TWEEDE BLAD
m m^m m
KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR
AMERIKA.
Veel Heil en Zegen!
Brokjes Levenswijsheid.
Eendagsbloemen
Het geheim van Sylvester
SCHAAKRUBRIEK.
81 Êl Él
De oude Klokkenluider.
Het oude jaar spoedt zich ten eind'...
Het nieuwe staat te wachten;
Het oude as gansch afgeleefd
Het nieuwe frisch van krachten.
Wat 't oude bracht was weinig goeds;
't Moest voor de crisis bukken.
Zal 't nieuwe ditmaal beter zijn
Of 'toude voetspoor drukken?
„Veel heil en zegen?" klinkt de wensch.
Nu 'toude jaar gaat scheiden.
„Veel heil en zegen!" Ja, een mensch
Hoopt steeds op beet're tijden.
En zoekt, trots leed en ongeval,
Weer troost in de gedachte,
Dat 't nieuwe jaar ons geven zal
Wat wij van 't oude wachtten.
Gelukkig daarom, wie den moed
Nog niet heeft opgegeven,
En ondanks allen tegenslag
Blijft naar vooruitgang streven.
Wie bij de pakken nederzit.
Een klaaglied slechts laat hooren,
Heeft, als de tijd eens beter wordt,
Zijn energie verloren!
Het hoofd omhoog! Eens zal het licht
Door donk're wolken breken!
Geen wanhoopsstemming zij 't begin
Laat optimisme spreken!
En wiss'Ien straks mijn lezers weer
Een heilgroet met elkander,
Dan wordt ook een gelukkig jaar
U toegewenscht door
(Nadruk verboden)
Merkwaardig, dat ik op dezen laatsten dag
van het jaar denk aan een bloem, die midden
in 't zomerseizoen bloeit. Sneeuw bedekt nu de
plek, waar in 't warme getij haar spichtige bla
deren omhoog staken. En tusschen die bladeren,
op stijve steelen, de grillige bloemtrossen. Teere
blauwe bloempjes, als vloeipapier met een pluisje
wol. waarop de gele stampertjes schitteren.
Wat moet dit teere, zachtblauwe bloempje op
den Oudejaarsavond?
Och, men denkt aan 't eind van het jaar
graag aan wat voorbij ging. Veel ging voorbij,
ook weer dit jaar! Met de vergankelijke bloem
pjes van vloeipapier is er ook een en ander
verloren geraakt, dat onverslijtbaar scheen.
Kracht, stoerheid, duurzaamheid, niets geeft
waarborg tegen den alles vernielenden tijd
Tradescantia heet het bloempje. Doet de
naam niet denken aan voorbijgaande dingen?
Tradescantia; wat voorbij gaat!
Eéndagsbloem noemt men haar ook. Want de
teere bloempjes vallen eiken dag af. Nooit
bloeien er twee tegelijk aan één tros. Het
bloeiende bloempje wordt geflankeerd door een
knop en een verwelkt vruchtbeginsel. Maar die
knop zal dan morgen weer bloeien als de bloem
van vandaag op haar beurt tot vruchtbeginsel
verwelkt is.
De tradescantia is een zonderlinge plant. Wel
bloeit zij rijk; men kan gedurende 't seizoen wel
drie tot vierhonderd bloemen van haar stengel
afplukken, maar die bloemen zijn voor 'n boeket
niet geschikt. Want er is altijd maar één tege
lijk en wat heeft men in een boeket aan een
knop en een verwelkt vruchtbeginsel? Boven
dien: zelfs die ééne bloem kan men ln zijn
vaas niet bewaren: morgen zal zij als een ver
droogd vliesje blauw vloeipapier naast de vaas
op het tafelkleed liggen.
Nu weet ik, waarom ik op den Oudejaars
avond, nu mijn tuin leeg is en onder de sneeuw
ligt, aan de tradescantia moet denken. Is deze
wonderlijke bloem niet het zinnebeeld van het
vervlietende jaar?
Wat voorbijgaat! Het jaar gaat voorbij. Het
jaar is als een plant, welke op spichtige stengels
wel drie tot vierhonderd bloemen draagt. Wel
geteld driehonderd vijf en zestig. Maar ook deze
bloemen bloeien maar één voor één.
