KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR
AMERIKA.
Carnaval.
Brokjes Levenswijsheid.
De macht der onthouding.
De crisis en het jaar 1932.
SCHAAKRUBRIEK.
Hg is er weer, Prins Carnaval,
De vorst van 't maskerade-bal,
Zgn roepstem klinkt door 't gansche land:
„Een poos de zorgen aan den kant!"
Zijn lijfspreuk is: „Schep vroolijkheid!"
Dat heeft men noodig op zijn tijd.
Een aardige verkleedpartij
Die hoort natuurlijk ook er bij.
Het is toch zeker wel eens fijn
Een ander dan jezelf te zijn?
Met een vermomming naar je zin
Treed je een sprookjeswereld in.
Vergeten is des levens sleur,
Wijl men geniet van klank en kleur.
Hoe bont is die verscheidenheid
Van kleederdracnt uit vroeger tijd
Pierrots, Pierrettes, Harlekijn
'k Hoop nimmer jurylid te zijn,
Want 'tis geen baantje, lijkt me, om
Het allermooiste in dien drom
Te vinden; alles zwermt dooreen,
Want iedereen is rap ter been
Na 't dansen volgt het demasqué.
Soms valt het tegen soms ook mee!
Dan zegen je Prins Carnaval
En vindt jouw dame 't mooist van al!
Je krijgt het onvermijd'lijk beet.
Je bent verkikkerd voor je 't weet!
Je proeft niet eens, o heerejee,
Wat j'eet of drinkt bij het souper!
Zoo ben je tegen sluitingstijd
Je hoofd, je hart, je zinnen kwijt
Het einde komt maar al te snel,
En 't klinkt: „Tot weerziens" of „Vaarwel!'1
En zijn we, uit den droom ontwaakt,
Weer tot de werk'liykheid geraakt,
Dan is 'tweer uit met al de pret
En katt'rig springen w'uit ons bed
Opnieuw het daag'lijksch leven in.
Dan zijn we, zij 'tmet tegenzin,
Het hoofd wat zwaar, de beurs wat
licht!
Weer onderdaan van Koning Plicht!
(Nadruk verboden)
Men herinnert zich, hoe, een half jaar geleden,
Gandhi getracht heeft door een hongerkuur de
Indiërs en de Engelschen te dwingen om tot over
eenstemming te geraken en hoe zijn poging is
gelukt. De oostersche wijze heeft met deze ge
slaagde proef opnieuw het bewijs geleverd, dat er
in onthouding een geheimzinnige macht is ge
legen.
Zonder ons te verdiepen in de voor een wester
ling moeilijk te begrijpen innerlijke beteekejnis
van ce Indische ascese en zonder ook pn;
onderwerp in verband te brengen met de gods
dienstige strekking van het westersche vasten,
dat dezer dagen in den kerkelijken kalender
wederom een aanvang neemt, willen wij be
proeven de aandacht te vestigen op de macht
welke een in onthouding geoefend mensch op
zichzelf en zijn omgeving kan uitoefenen.
Wie rich iets kan ontzeggen, is sterk. Wie zijn
behoeften tot hét uiterste heeft leeren beperken,
heeft zich een zelfstandigheid veroverd, welke
hem onafhankelijk maakt van iederen tegen
stander.
Immers is in de heele wereld het onderlinge
verkeer tusschen de menschen berekend op het
scheppen en het bevredigen van behoeften. Be
looning bestaat in het verstrekken van levens-
en genotmiddelen; straf in de onttrekking
daarvan.
Reeds in den kindertijd maakt men met dezen
leefregel kennis en liierdoor krijgt deze innerlijk
gezag voor het heele verdere leven. De kleuter,
die zoet zich aankleedt of gehoorzaam zijn boter
ham opeet, wordt met een versnapering beloond.
Maar stoute kinderen gaan zonder eten naar
bed! en krijgen van Sinterklaas niets in hun
schoentje.
