KAPITEIN KLAKKEBOS GAAT NAAR AMERIKA. Carnaval. Brokjes Levenswijsheid. De macht der onthouding. De crisis en het jaar 1932. SCHAAKRUBRIEK. Hg is er weer, Prins Carnaval, De vorst van 't maskerade-bal, Zgn roepstem klinkt door 't gansche land: „Een poos de zorgen aan den kant!" Zijn lijfspreuk is: „Schep vroolijkheid!" Dat heeft men noodig op zijn tijd. Een aardige verkleedpartij Die hoort natuurlijk ook er bij. Het is toch zeker wel eens fijn Een ander dan jezelf te zijn? Met een vermomming naar je zin Treed je een sprookjeswereld in. Vergeten is des levens sleur, Wijl men geniet van klank en kleur. Hoe bont is die verscheidenheid Van kleederdracnt uit vroeger tijd Pierrots, Pierrettes, Harlekijn 'k Hoop nimmer jurylid te zijn, Want 'tis geen baantje, lijkt me, om Het allermooiste in dien drom Te vinden; alles zwermt dooreen, Want iedereen is rap ter been Na 't dansen volgt het demasqué. Soms valt het tegen soms ook mee! Dan zegen je Prins Carnaval En vindt jouw dame 't mooist van al! Je krijgt het onvermijd'lijk beet. Je bent verkikkerd voor je 't weet! Je proeft niet eens, o heerejee, Wat j'eet of drinkt bij het souper! Zoo ben je tegen sluitingstijd Je hoofd, je hart, je zinnen kwijt Het einde komt maar al te snel, En 't klinkt: „Tot weerziens" of „Vaarwel!'1 En zijn we, uit den droom ontwaakt, Weer tot de werk'liykheid geraakt, Dan is 'tweer uit met al de pret En katt'rig springen w'uit ons bed Opnieuw het daag'lijksch leven in. Dan zijn we, zij 'tmet tegenzin, Het hoofd wat zwaar, de beurs wat licht! Weer onderdaan van Koning Plicht! (Nadruk verboden) Men herinnert zich, hoe, een half jaar geleden, Gandhi getracht heeft door een hongerkuur de Indiërs en de Engelschen te dwingen om tot over eenstemming te geraken en hoe zijn poging is gelukt. De oostersche wijze heeft met deze ge slaagde proef opnieuw het bewijs geleverd, dat er in onthouding een geheimzinnige macht is ge legen. Zonder ons te verdiepen in de voor een wester ling moeilijk te begrijpen innerlijke beteekejnis van ce Indische ascese en zonder ook pn; onderwerp in verband te brengen met de gods dienstige strekking van het westersche vasten, dat dezer dagen in den kerkelijken kalender wederom een aanvang neemt, willen wij be proeven de aandacht te vestigen op de macht welke een in onthouding geoefend mensch op zichzelf en zijn omgeving kan uitoefenen. Wie rich iets kan ontzeggen, is sterk. Wie zijn behoeften tot hét uiterste heeft leeren beperken, heeft zich een zelfstandigheid veroverd, welke hem onafhankelijk maakt van iederen tegen stander. Immers is in de heele wereld het onderlinge verkeer tusschen de menschen berekend op het scheppen en het bevredigen van behoeften. Be looning bestaat in het verstrekken van levens- en genotmiddelen; straf in de onttrekking daarvan. Reeds in den kindertijd maakt men met dezen leefregel kennis en liierdoor krijgt deze innerlijk gezag voor het heele verdere leven. De kleuter, die zoet zich aankleedt of gehoorzaam zijn boter ham opeet, wordt met een versnapering beloond. Maar stoute kinderen gaan zonder eten naar bed! en krijgen van Sinterklaas niets in hun schoentje. In de maatschappij der volwassenen zet deze regel zich voort. Wie niet werkt, zal ook niet eten. Heeft men wel eens nagedacht over het woord „loon"? Het geld, dat de arbeider weke lijks int om er eten voor te koopen, is ook al weer: de belooning En hce straft onze maat schappij? In de gevangenis zet zij den overtreder van haar verordeningen op water en brood. Een levensbehoefte is niet slechts het voedsel, maar ook kleeding, woning en vrijheid van be weging zijn levensbehoeften. Er ligt een prikkel in, steeds smakelijker te eten, zich mooier te kleeden, ruimer te wonen en vaker en verder van huis te gaan. Ter wille van deze belooningen werken de menschen om het hardst en, daar werken inspanning kost en bovendien de ge legenheid tot werken niet