TWEEDE BLAD
KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR
AMERIKA.
De zachtmoedige Winter
vorst.
Brokjes Levenswijsheid.
Wij loopen rechtop!
Jeugdliefde.
SCHAAKRUBRIEK.
Geen winter nog! Voor menigeen
Een reden tot verblijden:
We raken er al mooi doorheen
In deze dure tijden.
Ja, wien het schaatsenrydersbloed
Nog vurig stroomt door d' aderen,
Kijkt hoopvol uit naar wintervorst,
Maar ziet die nog' niet naderen.
Vorst Winter schijnt zich in ons land
Voorloopig niet te wagen;
Het tipje van zijn neus is al
Wat wij tot nu toe zagen.
Het is al lente in den tuin.
Geen wonder de natuur is
Een kleinigheidje in de war,
Daar 't heel niet koud en guur is.
Je krijgt het in je winterjas
Beslist benauwd bij 't kuieren.
En voet reeds neiging op een bank
In 't bosch wat te gaan luieren.
De kachel hoeft maar even aan;
Dat is toch wel een voordeel
Nu ja, de kolenhandelaar
Is minder zacht van oordeel.
Maar wie een tijdlang werk'loos loopt
En slechts wat steun kan trekken,
Die vindt zoo'n winter prettiger
Dan steeds maar blauw te bekken!
Maar hola! niet te vroeg gejuicht:
't Kan o zoo gauw verkeeren!
Straks gaat het weer zijn grilligheid
Misschien weer demonstreeren.
Het kan wel weer veranderd zijn
Nog voor u dit kunt lezen;
Dan kunnen we wel allemaal
Driekwart bevroren wezen!
(nadruk verboden)
„Recht op, kind! Hoe vaak heb ik je niet
gezegd rechtop te loopen!"
Het is een vermaning, die men in alle huis
kamers hoort. Wanneer kinderen zich niet
klakkeloos bij de bevelen van hun ouders
plachten neer te leggen, maar zich rekenschap
gaven omtrent hetgeen dezen van hen eischen,
zouden ze zich afvragen: „Maar waarom
moeten we toch eigenlijk rechtop loopen?"
Het is waar: deze vraag zou niet onredelijk
wezen. Waarom loopen wy menschen eigenlijk
rechtop?
Wij vormen een uitzondering op de rest der
viervoetige wezens. Zelfs de apen, waarop wij
in menig opzicht gelijken, bewegen zich op han
den en voeten.
En als wij menschen beginnen te leven? Het
kind kruipt en als het eindelijk de eerste wan
kele stappen op zijn achterpootjes doet, juichen
de omstanders trotsch: „Kijk eensi hij loopt!"
Loopen, rechtop gaan, moeten we leeren. En
het is de moeilijkste les. Want ook de kinde
ren, die eindelijk loopen geleerd hebben, gaan
bij voorkeur gebukt. Als de ouders en onder
wijzers er niet voortdurend op letten, laten zij
het hoofd hangen, zitten voorovergebogen en
krijgen een krommen rug. Gymnastiek, sport
en vermaningen zjjn noodig om te voorkomen,
dat de opgroeiende mensch zijn verovering op
de natuur weer prijs geeft en terugkeert tot
den staat, waarin de overige viervoetige schep
sels verkeeren.
En zoodra het weerstandsvermogen ver
zwakt en de ouderdom tot capitulatie nood
zaakt, is het met de kaarsrechte houding ge
daan. Weer zakt het lichaam ter aarde, weer
doet de neiging zich gelden om te bukken voor
de natuur.
Rechtop loopen is het weerstreven van de
natuur. En voor het weerstreven van de natuur
heeft men kracht noodig. En een groote mate
van kracht!
Waarom loopen wij eigenlijk rechtop? Het
is een onnatuurlijke houding. Alles dwingt ons
tot bukken en buigen. Als men de kinderen
hun gang liet gaan, zaten zij ineengedoken in
hun bank en liepen ze krom.