In de maatschappij der volwassenen zet deze
regel zich voort. Wie niet werkt, zal ook niet
eten. Heeft men wel eens nagedacht over het
woord „loon"? Het geld, dat de arbeider weke
lijks int om er eten voor te koopen, is ook al
weer: de belooning En hce straft onze maat
schappij? In de gevangenis zet zij den overtreder
van haar verordeningen op water en brood.
Een levensbehoefte is niet slechts het voedsel,
maar ook kleeding, woning en vrijheid van be
weging zijn levensbehoeften. Er ligt een prikkel
in, steeds smakelijker te eten, zich mooier te
kleeden, ruimer te wonen en vaker en verder
van huis te gaan. Ter wille van deze belooningen
werken de menschen om het hardst en, daar
werken inspanning kost en bovendien de ge
legenheid tot werken niet altijd voorhanden is,
verleidt de aanlokkelijke belooning licht tot het
te baat nemen van minder eerbare middelen.
Wat doet men al niet om, zooals het heet, in
de maatschappij vooruit te komen?
Men went aan zijn leefwijze en zijn levens
standaard. De prikkel van het eenmaal bereikte
stompt af; men is niet meer mist zijn huis en
met zijn menu en met zijn garderobe tevreden.
Men moet altijd beter en meer.
Omgekeerd is er geen verdrietiger iets dan rich
te moeten bekrimpen. Een kleiner huis in een
mindere buurt te moeten betrekken, rich met een
eenvoudiger maal en een eenvoudiger costuum
te moeten vergenoegen niet meer uit te kunnen
gaan, het is voor de menschen een straf.
Zoo hebben de maatschappij en haar heerschers
in loon en straf de middelen gevonden om de
menschen naai hun hand te zetten, Sommigen
zijn overgevoelig voor deze prikkels; zij zijn
hierdoor met lijf en ziel aan hun broodheeren
overgeleverd. Zij doen ten slotte alles, wat men
van hen verlangt, want men kan van hen toch
niet vergen, dat zij hun natuurlijke behoeften
verloochenen! Hoe licht leidt de gebondenheid
aan de steeds hocgere eischen van de natuur tot
geestelijke slavernij en zedelijke ontaarding!
Wie vrij is van behoeften, staat vrij tegenover
de maatschappij. Een kind begrijpt dit reeds,
wanneer het zijn moeder, die het straft met te
zeggen; „Nu krijg je vandaag geen koekje!", toe
voegt: ,Ik lust dat vieze koekje niet eens!"
Daarmee heeft dat koekje zijn macht als straf
middel verloren.
Maar het kind meent het niet. Het zegt zooiets
in een overspannen, opstandig humeur. Een vol
wassene, die de kunst van de ontzegging geleerd
heeft, zegt het doodbedaard, met een rustig en
vergenoegd hart. Want hij meent het wèl.
Wat kan de wereld beginnen tegen een mensch,
die de behoeften en de genietingen van het leven
tot het uiterste heeft leeren beperken; die ze
als bijzaken heeft leeren beschouwen, welke de
kern van zijn bestaan niet raken? De mensch,
die de macht der onthouding verstaat, slooft zich
niet af voor een onbegeerd baantje; licht rijn
hoed niet voor grootheden, die hij inwendig ver
acht; blijft onberoerd onder de verleiding van
sluwe heerschers, en kan vroolijk en vredig zijn
eigen weg gaan, voor zijn eigen overtuiging uit
komen, zijn eigen ideaal dienen.
Tegen menschen als Gandhi en de oude Dio
genes, die zijn nap wegwierp, zoodra hij merkte
dat men ook uit de holte van rijn hand drinken
kan, staat de wereld machteloos. Met hen weet
zij geen raad, want in hun gezelschap missen de
oude beproefde middelen van belooning en straf
hun uitwerking. Bij hen zal men met nieuwe
middelen, die van geest en overtuiging, moeten
aankomen.
