GOSEN SC
Tennisb;
BRILLEN
zwarte Grond
Tentooi
G. Hniseboscb
TOONEEL.
UIT BOEK EN BLAD.
Het huis Vis-a-Vis.
De Hyacinth
Tennispark „Duyi
met Dubbelfocus
Glazen
vanaf f 5.00
Kleine Houtstraat No. 9
J. A. STEENKIST,
r
SCHILDERIJEN-TENTOONSTELLING.
Dingemans, en mevr. Dingi'manS
Numans.
Het perceel Sprüitenboschstraat 7 te Haar
lem, vlak bij den Wagenweg, vertoont uitwen
dig geen verschil met de naastgelegen flinke
woonhuizen, die gebouwd zijn in een tijd, dat
een behoorlijk burgergezin nog best drie
ruime verdiepingen rondom een hoog helder-
verlicht trappenhuis kon gebruiken. Maar wie
er binnentreedt, en wij kunnen dit onzen lezers
zeer aanraden (Zaterdag en Zondag a.s. tus-
schen 11 en 6 uur is men welkom) wordt in
eens door iets anders getroffen. Dit huis, de
woning van den fijn-besnaarden, helaas te
vroeg overleden kunstschilder Dingemans,
wordt een of twee malen in het jaar omgezet
in een kunsttempel, een karakter aan het huis
dan gegeven, niet alleen door wat hangt aan
de wanden der kaïmers, die ruim en hoog zijn
als kleine galen, maar ook door wat aan kunst
voorwerpen, schilderpen en teekeningen te
zien is in de gangen en aan de wanden van
het trappenhuis. En alles in een heerlijk rijp
licht, getemperd loor de melodieën van kleu
ren, niet het minst die welke afschijnen, neen
afstralen en spreken van en uit de doeken der
begaafde beminnelijke huisvrouwe mevr. Din-
gemans-Numans, die wij zouden willen noemen
de bloemenschilderes van Haarlem. Niet dat
bet schilderen van bloemen haar monopolie is,
maar zij schijnt ons de aangewezen kunstenares
bij uitstek geschikt - om niet alleen wie van
bloemen houden, maar ook hen die van bloe
men, hun vorm en kleur uit cultuur-oogpunt,
verstand hebben, te overtuigen en te boeien.
Wat oudtijds Jeanne van Eeden voor de
tulpenkweehers als Kreiage Sr., later voor
weer anderen Arentine Arendsen was, is nu
mevr. Dingemans, de gevoelige plaat waarop
de ware schoonheid der kweekbloemen diepen
indruk maakt en die dezen indruk weet weer
te geven, als gezegd op verschillende wijzen,
èn zoo dat haar eigen verrukking om zooveel
bloèiendé schoonheid er bevrediging in vindt,
èn ook zoo, dat de kweeker er de vrucht van
zijn eigen kunde en inspanning dankbaar in
herkent. Tusschen de bloemen-stukken vindt
men doeken van wijlen den heer Dingemans
gehangen, die nog steeds gretig koopers vin
den en een door mevrouw Dingemans zelve
van haar man geschilderd portret, waarin de
fijne kop van den betreurden kunstenaar
evenzeer .uitkomt als de groote bewondering
voor en de teedere liefde van de kunstenares
voor haar model.
T.
TEYLER'S STICHTING EN
„DE ZEVEN PROVINCIëN".
De Haarlemsche historicus, de heer C. J.
Eettink, schrijft ons:
Werd er wel ooit een vaartuig zoo dikwijls
besproken als dit? Sedert begin Februari is
aan den stroom van berichten en beschouwin
gen nog geen einde. Wij willen eens wijzen op
de echte Zeven Provinciën, de trot3 destijds
van het gemeenebest der Zeven Nederlandscho
Provinciën. Dit schip zou een roemrijk aan
deel nemen in alle groote zeeslagen van den
tweeden en den derden Engelschen oorlog.
Menigmaal heeft Michiel de Ruijter op de
kampanje van dit buitengewone vaartuig ge
staan. Het was 46 meter lang, 12 Ijreed en
5 hol.
Nooit had de Nederlandsche marine zog'n
groot schip bezeten.
Het was in 1665 op een scheepstimmerwerf
te Delftshaven gebouwd voor rekening, van de
admiraliteit van de Maze (zetelend te Rotter
dam) en onder leiding van Cornelis de Witt
met de grootste zorg toegerust.
In den zomer van 1665 van stapelgeloopen,
kwam het schip 11 October in dienst en
werd er de admiraalsvlag van De Ruijter op
geheschen.
