TWEEDE BLAD m m^m m KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR AMERIKA. Veel Heil en Zegen! Brokjes Levenswijsheid. Eendagsbloemen Het geheim van Sylvester SCHAAKRUBRIEK. 81 Êl Él De oude Klokkenluider. Het oude jaar spoedt zich ten eind'... Het nieuwe staat te wachten; Het oude as gansch afgeleefd Het nieuwe frisch van krachten. Wat 't oude bracht was weinig goeds; 't Moest voor de crisis bukken. Zal 't nieuwe ditmaal beter zijn Of 'toude voetspoor drukken? „Veel heil en zegen?" klinkt de wensch. Nu 'toude jaar gaat scheiden. „Veel heil en zegen!" Ja, een mensch Hoopt steeds op beet're tijden. En zoekt, trots leed en ongeval, Weer troost in de gedachte, Dat 't nieuwe jaar ons geven zal Wat wij van 't oude wachtten. Gelukkig daarom, wie den moed Nog niet heeft opgegeven, En ondanks allen tegenslag Blijft naar vooruitgang streven. Wie bij de pakken nederzit. Een klaaglied slechts laat hooren, Heeft, als de tijd eens beter wordt, Zijn energie verloren! Het hoofd omhoog! Eens zal het licht Door donk're wolken breken! Geen wanhoopsstemming zij 't begin Laat optimisme spreken! En wiss'Ien straks mijn lezers weer Een heilgroet met elkander, Dan wordt ook een gelukkig jaar U toegewenscht door (Nadruk verboden) Merkwaardig, dat ik op dezen laatsten dag van het jaar denk aan een bloem, die midden in 't zomerseizoen bloeit. Sneeuw bedekt nu de plek, waar in 't warme getij haar spichtige bla deren omhoog staken. En tusschen die bladeren, op stijve steelen, de grillige bloemtrossen. Teere blauwe bloempjes, als vloeipapier met een pluisje wol. waarop de gele stampertjes schitteren. Wat moet dit teere, zachtblauwe bloempje op den Oudejaarsavond? Och, men denkt aan 't eind van het jaar graag aan wat voorbij ging. Veel ging voorbij, ook weer dit jaar! Met de vergankelijke bloem pjes van vloeipapier is er ook een en ander verloren geraakt, dat onverslijtbaar scheen. Kracht, stoerheid, duurzaamheid, niets geeft waarborg tegen den alles vernielenden tijd Tradescantia heet het bloempje. Doet de naam niet denken aan voorbijgaande dingen? Tradescantia; wat voorbij gaat! Eéndagsbloem noemt men haar ook. Want de teere bloempjes vallen eiken dag af. Nooit bloeien er twee tegelijk aan één tros. Het bloeiende bloempje wordt geflankeerd door een knop en een verwelkt vruchtbeginsel. Maar die knop zal dan morgen weer bloeien als de bloem van vandaag op haar beurt tot vruchtbeginsel verwelkt is. De tradescantia is een zonderlinge plant. Wel bloeit zij rijk; men kan gedurende 't seizoen wel drie tot vierhonderd bloemen van haar stengel afplukken, maar die bloemen zijn voor 'n boeket niet geschikt. Want er is altijd maar één tege lijk en wat heeft men in een boeket aan een knop en een verwelkt vruchtbeginsel? Boven dien: zelfs die ééne bloem kan men ln zijn vaas niet bewaren: morgen zal zij als een ver droogd vliesje blauw vloeipapier naast de vaas op het tafelkleed liggen. Nu weet ik, waarom ik op den Oudejaars avond, nu mijn tuin leeg is en onder de sneeuw ligt, aan de tradescantia moet denken. Is deze wonderlijke bloem niet het zinnebeeld van het vervlietende jaar? Wat voorbijgaat! Het jaar gaat voorbij. Het jaar is als een plant, welke op spichtige stengels wel drie tot vierhonderd bloemen draagt. Wel geteld driehonderd vijf en zestig. Maar ook deze bloemen bloeien maar één voor één. De dag is de bloem, geflankeerd door de knop van morgen en het verwelkte vruchtbeginsel van gister. Den dag kan men niet bewaren; hij schrompelt heden nog onherroepelijk ineen.