En, al worden wij geen Gandhi of Diogenes,
door ons in onthouding te oefenen zouden wij vrij
wat sterker en karaktervaster in de wereld
komen te staan!
H. G. CANNEGIETER.
door G. Th. ROTMAN.
81. Nu, 't begon dan ook allesbehalve mooi.
„Trek dien vent een matrozenpak aan en laat
hem het dek zwabberen!" beval de kapitein
van het schip. En nog geen kwartier later was
kapitein Klakkebos bezig, zwabber je niet, zoo
heb je niet. Een pootige matroos stond vlak
achter hem, die hem telkens, als hij niet ge
noeg naar zijn zin opschoot, een schop gaf.
83. Tengevolge van den schop deed kapitein
Klakkebos net, alsof hij aan het hoogspringen
was; de zwabber deed dienst als polsstok en
hij kwam aan den anderen kant krak! krak!
boven op een presenteerblad terecht, waar
mee juist een koksmaatje aan kwam loopen
en dat met flesschen en glazen beladen was.
Kapitein Klakkebos en de koksmaat rolden
vlak naast elkaar op het dek neer.
82. „Ach, ach", zuchtte kapitein Klakkebos,
terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd veeg
de, „ach, ach, zoo moest m'n arme Ophelia
me nou eens zien!" Ach, wie weet, hoever ze
hier op 't oogenblik vandaan is!" „Op
schieten! Niet staan suffen!" brulde de ma
troos achter hem. En tegelijk kreeg kapitein
Klakkebos een schop, dat hij van den grond
omhoog vloog!
84. Maar toen kapitein Klakkebos den
koksmaat eens goed aankeek, gingen zijn
oogen steeds wijder open van verbazing. Dat
leek welnee maar, heusch, dat was ze
écht! Dat was Ophelia, héélemaal, met 'n ma
trozenpakje aan en met kortgeknipte haren,
maar tóchOphelia! En van bak- tot stuur
boord, ja, tot ver over de ongewisse baren,
daverde de juichkreet van kapitein Klakkebos:
„Ophelia!"
Maandelgksche mededeelin gen van
„De Nederlandsche Conjunctuur"
uitgegeven door het
Centraal Bureau voor de Statistiek.
In het afgeloopen jaar is de geweldige con-
junctuurval, die in 1929 begonnen was, tot
staan gekomen, maar een besliste opleving
bracht 1932 nog niet. Het diepste punt van
den conjunctuurgolf is tot dusver in de
meeste landen omstreeks het midden van 1932
bereikt. Sindsdien is de toestand over het
algemeen wel iets verbeterd, al was het
sechts dat nieuwe débacles van een omvang,
zooals de vorige jaren en de eerste helft van
1932 vertoond hadden, zijn uitgebleven. Vaïi
meer belang is, dat in, Juli een belangrijke
stap gezet is in de richting van de definitieve
regeling der internationale finamcieele verhou
dingen. Echter zijn er nog vele moeilijkheden
op te lossen, zoowel op financieel terrein als
op dat van de voortbrenging en de verdeeling
der goederen om van de nog seeds hangende
politieke vraagstukken te spréken. Groot is
nog de ontwrichting op schier elk gebied van
het economisch leven: ontwrichting van het
geldverkeer, van het goederenverkeer, sociale
ontwrichting, o.a. als gevolg vam rationalisa
tie. Steeds talrijker worden de stemmen der
genen, die meenen dat de huidige crisis niet
eenvoudig is een conjunctuurcrisis, die als het
ware automatisch de kiem tot herstel doet
rijpen, maar een structuurcrisis, die niet zal
eindigen, voordat zich min of meer belang
rijke veranderingen in den economischen op
bouw he'oben voltrokken.
In tusschen is er na het midden van 1932
bijna allerwege een zekere verademing geko
men, deels als gevolg van de hierboven aan
geduide factoren deels door het rechtstreeksch
ingrijpen van Regeeringen, deels ook in ver
band met de hoop, dat althans het interna
tionale schuldenprobleem binnen niet al te
langen tijd opgelost kan rijn.
