om dezen te ontmoeten, was Teun
de wildernis ingetrokken. Het was hem ta
doen om de ganzen, welke zoo tegen Kerst
mis over zee komen aanvliegen en dan een
voor den jager niet te versmaden buit zijn.
Teun was weer door zijn geld heen en dit
kwam hem heel ongelegen op den avond voor
Kerstmis. Op Kerstmis was het in de dorps
herberg immers de genoeglijkste dag van het
jaar. Wie dan maar centen had, kon zich een
stuk in zijn kraag drinken, zoodat hij alle
narigheden van 't leven vergat.
Teun was de baldadigste onder de klanten
van de dorpsherberg; al zijn kornuiten vrees
den zijn ruwe tong en zijn geweldige vuist.
Maar door den drank beneveld, liep hij bij
de jaarlijksche vechtpartijen ook zelf vaak
een klap of een messteek op en reeds menig
maal had hij bovendien zijn heldendaden met
gevangenisstraf moeten boeten. s
Ditmaal scheen Teun echter van het Kerst
gelag uitgesloten te blijven, om de eenvoudige
reden, dat hij geen geld had. Want zonder geld
geen borrels.
Eijn laatste kans was nog in de ganzen-
jacht gelegen. Want. een gans kon hij bij den
herbergier voor grof geld verkoopen. De her
bergier had ganzen noodig voor de verloting,
welke de attractie van den Kerstavond was.
Om op ganzen te loten bezochten de boeren op
Kerstavond de herberg; de borrels waren
slechts bijzaak. Maar als ze vertrokken, waren
ze te dronken om de ganzen mgde te nemen
en deze kon de herbergier dan in de stad nog
maals verkoopen. Er was geen voordeeliger
zaak in 'theele jaar dan de ganzenverloting
op Kerstmis.
Teun wist wel, dat hij slecht deed met zijn
zwerven en drinken. De burgemeester had het
hem wel gezegd en de dominee en zijn familie
had er ook vaak een hartig woordje over ten
beste gegeven. Maar zelf wist hij het zonder
die toespraken ook wel: dat het veel beter
zou zijn te gaan werken en een eerlijk stuk
brood te verdienen voor zijn ongelukkige
vrouw, die hij aan haar lot overliet, als hem
de zwerflust en de drankzucht te pakken
hadden.
Dan kwam hij soms in weken niet thuis,
maar huisde bij zijn kornuiten in schuren en
krotten, levend van kleine diefstallen en bede
larij. En des avonds vond men hem in de
herberg, vechtend en drinkend. Maar zijn
vrouw moest dan maar zien aan den kost te
komen, en dit ging moeilijk, want zij was te
zwak om uit werken te gaan en het arm
bestuur kon haar niet helpen, omdat zij im-
merg een kostwinner had.
Van een zijner kornuiten had Teun juist
dezen morgen gehoord, dat Maaike een buiten
kansje gekregen had, doordat ze voor den
bakker met Kerstbrood uit venten mocht
gaan. Dat was wel geen prettig karwei, want
de boerenhoeven lagen uren uiteen en de wegen
waren 'zoo modderig, dat men tot aan de en
kels door de klei had te waden. En dan met
zoo'n juk op de schouders, waaraan twee met
brood opgetaste manden hingen!
Maaike had last van duizelingen en 'twas
tevensgevaarlijk voor haar, in den donkeren
avond met haar broodmanden over de vlon
ders te balanceeren of zich boven het water
om de gesloten landhekken te slingeren. Maar
zij moest toch aan den kost komen, als Teun
het niet voor haar deed!
Teun brak, terwijl hij aan 't jagen was, zijn
hoofd niet over de ongcrieven, waaraan zijn
vrouw op hetzelfde oogenblik bioot stond. Hij
had alleen maar aandacht voor grazen. Tot
nog toe verliep de jacht niet onfortuinlijk; hp
had er al twee, die met afhangende halzen
over zijn schouder bengelden. Nog ééntje moest
er eigenlijk top; ofschoon het al tamelijk don
ker werd. kon Teun de kans nog niet opgeven.
Die verwenschte schemering, wat maakt die
in den Kersttijd zoo'n dag kort!
Teun had het land aan de schemering en niet
alleen omdat hp dan het jagen moest staken.