Het voerde 425 manschappen en 50 zeesol
daten. De admiraalsvlag van 12.5 M. lengte
en 6 M. hoogte waaide aan de groote steng,
terwijl daaronder de lange wimpel wijd uit
kringelde. Moest er scheepsraad zijn, dan werd
van de kampanje de groote vlag ingehaald en
de witte pitsjaarsvlag uitgestoken. De scheeps
raad had plaats in de kamer van De Ruyter.
Een breede trap van slechts enkele treden
daalt men af en komt in de kajuit van den
Admiraal.
In alles verschilt ze van een zaal in een
gebouw op het land. De kajuit is laag, met
de hand bijna kan men tot aan de zoldering
reiken. Die zoldering in vier vakken verdes-
lend dcor gebeeldhouwde kruisbalken is kunstig
beschilderd. Mem ziet in de respectievelijke
vakken: een scheepsstrijd, den zeegod Neptu-
nus in een reusachtige schelp gezeten, om
stuwd door zeenimfen en zeermeerminnen; een
landing op de Afrikaansche kust en de reede
van Batavia.
Een' lange zware eikenhouten tafel staat in
het midden der kajuit en gebeeldhouwde stoe
len er om heen. Met klampen en schroeven
zijn de meubelen op den vloer bevestigd. De
gens, sabels en pistolen hangen langs den
wand en allerlei geweren staan in rekken.
Daardoor lijkt de admiraalskajuit wel een
wapenkamer. Het meest eigenaardige is nog
wel, dat er een paar kanonnen staan, die met
him monden door de geschutpoorten van den
spiegel staan.
Die spiegel zelf, het front van 't schip was
een juweel van beeldhouwkunst en grooten-
deels zwaar verguld o.a. de twee reusachtige
leeuwen, die de wapens der Zeven Vereenigde
Gewesten houden, gegroepeerd rondom dat der
Generaliteit.
Lager tegen het middenvak pronkt onder de
zes kajuitraampjes het wapenschild der ad
miraliteit, In drie rijen boven elkander wijzen
tachtig geschutpoorten de plaats aan van even
zoovele metalen vuurmonden.
Het eigenaardige is, dat wy zoo precies we
ten hoe alles er uitziet. Teljler's Stichting toch
te Haarlem bezit een gansche serie oorspron
kelijke teekeningen van „de Zeven Provinciën"
van de hand van niet minder dan Willem van
der Velde, den grooten Nederlandsehen ma-
rineschilder. <t
Tot zoover de heer B.
Voor onze lezers die met dit woord niet be
kend zijn, deelen we mede, dat de „pitsjaars
vlag" (afgel. van pitch-yard-topvlag) een
sein is om zich aan boord, in dit geval van
bet Admiraalschip moet. begeven.
Mogen er nog vele „toitte" vlaggen worden
geheschen!
„Eindexamen" door de Amst.
Tooneelver. (Alb. van Dalsum),
in den Stadsschouwburg.
Over dit stuk dat hedenavond te Haar
lem wordt opgevoerd, heeft Hendrik Scholte
zeer, bijna, uitbundig prijzend, geschreven in
de jongste Groene. P. E. schrijft er in het
Volk onder meer van:
Een drama van de na-oorlogsche jeugd, die
wat meerdere en. grootere moeilijkheden aan
haar hoofd heeft dan „Knikkers die te water
gaan of ballen op het dak"
Het is de studeerende Duitsche jeugd, voor
wie de competitiestanden nog de gezondste
afleiding zijn; in wie „het lijden van den jon
gen Werther", pikant gemaakt door psycho
analyse en sex-appeal, voortwoekert. De Duit
sche jeugd heeft meer dan haar medejongeren
in andere landen haar portie wereldsmart ge
kregen. In het stuk „Eindexamen" wordt zij
ons voorgesteld als een meerendeels overrijp,
cynisch, zwaarmoedig dispuutgezelschap, dat
in de koortsige beklemming van de laatste be
slissende schooldagen verkeert; de periode van
helle-angst, wanhoop en verbittering.
■Daar is Knud Sengebusch, een onverzette
lijke, wilde, karaktersterke jongen, die voor de
derde maal zijn eindexamen moet doen en be
zield is van een bijna pathologischen haat
tegen alles wat leeraar heet. Als hij een onge
luk krijgt bij een poging om door inbraak de
examenopgaven machtig te worden, keert hij
nóg grimmiger tot zijn duizendmaal vervloekte
studieboeken terug. Een jong meisje wordt
verJiefd op Elfriede Albing, het meisje, tot wie
Knud al zijn hunkering naar wat teederheid
jn zijn moeilijk leven richtte en als de jongen
„zijn" meisje in de armen van dr, KoSengar-
ten betrapt, drijft zyn grenzenlooze haat hem
naar de vernedering, desnoods vernietiging
van den leeraar, dien hij wil dwingen om hem
slechts over een bepaald onderdeel der natuur
kunde te examineeren.