De dag is de bloem, geflankeerd door de knop
van morgen en het verwelkte vruchtbeginsel van
gister. Den dag kan men niet bewaren; hij
schrompelt heden nog onherroepelijk ineen.-
Dit is dus het geschenk geweest, dat hêt schei
dende jaar ons heeft gegeven: drie tot vier
honderd teere en brooze bloempjes, één voor één
haar zachtblauwe blaadjes ontplooiend. En dit
is het geschenk, dat ook het nieuwe jaar om
weer geven zal.
Zijn wij er tevreden mee geweest? Zijn wij
er dankbaar voor? En zullen wü het nieuwe ge
schenk met vreugde verwachten?
Och, we zouden wel graag een duurzaam ge
schenk hebben ontvangen. Een „blijvend aan
denken" noemt men dat bij feestelijke gelegen
heden. Het jaar kan geen blijvend aandenken
vereeren. Met den besten wil niet. Het kan niets
anders doen dan iederen dag één teer zacht-
blauw bloempje laten bloeien, dat morgen is
afgevallen.
Sommige menschen nemen dit het jaar kwalijk.
Ze wilden liever een forsche, felkleurige bloem,
die ze altüd bij zich konden houden. Een bloem,
die den heelen zomer in hun tuin bleef geuren
en kleuren en die ze daarna, als het tijd werd
om naar binnen te gaan, in de huiskamer kon
den laten overwinteren. Maar zoo'n bloem heeft
het jaar niet. Het jaar heeft slechts tradescantia:
wat voorbijgaat!
Doch dit zachte, blauwe bloempje geeft het
dan ook iederen dag. Omdat het zoo fijn en
zoo teer is, bemerken de meeste menschen het
niet. Maar let er eens goed op en neem het
waar; hoe mooi is dit eendagsbloempje 1
Bezie het eens onder de mikroskoop, wat een
fijnheid van kleuren en wat een bevallige tee-
kening!
Och, konden wij zoo de driehonderd vijf en
zestig dagen waardeeren, welke het jaar ons
schenkt! Telken dag is er, zelfs in het ellendigste
leven, een zachtblauw bloempje te ontdekken.
Eén teer en fijn bloempje, is dit reeds niet veel?
Maakt dit den dag niet de moeite waard?
Zeker, morgen heeft het zijn vorm en zijn
kleur verloren! Maar wat nood: reeds zwelt
vandaag weer de knop, waaraan morgen het
nieuwe eendagsbloempje in bloei zal staan.
Dit is mijn wensch op dezen laatsten avond
van 't jaar: mochten wij in 't nieuwe jaar leeren
bescheiden en dankbaar te leven, ons vergenoe
gend met het ééne, voorbijgaande bloempje, dat
iedere dag van het jaar den geduldigen zoeker
schenkt.
H. O. CANNEGIErER
een Oudejaarsavondvertelling
door
H. G. CANNEGIErER
door G. Th. ROTMAN.
53. Stom verbaasd en doodelijk verschrikt
keken de anderen hem aan. Precies achter z'n
oor, alsof het 't potloodje van den kruidenier
was, zat een lange pijl. Gelukkig was er alleen
maar een stukje vel van kapitein Klakkebos'
schedel meegegaan. Maarrrrr! daar zoem
de een tweede pijl rakelings langs Kees z'n
hoofdBlijkbaar werd er dus van tusschen
de boomen op hen geschoten.
54. Pang! Voordat iemand tijd had, iets te
zeggen, vloog een derde pijl in professors
baard en bleef daar zitten: de baard zat als
met 'n veiligheidsspeld zoo netjes aan z'n
overhemd vastgestoken! En terwijl professoi
doodsbleek op z'n nieuwerwetsche dasspeld
staarde, snorde 'n vierde pijl langs z'n neus
en nam Koos z'n alpenpetje mee. „Komt voor
den dag, als je ons hebben moet, lafaards!
brulde de kapitein, met rollende oogen.
55. Net had de kapitein het gezegd, of daar
kwam van tusschen de boomen een heele troep
Indianen te voorschijn. Ze hieven een woest
ki ijgsgesehreeuw aan. Hu. wat een akelig
schouwspel, al die woeste, dreigende gezichten,
verlicht door het flakkerende houtvuur
de arme wereldreizigers stonden te beven
al» rietjes in de maneschijn!