altijd voorhanden is, verleidt de aanlokkelijke belooning licht tot het te baat nemen van minder eerbare middelen. Wat doet men al niet om, zooals het heet, in de maatschappij vooruit te komen? Men went aan zijn leefwijze en zijn levens standaard. De prikkel van het eenmaal bereikte stompt af; men is niet meer mist zijn huis en met zijn menu en met zijn garderobe tevreden. Men moet altijd beter en meer. Omgekeerd is er geen verdrietiger iets dan rich te moeten bekrimpen. Een kleiner huis in een mindere buurt te moeten betrekken, rich met een eenvoudiger maal en een eenvoudiger costuum te moeten vergenoegen niet meer uit te kunnen gaan, het is voor de menschen een straf. Zoo hebben de maatschappij en haar heerschers in loon en straf de middelen gevonden om de menschen naai hun hand te zetten, Sommigen zijn overgevoelig voor deze prikkels; zij zijn hierdoor met lijf en ziel aan hun broodheeren overgeleverd. Zij doen ten slotte alles, wat men van hen verlangt, want men kan van hen toch niet vergen, dat zij hun natuurlijke behoeften verloochenen! Hoe licht leidt de gebondenheid aan de steeds hocgere eischen van de natuur tot geestelijke slavernij en zedelijke ontaarding! Wie vrij is van behoeften, staat vrij tegenover de maatschappij. Een kind begrijpt dit reeds, wanneer het zijn moeder, die het straft met te zeggen; „Nu krijg je vandaag geen koekje!", toe voegt: ,Ik lust dat vieze koekje niet eens!" Daarmee heeft dat koekje zijn macht als straf middel verloren. Maar het kind meent het niet. Het zegt zooiets in een overspannen, opstandig humeur. Een vol wassene, die de kunst van de ontzegging geleerd heeft, zegt het doodbedaard, met een rustig en vergenoegd hart. Want hij meent het wèl. Wat kan de wereld beginnen tegen een mensch, die de behoeften en de genietingen van het leven tot het uiterste heeft leeren beperken; die ze als bijzaken heeft leeren beschouwen, welke de kern van zijn bestaan niet raken? De mensch, die de macht der onthouding verstaat, slooft zich niet af voor een onbegeerd baantje; licht rijn hoed niet voor grootheden, die hij inwendig ver acht; blijft onberoerd onder de verleiding van sluwe heerschers, en kan vroolijk en vredig zijn eigen weg gaan, voor zijn eigen overtuiging uit komen, zijn eigen ideaal dienen. Tegen menschen als Gandhi en de oude Dio genes, die zijn nap wegwierp, zoodra hij merkte dat men ook uit de holte van rijn hand drinken kan, staat de wereld machteloos. Met hen weet zij geen raad, want in hun gezelschap missen de oude beproefde middelen van belooning en straf hun uitwerking. Bij hen zal men met nieuwe middelen, die van geest en overtuiging, moeten aankomen. En, al worden wij geen Gandhi of Diogenes, door ons in onthouding te oefenen zouden wij vrij wat sterker en karaktervaster in de wereld komen te staan! H. G. CANNEGIETER. door G. Th. ROTMAN. 81. Nu, 't begon dan ook allesbehalve mooi. „Trek dien vent een matrozenpak aan en laat hem het dek zwabberen!" beval de kapitein van het schip. En nog geen kwartier later was kapitein Klakkebos bezig, zwabber je niet, zoo heb je niet. Een pootige matroos stond vlak achter hem, die hem telkens, als hij niet ge noeg naar zijn zin opschoot, een schop gaf. 83. Tengevolge van den schop deed kapitein Klakkebos net, alsof hij aan het hoogspringen was; de zwabber deed dienst als polsstok en hij kwam aan den anderen kant krak! krak! boven op een presenteerblad terecht, waar mee juist een koksmaatje aan kwam loopen en dat met flesschen en glazen beladen was. Kapitein Klakkebos en de koksmaat rolden vlak naast elkaar op het dek neer. 82. „Ach, ach", zuchtte kapitein Klakkebos, terwijl hij het zweet van zijn voorhoofd veeg de, „ach, ach, zoo moest m'n arme Ophelia me nou eens zien!" Ach, wie weet, hoever ze hier op 't oogenblik vandaan is!" „Op schieten! Niet staan suffen!" brulde de ma troos achter hem. En tegelijk kreeg kapitein Klakkebos een schop, dat hij van den grond omhoog vloog! 