Alles dwingt tot bukken en buigen. De aarde
trekt ons naar beneden met magnetische
kracht. Het leven drukt ons onweerstaanbaar
terneer. De natuurlijke houding is de gedrukte
houding, niet uitsluitend in lichamelijk opzicht.
Het leven is triest en zwaar. Het ligt ons
als een centenaarslast op de schouders. Wij
voelen den druk der tijden. Nu, in dezen
crisistijd Neen, altijd, ook wanneer het geen
crisistijd is.
Of is het niet immerdoor crisistijd geweest
en zal het niet immerdoor crisistijd blijven?
Een arme stumper wordt uit zijn woning ge
zet- Een meisje raakt onder een vrachtauto.
Brute geweldenaars vermorzelen een weer-
loozen arbeider onder him rijlaarzen.
Dit is zoo en is steeds zoo geweest. En het
zal altjjd zoo blijven. Het onrecht zegeviert
over het recht, list misbruikt argeloosheid, de
zwakke wordt door den sterke vertrapt. Deze
algemeene ervaring drukt ons terneder.
Wat is de mensch tegenover het heelal, wat
tegenover de afschuwelijke ziekten, waar
tegen de wetenschap geen baat heeft gevon
den, wat tegenover den dood, waartoe wij
allen op korten termijn zijn veroordeeld? Het
antwoord op deze vraag doet ons moedeloos
het hoofd buigen.
Wij allen lijden schipbreuk in onze illusies;
onze verwachtingen loopen op teleurstelling
uit en aan het einde onzer dagen kwelt ons de
vraag: waartoe heb ik eigenlijk geleefd?
Gaven wij ons over aan hetgeen toch de voor
de hand liggende en allernatuurlijkste reactie
op het leven zou zijn, wij zouden gebukt en
ineengedoken over den grond kruipen. Want
het bestaan lijkt een ondraaglijke last.
En toch... wij loopen rechtop! Van kindsbeen
af oefenen wij ons in deze onnatuuriijke li-
chaams- en geesteshouding. Waarom loopen wij
rechtop, ondanks de ervaring, cat alles ons
dwingt het hoofd te laten hangen en dén rug
te buigen?
Wij loopen rechtop, eenvoudig omdat wij
menschen zijn. Deze tegennatuurlijke houding
is het, welke ons van de dieren onderscheidt.
Het rechtop loopen ondanks alles is de eer én
de trots van het mensch-zijn. Omdat wij onder
gestadige oefening ons boven de natuur hebben
leeren verheffen, stemmen wij met den volks
dichter in. „Rechtop van lijf, rechtop van ziel,
ddt is een stand naar mijn behagen!"
H. G. CANNEGHLTER
door G. Th. ROTMAN.
81. Na nog enkele kleine goochelstukj es
kwam de gróóte toer. „Als ze nou nog niet
bang van me worden, weet ik het niet!" dacht
de kapitein. Hij zette een koffiepot van den
professor boven op z'n hoofd, maar vertelde
er niet bij, dat hij die van achteren met een
draadje aan z'n boordeknoopje vastgemaakt
had. Toen de Indianen den pot allemaal goed
gezien hadden, hield hij er een doek voor en
riep: „Hokus, pokus, pas!,"
63. Hij had namelijk vergeten het deksel aan
den pot vast te binden en nu was het tijdens
den goocheltoer op den grond gevallen. De ka
pitein, die 't had hooren vallen, bukte snel om
het op te rapen. Maar dat bukken deed hij
zoo onhandig, dat de heele koffiepot voor de
Indianen zichtbaar werd. En daar had je 't
lieve leven gaande!