Het is de ruige paedagoog Brodersen, die
het netelige geval tot een menschelijke oplos
sing brengt.
Het „Eindexamen" heeft alle kwaliteiten
van een fijn begrepen milieustuk, waarin be
trekkelijk weinig handeling voorkomt, doch
dat uitmunt door een sublieme sfeer en over
tuigt door de stemming, die de schrijver, Max
Preyer, heeft weten te wekken.
Alleen een zorgvuldig afgestemd ensemble
kan een dergelijk werk tot gave uitdrukking
brengen en het doet weldadig aan, te zien, hoe
de Amsterdamsche Tooneelvereeniging zich
ondanks alle beslommeringen ontwikkelt tot
een gezelschap, dat aan strenge eisch'en van
samenspel gaat voldoen. Het individueele spel
is bij „Eindexamen" zoo hoog opgevoerd, dat
het een hoogere eenheid vormt. Uit den chaos
heeft zich een eerste-rangstroep gekristal
liseerd, die de hoofdstedelij lie tooneeltraditie
hoog houdt.
Een kroon op het hoofd van Cruys Voor-
bergh, om wiens Knud Sengebusch een nood
lotssfeer hing, beangstigend en indrukwekkend
donker en dreigend. Het getuigt van het ster
ke talent van dezen jongen acteur, dat hy
deze gave creatie met de beschikbare middelen
bereikte. Ontroerend waren de oogenblikken,
ais door al die branie van den uit het lood
geslagen jongen, het zielige, gefolterde kind
heenschreide; een kind, dat alleen maar wat
koestering en liefde wil. Het was heel men-
schelijk, heel mooi.
Teer en gevoelig stond hier Georgette Hage-
duorn als Elfriede tegenover, een klein, een
voudig menschenkind, dat nog niet is aange
vreten door het modernisme en zuiver, be
scheiden haar leventje leeft. Georgette Hage-
doorn heeft een dankbaar gebruik gemaakt
van deze late gelegenheid om haar groote
gaven eens In vollen omvang te toonen.
Oarpentler Alting overtrof alles, wat lk tot
nu toe van hem heb gezien. Zijn leeraar leefde
van begin tot eind, had momenten van aan
doenlijke schutterigheid en bleef toch autori
tair. Albert van Dalsum had .dezen avond zijn
wel eens hinderlijk „te veel" geheel verloren
en maakte een uiterlijk ruw, innerlijk glanzend
mensch van directeur Brodersen. Hij bewees,
welk een groot acteur hy is, wanneer hij zich
de noodige zelfbeperking oplegt.
Willy Haak, Ben Royaards en Paul Storm
weren echte jonge mensehen. Zij misten he'
geforceêrde, onnatuurlijke, waartoe deze rollen
aaDlelding kumien geven.
(Wi) verwachten een vollen Schouwburg).
Van Dalsum's regie was meesterlijk. Duióe
lijk en eenvoudig lag leder tafreel voor ons
open.
L. Richter had stemmingvolle decors op hei
snelle draaitooneel gebouwd en deelde terecht,
in de grootsche huldiging aan het slot.
SCHOUWBURG JANSWEG.
NATIONAAL VLAAMSCH TOONEEL, GENT.
Willem de Zwijger.
Historisch drama in 8 tafereelen van
Paul de Mont.