84. Maar toen kapitein Klakkebos den koksmaat eens goed aankeek, gingen zijn oogen steeds wijder open van verbazing. Dat leek welnee maar, heusch, dat was ze écht! Dat was Ophelia, héélemaal, met 'n ma trozenpakje aan en met kortgeknipte haren, maar tóchOphelia! En van bak- tot stuur boord, ja, tot ver over de ongewisse baren, daverde de juichkreet van kapitein Klakkebos: „Ophelia!" Maandelgksche mededeelin gen van „De Nederlandsche Conjunctuur" uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek. In het afgeloopen jaar is de geweldige con- junctuurval, die in 1929 begonnen was, tot staan gekomen, maar een besliste opleving bracht 1932 nog niet. Het diepste punt van den conjunctuurgolf is tot dusver in de meeste landen omstreeks het midden van 1932 bereikt. Sindsdien is de toestand over het algemeen wel iets verbeterd, al was het sechts dat nieuwe débacles van een omvang, zooals de vorige jaren en de eerste helft van 1932 vertoond hadden, zijn uitgebleven. Vaïi meer belang is, dat in, Juli een belangrijke stap gezet is in de richting van de definitieve regeling der internationale finamcieele verhou dingen. Echter zijn er nog vele moeilijkheden op te lossen, zoowel op financieel terrein als op dat van de voortbrenging en de verdeeling der goederen om van de nog seeds hangende politieke vraagstukken te spréken. Groot is nog de ontwrichting op schier elk gebied van het economisch leven: ontwrichting van het geldverkeer, van het goederenverkeer, sociale ontwrichting, o.a. als gevolg vam rationalisa tie. Steeds talrijker worden de stemmen der genen, die meenen dat de huidige crisis niet eenvoudig is een conjunctuurcrisis, die als het ware automatisch de kiem tot herstel doet rijpen, maar een structuurcrisis, die niet zal eindigen, voordat zich min of meer belang rijke veranderingen in den economischen op bouw he'oben voltrokken. In tusschen is er na het midden van 1932 bijna allerwege een zekere verademing geko men, deels als gevolg van de hierboven aan geduide factoren deels door het rechtstreeksch ingrijpen van Regeeringen, deels ook in ver band met de hoop, dat althans het interna tionale schuldenprobleem binnen niet al te langen tijd opgelost kan rijn. De economische toestand van Nederland werd uiteraard in hoofdzaak bebeerscht door de geschetste internationale verhoudingen. De ontwikkeling van den economischen toe stand ten onzent wordt duidelijk belicht door tal van cijfers, vooral door de koersen van aandeelen, de cijfers van den in- en uitvoer (in het hjjzonder van den invoer van ijzer en staal) en het havenverkeer. Het indexcijfer van de koersen van aandee len daalde van 40 in November 1931 tot 24 in Juni 1932, om daarna te stijgen tot 38 in September. Dit herstel bleef niet gehand haafd, maar de daling was in vergelijking met vroeger, zeer geleidelijk; het indexcijfer voor December bedroeg 34. De Invoer na het minimum, dat als gewoon lijk ook dit jaar in Februari optrad, tot Mei slechts langzaam toe, n.l. van 1.825.000 tot 1.893.000 ton; in de voorafgaande 12 jaren was een krachtige stijging (met gemiddeld 371.000 ton) regel. Terwijl echter in het tweede halfjaar de invoer naar het gewicht sterk pleegt te dalen, vertoont 1932 een ge leidelijke stijging, zoodat het December-cijfer slechts weinig beneden het eindcijfer van 1931 bleef. De uitvoer bleef gering tot in Augustus, waarna eveneens in tegenstelling met de seizoenbeweging een stijging optrad. De cijfers omtrent het havenverkeer (minder evenwel voor de Rotterdamsche dan voor de overige Nederlandsche havens, in het bijzonder Amsterdam) zijn ook tot in Augustus laag gebleven, om daarna te stijgen tot dichtbij het peil van het vorige jaar. Het (jzerverbruik, gemeten aan het invoer- saldo van ijzer en staal vermeerderd met den afzet der Nederlandsche hoogovens, bereikte rijm minimum eveneens in het