62. De kunst was nu, om den koffiepot „on
zichtbaar" te laten verdwijnen. Hiertoe schudde
de kapitein even met z'n hoofd; de koffiepot
viel er af en kwam van achteren op z'n rug
te hangen. Hij haalde toen den doek weg, en
de Indianen, die niets meer van dén pot zagen,
zaten phf. Dè.t was nog eens tooveren; daar
was de groote Manitoe niets bij! Ach, had de
kapitein nu maar niet zooiets doms uitgehaald
64. De Indianen waren woedend over zulk
gemeen bedrog. Ze verzamelden zich tusschen
de boomen om krijgsraad te houden. Maar de
kapitein en z'n reisgenooten wachtten de re
sultaten daarvan liever maar niet af. Met
achterlating van al hun hebben en houden gin
gen ze aan den haal, loop je niet zoo heb je
niet!
Toen Klaartje en Tony samen in de vijfde
klasse van de H. B. S. zaten, waren allen 't er
over eens geweest, dat ze zoo'n aardig paar vorm
den. Tony was voorzitter van den leerlingenraad
en erg getapt. Hij was forsch en groot, altijd
haantje de voorste, doch nooit opdringerig. Hij
was gezien bij de leeraren en feitelijk had hij geen
vijanden.
Klaartje was een tenger meisje van zestien
lente's 'n beetje eenzelvig, een beetje schuw bijna,
maar erg verliefd op Tony. Eigenlijk was Tony
ook dolverliefd op Klaartje, doch hij had andere
dingen aan 't hoofd en omdat hij pas zeventien
was, waren zijn gedachten nooit speciaal bij het
meisje. Alleen op de schoolavondjes met bal na
danste hij meer met haai' dan met andere meisjes
en steeds viel het dan op, hoe volkomen zij bij
elkaar pasten.
Pas toen Tony met zijn eindexamen in zijn zak
voor twee jaren naar Londen vertrok, om bij een
broer van zijn moeder in een groote exportzaak
te komen, ging hij flauw beseffen, dat hij Klaartje
een beetje miste en dat besef wérd sterker, toen
hij op een briefje aan haar antwoordt kreeg. Ze
bleven druk correspondeeren, zonder ooit op hun
gevoelens voor elkaar in te gaan, doch door die
correspondentie werdt de band inniger. Klaartje
hield hem op de hoogte van de gebeurtenissen in
haar woonpaats en omgekeerd vertelde hij in zijn
brieven van zijn werk, zijn club en zijn vrienden.
Reecs heel jong was Tony een beetje excen
triek geweest in zijn doen en laten en dit werd
gaandeweg sterker naar mate hij ouder werd.
Hij kon soms verrassend uit den hoek komen,
was steeds origineel, en menschen, die hem niet
kenden, vroegen zich dan wel eens af, of hij wel
heelemaal normaal was. Ook in zaken verschilde
hij van anderen en na die twee jaren, toen hij
voor een maand naar Holland zou gaan, was zijn
toekomst verzekerd. Zijn oom zag een uitstekende
kracht in hem en stelde hem reeds op achttien
jarigen leeftijd tot chef aan van de afdeeling
expeditie, waar veertig man personeel werkte.
Tony vertrok geen spier van zijn gezicht, toen
hij het hoorde, doch zijn oom, die hem langza
merhand goed kende, wist dat zijn neef heel blij
was met deze geweldige promotie.
Terug in Holland was zijn eerste gang naar
Klaartje Ze was gerijpt tot een aantrekkelijke
jonge vrouw, die nog even eenzelvig was als op
school. Ze trachtte geen oogenblik haar blijdschap
met zijn terugkomst te verbergen en als Tony
niet steeds zoo druk had gehad met het vertel
len van zijn werk en de zaak in Londen wanneer
ze samen waren, dan zou hij misschien ontdekt
hebben, dat haar oogen veranderd waren. Er was
een hongerige uitdrukking in gekomen, een blik
vol aanbidding en liefde.
Maar Tony, die al zijn vroegere vrinden moest
opzoeken en zijn leeraren en familieleden had
veel minder tijd voor Klaartje, dan hij gedacht
had. Toch was zij steeds het centrum van zijn
gedachten nu, en een schoolvrind, die nu student
was en juist „groen" liep en die van Klaartje
verklaarde, dat zij een suffe, saaie meld was, zon
der vriendinnen, kreeg onmiddellijk na deze woor
den van Tony zoo'n muilpeer, dat hij het gera
den achtte de beenen te nemen.