Van achter het nog neergelaten doek drin
gen de klanken van het oude Wilhelmus de
zaal in; dan rijst het scherm en we zien den
Jóngen prins van Oranje, in een der zalen
van zijn paleis, gezeten achter een tafel,
waarop bekers en kannen getuigen van het
opgewekte leven, dat aan dit kleine hof ge
vierd wordt. Ook treffen we daar aan, zijn
broeders Lodewijk en Adolf, Lumey van der
Marok, dien ouden houwdegen en graaf Eg-
mont, allen gekleed in de pronkerige dracht,
waarmee de edelen ten dien tijde zich plachten
te tooien. Men kan niet zeggen, dat het ge
sprek tusschen die heeren daar vrij algemeen
is, want de prins heeft voortdurend het leeu
wenaandeel der conversatie, welk monopolie
hij, zijn bijnaam „de Zwijger" ten spijt, het
geheele stuk weet te behouden. Maar een
groot genot is het, te luisteren naar de taal,
waarin de schrijver van dit treurspel, de Vla
ming Paul de Mont, de2e hoofdfiguur (Staf
Bruggen) zijn plannen laat ontvouwen, zyn
moedeloosheid in onstuimigen aanvalsdrift weet
te verkeeren, zijn vrees-, zijn hoop uitgedrukt,
zijn vroom betrouwenen dit alles weerge
geven in goed geconstrueerden zinsbouw, in
onberispelijke uitspraak onzer moedertaal, en
zoo vpl uitdrukkings- en zeggingskracht, dat
vele Noord-Nederlandsche kunstbroeders hierbij
in de schaduw gesteld worden. Elvire Van
der Meulen, als Anna van Buren, Oranje's
eerste gade, gaf ontroerend spel te zien in
haar bezorgdheid voor den jongen echtgenoot,
die zich dreigt te ruïneeren door te groote
gastvrijheid, door een hofhouding, die 250
personen sterk is, doch die de vrees van „zijn
Anneke" voor hun beider toekomst steeds zoo
liefdevol weet te bezweren. Naast zijn wouw
zien we hem ook in moeilijke levensomstan
digheden, als alles verloren schijnt, ter zyüe
gestaan door zijn hoogbejaarde moeder Juliana
van Stolberg. Prachtig in houding en uitbeel
ding was Tilly van Speybroeek. als deze be
proefde vrouw, die drie zöons in den worstel
strijd met Spanje verloor, en haar oudsten
zoon Willem, een wijkplaats biedt op het laat
ste bolwerk, op het stamslot Dillenburg, dat
hem na zijn mislukten veldtocht, met gehuur
de troepen ondernomen, overblijft.
Paul de Mont schiep in dit drama twee
hoofdfiguren: Oranje en Philips II, die samen
het stuk dragen, de situatie beheerschen in
woord en daad; de talrijke overige medespe
lenden zijn meer figuratief dan actief werk
zaam, versterken slechts door fraaie groepee
ring en kleurrijke kleedij, de sfeer, die het hof
van het Escuriaal te Madrid, van het paleis
van Philips II te Segovia, of van de Huiztnge
van Oranje te Delft bood. Aan Herman van
der Meulen was de rol Van dezen tweeden
hoofdfiguur, van Philips II, toevertrouwd.
Stond het spel van Staf Bruggen op hoog peil,
v. d. Meulen wist het zijne er aan te evenaren,
vaak zelfs te doen ovetreffen. Een zoo sa
mengesteld zieleleven, als de schrijver dezen
Philips toebedeelt, stelt waarlijk niet geringe
eischen aan de dramatische talenten van den
vertolker, doch de spanning, die Herman v. d.
Meulen in de zaal wist te brengen, bewees
dat hier één der knapste Vlaamsche tooneel-
spelers voor ons stond.
Tusschen de tafereelen, die zich allen In
vorstelijke verblijven afspelen, worden wij in
het 5de tafereel verplaatst in de vlakte rond
Leiden, Hier maken monoloog en dialoog
plaats voor handeling, voor een zeer spannen
de handeling zelfs. Wij zijn er getuige van
hoe Oranje ingezelschap van zijn lijfknecht,
Uilenspiegel, met ongeduld het wassen van
het water tegemoet ziet, dat door de doorge
stoken dijken, het land zal overstroomen, de be
legeraars doen vluchten, en dé schepen der
Watergeuzen gelegenheid bieden, de uitge
hongerde Leidenaars het lang ontbeerde
voedsel te brengen. Uilenspiegel, symbool van
de Vlaamsche volksziel, is hier slechts In
vage trekken aangegeven, zoodat John Du-
vosel geen gelegenheid Krygt hem van alle
zijden uit. te beelden; slecht3 verbittering
klinkt er uit zijn woorden: „de asch van mijn
vader brandt op mijn hart", als hem de her
innering terugvoert naar het vreeselijke einde,
dat zijn vader als ketter op den brandstapel
vond Het laatste tafereel (dat ons verplaatst
naar het huis van Oranje te Delft) is verre
weg het meest aangrijpende deel van dit treur
spel: de stervende Oranje, neergestort door
het doodelijk schot van Balthasar Gerard, ge
steund door zijn oude moeder en omringd van
Louise de Coligny, zijn vierde vrouw, zoons
en vrienden, in zijn laatste bede, om ontfer
ming „over dit arme volk"! De schrijver iaat
deze tragische gebeurtenis onmiddellijk voor
afgaan door de voorlezing van Philips' ban
vloek, hoewel deze laatste reeds in 1580 werd
uitgesproken en Oranje in 1584, twee dagen
vóór h(j met de souvereiniteit van Holland
belast werd, den geest gaf. Het Wilhelmus,
dat het laatste bedrijf besloot, werd 'door het
publiek staande aangehoord.
„DE CRISIS ONTMASKERD".