56. Een van de roodhuiden trad nu naar
voren. Of het de baas was wisten ze niet,
maar hij begon allerlei rare handbewegingen
te mak#n, zeker om te vragen wat ze zoch
ten. Nu, de man zag er prachtig uit, dat moet
gezegd worden. Hrj had krullen op z'n gezicht,
waar een teekenmeester jaloersch op zou wor
den.
(Nadruk verboden)
Sylvester was bezig met de balans. Er was
veel omgegaan, maar het waren niet alle even
prettige zaken geweest. Als hij zoo langs de
kasten liep, waarin de verschillende lotgevallen
van 't jaar lagen opgeteekend, bedacht de grijs
aard, dat hij in zijn lange leven wel eens een
beter jaar had gekend.
Sylvester is een ordelijk man. Hij houdt nauw
gezet boek. In zijn kantoor heeft hij een uit
gebreid archief aangelegd. De geschiedenis van
iedere zaak, welke in 't afgeloopen jaar door
zijn handen gegaan is, staat tot in kleinigheden
genoteerd in een afzonderlijke map en de in
houd van elke map heeft hij in een register
tezamen gevat. Een alfabetische klapper stelt
hem in de gelegenheid, ieder geval terstond te
kunnen terugvinden en na te lezen, wat dikwijls
te pas komt, want Sylvester Is een oud man
en zijn geheugen laat hem wel in den steek.
Sylvesters verschillende mappen zijn op kleur
gesorteerd. Er zijn roode mappen; daarin zijn
de vroolijke geschiedenissen van 't jaar onder
gebracht. De gele mappen bevatten de zaken,
die vlot zijn verloopen en een bevredigend einde
hebben gehad. In de blauwe mappen liggen de
nog onafgewerkte, moeilijke gevallen; in de
paarse de vergissingen en de mislukkingen; in
de grijze, de hopelooze en in de groene die,
welke nog hoop geven. Maar in de zwarte de
treurige, sombere, afgrijselijke geschiede
nissen, welke ieder op zichzelf een menschelijke
tragedie behelzen.
Helaas, wat een zwart stak er ditmaal tusschen
de kleurige pakketten in de loketkasten uit!
Sylvester schudde zwaarmoedig het hoofd en
zuchtte.
Het Is een groot, oud hoofd, dit hoofd van
Sylvester. Alle geheimen der menschen hebben
er een plaats ln, en de menschen hebben vele
en zware geheimen. Het hoofd buigt voorover,
zooals de kruin van een te weelderig dragende
vruchtboom overbuigt op haar stam.
Die stam is zoo stevig oiiet als de wollige,
grijze kruin. De smalle rug is ingezakt en de
magere beenen staan scheef van de vracht,
welke zij hebben te torsen.
Kouwelijk in zijn kamerjas gedoken, aofte
Sylvester langs de loketkasten.
„De menschen moesten eens weten, wat er
hier alles te lezen staat", peinsde hij. „Ze zou
den alle romans laten liggen, want het leven is
altijd pikanter dan de pikanste roman."
Maar de menschen kwamen er niet. Sylvester
was als steeds alleen met zijn geheimen. Nog
nooit was een mensch tot zijn eenzaam verblijf
doorgedrongen.
Sylvester schudde het zware hoofd. Ditmaal
niet uit zwaarmoedigheid over de levenstragedies,
welke zijn mappen bevatten, maar uit ergernis,
omdat die mappen zoo onder het stof zaten.
Sylvester is een ordelijk man en hij schaamde
zich.
Eigenlijk behoefde hij zich niet te schamen,
want hij moet alles alleen doen. Hulp kan hij
er niet op na houden, want menschen mogen
niet doordringen tot dit geheimzinnig archief,
op welks deur met dikke letters; VERBODEN
TOEGANG staat.
Hij moet zelf alles doen en zoo maakte hij
op dien kouden Oudejaarsochtend met stramme
vingers het venster open en klopte eigenhandig
zijn mappen ln de buitenlucht uit. Een musch,
die zich in de dakgoot tegen de kou had ver
scholen, vloog van schrik op.
Eensklaps uitte Sylvester een kreet. De map,
die hij bezig was af te stoffen, was hem uit
de handen gegleden, Hij tuurde het vallend
papier na. Het duurde enkele seconden, voordat
de map de straatsteenen bereikt had, want het
huis van Sylvester is hoog en het archief is op
de bovenste verdieping gelegen.