- Dit is dus het geschenk geweest, dat hêt schei dende jaar ons heeft gegeven: drie tot vier honderd teere en brooze bloempjes, één voor één haar zachtblauwe blaadjes ontplooiend. En dit is het geschenk, dat ook het nieuwe jaar om weer geven zal. Zijn wij er tevreden mee geweest? Zijn wij er dankbaar voor? En zullen wü het nieuwe ge schenk met vreugde verwachten? Och, we zouden wel graag een duurzaam ge schenk hebben ontvangen. Een „blijvend aan denken" noemt men dat bij feestelijke gelegen heden. Het jaar kan geen blijvend aandenken vereeren. Met den besten wil niet. Het kan niets anders doen dan iederen dag één teer zacht- blauw bloempje laten bloeien, dat morgen is afgevallen. Sommige menschen nemen dit het jaar kwalijk. Ze wilden liever een forsche, felkleurige bloem, die ze altüd bij zich konden houden. Een bloem, die den heelen zomer in hun tuin bleef geuren en kleuren en die ze daarna, als het tijd werd om naar binnen te gaan, in de huiskamer kon den laten overwinteren. Maar zoo'n bloem heeft het jaar niet. Het jaar heeft slechts tradescantia: wat voorbijgaat! Doch dit zachte, blauwe bloempje geeft het dan ook iederen dag. Omdat het zoo fijn en zoo teer is, bemerken de meeste menschen het niet. Maar let er eens goed op en neem het waar; hoe mooi is dit eendagsbloempje 1 Bezie het eens onder de mikroskoop, wat een fijnheid van kleuren en wat een bevallige tee- kening! Och, konden wij zoo de driehonderd vijf en zestig dagen waardeeren, welke het jaar ons schenkt! Telken dag is er, zelfs in het ellendigste leven, een zachtblauw bloempje te ontdekken. Eén teer en fijn bloempje, is dit reeds niet veel? Maakt dit den dag niet de moeite waard? Zeker, morgen heeft het zijn vorm en zijn kleur verloren! Maar wat nood: reeds zwelt vandaag weer de knop, waaraan morgen het nieuwe eendagsbloempje in bloei zal staan. Dit is mijn wensch op dezen laatsten avond van 't jaar: mochten wij in 't nieuwe jaar leeren bescheiden en dankbaar te leven, ons vergenoe gend met het ééne, voorbijgaande bloempje, dat iedere dag van het jaar den geduldigen zoeker schenkt. H. O. CANNEGIErER een Oudejaarsavondvertelling door H. G. CANNEGIErER door G. Th. ROTMAN. 53. Stom verbaasd en doodelijk verschrikt keken de anderen hem aan. Precies achter z'n oor, alsof het 't potloodje van den kruidenier was, zat een lange pijl. Gelukkig was er alleen maar een stukje vel van kapitein Klakkebos' schedel meegegaan. Maarrrrr! daar zoem de een tweede pijl rakelings langs Kees z'n hoofdBlijkbaar werd er dus van tusschen de boomen op hen geschoten. 54. Pang! Voordat iemand tijd had, iets te zeggen, vloog een derde pijl in professors baard en bleef daar zitten: de baard zat als met 'n veiligheidsspeld zoo netjes aan z'n overhemd vastgestoken! En terwijl professoi doodsbleek op z'n nieuwerwetsche dasspeld staarde, snorde 'n vierde pijl langs z'n neus en nam Koos z'n alpenpetje mee. „Komt voor den dag, als je ons hebben moet, lafaards! brulde de kapitein, met rollende oogen. 55. Net had de kapitein het gezegd, of daar kwam van tusschen de boomen een heele troep Indianen te voorschijn. Ze hieven een woest ki ijgsgesehreeuw aan. Hu. wat een akelig schouwspel, al die woeste, dreigende gezichten, verlicht door het flakkerende houtvuur de arme wereldreizigers stonden te beven al» rietjes in de maneschijn! 