Bij de Holiandia-Drukkerij N.V. te Baan,
heeft het licht gezien: „De crisis ontmaskerd",
door Realist.
De schrijver zegt, geen enkele litteraire pre
tentie te hebben (hetgeen bij lezing duidelijk
blijkt; het boekje is in een weinig boeienden
en zeer slordigen stijl geschreven)hij wil
slechts „orde scheppen In den chaos van denk
beelden omtrent de crisis, de juiste oorzaken
der crisis belichten en de middelen aanwijzen
om tot een oplossing te geraken".
Realist, die tot geen enkel politieke of gods
dienstige richting zegt te behooren, behandelt
o.m. de overproductie, loonsverlaging en ver
minderde koopkracht, het bevolkingsvraagstuk
het erfrecht met betrekking tot groote kapi
talen en het schuldenvraagstuk. Als middelen
tot oplossing der crisi3 beschouwt hijbeper
king van het groote kapitaal door afschaffing
van het erfrecht met betrekking tot groote ka
pitalen;; stabiliseering der bevolking en het
binnen zekere grenzen houden der productie,
door terugbrenging van den arbeidstijd tot ten
hoogste 4 uur per dag.
trad
De vriend een bedrieger?
de kamer zijner zuster
Kurt Bririck
binnen.
Ilse, ik ga nog even naar het sportterrein.
Als je zin hebt, kleintjehallo, Ilse.... hoor Je'
ir.e niet?Ilse II wat is er dan toch voor in-
t€Ï6SS9illtS 19
Het jonge meisje bij het rham schrok hevig,
keerde zich haastig om. Hemel, wat had ze?
Lijk-wit was het gezichtje.... En hoe staarde ze
hem aan!
Maar meisje, wat heb je? Is er wat gebeurd
buiten?
Neen, neen, niet bij het raam! Kurt, je mag
niet, lk smeek je!!
Z(j pcogde hem in de kamer terug te dringen,
maar ze was bijna een hoofd kleiner dan hij en
over haar heen zag hü
Hemel.... wat gebeurt dfór? Use, laat me
nou....!
Hij schoof haar terzijde, liep recht naar het
raam toe, monsterde <?e straat.
In een kamer van het huis vis-ft-vis, was een
opvallend-blonde Jongeman bezig de laden en
kastjes van een schrijfbureau grondig te door
zoeken.
Terwijl Kurt ieder zijner bewegingen met zijn
blikken volgde, zocht hij met een pijnlijke in
spanning van al zijn gedachten naar een ver
klaring, naar een voorwendsel voor deze nuch
tere aanduiding; wat hij zag....
Onmogelijk! Ieder ander, maar niet Walther en
diefstal onmogelijk, onmogelijk!!
Maar de jonge student, Walther Eschwege,
zijn vriend sinds langen tijd, stond daar toch,
daarginds aan den overkant, In de kamer van
den referendaris Hasselmann en doorzocht diens
schrijftafel.
Een uur geleden ongeveer was Hasselmann
weggereden, op zijn vroegst zou hij eerst na drie
dagen van zijn autotocht terugkomen; over dezen
tocht was gesproken in presentie van Eschwege
en aangezien zijn woning nu overdag door afwe
zigheid der hulshoudster, geen controle had, kon
Eschwege door zijn Jarenlang omgaan met
Hoe nu! Onwillekeurig boog Kurt meer naar
voren, zijn vuisten kromden zich krampachtig.
Uit de la had de blonde jongeman een leeren
portefeuille genomen, haalde er een pakje bank
biljetten uit, telde ze, scheen zich te bedenken..
Stak de geldswaarden inmiddels bedachtzaam
ln de eigen zak-portefeuille, legde de andere in
het bureau terug; stak nog enkele papieren bij
zich, liep van de schrijftafel weg, haastig de
kamer in.
Schandelijk lichtzinnig! Groote sommen in
een schrijftafel te bewaren! Dat moest straf baai-
zijn, zoo ietsl
Achter hem een slag van een dichtgegooide
deur. Hij keerde zich ijlings oor. en begreep direct.
Hij stormde de kamer uit.
Ilse! Hallo! Ilse!!
Op de trap haalde hij haar in; hield haar vast:
meisje! wat ga je doen, jij?
Laat me los, laat me los! stamelde ze buiten
adem. Ik moet naar den overkant ik moet
hein vragen....
Veel te vragen valt er wel niet...." O, die
wanhopige oogen, ze waren niet om aan te zien!
Nog een mensch meer, die door onzen kostely-
ken tijd het verstand heeft verloren, die zijn
leven versmijt.
Waarom hij moet ons zeggen, waarom hij
dat gedaan heeft hij moet alles teruggeven,
Kurt en wij moeten heir, helpen!"