De maand vloog om en op den avond van hun
afscheid, toen Klaartje nog stiller was dan an
ders, voelde Tony zich heelemaal niet lekker. Het
was of er een pro-p in zijn keel zat. Hij wilde haar
zoo graag vertellen, dat ze alles voor hem was,
doch hij wist niet, hoe te beginnen en nu stond
hij met den mond vol tanden, Tony, die anders
met de meeste drukte zijn meening wist te ver
kondigen. En op het laatste nippertje gaven ze
elkaar een warme hand en hij zei: „Dag Klaartje"
en zij zei: „Dag Tony", en toen vertrok de trein.
Ze wuifden tot ze elkaar niet meer zagen en terug
in Londen schold Tony zich uit voor den groot
sten kaffer-, die er bestond en Klaartje huilde
zich 's avonds in slaap
Ethel Pinton was wat wij noemen een vlotte
meid. Ze was een beetje nuffig, heel charmant en
slank. Ze zwom als een rat, ze tenniste en ze
reed paard op het uitgestrekte landgoed van haar
rijken pipa.
Tony leerde haar kennen qp een society-bal.
Ethel palmde hem meteen in. Voor het eerst van
zijn leven leerde hij de zaligheid van twee zachte
lippen kennen. Ze reden in. haar two-seater en ze
nam hem mee naar huis, waar hij werd voorge
steld aan haar ouders.
Hij was toen twintig jaar en zij achttien. Ze
was spontaan en opgewekt en heel mooi met haar
aschblond haar. Ethel kende geen zorgen en Tony
en zij ontmoetten elkaar vaak. Zijn correspon
dentie met Klaartje hield plotseling op.
Lang duurde de vriendschap met Ethel echter
niet. Toen ze niet meer zoo spontaan en enthou
siast was, kreeg hij in de gaten, dat zij erg veel
belangstelling voor een ander had, een jong of
ficier, en hij ontdekte met eenige verwondering,
dat hij best zonder haar gezelschap kon.
Van zelf gingen zijn gedachten weer naar
Klaartje. Hij was nieuwsgierig hoe het met haar
ging. Hij wierp al z'n koffers overhoop om haar
laatstsn brief te vinden en toen hij tot de ont
dekking kwam, dat hij dezen verloren moest heb
ben, ging hij bij het raam staan en kwam er e?
vreemde uitdrukking in zijn oogen. in vijf maan
den had hij niets van haar-' vernomen. Hij schreef
haar een langen brief, waar feitelijk niets in
stond. Hoe ze het maakte? En ze schreef een
kort briefje terug. O, ze maakte het heel goed,
bedankt voor de belangstelling.
Tony snoof eens. toen hij de beteekenis van dat
bnefjebegreep. Hij belde zijn oom op en deelde
hem mede, dat hy onmiddellijk naar Holland
moest en drie dagen zou wegblijven. Een KL.M.-
toestel bracht hem naar Schiphol en met den
trein reisde hy naar het dorpje.
Klaartje was niet thuis. Het viel hem op, dat
haar moeder grys was geworden. Ze verzocht hem
binnen te komen, doch hij schudde het hoofd en
vroeg waar Klaartje heen was.
Naar de Frederiksen, met Jan, zei de
moeder.
De Frederiksen, peinsde Tony en toen herin
nerde hij zich die familie. Geschikte lui.
Wie is Jan? vroeg hü vervolgens, met zyn
hoed in de hand.
Jan? herhaalde de moeder, een beetje mee
warig glimlachend. Dat is toch haar verloofde?
O ja, zei Tony en vertrok.