Er was nog iets anders dat hem beklemde,
zoodra net donker ging worden in 'tveld.
Teun sprak het niet uit, wat dit andere was,
vooral niet, nu hp hier in zijn jachtdrift in
een streek was terecht gekomen, welke hij al
tijd angstvallig vermeed. Zijn hart klopte
hoorbaar en zpn kaken begonnen te klapperen.
Hij wou, dat hij maar met twee ganzen ge
noegen had genomen en dat i -ij een half uur
eerder naar huis was gegaan, Vervloekt, wat
viel die duisternis nu gauw in en bovendien
begon het ook nog te misten. Was hij maar
goed en wel in de herberg!
In de verte zag hij de lichtjes van 'tdorp.
Wat staken ze daar vanavond al vroeg de
lamp aan! Overal langs den horizon begon
nen de vensters van de boerenhofsteden te
glinsteren; in de mistig wordende lucht schit
terden ze als rossige sterren. De sterren van
den Kerstavond!
Wat was Teun nu ver af van die bewoonde
wereld: Hij voelde zich verlaten, als was hij
de eenlge mensch op deze onherbergzame
aarde, die daar zwart en eenzaam tusschen
dien krans van Kerststerren lag. Hoe onbe
reikbaar ver waren die Kerststerren af!
Een onheilspellend geluid vermeerderde zijn
angst. Gakkerend suisde een vlucht ganzen
boven hem door de lucht. Een uur geleden,
toen het nog licht was, zou dit geluid hem
een schok van vreugde bezorgd hébben; nu,
in den schemer, klonk het als een bedreiging.
Dat waren geen ganzen; dat waren Kerst
engelen, die door de lucht zweefden om straks
het Kerstkindje mee te begroeten. Kerstengelen
zijn lieflijke wezens voor kinderen en vrome
menschen, die knusjes tezamen zitten in een
feestelijk verlichte kerk of een vertrouwe
lijke huiskamer, waar het naar appelbollen
riekt. Maar voor een ouden zondaar' met een
slecht geweten als deze jager, en dan midden
in 't onherbergzame veld, zijn ze een nacht
merrie.
Er moest maar eens zoo'n Kerstengel naar
beneden dalen en hem hier 't verhoor af
nemen aangaande zijn plannen om den Kerst
avond te vieren. Droegen engelen geen zwaar
den en hadden ze daarmee Adam en Eva niet
uit het Paradijs verjaagd? In elk geval waren
het geheimzinnige, spookachtige wezens.
Het gakkeren daar hoven in de lucht klonk,
alsof die onzichtbare wezens vroegen: „An-
tonius, waar zijt gp? Antonius, waar zijt gij?"
Want als Antonius stond Teun ingeschreven
in den Burgerlijken Stand.
Plotseling uitte de jager een kreet. Het
ganzenroer viel hem uit de bevende, handen.
De doode vogels knikkebolden tegen zijn on
verhoeds stijf opspringenden rug.
Een der Kerstengelen was naar beneden ge
daald. Hij had haar voor zich heen door den
schemer zien glijden. Hij had het suizen van
haar vleugels gehoord.
En nu stond ze daar, een spookachtige ge
stalte, voor hem in het veld. Op weinige meters
afstand was ze neergestreken. En ze kwam
recht op hem toe.
Van angst verstard, gaapte de jager het
nader schrijdende wezen aan. Zijn ontzetting
vermeerderde: deze engel was niet wit als de
weldoende engelen; deze engel was zwart als
de engel des verderfs. Zwart haar hoofd,
zwart haar lichaam, zwart ook de vleugelen,
welke Breed en zwaar toeliepen naarmate zp
den grond naderden. Vreemde vleugelen, die
wiegend bewogen en knerpten als ketenen.
Men zegt wei eens, dat bij een stervende
in zijn laatste seconde meer gedachten door het
hoofd varen dan tijdens het gansche levens-
bestaan. In dit oogenblik van ontzetting dacht
Term aan de vreemdste dingen en ze waren
hem doodelijke ernst.