Helpen
Ja helpen! Hij moet toch in de grootst mo
gelijke misère zitten, dat hij dit doet. Kurt, hij
is jouw vriend!
Zwaar-ademend stond hij tegenover haar; dan,
opeens, liet hij haai- pols los: Kom!
Zij ijlden de trappen omlaag, de straat op.
Juist wiaren zij de straat overgestoken, toen
Walther Eschwege uit het huis kwam met een
koffertje in de handt
Walther!
De geroepene kreeg een schok, hij was klaar
blijkelijk verrast; probeeTde te glimlachen.
Was je bij Hasselmann?
Ik.... jaik woumaar hij is niet
thuis.
De letters A. H. stonden op het koffertje, dat
Walther vast hield. Kurt voelde hoe zijn keel als
dichtgeknepen werd, maar met alle energie ver
mande hij zich.
Zeg. nu we elkaar zoo onverwachts ontmoe
ten, laten we even een kopje koffie gaan drinken
daarginds in dat café....
Nu? De kleur steeg en week op Walther's
gezicht. Nu? neen, ik kan nu niet; misschien
vanavond
Neen.... nu juist! Wat we met elkaar heb
ben te bepraten, kan geen uur uitstel velen. Toe,
ga mee!"
Hij schoof zijn arm in dien van den ander en
trok hem met zich mee. Walther Eschwege deed
zijn mond open, als wilde hij nog wat zeggen,
zag daarbij naar Ilse en zweeg.
Zij zwegen alle drie, tofc de bediende de koffie
gebracht had en zich verwijderde. Zij keken el
kaar niet aan en Walther kreeg weer een schrok
toen Kurt plotseling zich naar hem overboog.
Het heeft geen zin lang om de zaak heen
te draaien; dat er iets met Jou niet heelemaal
in orde was, kon men al sinds eenige maanden
opmerken. Je bent nauwelijks meer bij ons aan
gekomen; je hebt ons gewdonweg gemeden en
als we elkaar toevallig eens ontmoetten, leek
het alsof.
Zeg- eens, Kurt
Neen, beste kerel, laat me alsjeblieft uit
praten! Dat je niet wenschte ondervraagd te
worden naar de beweegredenen van je merk
waardige houding, heb je mij een uur geleden
maar al te duidelijk doen begrijpen. Maar nu
moet er gevraagd en moet er geantwoord worden.
Vooruit, wat is er met je? Dat het Iets te doen
heeft met geld, weten we al.
Geld, wat wil je beweren?
Walther, we zitten hier bij elkaar, omdat
wij je willen helpen, maar zoek, om 's hemels
wil, geen uitvluchten! Je moet ons nu zeggen,
waardoor je in zoo groote verlegenheid bent ge
komen, dat je.... dat je je aan vreemd geld....
Kuit!
Je hebt er zeker niet aan gedacht dat men van
uit onze woning juist kan kijken In Hasselmann's
kamer!
Walther's blik ging van Kurt op Ilse. En na
een korte stilte zei hij zacht; Jullie hebt ge
zien dat ik bij Hasselmannhet geld uit de
schrijftafel... En jullie wilt me helpen...
niettegenstaande
Jê moet ons nu eindelijk zeggen, waarom je
Ja! Walter stond met een onstuimige be
weging van zijn stoel. Dat wil lk. Maar niet
hier. Jullie moet onmiddellijk met me mee komen!
Hij was plotseling totaal veranderd, als ge
laden van energieën, waaraan geen van hen zich
kon onttrekken.
Zij betaalden haastig en verlieten het café.
Buiten keek Walther zoekend om zich heen en
wenkte een auto naderbij, waarin hij de twee
vóór zich liet instappen. Zacht zei hij den chauf
feur het doel van den rit....
Nauwelijks vijf minuten later hield de wagen
halt voor den Ingang van een reusachtig zieken
huis. In de voorhal had Walther een kort ge
sprek met den portier, gelèidde broer en zuster
toen óe trappen op en na door lange sombere
gangen te zijn gegaan, klopte hy aan een deur,
opende ze en de kamer inkykend, zei hy: Mag
ik? Ik heb bezoek meegebracht!
Hy wenkte de belde anderen hem te volgen.
Hij liep op het bed toe, waarin een met witte
windsels verborgen schedel.... hemel, dat was
tochl Kurt stond volslagen paf en Ilse hield
zich vast aan de deurknop,
Wel.... en wat heeft de dokter gezegd?
Dat het goddank niets gevaarlijks is, heb ik be
neden al gehoord.