Hy zwierf een kwartier om de villa van de
Frederiksen en eindelyk wandelde hij den tuin
in. Voor het huis stonden twee rywielen. Met een
schok van aandoening herkende hy onmiddeiyk
de groengebiesde fiets van Klaartje. Hij herkende
zelfs de bel op het stuur, die hy er zelf jaren
geleden opgeschroefd had en hy kreeg een heel
gek gevoel in zijn keel. Zoo zuinig, als die Klaartje
toch steeds geweest was
Hoe lang was hij nu al in Londen? En een
beetje bitter herinnerde hy zich enkele .lollige"
avondjes met de club, wanneer ze op geen pond
sterling keken En hy dacht terug aan Ethel
met haar smeekende oogen, als ze haar zinnen
gezet had op een erg dure doos bonbons, wan
neer ze samen winkels gingen .kijken".
Tony schrok op door voetstappen. Het volgende
oogenblik zag hij een jongeman van zyn leeftyd.
Guus! zei hij, een schoolmakker herkennend.
Wat toevallig.
Hallo, die Tony, zei Guus, Ga je ook naar
de Frederiksen?
Misschien, zei Tony en greep Guus by de
schouders. Zeg 's op, weet je ook wie die Jan is,
waai- Klaartje mee verloofd is?
Tjadeed Guus en kleurde. Jan Krijns,
je weet wel
Die schobbejak, zei Tony giftig. Met z'n
centen. Zeg op, Guus, staat het in verband met
Klaartje's vader?
Hoe weet je dat?
Ik veronderstelde het, zei Tony, diep adem
halend. Potseling kreeg hij een beklemmend voor
gevoel. Ze zy'nze zijn toch! nog niet ge
trouwd
Volgende week Donderdag, zei de ander, zich
losrukkend'. Je doet me stikken. Tony. Wat
mankeert je?
Sorry, zei Tony en belde aan. Hy begreep
alles. Klaartjes vader stond in de schuld by Jan
Krijns. Hy vloekte zachtjes, het luchtte op. Krijns,
byna veertig, gierig als een vrek, stónk eenvoudig
van het geld. En Klaartjedie bedeesde goed
hartige Klaartje
Open die deur! riep hij driftig, toen het
wachten hém wat te lang begon te duren.
De deur ging open en Tony schoot als een bal
naar binnen. Toen stond hy in den salon, waar
de heele familie Frederiksen aanwezig was.
Mijnheer Frederiksen was notaris, dus het ging
er nog al deftig' toe. In een Chesterfield, heel
nietig, heel tenger en onuitsprekelijk zielig, zat
Klaartje. Vóór den halven kring, door de aan
wezigen gevormd' stond Jan Krijns. In de linker
hand hield hy een sigaar, in de rechter een
blaadje papier en met zyn zalvende stem zei hy:
Ik neem vijf volgauto's, dunkt u niet? En het
diner in „De Doelen", wel het beste restaurant,
dunkt u niet? En
My dunktkuchte de notaris langzaam.
Tony stond' in de deuropening. Hy wierp z'n
hoed op een stoel en liep met vier groote stappen
naar het stille figuurtje in den Chesterfield. De
notaris zweeg ineens, de heele familie kreeg een
schok van verbazing en Jan Kryns rekte zijn
dunnen hals.
Mee jij zei Tony koel. Toen pas keek Klaartje
op. Het licht viel op haar smal gezichtje en op
haar oogen.
Tony! riep ze juichend en met een snik:
O Tony.
Mee jij! herhaalde Tony en gTeep haar pol
sen. Hij nam haai- in zyn armen, omdat ze door
de emotie niet de kracht had te loopen. Met haar
kleine witte handen styf om zijn hoofd liet ze
zich met gesloten oogen door hem dragen en
alleen in het voorbijgaan zei Tony, heel beleefd,
tot den notaris: Ik kom u morgen mijn ver
ontschuldigingen aanbieden.
Ho daar! schreeuwde Jan Krijns, bleek als
een doode. Zijn dun lichaam zwaaide heen en
weer, a!sót hij zou doorknakken. Maar Tony was
al by de deur. Alles had geen twee minuten ge-
duurd. Hij negeerde Guus en het dienstmeisje en
zette Kaartje pas buiten in den tuin op den
grond.