Met zijn oude oogen kon Sylvester de straat
steenen niet meer ontwaren en dus ook niet de
plek, waarop de map neergeploft was. Doch hij
haastte zich naar beneden. Klos-klos-klos gingen
zijn magere beenen de trappen af.
Zoozeer haastte hij zich, dat hij zelfs vergat,
op iedere verdieping even adem te halen. Zijn
borstkas piepte en kreunde en zijn oogen waren
met bloed doorloopen. Maar hij repte zich wat
hij kon. De gedachte, dat een voorbijganger een
zijner geheime dossiers in handen zou krijgen,
maakte hem waanzinnig van angst.
Hoezeer Sylvester zich haastte, toch duurde
het wel vijf minuten, voordat hij al de trappen
van zijn hooge huls afgedaald was. En in vijf
minuten kan veel gebeuren.
In die vijf minuten was de knecht van den
bakker met een bestelling saucfjzebroodjes voor
bijgekomen. Uit speelschheid had hij de map
weggeschopt, met elke stap een trap tegen het
papier gevend en zoo het ding al maar verder
voor zich uit drijvend. Toen hij na een tijdje
een kennis ontmoette, die met hem opliep, had
hij genoeg van het spel'etje en met een laatste,
forsche trap schopte hij de map in een stoep.
Daar bleef het ding liggen, zonder dat iemand
er op lette.
Wel een half uur bukte de oude Sylvester
zich over de straatsteenen, maar hij vond het
verloren pakket niet terug. Droevig, dat nu een
van zijn levensgeheimen aan de menschen ver
raden was, klom hij de trappen weer op. Maar
nu bleef hij op elke verdieping minutenlang
wachten om weer op adem te komen, want nu
merkte hij eerst terdege, hoe oud en hoe krach
teloos hij was.
In het huis, tegen welks stoep de map nu in
een verborgen hoek was verdwaald geraakt,
woont een heer op kamers. Het is een gezond
heer met een prettig uiterlijk en aangename
manieren. Hij is bovendien ondanks de alge-
meene werkloosheid, in het bezit van een interes
sante en goed betaalde betrekking gebleven, heeft
een toegewijde huishoudster, die hem uitnemend
verzorgt en is vrij van schulden, kwade vrienden,
of anderen overlast.
Zoodat hij dien avond welgemoed en met een
dankbaar hart Oudejaar zou kunnen vieren.
Maar toen Theo uit zijn eethuis terugkeerde en
den sleutel in 't slot stak. zag hij er niet uit
als een opgewekt Oudejaarsvierder. Integen
deel, zijn gezicht stond op verdriet. Hij aarzelde,
nadat hü de deur reeds geopend had, of hij
zou binnengaan. Blijkbaar vreesde hij de een
zaamheid en overlegde hij, of 't maar niet beter
zou zijn, weer terug te keeren naar de stad en
daar in een vroolijk café tusschen luidruchtige
gasten zijn verdriet te vergeten.
Want die gezonde, onbezorgde en vertroetelde
man had verdriet. Hij achtte zich tekort gedaan
in het leven. Hij kwam niet tot zijn recht tus
schen de menschen. Al wat hij deed, mislukte.
Men mocht hem niet en hij bezat van zijn kant
evenmin de gave om van anderen te houden.
Zijn bestaan was eentonig en saai. O, hoe be
nijdde hij andere menschen!
Daar was die collega, met wien hij vanmiddag
gegeten had. Deze Albert bezat alles, wat hij,
Theo, miste. Wat had Albert weer zitten te
vertellen, vanmiddag aan tafel, over al zijn
successen. Een knap man, deze Albert, een ge
lukkig man! Zoo'n man, die had nu eens wat
aan het leven.
„Maar ik", bedacht Theo, „wat ben ik bij hem
vergeleken, een stumperd! O, als ik ook maar
eens één dag met hem mocht ruilen, één enke
len dag in de schoenen van zoo'n echten levens
genieter itnocht staan! Maar mij gunt het lot
niets dan mijn alledaagsche plichten en mijn
doodelijke verveling, zoodra ik een oogenblik
vrij ben van plichten. Wat zal ik Oudejaars
avond gaan vieren? Wat heeft het oude jaar
mij gegeven? En wat zal het nieuwe mij geven?
Alle dagen hetzelfde liedje. Ja, als ik Albert
nu was!!"