Allerberoerdst gewoon, bromde de referen
daris, Alfred Hasselmann. Minstens acht da
gen moet ik hier in deze gevangenis blijven
Komt toch wat dichterbij, kinderen, aardig, dat
jullie daar bent! Wat zeg je me nu van zoo'n
ellende, zco'n pech! Eschwege heeft jullie zeker
alles verteld.
Ja ja, maar praat nu maar niet al te veel.
Hasselmann! Hier is trouwens het gevraagde
of ik de goeie hemden heb opgediept, weet ik
warempel niet. Hier zün ook de papieren en het
geld 420 mark zaten er in de portefeuille,
ik heb alles
—Dank Je, dank je, leg alles maar hier bij me,
op dat tafeltje; de sleutel ook alsjeblieft.... Ja,
ja, lieve mensclien, die wagen van mij kan ver
smolten worden tot klndertrompetjes. Een won
der, dat ik ex niet mjjn heele ribbekast bü ge
broken heb!
Alfred Hasselmann gaf daarop een schilder
achtige voorstelling van zyn auto-ongeluk, die
Kurt en Ilse met verplichte „achs's!" en „zoo's!'
aanvulden.
Toen ze eindeiyk! weer buiten in de
lange gang stonden, pakte Kurt zün vriend bij
de schouders en schudde hem flink dooreen.
„Menschlief! Nu behoorde ik me hevig te ver
ontschuldigen, maar dat is maar malligheid nu.
Ik ben blij als ik jou eens even mag dooréénram-
melen. Waarom heb je ons niet direct gezegd wat
er met Hasselman was gebeurd!
„Omdat ik... zoo heel zeker was het niet,
dat Hasselman niet iets inwendigs had opge-
loopen het kon its zeer ernstigs zyn en dat
datOmdat ik toch wist, dat Ilse
Kurt zag hem uitermate verbluft aan.
„Kerel nu gaat my een licht opl Jy hebt
gedacht dat onze beste Hasselmann auto
eigenaar, sportsman-idealen van alle jongemeis-
jes, en mijn zuster1"
Hij keek naar Ilse, die er vuurrood by stond
en schudde het hoofd.
„Een dief ben je weliswaar niet, maar wel een
idioot!
Trouwens, Ese kan je over alles nadere inlich
tingen geven, beter dan ik. Toeleg elkaar
een en ander maar wat nader uit., dag!
Hij maakte rechtscmkeerd en yide de gang
door.
Eerst bij c"t? trap keek hy achteromzag
englimlachte. Z. C.
EIND GOED, ALLES GOED.
Het is maar zelden, dat een booze daad zulk
een goed einde heeft, als in de yolgende ge
schiedenis.
Een welgesteld burger van Bristol keerde
tegen den avond, op een flink ros gezeten, van
zyn landgoec naar de stad terug. Ongeveer op
een kwartier afstand van deze plaats kwam
hem een anderen ruiter tegen met een kool
zwart gezicht, op een paard, waarvan men de
ribben tellen kon, en met een huid vol kale
plekken, een armzalig dier.
„Goede vriend!" zeide de man tegen den
burger, „ge hebt zeker wei een horloge by u.
Het mijne is in de bank van leening en ik zou
graag weten hoe laat het Is." Tegelijk hield hij
hem ten pistool voor.
De heer zag wel wie hy voor zich had en
dacht bij zich zeiven: „het ls beter mijn uur
werk kwijt te raken dan mijn leven te verliezen
en als hij my doodschiet, neemt hij toch alles
mee, wat ik bij my heb". Hij gaf dus het horloge
af en toen de spitsboef begreep, dat zyn slacht
offer geen tegenstand zou bieden, vorderde hij
op uezelfde wyze de volle beurs van den burger.
Deze dacht, dat het nu genoeg; zou zyn en
wilde wegrijden, doch de ander liet hem nog
niet vertrekken, steeds met 't pistool in de
hand.
„Beste vriend!" zeide hy tot hem, „ge ziet
dat mijn paard dringend voedsel noodig heeft
en dat heb ik niet. Ook zou ik gaarne vóór u in
de stad zijn en daarom wil ik van paard met u
ruilen."
Die voorslag beviel den heer natuurlijk niet,
doch daar de roover hem nog steeds het pistool
voorhield, bedacht hij: „Ik heb thuis nog een
paard, maar geen tweede leven, ik verlies dus
liever het dier, dan gedood of gewond te wor
den". Hy steeg alzoo af evenals de bandiet, die,
omdat het pistool in de hand hem bij het af
stijgen hinderlyk was, het in zyn gordel stak.
Dat bemerkte de beroofde en met 'n snellen
greep maakte hij zich van het wapen meester
en richtte het op den aanvaller. Deze laohtte en
riep: „Schiet maar toe, het ls toch niet gela
den." Daarna reed hij weg.