voorjaar, om dan bijna zonder onderbreking sterk te stij gen. Zoo zijn er dus een aantal indices van het economische leven, die er ook voor Nederland op zouden kunnen wijzen, dat inderdaad de depressie voorloopig ten minste haar diepste punt in het voorjaar van 1932 zou hebben bereikt; volgens die indices zou de toestand aan het eind van 1932 niet veel slechter zijn dan eind 1931. Daartegenover staan weer andere, zooals de giro-omzet van de Nederlandsche Bank, die gedurende het grootste deel van 1932 bleven dalen, en pas aan het eind een zwak teeken van opleving gaven. De werkloosheid is gedurende 1932 over het geheel nog gestegen zoowel in totaal als voor de belangrijkste groepen, zooals de metaal nijverheid, de textielindustrie en de bouwbe drijven. Voor eerstgenoemde groep waar de werkloosheid een groote hoogte bereikt heeft (met uitzondering van Januari stond het cijfer het geheel jaar boven of weinig he neden 35) was de stijging geringer dan in de vorige jaren. In de textielnijverheid traden groote schommelingen op: op een hoogen top in Juli volgde een belangrijke vermindering tot in October; sinds de tweede helft van die maand is er weer een stijging opgetreden. De werkloosheid bleef het geheele jaar door groo- ter dan het hoogste cijfer van 1931. De werk loosheid in de bouwbedrijven vertoonde een betrekkelijk geringe vermindering in de zo mermaanden, zoodat het minimum, dat in Mei bereikt werd, toch nog 34 bedroeg; de stijging, die daarop volgde, was niet geringer dam de normale seizoenstijging. Van opleving van het bouwbedrijf is uit de cijfers der aanbestedings sommen nog niets te bespeuren. De geldmarkt stond in het begin van het jaar nog onder den indruk van de buitenland- sche credietmoeilijkheden, maar de algemeene geldruimte, welke hier te lande bestaat, blijkt wel hieruit, dat een particulier disconto van gemiddeld 2.09 en een prolongatierente van 2.37 als hoog afstaken bij de rentestanden van de eerste drie kwartalen van 1931 en de cijfers, welke de rest van 1932 te zien gaf. In het voorjaar 1932 daalde de rente op korten termijn snel, om sinds Maart voor prolonga- tiekosten constant op 1 sinds Augustus voor wissels op 0.37 te staan. Het bedrag der rekenimg-courant-saldi bij de Nederland sche Bank steeg tot opnieuw ongekende hoog ten: het tot dusver hoogste cijfer werd bereikt op den overgang van November tot Decem ber, n.l. f 301 millioen. Hoewel dus de internationale toestand wel eenige ontspanning vertoont, is daarvan in de cijfers, die ter beoordeeling van de Neder landsche conjunctuur ten dienste staan, nog weinig positiefs te bespeuren. Engeland. (Mededeeling van den London and Cambridge Economie Service; alhier ontvangen 26 Januari 1933). Uit de Statistieken betreffende de bedrijven blijkt, dat in 1932 productie, bedrijvigheid en prijspeil aenigszins gedaald rijn. Er was eenige verandering, van het eene kwartaal op het andere, maar de bewegingen waren over het algemeen gering; over het algemeen heerscht op dit terein vrij groote stabiliteit. Op financieel terrein traden op den voor grond de toenemende goedkoopte van het geld, de daling van het rendement van obligaties, en, in de helft van het jaar een stijging van de koersen van industrieele fondsen. Terwijl de groothandelspryzen in Engeland in 12 maanden daalden met 5 (Board of Trade) of 9% (Statist) verminderden de prij zen in de Vereenigde Staten met 9 (Bureau of Labor Statistics) of 13 (Irving Fisher). Ondertusschen deprecieerde het pond 3 tot 4 tegenover den dollar. De loonen daalden met 1% en de kosten van levensonderhoud met 4 De cijfers over December vertoonen geen belangrijke veranderingen tegenover die van November. In vele takken van nijverheid v'er- anderde de bedrijvigheid in overeenstemming met het seizoen; in den kolenmijnbouw kwam eenige verbetering. De invoer van grond stoffen en de uitvoer van afgewerkte artike len waren