„Genade, o Kcrstengel", zoo dacht hij, „ik
zal alles doen, wat ge wensclit; ik zal mijn
leven verbeteren; ik zal gaan werken en eer
lijken arbeid zoeken; ik zal voor mijn vrouw
zorgen zooals ik cp den trouwdag beloofd heb;
ik zal nooit meer een druppeltje drinken; Ik
zal een oppassend huisvader worden.... Als ik
dan maair niet met u meehoef naar hst ver
derf; als ge me dan maar niet slaat met uw
zwaard of kapittelt met uw vleugels zooals
een geplaagde zwaan; als ik maar weer levend
uit dit onherbergzame, donkere veld mag
terugkeeren naar de lichtjes daarginds, naar de
lichtjes...."
Dit dacht Teun, maar spreken deed hij geen
woord, want toen de Kerstengel meedoogen-
loos nader schreed, viel de geweldige jager,
de alom gevreesde drinkebroer en vechter, als
een vrouw van zijn stokje. De angst voor de
spookgestalte was hem de baas geworden.
Toen vermande hij zich, stond op, en lachte,
gebogen? Zijn vrouw! Maaike, zijn eigen
vrouw!
En nu begreep Teun, wie de Kerstengel ge
weest was. Hij had zijn vrouw, die met de
Kerstmanden huiswaarts keerde, voor een
geestverschijning gehouden.
In zijn eerste opwelling Wilde hp woedend
opspelen, daarna grimlachen om zijn vergissing,
waarover hij zich nu schaamde als een kind.
Maar het was, of er in dat oogenblik van
zelfveroordeeling en angst iets in hem was
gebroken. Hij kon niet meer woedend opspelen:
hij kon niet meer boosaardig grimlachen. Hij
kon alleen maar met dankbaren blik naar de
over hem gebogen gestalte opkijken; genietend
van de verademing, dat zij het was, Maaike
zijn vrouw en niet de wrekende Kerstengel.
Hoe goed deed hem de innigheid van haar
stem, waarmee zij begaan vroeg: „Heb je je
bezeerd, Teun? Ben je niet goed?"
Toen vermande hij zich, stond op en lachte.
Maar ditmaal was het een andere lach, niet
grimmig maar hartelijk.
„Welnee, Maaike", zei hij, en hief zege
vierend zijn twee doode ganzen omhoog. „Ik
was wat moe van de jacht en wou even een
tukje doen voordat ik thuis kwam. Maar nu
gaan we de ganzen verkoopen en dan halen
wij bij den winkelier koffie en suiker en koek
en tabak en we zullen saampjes een gezelligen
Kerstavond vieren."
Teun is de ontmoeting met de Kerstengel
nooit vergeten geraakt. Van dat oogenblik af is
hij een voorbeeldig huisvader en een flink werk
man gebleven en toen de burgemeester eens zei:
„Jongen, Teun, wat ben,jij toch veranderd!",
wees hij met een dankbaren blik op zijn vrouw
en zei: „Dat dank ik aan haar, burgemeester,
mijn Kerstengel!"
m
Oplossingen, bijdragen enz. te richten as
den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 1»,
Haarlem.
SCHERTSPROBLEEM No. 27.
A. B. Arnold,
(New-York.)
VOETBAL.
De uitslag der Zondag j.l. gespeelde wedstrij
den voor de tweede klas B zijn:
BloemendaalH.F.C24
D. W. S.Baarn 3—0
Alphen.Velox 35
HerculesB. P. C22
Zooals .dit met vele belangrijke wedstrijden
Set geval is heeft de wedstrijd Bloemendaal
H.F.C. niet aan de verwachtingen beantwoord.
M.
-JS-Ü
I M0, Wm
WÊÉêjé. mm
IW//Awlfwy, wwr/'
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kdl Tf7 Ld3 Pd7 Pd8 to4 b5 c6 d2 «4,
oG f5.
Zwart: Kd6 Tb7 Td5 Lc7 Pc5 a6 b6 c4 e5
e7 f4 f6 g«.
Opmerking: De scherts van dit pro
bleem, dat door den auteur „Caïssa's Slot"
werd genoemd, is dat het mat niet in een min
der aantal dan drie zetten mag worcien ge
geven, *v
PARTIJ No, 165.
Gespeeld in bet van 2429 Maart 1932 te
Bad Schandace gehouden meestertoumooi.
Wit: Zwart:
S, Fajarowioz E. Barth
(Leipzig) (.Freiberg)
SICILIAANSCH.