De economische toestand van Nederland
werd uiteraard in hoofdzaak bebeerscht door
de geschetste internationale verhoudingen.
De ontwikkeling van den economischen toe
stand ten onzent wordt duidelijk belicht door
tal van cijfers, vooral door de koersen van
aandeelen, de cijfers van den in- en uitvoer (in
het hjjzonder van den invoer van ijzer en staal)
en het havenverkeer.
Het indexcijfer van de koersen van aandee
len daalde van 40 in November 1931 tot 24
in Juni 1932, om daarna te stijgen tot 38 in
September. Dit herstel bleef niet gehand
haafd, maar de daling was in vergelijking met
vroeger, zeer geleidelijk; het indexcijfer voor
December bedroeg 34.
De Invoer na het minimum, dat als gewoon
lijk ook dit jaar in Februari optrad, tot Mei
slechts langzaam toe, n.l. van 1.825.000 tot
1.893.000 ton; in de voorafgaande 12 jaren
was een krachtige stijging (met gemiddeld
371.000 ton) regel. Terwijl echter in het
tweede halfjaar de invoer naar het gewicht
sterk pleegt te dalen, vertoont 1932 een ge
leidelijke stijging, zoodat het December-cijfer
slechts weinig beneden het eindcijfer van
1931 bleef. De uitvoer bleef gering tot in
Augustus, waarna eveneens in tegenstelling
met de seizoenbeweging een stijging optrad.
De cijfers omtrent het havenverkeer (minder
evenwel voor de Rotterdamsche dan voor de
overige Nederlandsche havens, in het bijzonder
Amsterdam) zijn ook tot in Augustus laag
gebleven, om daarna te stijgen tot dichtbij
het peil van het vorige jaar.
Het (jzerverbruik, gemeten aan het invoer-
saldo van ijzer en staal vermeerderd met den
afzet der Nederlandsche hoogovens, bereikte
rijm minimum eveneens in het voorjaar, om
dan bijna zonder onderbreking sterk te stij
gen.
Zoo zijn er dus een aantal indices van het
economische leven, die er ook voor Nederland
op zouden kunnen wijzen, dat inderdaad de
depressie voorloopig ten minste haar
diepste punt in het voorjaar van 1932 zou
hebben bereikt; volgens die indices zou de
toestand aan het eind van 1932 niet veel
slechter zijn dan eind 1931. Daartegenover
staan weer andere, zooals de giro-omzet van
de Nederlandsche Bank, die gedurende het
grootste deel van 1932 bleven dalen, en pas
aan het eind een zwak teeken van opleving
gaven.
De werkloosheid is gedurende 1932 over het
geheel nog gestegen zoowel in totaal als voor
de belangrijkste groepen, zooals de metaal
nijverheid, de textielindustrie en de bouwbe
drijven. Voor eerstgenoemde groep waar de
werkloosheid een groote hoogte bereikt heeft
(met uitzondering van Januari stond het
cijfer het geheel jaar boven of weinig he
neden 35) was de stijging geringer dan in
de vorige jaren. In de textielnijverheid traden
groote schommelingen op: op een hoogen top
in Juli volgde een belangrijke vermindering
tot in October; sinds de tweede helft van die
maand is er weer een stijging opgetreden. De
werkloosheid bleef het geheele jaar door groo-
ter dan het hoogste cijfer van 1931. De werk
loosheid in de bouwbedrijven vertoonde een
betrekkelijk geringe vermindering in de zo
mermaanden, zoodat het minimum, dat in Mei
bereikt werd, toch nog 34 bedroeg; de stijging,
die daarop volgde, was niet geringer dam de
normale seizoenstijging. Van opleving van het
bouwbedrijf is uit de cijfers der aanbestedings
sommen nog niets te bespeuren.