56. Een van de roodhuiden trad nu naar voren. Of het de baas was wisten ze niet, maar hij begon allerlei rare handbewegingen te mak#n, zeker om te vragen wat ze zoch ten. Nu, de man zag er prachtig uit, dat moet gezegd worden. Hrj had krullen op z'n gezicht, waar een teekenmeester jaloersch op zou wor den. (Nadruk verboden) Sylvester was bezig met de balans. Er was veel omgegaan, maar het waren niet alle even prettige zaken geweest. Als hij zoo langs de kasten liep, waarin de verschillende lotgevallen van 't jaar lagen opgeteekend, bedacht de grijs aard, dat hij in zijn lange leven wel eens een beter jaar had gekend. Sylvester is een ordelijk man. Hij houdt nauw gezet boek. In zijn kantoor heeft hij een uit gebreid archief aangelegd. De geschiedenis van iedere zaak, welke in 't afgeloopen jaar door zijn handen gegaan is, staat tot in kleinigheden genoteerd in een afzonderlijke map en de in houd van elke map heeft hij in een register tezamen gevat. Een alfabetische klapper stelt hem in de gelegenheid, ieder geval terstond te kunnen terugvinden en na te lezen, wat dikwijls te pas komt, want Sylvester Is een oud man en zijn geheugen laat hem wel in den steek. Sylvesters verschillende mappen zijn op kleur gesorteerd. Er zijn roode mappen; daarin zijn de vroolijke geschiedenissen van 't jaar onder gebracht. De gele mappen bevatten de zaken, die vlot zijn verloopen en een bevredigend einde hebben gehad. In de blauwe mappen liggen de nog onafgewerkte, moeilijke gevallen; in de paarse de vergissingen en de mislukkingen; in de grijze, de hopelooze en in de groene die, welke nog hoop geven. Maar in de zwarte de treurige, sombere, afgrijselijke geschiede nissen, welke ieder op zichzelf een menschelijke tragedie behelzen. Helaas, wat een zwart stak er ditmaal tusschen de kleurige pakketten in de loketkasten uit! Sylvester schudde zwaarmoedig het hoofd en zuchtte. Het Is een groot, oud hoofd, dit hoofd van Sylvester. Alle geheimen der menschen hebben er een plaats ln, en de menschen hebben vele en zware geheimen. Het hoofd buigt voorover, zooals de kruin van een te weelderig dragende vruchtboom overbuigt op haar stam. Die stam is zoo stevig oiiet als de wollige, grijze kruin. De smalle rug is ingezakt en de magere beenen staan scheef van de vracht, welke zij hebben te torsen. Kouwelijk in zijn kamerjas gedoken, aofte Sylvester langs de loketkasten. „De menschen moesten eens weten, wat er hier alles te lezen staat", peinsde hij. „Ze zou den alle romans laten liggen, want het leven is altijd pikanter dan de pikanste roman." Maar de menschen kwamen er niet. Sylvester was als steeds alleen met zijn geheimen. Nog nooit was een mensch tot zijn eenzaam verblijf doorgedrongen. Sylvester schudde het zware hoofd. Ditmaal niet uit zwaarmoedigheid over de levenstragedies, welke zijn mappen bevatten, maar uit ergernis, omdat die mappen zoo onder het stof zaten. Sylvester is een ordelijk man en hij schaamde zich. Eigenlijk behoefde hij zich niet te schamen, want hij moet alles alleen doen. Hulp kan hij er niet op na houden, want menschen mogen niet doordringen tot dit geheimzinnig archief, op welks deur met dikke letters; VERBODEN TOEGANG staat. Hij moet zelf alles doen en zoo maakte hij op dien kouden Oudejaarsochtend met stramme vingers het venster open en klopte eigenhandig zijn mappen ln de buitenlucht uit. Een musch, die zich in de dakgoot tegen de kou had ver scholen, vloog van schrik op. Eensklaps uitte Sylvester een kreet. De map, die hij bezig was af te stoffen, was hem uit de handen gegleden, Hij tuurde het vallend papier na. Het duurde enkele seconden, voordat de map de straatsteenen bereikt had, want het huis van Sylvester is hoog en het archief is op de bovenste verdieping gelegen. Met zijn oude oogen kon Sylvester de straat steenen niet meer ontwaren en dus ook niet de plek, waarop