Besluiteloos, of hij zou omkeeren dan wel naar
binnen gaan, talmde Theo op de stoep van zijn
woning. En toevallig viel zijn oog op den duiste
ren hoek, waar de map lag. Blij, dat hij iets
had gevonden dat hem afleiding kon geven, boog
hij zich over de stoep en bestudeerde het zonder
linge pakket.
Hij kon niet nalaten het op te rapen. En toen
hij het bij het licht van de ganglamp nader
beschouwde, bleek het een dossier te zijn. GE
HEIM stond er in drukletters op den linker
bovenhoek van het etiket. Moddervlekken had
den de rest van het opschrift onleesbaar ge
maakt.
Theo's nieuwsgierigheid was gewekt. Het
woord GEHEIM prikkelde hem. En, nadat hij
zich behaaglijk in zijn armstoel had neder-
gevleid, besloot hij het pakket te openen. Het
bevatte een lang relaas, op folio-vellen getypt.
Maar de naam, welke boven dit rapport stond,
gaf Theo een schok: het was de naam van zijn
tafelgenoot Albert!
Nerveus lei Theo het zwarte omslag naast zich
op tafel en hij begon de witte vellen te lezen.
Hü las en las en het was of er verder niets
meer ter wereld bestond. Hü bemerkte niet, dat
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan
den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19,
Haarlem.
PROBLEEM No 368.
D r. L. N.'de Jong,
(Ruinen).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kc8 Db6 Td8 La7 Bd7 Ph5 b3 b5 «2.
Zwart: Kd5 Lf5 Lf8 Pa5 e5 e7 g7.
EINDSPEL No. 7».
In het van 114 Februari 1932 te Londen ge
houden tournooi ontstond in de partij tusschen
S. Flohr (Praag) en G. Koltanowski,
(Antwerpen) na den 19en zet van Wit (g4
g5!) de volgende standi
zijn hospita de thee bracht en gaf geen ant- Als men bovenstaanden stand oplettend be-*
woord, ofschoon ze hem tot driemaal toe vroeg. valt op dat a]le stukken nog op het bord
of ze hem ook met een warm saucijsje kon.„n toch een eindBpei; Ja de catastrophe
j ia voor Zwart (Koltanowski is de leidér) nabü".
Met van spanning vertrokken gelaat las Theo 3
het eene vel na het andere. Een afschuwelüke
tragedie ontrolde zich voor zün verbijsterende
oogen: de levenstragedie van Albert, het geluks
kind, dat hü daarstraks nog zoo had benüd.
(Een oudejaarsavond-geschiedenis.)
Aan de oostelijke grens van ons land woonde
in een klein dorp een schoenmaker, die tevens
klokkenluider was. Hij was oud en tevens stram.
Zün stijve beenen weigerden haast 't gewicht
van zijn lichaam te dragen. Wie hem zag loopen,
schudde medelijdend het hoofd en dacht: hij
wordt oud en stumperig onze klokkenluider. Het
wordt tü'd, dat hij op pensioen gesteld wordt.
Toen de man 78 jaren oud was geworden, nam
de kerkeraad dan ook het besluit hem met 1 Jan.
a.s. te pensionneeren. En nu was de laatste dag
van het jaar gekomen en de grijsaard zou op
den oudejaarsavond voor het laatst de klok lui
den. Het was in dit dorp de gewoonte dat op
dien avond de klok tweemaal geluld werd; eerst
voor den aanvang van den kerkdienst en dan
in den voornacht van half twaalf tot het mid
dernachtsuur.
Met een bezwaard gemoed deed de oude man
zün laatste gang. Hoe zou hij het nieuwe jaar
kunnen ingaan met een zeer klein pensioen, de
helft van zün inkomen als klokkenluider. Met
schoenlappen verdiende hü maar zeer weinig: de
kracht ontbrak hem om dit werk goed te ver
richten en slechts enkele medelijdende zielen op
het dorp gaven hem nu en dan een karweitje.
Ook was er een jonge schoenmaker zich komen
vestigen en die kreeg büna de geheele klandisie.
De oude man zuchtte zwaar.