De geldmarkt stond in het begin van het
jaar nog onder den indruk van de buitenland-
sche credietmoeilijkheden, maar de algemeene
geldruimte, welke hier te lande bestaat, blijkt
wel hieruit, dat een particulier disconto van
gemiddeld 2.09 en een prolongatierente van
2.37 als hoog afstaken bij de rentestanden
van de eerste drie kwartalen van 1931 en de
cijfers, welke de rest van 1932 te zien gaf. In
het voorjaar 1932 daalde de rente op korten
termijn snel, om sinds Maart voor prolonga-
tiekosten constant op 1 sinds Augustus
voor wissels op 0.37 te staan. Het bedrag
der rekenimg-courant-saldi bij de Nederland
sche Bank steeg tot opnieuw ongekende hoog
ten: het tot dusver hoogste cijfer werd bereikt
op den overgang van November tot Decem
ber, n.l. f 301 millioen.
Hoewel dus de internationale toestand wel
eenige ontspanning vertoont, is daarvan in
de cijfers, die ter beoordeeling van de Neder
landsche conjunctuur ten dienste staan, nog
weinig positiefs te bespeuren.
Engeland.
(Mededeeling van den London and Cambridge
Economie Service; alhier ontvangen
26 Januari 1933).
Uit de Statistieken betreffende de bedrijven
blijkt, dat in 1932 productie, bedrijvigheid en
prijspeil aenigszins gedaald rijn. Er was
eenige verandering, van het eene kwartaal op
het andere, maar de bewegingen waren over
het algemeen gering; over het algemeen
heerscht op dit terein vrij groote stabiliteit.
Op financieel terrein traden op den voor
grond de toenemende goedkoopte van het geld,
de daling van het rendement van obligaties,
en, in de helft van het jaar een stijging van
de koersen van industrieele fondsen.
Terwijl de groothandelspryzen in Engeland
in 12 maanden daalden met 5 (Board of
Trade) of 9% (Statist) verminderden de prij
zen in de Vereenigde Staten met 9 (Bureau
of Labor Statistics) of 13 (Irving Fisher).
Ondertusschen deprecieerde het pond 3 tot 4
tegenover den dollar. De loonen daalden
met 1% en de kosten van levensonderhoud
met 4
De cijfers over December vertoonen geen
belangrijke veranderingen tegenover die van
November. In vele takken van nijverheid v'er-
anderde de bedrijvigheid in overeenstemming
met het seizoen; in den kolenmijnbouw
kwam eenige verbetering. De invoer van grond
stoffen en de uitvoer van afgewerkte artike
len waren iets gestegen. De depressie in den
scheepsbouw is zeer scherp. De koersen van
industrieele fondsen stegen op het einde van
het jaar; die van goudgerande fondsen veran
derden, nauwelijks gevolg van het voortzetten
der politiek van goedkoop geld.
De voorstellen, welke onlangs ten aanzien
van de loonen in het spoorwegbedrijf rijn ge
daan, hebben de waarschijnlijkheid voor een
algemeene loonsverlaging nog doen afnemen.
Wat de onmiddellijke vooruitzichten betreft,
kan men hoogstens verwachten dat er geen
nieuwe achteruitgang zal komen, mits er in
het buitenland geen belangrijke val meer op
treedt, maar de toestand van de landen, die
nog aan den gouden standaard hebben vastge
houden, is problematisch. Het is niet zeker, dat
de goudprijzen him laagste punt bereikt heb
ben; groote tekorten in staatsbudgets bestaan
of worden nog verwacht en verscheidene eco
nomische en financieele vraagstukken wach
ten nog op hun oplossing.
De beperkingen, welke de internationale be
leggingen in den weg staan, vormen een ern
stige belemmering voor het herstel van den
buitenlandschen handel.
I
Vereenigde Staten.
(Telegrafische mededeeling van den Harvard
Economie Service aan den London and
Cambridge Economie Service, alhier
ontvangen 26 Januari 1933).