de map neergeploft was. Doch hij haastte zich naar beneden. Klos-klos-klos gingen zijn magere beenen de trappen af. Zoozeer haastte hij zich, dat hij zelfs vergat, op iedere verdieping even adem te halen. Zijn borstkas piepte en kreunde en zijn oogen waren met bloed doorloopen. Maar hij repte zich wat hij kon. De gedachte, dat een voorbijganger een zijner geheime dossiers in handen zou krijgen, maakte hem waanzinnig van angst. Hoezeer Sylvester zich haastte, toch duurde het wel vijf minuten, voordat hij al de trappen van zijn hooge huls afgedaald was. En in vijf minuten kan veel gebeuren. In die vijf minuten was de knecht van den bakker met een bestelling saucfjzebroodjes voor bijgekomen. Uit speelschheid had hij de map weggeschopt, met elke stap een trap tegen het papier gevend en zoo het ding al maar verder voor zich uit drijvend. Toen hij na een tijdje een kennis ontmoette, die met hem opliep, had hij genoeg van het spel'etje en met een laatste, forsche trap schopte hij de map in een stoep. Daar bleef het ding liggen, zonder dat iemand er op lette. Wel een half uur bukte de oude Sylvester zich over de straatsteenen, maar hij vond het verloren pakket niet terug. Droevig, dat nu een van zijn levensgeheimen aan de menschen ver raden was, klom hij de trappen weer op. Maar nu bleef hij op elke verdieping minutenlang wachten om weer op adem te komen, want nu merkte hij eerst terdege, hoe oud en hoe krach teloos hij was. In het huis, tegen welks stoep de map nu in een verborgen hoek was verdwaald geraakt, woont een heer op kamers. Het is een gezond heer met een prettig uiterlijk en aangename manieren. Hij is bovendien ondanks de alge- meene werkloosheid, in het bezit van een interes sante en goed betaalde betrekking gebleven, heeft een toegewijde huishoudster, die hem uitnemend verzorgt en is vrij van schulden, kwade vrienden, of anderen overlast. Zoodat hij dien avond welgemoed en met een dankbaar hart Oudejaar zou kunnen vieren. Maar toen Theo uit zijn eethuis terugkeerde en den sleutel in 't slot stak. zag hij er niet uit als een opgewekt Oudejaarsvierder. Integen deel, zijn gezicht stond op verdriet. Hij aarzelde, nadat hü de deur reeds geopend had, of hij zou binnengaan. Blijkbaar vreesde hij de een zaamheid en overlegde hij, of 't maar niet beter zou zijn, weer terug te keeren naar de stad en daar in een vroolijk café tusschen luidruchtige gasten zijn verdriet te vergeten. Want die gezonde, onbezorgde en vertroetelde man had verdriet. Hij achtte zich tekort gedaan in het leven. Hij kwam niet tot zijn recht tus schen de menschen. Al wat hij deed, mislukte. Men mocht hem niet en hij bezat van zijn kant evenmin de gave om van anderen te houden. Zijn bestaan was eentonig en saai. O, hoe be nijdde hij andere menschen! Daar was die collega, met wien hij vanmiddag gegeten had. Deze Albert bezat alles, wat hij, Theo, miste. Wat had Albert weer zitten te vertellen, vanmiddag aan tafel, over al zijn successen. Een knap man, deze Albert, een ge lukkig man! Zoo'n man, die had nu eens wat aan het leven. „Maar ik", bedacht Theo, „wat ben ik bij hem vergeleken, een stumperd! O, als ik ook maar eens één dag met hem mocht ruilen, één enke len dag in de schoenen van zoo'n echten levens genieter itnocht staan! Maar mij gunt het lot niets dan mijn alledaagsche plichten en mijn doodelijke verveling, zoodra ik een oogenblik vrij ben van plichten. Wat zal ik Oudejaars avond gaan vieren? Wat heeft het oude jaar mij gegeven? En wat zal het nieuwe mij geven? Alle dagen hetzelfde liedje. Ja, als ik Albert