1. e2e4 c705
2. Pgl—f3 Pb8c6
3. Lflb5 d7d5?
Beter zijn g"g 6en a7a6.
4. e4 x d5 Dd8Xd5
5. Pblc3 Dd5—-h5
6. d2d4 c5xd4
7. Lb5Xc6f! b7xc6
8. DdlXd4 f7—f6
9. Lele3 e7e5
10. Dd4C4 Lc8d7
11. 0—0—0 Dh5g4
12. Pc3e4 Dg4e6
13. Dc4—a6 Pg8—h6
14. Le.3 X h6 g7h6
15. TdlXd7!Opgegeven.
Het is een groote kunst, bij minder sterk
spel van zijn tegenstander, hem in het kortst
aantal zetten te verslaan. Wit heeft enkele
zwakkere zetten schitterend weerlegd. De beide
spelers zijn inderdaad meesters, die hun titel
hebben verworven na lange oefening in vele
wedstrijden.
OPLOSSING PROBLEEM NO. 366.
(F. Herben),
Stand der stukken:
Wit: Ke2, Td4. Ld8, Lf7, Pe3, b4.
Zwart: Ke5, d7.
1. Lf7—d5, enz.
Goede oplossing ontvangen van: S. Barende,
ts Aerdpnhout; H. J. S. Beek te Bloemendaal;
H. W. v. Dort, K. H. R. Pluim Mentz en P.
Rotteveel, allen te Haarlem,
CORRESPONDENTIE.
Bloemendaal. H. J. S, B. en Haarlem.
P. R. 1. Df7—e6 faalt na 1d7X«6-
Oplossingen sv.p. uiterlijk 14 dagen na
plaatsing der opgaven.
B(jna gedurende het geheele verloop lag er
over beide ploegen, miaar vooral over die der
bezoekers een matheid, die wel vreemd aan
deed. Immers, voor heide partijen stond er veel
op het spel: de H.F.C.'s zouden door een ne
derlaag de bezetting' der eerste plaats ernstig-
in gevaar gebracht zien; de Bloemendalers
konden, indien, zij verloren, hun kampioens-
illusies wel begraven.
Spanning was er echter te over, want tot
tweemaal toe' wisten de Bloemendalers, nadat
H.F.C. de-leiding veroverd had, gelijk te ma
ken. De stand bleef gelijk tot ongeveer zes
minuten vóór het eindsignaal. Toen kreeg H.
F. C. een penalty toegewezen, die in een doel
punt werd omg-ezet. Daarmee was de strijd be
slist. De onmiddellijk hierop gemaakte goal
door de gasten was een cadeautje, eigenlijk
meer een reflex op de depressie, waaronder
o.i. de Bloemendaal-doelverdediger leed na den
strafschop.
Nemen we het H.F.C.-elftal onder de loupe,
dan moet ons van het hart, dat we in de
blauw-witten geen a.s. eerste klasser zien.
Daarvoor zijn er te veel zwakke punten in de
ploeg. De linkshalfplaats b.v. is onvoldoende,
terwijl de geheele voorhoede als linie te veel
technische tekortkomingen heeft. Koper b.y.
verdeelt wel is waar het spel goed, en zijn
plaatsen naar de vleugels is zeer te loven, maal
ais ideale centervoor mist de ex-Zandvoorter
de noodige spirit, om gevaarlijk te zijn. Hij is
slow en weinig bewegelijk, waardoor hij te
veel tijd noodig heeft om positie te zoeken
tot het lossen van een schot. De binnenspe-
lers Denijs en Dorsman zijn al evenmin eerste
klas „fahig", ai moet laatstgenoemde niet ont
houden worden twee doelpunten gescoord te
hebben, waarbij het hem evenwel gemakkelijk
gemaakt werd door de Bloemendaal-defensie,
die hem allen tijd liet voor richten. Van de bui
tenspelers is Hagenaar de beste en snelste.
In de middenlinie is Rud Jongeneei een klas
speler, de middenhalf voldoende, de linkshalf
zwak.
Van de achterspelers profiteert v. Baasbank
op de juiste wijze van zijn lichaamsbouw; een-
fijn speler is hij niet, doch houdt van oprui',
men. P. Jongeneei is meer technisch en taq
tiseh. Alleen vonclen wij het onjuist van
toen hij ongeveer een kwartier voor het
n ta&-
hen