-- Overmorgen trouwen we, zei hy, heel har-
telyk. Huil je? Waarom?
O, Tonysnikte ze.
Vergeet je fists niet, zei meneer Tony zake
lijk. Die heeft óók geld gekost.
Oplossingen, bydragen enz. te richten aan
den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19.
Haarlem.
PROBLEEM No. SÖ9.
i. van Dyk Azn.,
(de Lier).
AZIATISCHE MILLIONNAIRS.
De Mamman behoort tot de alom vertegen
woordigde goden. Hij huist ddkwyis daar, waar
men hem nimmer zou vermoeden, nu en dan
diep begraven., niet in een menschenhart, maar
ergens in een tuin of op een veld en wel in den
vorm van een buidel goudstukken of een kist
juweelen. Sommige zijner dienaren, die in hun
dagelijksch onderhoud voorzien door te bedelen
blijken na hun overiyden rijkaards te zyn ge
weest. In Amerika zou de zwerverstrust eigen pa
leizen bezitten en geheele huizencomplexen in
eigendom hebben, zoodat de hatelijke laster
.Mijn huisbaas is een zwerver" hier tot waar
heid wordt.
Niet echter uitsluitend de Nieuwe Wereld en
het kleine Europa kunnen op geldkoningen bo
gen. China b.v. het bijna klassieke land van ar
moede en ellende, schynt nog een voldoend aantal
bezitters van schatten ryk te zyn. Men hoort over
hen minder spreken dan over de magnaten der
5de avenue, omdat er geen redenen zijn bijzonder
veel attentie aan hen te wijden, daarentegen wèl
motieven om zulks na te laten.
L. Hung Tsjang behoorde tot de meest
vermogende stervelingen Toen hy eenige jaren
geleden tot de vaderen werd verzameld beschikten
zyn nakomelingen en vrienden over een erfenis
van 400 millioen pond sterling. Tot zyn persoon-
lyke eigendommen hebben landstreken behoord,
zoo groot als drie of vier onzer provincies.
De rijkste vrouw ter wereld is waarschynlijk de
weduwe T s e Y e h, die gehuwd was met den
mijnexploitant Mei Fang. Zij bezit ettelyke kolen-
en zilvermijnen
Kort geleden werd uit hét Hemelsche rijk ge
meld, dat in de mijnen toebehoorende aan ge
noemde mevrouw Fang groote hoeveelheden
wolfram en radiumhoudende gesteenten zijn
aangetroffen, zoodat haar vermogen bijna niet
meer in cijfers is uit te drukken.
De Japansche mejuffrouw Kiotso kan dis-
poneeren over twee milliard yen. Zij erfde dit
bedrag van haar vader, die het met speculeeren
verdiende. Laatstgenoemde beheerschte ook de
Oostaziatische rijsthandel en buitte deze omstan
digheid niet weinig uit.
Eenige malen millionnair zyn voorts de heeren
de heeren Yamatse en Kembio, beiden ba
rons uit Tokio.
De rijkste man in het land van de reizende
zon zou markies H o k i zyn, een man, die twee
milliard yen waard is. Hy heeft zich zestig auto
mobielen aangeschaft, verder 40 villa's en twee
stoomjachten, welke laatste ieder oogenblik van
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Ke8, Td4, Lc3, Lf7, b4, c5.
Zwart; Ke5, c4, d3, e6, £5.
Dit probleem werd met den 2den prys be
kroond in een wedstrijd van den Nederland-
schen Schaakbond.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 102.
(F, Sackmann, 18881927).
Stand der stukken»:
Wit; Kfl, Lg4, Pf6, a6, d3, f4.
Zwart: Kbl, Te3, Lhl, c6, g7.
I. a6a7, c6c5; 2. Pf6—e4, LhlX«4; A
Kfl—f2!, Te3Xd3; 4. Lg4—f5.