nu was!!" Besluiteloos, of hij zou omkeeren dan wel naar binnen gaan, talmde Theo op de stoep van zijn woning. En toevallig viel zijn oog op den duiste ren hoek, waar de map lag. Blij, dat hij iets had gevonden dat hem afleiding kon geven, boog hij zich over de stoep en bestudeerde het zonder linge pakket. Hij kon niet nalaten het op te rapen. En toen hij het bij het licht van de ganglamp nader beschouwde, bleek het een dossier te zijn. GE HEIM stond er in drukletters op den linker bovenhoek van het etiket. Moddervlekken had den de rest van het opschrift onleesbaar ge maakt. Theo's nieuwsgierigheid was gewekt. Het woord GEHEIM prikkelde hem. En, nadat hij zich behaaglijk in zijn armstoel had neder- gevleid, besloot hij het pakket te openen. Het bevatte een lang relaas, op folio-vellen getypt. Maar de naam, welke boven dit rapport stond, gaf Theo een schok: het was de naam van zijn tafelgenoot Albert! Nerveus lei Theo het zwarte omslag naast zich op tafel en hij begon de witte vellen te lezen. Hü las en las en het was of er verder niets meer ter wereld bestond. Hü bemerkte niet, dat Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. PROBLEEM No 368. D r. L. N.'de Jong, (Ruinen). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kc8 Db6 Td8 La7 Bd7 Ph5 b3 b5 «2. Zwart: Kd5 Lf5 Lf8 Pa5 e5 e7 g7. EINDSPEL No. 7». In het van 114 Februari 1932 te Londen ge houden tournooi ontstond in de partij tusschen S. Flohr (Praag) en G. Koltanowski, (Antwerpen) na den 19en zet van Wit (g4 g5!) de volgende standi zijn hospita de thee bracht en gaf geen ant- Als men bovenstaanden stand oplettend be-* woord, ofschoon ze hem tot driemaal toe vroeg. valt op dat a]le stukken nog op het bord of ze hem ook met een warm saucijsje kon.„n toch een eindBpei; Ja de catastrophe j ia voor Zwart (Koltanowski is de leidér) nabü". Met van spanning vertrokken gelaat las Theo 3 het eene vel na het andere. Een afschuwelüke tragedie ontrolde zich voor zün verbijsterende oogen: de levenstragedie van Albert, het geluks kind, dat hü daarstraks nog zoo had benüd. (Een oudejaarsavond-geschiedenis.) Aan de oostelijke grens van ons land woonde in een klein dorp een schoenmaker, die tevens klokkenluider was. Hij was oud en tevens stram. Zün stijve beenen weigerden haast 't gewicht van zijn lichaam te dragen. Wie hem zag loopen, schudde medelijdend het hoofd en dacht: hij wordt oud en stumperig onze klokkenluider. Het wordt tü'd, dat hij op pensioen gesteld wordt. Toen de man 78 jaren oud was geworden, nam de kerkeraad dan ook het besluit hem met 1 Jan. a.s. te pensionneeren. En nu was de laatste dag van het jaar gekomen en de grijsaard zou op den oudejaarsavond voor het laatst de klok lui den. Het was in dit dorp de gewoonte dat op dien avond de klok tweemaal geluld werd; eerst voor den aanvang van den kerkdienst en dan in den voornacht van half twaalf tot het mid dernachtsuur. Met een bezwaard gemoed deed de oude man zün laatste gang. Hoe zou hij het nieuwe jaar kunnen ingaan met een zeer klein pensioen, de helft van zün inkomen als klokkenluider. Met schoenlappen verdiende hü maar zeer weinig: de kracht ontbrak hem om dit werk goed te ver richten en slechts enkele medelijdende zielen op het dorp gaven hem nu en dan een karweitje. Ook was er een jonge schoenmaker zich komen vestigen en die kreeg büna de geheele klandisie. De oude man zuchtte zwaar. De kerkdienst was afgeloopen en hij kon naar huis gaan om tegen half twaalf weer op zijn post te zün. Maar hü had geen rust in het kamertje, dat hij bewoonde sedert zün vrouw overleden