iets gestegen. De depressie in den scheepsbouw is zeer scherp. De koersen van industrieele fondsen stegen op het einde van het jaar; die van goudgerande fondsen veran derden, nauwelijks gevolg van het voortzetten der politiek van goedkoop geld. De voorstellen, welke onlangs ten aanzien van de loonen in het spoorwegbedrijf rijn ge daan, hebben de waarschijnlijkheid voor een algemeene loonsverlaging nog doen afnemen. Wat de onmiddellijke vooruitzichten betreft, kan men hoogstens verwachten dat er geen nieuwe achteruitgang zal komen, mits er in het buitenland geen belangrijke val meer op treedt, maar de toestand van de landen, die nog aan den gouden standaard hebben vastge houden, is problematisch. Het is niet zeker, dat de goudprijzen him laagste punt bereikt heb ben; groote tekorten in staatsbudgets bestaan of worden nog verwacht en verscheidene eco nomische en financieele vraagstukken wach ten nog op hun oplossing. De beperkingen, welke de internationale be leggingen in den weg staan, vormen een ern stige belemmering voor het herstel van den buitenlandschen handel. I Vereenigde Staten. (Telegrafische mededeeling van den Harvard Economie Service aan den London and Cambridge Economie Service, alhier ontvangen 26 Januari 1933). Aan het eind van 1932 vertoonden alle cur- van van den economischen barometer een gun stige ontwikkeling. Een verdere daling in De cember van de geldcurve ging samen met een kleine stijging in de lijn der speculaties en een aanzienlijke stijging in de lijn der bedrijvig heid. Een stijging over één maand in de „B- curve" rechtvaardigt nog niet de conclusie tot een verbetering der conjunctuur, maar nu an dere curven eveneens door peil en richting op een herleving wijzen, krijgt zij veel waarde en kan het zijn, dat van doorstaande beteekenis blijkt te zijn. Het gevaar voor ernstige poli tieke wendingen of verstoringen op monetair terrein, waardoor een belangrijke wijziging zou komen in de toestanden, zooals de barometer die aangeeft, ligt nu hoofdzakelijk in even- tueele maatregelen in verband met het tekort op het regeeringsbudget en inflationistische voorstellen, factoren, die niet voor een weten schappelijke Voorspelling toegankelijk zijtn. 1 EEN BRUG VALT EN HET WATER. Starings „hoofdige boer" blijkt toch gelijk te hebben. Dat ziet men aan het opschrift boven dit stukje. Genoemde boer wilde niet over de brug komen 1 in letterlijken zin en suk kelde op stelten of waterlaarzen gelijk vader en grootvader door de modderbeek. En nu is dezer dagen een Turksche brug te Istanboel definitief In het water gevallen In figuurlijken zin gelukkig. Waarschijnlijk tot groote vreugde van alle Turksche hoofdige boeren. Tusschen Galata en de Constantinopo- litaansche wijk Emin Oenu, de handelsbuurt, bevindt zich reeds lang de groote Galatabrug als voornaamste verbinding. Een eind verder ligt over den Gouden Hoorn een andere, kleine brug. Zij is opgeslagen tusschen het stille Kassim Pasja en het arbeiderskwartier Unka- pan. Vele jaren nu, heeft in Turkije het plan be staan, de kleine brug, waarover geen druk verkeer plaats heeft, te verbouwen en er een groote stadsweg van te maken. De tramlijn zou er overheen geleid worden en ter eere van den president zou er een gigantisch standbeeld van Kemal Pasja op worden gezet en zou het ge- Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. PROBLEEM No. 373. J. T. Kouwenhoven, (Warmond). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kc3, Dd2, Lbl, Lb8, Pg8, c4, c7, h4. Zwart: Ke5, Dc8, Lf3, a6. GEDENKBOEK-NOTEBOOM. Bij „De Technische Boekhandel" H. Stam Amsterdam, Haarlem is, ongeveer op den datum waarop wijlen meester Daniël Note- boom een jaar geleden in Engeland overleden is (12 Januari 1932, te Londen), een boek over hem verschenen, samengesteld door Dr. M. Euwe. Een mooi portret van dezen zoo jong ge storven meester (geboren te Noordwijk, 26 Februari 1910) opent het schitterend uitge voerd gedenkboek. De schrijver heeft 30 par- tijen van Noteboom (te zamen met den heer L. Prins) geanaiiseerd en in het werk opge nomen. Die partijen karakteriseeren zoo goed mogelijk Noteboom's stijl. Dr. Euwe heeft de schaakwereld wederom een grooten dienst bewezen met het ontleden van die diepzinnige meesterpartijen, welke an ders voor de meeste spelers een gesloten boek zouden zijn gebleven. Een treffende inleiding is opgenomen van de hand van mr. A. Rueb, voorzitter van den Wereldschaakbond. Voorts heeft de vader van dit groot schaakgenie rijn leven in korte trekken beschreven, terwijl een goed vriend van den meester, P. H. J. Stam uit Dordrecht, eea beschouwing geeft over zijn schaakcarrière. Door den fihanciëelen steun van het Note- boom-fonds en de belangelooze medewerking van Dr. Euwe is de uitgever in staat gesteld het boek voor den geringen prijs van f 1.75 verkrijgbaar te stellen. Wij hopen en verwachten, dat iedere schaak speler zich het fijne schaakwerk zal aan» schaffen. OPLOSSING PROBLEEM No. 370. (G- Ernst.) Stand der stukken: Wit: Ke3, Tf2, Thl, Lbl, Pa2, Pg4, e6, h6. Zwart: Kdl, Ta6, Pel, a3, a4, d2, e2, h7. L Kf4, Te6:; 2. Kg3, Tg6; 3. Lg6:, hg6:; 4. Pe3 mat. Op 2Te4, e5, e7, e8 volgt 3. Tf4, f5, f7, f8, enz. Goede oplossing ontvangen van: K. lï. R, PluimMentz, te Haarlem. I heel herdoopt worden in „Gazi Moestafa Kemal Pasja-brug." Over al deze feiten was men immer dezelfde meening toegedaan, maar er bestonden andere moeilijkheden. Welke gedaante moest het nieuwe bouwwerk hebben? Sommigen wilden absoluut dat er een statige handbrug zou ver rijzen met een standbeeld er op, waarbg de herinnering aan Hercules zou verbleken. De bescheidener: vonden een brug van het gewone model mooi genoeg en zoo praatte men voort durend heen en weer; gelukkig is dat laatste zonder brug óók mogelijk. Besprekingen waar» van het eind weg was werden gevoerd. Men goochelde met millioenen, hetgeen de Turksche burger prachtig schjjnt te vinden. Wat dus neerkomt op een merkwaardige overeenkomst met Amerika. De praalbrugvoorstanders be kommerden zich niet om de grootte der be- noodigde bedragen, terwijl zij, die tevreden waren met een eenvoudig vondertje, niet meer dan luttele milliöènen wilden uittrekken. Abdoel Halik, de Minister van Financiën maakte evenwel aan alle droomen een eind met een verpletterende mededeeling. Hij zei: „Laat alle hoop varen! Er komt geen brug en geen steg, geen vonder en geen lósse plank. De schatkist gedoogt het niet. We zijn momenteel niet eens in staat om een kleine brug in het stadsdeel Psammatia te bouwen, doordat ons de 10.000 Turksche ponden ontbreken, die dat werk kosten. En iedereen weet, dat dit bruggetje noodzakelijker is dan al het andere." Het einde der onderhandelingen was, dat de stadsprefect Moehiddin Bey permissie kreeg om de oude, kleine brug over den Gouden Hoorn grondig te doen repareeren. SLAAPWANDELAARS OP ZEE. Slaapwandelen op het land is al een onaan genaam verschijnsel, op zee moet het wel een zeer beangstigend schouwspel opleveren. Op een Fransch schip leed een der matrozen aan de lastige kwaal. Hij klom des nachts ln in de takelage en rijn kameraden pasten er voor op, dat zij hem niet toeriepen of trachtten te wekken. Langzamerhand wenden zij echter aan dit tafreel, want in sommige perioden maakte de slaapwandelaar iederen nacht zyu wandelingen. Ook bij hevigen wind klom hij naar boven en steeg zelfs hooger dan hij in wakenden toestand ooit zou hebben gedurfd. Slaapwandelen op zee schijnt overigens wel meer voor te komen. Op een Engelsch schip was een matroos, die bij zijn nachtelijk expe riment misstapte en van een groote hoogte in het water viel. Door dit koude bad werd hy gewekt, zoodat hij zich nog kon vastgrijpen aan een touw dat men hem toewierp en gered werd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1933 | | pagina 3