Aan het eind van 1932 vertoonden alle cur-
van van den economischen barometer een gun
stige ontwikkeling. Een verdere daling in De
cember van de geldcurve ging samen met een
kleine stijging in de lijn der speculaties en een
aanzienlijke stijging in de lijn der bedrijvig
heid. Een stijging over één maand in de „B-
curve" rechtvaardigt nog niet de conclusie tot
een verbetering der conjunctuur, maar nu an
dere curven eveneens door peil en richting op
een herleving wijzen, krijgt zij veel waarde en
kan het zijn, dat van doorstaande beteekenis
blijkt te zijn. Het gevaar voor ernstige poli
tieke wendingen of verstoringen op monetair
terrein, waardoor een belangrijke wijziging zou
komen in de toestanden, zooals de barometer
die aangeeft, ligt nu hoofdzakelijk in even-
tueele maatregelen in verband met het tekort
op het regeeringsbudget en inflationistische
voorstellen, factoren, die niet voor een weten
schappelijke Voorspelling toegankelijk zijtn.
1
EEN BRUG VALT EN HET WATER.
Starings „hoofdige boer" blijkt toch gelijk te
hebben. Dat ziet men aan het opschrift boven
dit stukje. Genoemde boer wilde niet over de
brug komen 1 in letterlijken zin en suk
kelde op stelten of waterlaarzen gelijk vader
en grootvader door de modderbeek.
En nu is dezer dagen een Turksche brug te
Istanboel definitief In het water gevallen In
figuurlijken zin gelukkig. Waarschijnlijk tot
groote vreugde van alle Turksche hoofdige
boeren. Tusschen Galata en de Constantinopo-
litaansche wijk Emin Oenu, de handelsbuurt,
bevindt zich reeds lang de groote Galatabrug
als voornaamste verbinding. Een eind verder
ligt over den Gouden Hoorn een andere, kleine
brug. Zij is opgeslagen tusschen het stille
Kassim Pasja en het arbeiderskwartier Unka-
pan.
Vele jaren nu, heeft in Turkije het plan be
staan, de kleine brug, waarover geen druk
verkeer plaats heeft, te verbouwen en er een
groote stadsweg van te maken. De tramlijn zou
er overheen geleid worden en ter eere van den
president zou er een gigantisch standbeeld van
Kemal Pasja op worden gezet en zou het ge-
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan
den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19,
Haarlem.
PROBLEEM No. 373.
J. T. Kouwenhoven,
(Warmond).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kc3, Dd2, Lbl, Lb8, Pg8, c4, c7, h4.
Zwart: Ke5, Dc8, Lf3, a6.
GEDENKBOEK-NOTEBOOM.
Bij „De Technische Boekhandel" H. Stam
Amsterdam, Haarlem is, ongeveer op den
datum waarop wijlen meester Daniël Note-
boom een jaar geleden in Engeland overleden
is (12 Januari 1932, te Londen), een boek over
hem verschenen, samengesteld door Dr. M.
Euwe.
Een mooi portret van dezen zoo jong ge
storven meester (geboren te Noordwijk, 26
Februari 1910) opent het schitterend uitge
voerd gedenkboek. De schrijver heeft 30 par-
tijen van Noteboom (te zamen met den heer
L. Prins) geanaiiseerd en in het werk opge
nomen. Die partijen karakteriseeren zoo goed
mogelijk Noteboom's stijl.
Dr. Euwe heeft de schaakwereld wederom
een grooten dienst bewezen met het ontleden
van die diepzinnige meesterpartijen, welke an
ders voor de meeste spelers een gesloten boek
zouden zijn gebleven. Een treffende inleiding
is opgenomen van de hand van mr. A. Rueb,
voorzitter van den Wereldschaakbond. Voorts
heeft de vader van dit groot schaakgenie rijn
leven in korte trekken beschreven, terwijl een
goed vriend van den meester, P. H. J. Stam
uit Dordrecht, eea beschouwing geeft over zijn
schaakcarrière.