was. Tegen 11 uur stak hü zün lan taarntje aan en richtte zijn schreden naar den dorpstoren. Met moeite strompelde hij de trap pen op. Thans is hij den torentrans genaderd en steunt zich tegen de borstwering. Het is nog te vroeg om te luiden. Daaronder hem, rondom de kerk liggen de graven der afgestorvenen. Hü denkt er aan, hoe ook zün goede vrouw daar ligt enevenzoo zijn eenige dochter. Een an dere oudejaarsavond dertig jaar geleden, doemt voor hem op. Zijn kind, zijn Anna, staat hem voor den geest. Zij was een mooi meisje, doch helaas wat lichtzinnig. Er was een schilder in het dorp gekomen, een knappe jonge kerel met krullend haar en een fijnen knevel en met een paar oogen ln zijn hoofd, die elk meisje deden blozen. Hü had het hoofd van Anna op hol ge bracht en toen hij een maand lang met haar had omgegaan, ondanks de waarschuwingen van vader en moeder, was zij hem gevolgd naar de groote stad. Anderhalf jaar later werd op den oudejaars avond op de ruiten getikt van het kleine huisje, waarin de schoenmaker met zijn vrouw woonde. Het was de dochter, die smeekte om binnen gelaten te worden. Maar het voorheen zoo knappe meisje was büna niet te herkennen: zoo ver vallen als zij er uit zag. Haar schilder was een laaghartige, die haar verstiet toen hü genoeg van haar had en zij moeder moest worden. Wat een droefheid was er toen ln de eenvou dige woning van den klokkenluider. Maar nog meer, toen zes maanden later moeder en kind Er volgde: 19h6X&5 20. h4Xg5 KgSf7 21. g5xf6 Lg7Xf6 22. Le3g5! Beslissend! 22. Th8Xhl 23. TglXhl TaS -hg Deze zet kost een figuur. Er was echter geen parade meer. 24. ThlXhS Lf6xh8 25. Dd2h2! Opgegeven. Een gemakkelijk te begrijpen slotspel. OPLOSSING PROBLEEM No. 365. (T. Fjeld). Stand der stukken. Wit: Kc8 Df7 Tal Tbl Ld5 Pa4 PbS c2. Zwart: Kb5 Th4 Le2 Fb3 a5 b4 b6 43 d7 en h5. 1. Df7—f5 enz. Goede oplossing ontvangen van S. Barende te Aerdenihout; H. W. van Dort en K. H R. Pluim Mentz, beiden te Haarlem. naar het kerkhof gebracht moesten worden. Een jaar later overleed zijn vrouw. Aan dat alles dacht de oude man en hij vergat den tijd. De stem van den kostei, die hem zeide, dat 't hoog tijd was om te luiden, riep hem tot z'n plicht. Een minuut later trilt de nachtrust van luid gebeier, een tweede, derde en vierde klok slag volgt. De klokkeluider, die eerst met bevende handen het klokketouw had aangevat, trekt nu uit alle macht. hadden de dorpelingen nog nooit hooren luiden! Maar hoor! Wat was dat? De kerkklok trilt plotseling in een wanklank en verstomt de langgerekte klank van den laatsten slag sterft weg in de ledige ruimte. De oude man was onmachtig op de bank neer gezegen zün linkerhand omklemt nog het. touw Vrede zü hem daar boven: hij was voor armoede in het nieuwe jaar bewaard gebleven: de dood had zich terechtertüd over hem ont fermd. HOE VERSCHILLENDE VOLKEN HUN LEED VERZETTEN. Een Fransman, in sijn droefheyt, singt; Een Duyts, om big te worden, drinckt; Een Engelsman, in sware quel, Versacht sijn hert met snaren-spel. Een Spanjaert sit In huys en weent, En 't schgnt dan wort sijn leet verkleent; En wie te Rome droevig wert, Die stilt met slaep sijn treurigh hert. Een Haeghs kint, ln een droef gheval, Gaet in het bosch, en slaet den bal. (Cats, Invallende ghedachten.) WILLEN EN KUNNEN. Kunt gij niet, wat gij wilt, wil, wat gij kunt; Want dwaasheid is het willen zonder kunnen. En hij alleen is daarom wijs te noemen, Die nimmer zegt: Ik wil, als hij niet kan. (Naar Leonard da Vtnci, 1500.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1932 | | pagina 3