Zwart heeft nu niets beters dan door 4
Le4Xfö; 5. a7a8 D, g7g6 een remisestel
ling in te nemen.
Goede uitwerking ontvangen van: K. H. R
PluimMentz en H. Straatman, beiden te
Haarlem,
CORRESPONDENTIE.
Vriendelyk dank voor de gelukwenschen bij
den aanvang van het Nieuwe Jaar!
Het onderstaande leuke rijmpje (van een lid
van het 's Gravenhaagsch Schaakgenootschap
„Discenöo Discimus" (L. B. Jacobs) is ontleend
aan het feestnummer van het 80-jarig jubileum
van die vereeniging.
Tachtigjarige Oorlog.
Een strijd van tachtig jaar niet nieuw
voor Nederlanders,
Een schoolkind dreunt U op: elk jaartal.
ieder feit;
Een strijd van tachtig jaar Streed ook „D. D."t
maar anders,
Met minder ruw geweld en meer
gezelligheid.
Van heete olie wars en vlijm-gewette
zwaarden.
Vocht, in het nauw gebracht, „D. D."
vol vuur en vlam....M
Wie schat 't kasteelen-tal, wie raamt het
aantal paarden,
Dat, zonder druppel bloed, „D. D." drie
jaren nam
Ik voel voor Al va noch Loyola en hun
streken,
Geef mfj maar Arricas en Rueb en
Zittersteyn......
't Zyn namen die, trots zij in t schoolboek
nosr ontbreken,
In 't gulden' boek der club reeds
onuitwischbaar zyn,
De Ruyter, Tromp, Plet Hein, o! vader-
landsche helden,
Discendo voerde kryg, van elk gevaar
ontbloot,
Een simpel houten bord met vierenzestig
velden
Bracht haar wel roem en eer..maar
nooit een Zilvervloot.
den dag in gebruik kunnen worden genomen.
De meeste Chineesche millionnairs zyn woon
achtig te Shanghai. Hun huizen zyn ongewoon
luxueus ingericht, nog overdadiger dan die van
sommige Europeesche en Amerikaansche rjjken.
In Kiachta hebben zich de millionnairs geves
tigd, die Siberische pelzen verhandelen.
Bekender dan al deze nabobs zyn de lieden,
die het zoo juist gebruikte woord in onze en
andere talen brachten: de Indische vorsten, ook
nabobs geheeten, althans wanneer ze vele scha-
ten de hunne konden noemen. Toch is hun rijk
dom wel ietwat overdreven voorgesteld. Zy maakt
vooral daarom op den vreemdeling een zoo ver-
bluffenden indruk, daar het meerendeel der In
diërs in niet zeer ruime doen verkeert en een
groot contingent zelfs een armoedig bestaan
leidt.
Ondertusschen is in Engelsch-Indië ook weer
een vrouw de rijkste van het land, n.l. de begam
(vorstin) van Bhopal. Zy hééft een vermogen,
dat uit edelsteengroeven bestaat Na haar komen
de Maharadja van Baroda met één ronde ach
terstand en een roepyen-aantal van vierhonderd
millioen en de Radja's van Sari en Varadassa.
die ieder driehonderd roepijen hebben verzameld.
Op twee ronden (deze methode om te classlfi-
ceeren, ontleend aan de Zesdaagsche, ïykt ons
de meest sprekende), volgt dan nog Mir Alai
Khan, een Perzisch vorst, die het niet verder
dan honderd millioen roepijen wist te brengen.
Ook de burgerman zit er in Inddë soms goed
by. Als de beste kooplieden staan de Persen be
kend, aanhangers van een zeldzaam indoger-
maansch' vuurreligie. In weerwil van de neiging
tot mystiek dezer Persen hebben aardsche goe
deren hun bekoring voor hen. Onder hen zyn er
verscheidene, die ongeveer honderd millioen roo-
pijen byeen hebben gekregen.