Door den fihanciëelen steun van het Note-
boom-fonds en de belangelooze medewerking
van Dr. Euwe is de uitgever in staat gesteld
het boek voor den geringen prijs van f 1.75
verkrijgbaar te stellen.
Wij hopen en verwachten, dat iedere schaak
speler zich het fijne schaakwerk zal aan»
schaffen.
OPLOSSING PROBLEEM No. 370.
(G- Ernst.)
Stand der stukken:
Wit: Ke3, Tf2, Thl, Lbl, Pa2, Pg4, e6, h6.
Zwart: Kdl, Ta6, Pel, a3, a4, d2, e2, h7.
L Kf4, Te6:; 2. Kg3, Tg6; 3. Lg6:, hg6:; 4.
Pe3 mat.
Op 2Te4, e5, e7, e8 volgt 3. Tf4, f5,
f7, f8, enz.
Goede oplossing ontvangen van: K. lï. R,
PluimMentz, te Haarlem.
I
heel herdoopt worden in „Gazi Moestafa Kemal
Pasja-brug."
Over al deze feiten was men immer dezelfde
meening toegedaan, maar er bestonden andere
moeilijkheden. Welke gedaante moest het
nieuwe bouwwerk hebben? Sommigen wilden
absoluut dat er een statige handbrug zou ver
rijzen met een standbeeld er op, waarbg de
herinnering aan Hercules zou verbleken. De
bescheidener: vonden een brug van het gewone
model mooi genoeg en zoo praatte men voort
durend heen en weer; gelukkig is dat laatste
zonder brug óók mogelijk. Besprekingen waar»
van het eind weg was werden gevoerd. Men
goochelde met millioenen, hetgeen de Turksche
burger prachtig schjjnt te vinden. Wat dus
neerkomt op een merkwaardige overeenkomst
met Amerika. De praalbrugvoorstanders be
kommerden zich niet om de grootte der be-
noodigde bedragen, terwijl zij, die tevreden
waren met een eenvoudig vondertje, niet meer
dan luttele milliöènen wilden uittrekken.
Abdoel Halik, de Minister van Financiën
maakte evenwel aan alle droomen een eind met
een verpletterende mededeeling. Hij zei: „Laat
alle hoop varen! Er komt geen brug en geen
steg, geen vonder en geen lósse plank. De
schatkist gedoogt het niet. We zijn momenteel
niet eens in staat om een kleine brug in het
stadsdeel Psammatia te bouwen, doordat ons
de 10.000 Turksche ponden ontbreken, die dat
werk kosten. En iedereen weet, dat dit bruggetje
noodzakelijker is dan al het andere."
Het einde der onderhandelingen was, dat de
stadsprefect Moehiddin Bey permissie kreeg
om de oude, kleine brug over den Gouden Hoorn
grondig te doen repareeren.
SLAAPWANDELAARS OP ZEE.
Slaapwandelen op het land is al een onaan
genaam verschijnsel, op zee moet het wel een
zeer beangstigend schouwspel opleveren.
Op een Fransch schip leed een der matrozen
aan de lastige kwaal. Hij klom des nachts ln
in de takelage en rijn kameraden pasten er
voor op, dat zij hem niet toeriepen of trachtten
te wekken. Langzamerhand wenden zij echter
aan dit tafreel, want in sommige perioden
maakte de slaapwandelaar iederen nacht zyu
wandelingen. Ook bij hevigen wind klom hij
naar boven en steeg zelfs hooger dan hij in
wakenden toestand ooit zou hebben gedurfd.
Slaapwandelen op zee schijnt overigens wel
meer voor te komen. Op een Engelsch schip
was een matroos, die bij zijn nachtelijk expe
riment misstapte en van een groote hoogte in
het water viel. Door dit koude bad werd hy
gewekt, zoodat hij zich nog kon vastgrijpen aan
een touw dat men hem toewierp en gered werd.