De kerkdienst was afgeloopen en hij kon naar
huis gaan om tegen half twaalf weer op zijn
post te zün. Maar hü had geen rust in het
kamertje, dat hij bewoonde sedert zün vrouw
overleden was. Tegen 11 uur stak hü zün lan
taarntje aan en richtte zijn schreden naar den
dorpstoren. Met moeite strompelde hij de trap
pen op. Thans is hij den torentrans genaderd en
steunt zich tegen de borstwering. Het is nog te
vroeg om te luiden. Daaronder hem, rondom de
kerk liggen de graven der afgestorvenen. Hü
denkt er aan, hoe ook zün goede vrouw daar
ligt enevenzoo zijn eenige dochter. Een an
dere oudejaarsavond dertig jaar geleden, doemt
voor hem op. Zijn kind, zijn Anna, staat hem
voor den geest. Zij was een mooi meisje, doch
helaas wat lichtzinnig. Er was een schilder in
het dorp gekomen, een knappe jonge kerel met
krullend haar en een fijnen knevel en met een
paar oogen ln zijn hoofd, die elk meisje deden
blozen. Hü had het hoofd van Anna op hol ge
bracht en toen hij een maand lang met haar
had omgegaan, ondanks de waarschuwingen van
vader en moeder, was zij hem gevolgd naar de
groote stad.
Anderhalf jaar later werd op den oudejaars
avond op de ruiten getikt van het kleine huisje,
waarin de schoenmaker met zijn vrouw woonde.
Het was de dochter, die smeekte om binnen
gelaten te worden. Maar het voorheen zoo knappe
meisje was büna niet te herkennen: zoo ver
vallen als zij er uit zag. Haar schilder was een
laaghartige, die haar verstiet toen hü genoeg
van haar had en zij moeder moest worden.
Wat een droefheid was er toen ln de eenvou
dige woning van den klokkenluider. Maar nog
meer, toen zes maanden later moeder en kind
Er volgde:
19h6X&5
20. h4Xg5 KgSf7
21. g5xf6 Lg7Xf6
22. Le3g5!
Beslissend!
22. Th8Xhl
23. TglXhl TaS -hg
Deze zet kost een figuur. Er was echter geen
parade meer.
24. ThlXhS Lf6xh8
25. Dd2h2! Opgegeven.
Een gemakkelijk te begrijpen slotspel.
OPLOSSING PROBLEEM No. 365.
(T. Fjeld).
Stand der stukken.
Wit: Kc8 Df7 Tal Tbl Ld5 Pa4 PbS c2.
Zwart: Kb5 Th4 Le2 Fb3 a5 b4 b6 43 d7
en h5.
1. Df7—f5 enz.
Goede oplossing ontvangen van S. Barende
te Aerdenihout; H. W. van Dort en K. H R.
Pluim Mentz, beiden te Haarlem.
naar het kerkhof gebracht moesten worden. Een
jaar later overleed zijn vrouw.
Aan dat alles dacht de oude man en hij vergat
den tijd. De stem van den kostei, die hem zeide,
dat 't hoog tijd was om te luiden, riep hem tot z'n
plicht. Een minuut later trilt de nachtrust van
luid gebeier, een tweede, derde en vierde klok
slag volgt. De klokkeluider, die eerst met bevende
handen het klokketouw had aangevat, trekt nu
uit alle macht. hadden de dorpelingen nog
nooit hooren luiden!
Maar hoor! Wat was dat? De kerkklok trilt
plotseling in een wanklank en verstomt de
langgerekte klank van den laatsten slag sterft
weg in de ledige ruimte.
De oude man was onmachtig op de bank neer
gezegen zün linkerhand omklemt nog het.
touw
Vrede zü hem daar boven: hij was voor
armoede in het nieuwe jaar bewaard gebleven:
de dood had zich terechtertüd over hem ont
fermd.
HOE VERSCHILLENDE VOLKEN HUN
LEED VERZETTEN.
Een Fransman, in sijn droefheyt, singt;
Een Duyts, om big te worden, drinckt;
Een Engelsman, in sware quel,
Versacht sijn hert met snaren-spel.
Een Spanjaert sit In huys en weent,
En 't schgnt dan wort sijn leet verkleent;
En wie te Rome droevig wert,
Die stilt met slaep sijn treurigh hert.
Een Haeghs kint, ln een droef gheval,
Gaet in het bosch, en slaet den bal.
(Cats, Invallende ghedachten.)
WILLEN EN KUNNEN.
Kunt gij niet, wat gij wilt, wil, wat gij kunt;
Want dwaasheid is het willen zonder kunnen.
En hij alleen is daarom wijs te noemen,
Die nimmer zegt: Ik wil, als hij niet kan.
(Naar Leonard da Vtnci, 1500.)