Daar stond nu de goede man naast het mar
gere zwakke dier en ergerde zich over den
schelmenstreek. Hij nam den klepper bij den
teugel om stadswaarts te gaan. Onderweg
kreeg hy een gelukkige inval. Bij de stadspoort
gekomen legde hy het paard den teugel over
den hals en liet het vry loopen. Hy begreep,
dat het dier zyn stal wel zou vinden en hjj
-'olgde het door eenige nauwe straatjes in een
achterbuurt, tot het eindelijk voor een deur
stilstond.
Toen het paard niet verder ging trad de heer
het huis binnen en aan het eind van een gang
in een keukentje zag hy den straatroover, die
bezig was het roet van zyn gelaat te wasschen.
De man schrok geweldig toen hij aangesproken
werd.
„Waarde vriend!" kreeg hy te hooren, „ik
zou je aan de galg kunnen brengen, maar ik
zal genade voor recht laten gelden: we zullen
weer ruilen. Geef mij myn horloge, myn beurs
en myn paard terug: dat van jou staat voor de
deur."
Voor den ontmaskerden dief bleef niets over
dan alles terug te geven: in hangen dat was
in dien tyd de straf op (traatroof had hij
geen zin. De heer keek hem nog eens goed aan
en zeide tot hem op niet onvrlendelyken toon:
„Hoe komt het, dat je hot gevaarlijke beroep
van straatroover hebt uitgeoefend, zou het niet
beter ;yn om voor den kost te werken?"
De schelm deed daarop een omslachtig ver
haal van de redenen, waardoor hy op den
slechten weg geraakt was. Hij was vroeger een
goed werkman geweest, doch de omgang met
slechte kameraden en de drank hadden hem op
het verkeerde pad gebracht. Nergens kon h(j
meer werk krijgen cn zoo verviel hy tot ar
moede en werd ten slotte een roover van den
openbaren weg. Het bleek uit zyn woorden, dat
hij nog wel anders zou willen: een beter leven
leiden.
De heer beloofde hem te zullen helpen en hij
hield woord. H>j had het geluk een menschenziel
van het verderf te redden en in betere omstan
digheden te brengen.
VERKEERS WENKEN.
Loopt niet onnoodig op den ryweg en op het
rflwlelpad.
Loopt niet met een rijwiel aan de hand op
het trottoir.
In ©en platte kom van Keu
stonden een aantal armelijke,
ten hyacinthen, schots en schee
alle kanten, met wat kleine, 1
nig volgroeide bloemen. Ze dede
goed op het ronde tafeltje in i
in den vensterbank gloeiende cy
prijkten naast' eigenwyze, inte
cacteeën. Ik keek er wat
naar en zag m'n vriendin ve
spottend aan.
Vanwaar die bloemenweel
anders heusch mooi, decoratie:
daar bij?
O, zeg maar niets, haastte
keld. Iedereen vraagt me, wat
gen mensch schynt het te b
dan werkelijk zoo buitenissig, id
Afwachtend bleef ik haar a
scheen een reden voor te zyn
gelukkige scharminkels van
eereplaats in de kamer gekreg
Twee jaar geleden heb il
kochten zp schandelijk v
een of andere manier zyn ze
recht gekomen, en nu vond il
je kunt er van denken, wat j<
voor mij vind het aandoenlijk,
ze, na die lange verwaarloozin
en zelfs bloeien.
Ja, stemde ik toe, het is
een levenskracht zit er in d
TEGELIJK VOOR VERAF
EN DICHTBIJ ZIEN.
Het lastige verwisselen van
verte-bril en lees-bril ver
valt! Wy hebben deze bril
len compl.
Met uit één stuk geslepen
glazen, onzichbaar, com
pleet vanaf f 8.00.
Het voordeeligst adres voor
ALLE SOORTEN
BRILLEN
Qpticiën diploma V.V.O.
OPGERICHT 1875.
Voor Reparaties en bestel
lingen ook:
Bloemendaalscheweg 105,
Cronjéstraat 43.
Voor Uw binnen: en
buitenschilderwerk,
alsmede
waterverfwerk,
slechts één adres:
Huis-, Décor- en Reclame
schilder,
SANTPOORTERSTR. 68
Prima afwerking en mate
rialen. Uiterst lage pryzen.
TE KOOP AANGEBODEN:
BESTE KWALITEIT,
Per M3f 2.25
Bosch en Duinlaan 35—37.
Telefoon 22531.
VAN SCH1
van Mevrouw H. D
Laatste dagen Zaterda
van 11 tot 6 uur. Sprui