mmu m. IP ^B| 1■BAH Losse Blaadjes, Al te snel! Brokjes Levenswijsheid. Thuiskeer. UIT BOEK EM BLAD. SCHAAKRUBRIEK. mè mm wm.wÊT^ Onze snelste zwemster, Willy den Ouden, mag niet deelnemen aan de estafette te Spa, daar dit voor de overige deelnemers krenkend zou zijn. Onze Nederlandsche zwemmers Gaan, zooals U weet, weldra 'n Wedstrijd estafette houden In het Belgisch plaatsje Spa. „Nederland moet daarbij winnen!" Zei men And'ren spraken toen: „Laat dan onze snelste zwemster In den wedstrijd mee gaan doen." Stel je voor: daar gaat een clubje Zwemmers, vroolijk en tevree, Want zij nemen om te winnen Willy als hun leidsvrouw mee! Onze Zuidelijke buren Zouden over dit geval Zich geweldig vroolijk maken, Vonden 't vast wel stapelmal! En wanneer we mochten winnen, Zeker, dat men hooren zou: „Bah, die Nederlandsche zwemmers Steunen op een zwakke(!) vrouw!" 'kHoor ze in gedachten schimpen: „Nou, die luidjes zijn wat mans! Een jong meisje moet ze helpen, Anders hebben ze geen kans!" Neen, dat zou toch voor de zwemmers Wel wat te bezwaarlijk zijn, Zulk een openlijk erkennen: „Onze krachten zijn te klein! 'tZwak geslacht moet assisteeren, 't Sterke kan het niet alleen!" Daarmee trapte men de heeren Al te pijnlijk op hun teen! Wel heeft men het overwogen; Immers, Willy zwemt zoo fijn! Maar men kwam tot de conclusie: Dit zou het gevolg dan zijn: Nederlanders diep vernederd, Belgen zwaar gebelgd daarbij! Dus de heeren-estafette Blijft van dames-smetten vrij. Willy in de ploeg te kiezen, Heusch, dat gaat niet al te wel. Liever gaan we maar verliezen; Willy is wat al te snel! (Nadruk verboden) Veel heeft de menschheid gepeinsd over de raadselen vam slaap en dood. Er ligt iets angst wekkends in het besef, zijn bewustzijn te ver liezen, geen baas meer te zijn over zijn eigen wil en gedachten. De wereld gaat haar gang, maar de slapende is er niet meer; de aarde draait door, maar die doode is van het spel uit gesloten. Staan slaap en dood met elkaar in verband? Men pleegt ze met elkaar te vergelijken, ja, te vereenzelvigen. Toch is er een kenmerkend on derscheid tusschen deze twee raadselachtige ver schijnselen. Ik herinner me een uitspraak van Dickens, die verontwaardigd alle overeenkomst afwijst; slaap en dood, zegt hij, hebben niet het minste met elkander te maken; ze zijn eer el- kaars tegenstelling dan elkanders gelijke. Zoo lieflijk de slaap is, zoo naargeestig is de dood. Naar het mij voorkomt, bestaat er tusschen den Slaap en den dood geen verschil in beginsel, het verschil is slechts trapsgewijs. De dood is een volgend stadium van den slaap, maar in wezen zijn beide levensverschijnselen gelijk soortig. Levensverschijnselen? Maar behoort de dood dan ook tot het leven? Stellig wel. Want het leven is uitgebreider dan wij het ons gewoonlijk voorstellen. Wij vereenzelvigen leven met het bewustzijn. Doch ook het onbewuste behoort tot het leven. Ware er geen verband tusschen beiide, het zout sou den mensch niet kunnen voedien en de steenkool hem niet verwarmen. Er is gemeen schap tusschen de plant en de rots waarop zij groeit. Wat weten wij eigenlijk van het delfstoffen- rijk, dat toch verreweg het grootste gebied van het leven beslaat? Waar is die grens tusschen gesteente en plant, tusschen plant en dier, tus schen dier en mensch? Bestaan er geen over gangsvormen, die bewijzen, hoe ganseh het heelal als een onverbrekelijke keten tezamen- hangt? Onze indeeling betreft slechts schakee ringen. En het merkwaardigste is, hoe deze schakee ringen terugkeeren in één en hetzelfde schepsel. De mensch is een redelijk wezen, dat denkt volgens eigen wetten. Dat wil zeggen; de wa kende, de bij zijn verstand zijnde mensch. Maar is een slapende of een krankzinnige geen mensch! meer? Houden wij op, mensch te zijn zoodra wij buiten onszelf zijn door drift of door drank? Zoodra' ons redelijk besef door de een of andere oorzaak buiten werking treedt, verliezen wij de verstandelijke vermogens, welke de ontwikkeling ons heeft gebracht. Wij dalen een schrede terug en ons leven wordt weder beheerscht door de wetten van een lagere soort in de schepping. Dit is het geval in den slaap. Men beweert wel, dat droomen onzin zijn. Droomen zijn niet an ders dan de gedachten van schepselen, die nog niet in ontwikkeling tot de rede gevorderd zijn. In den droom denkt de verstandige mensch evenals het kind en de wilde in gevoelens en beelden. De fantasie is zijn taal, het sprookje ZÜn betoog. Dieper dan het kind en de wilde zinkt de ver standige mensch in den droomloozen slaap. Hij keert langs den weg terug, waarlangs hij in den moederschoot tot het mensch-zijn is opgeklom men. Slechts het dierlijke leven, bloedsomloop, ademhaling, spijsvertering, doet zich gelden. Wat onderscheidt hem in dezen staat van den worm of den zee-egel? Maar ook deze dierlijke verrichtingen houden eenmaal op en hetgeen overblijft in het doode lichaam staat op één lijn met de voortbreng selen uit het delfstoffenrijk, waaruit de grond slagen van het heelal zijn opgebouwd: de aarde, waarop wij loopen, de lucht, die wij inademen, de zon, die ons beschijnt. Zoo is de mensch teruggekeerd binnen de poort, waaruit hij eenmaal zijn intree heeft gedaan in hetgeen wij met ons beperkt gezichts veld het leven noemen en voor de eenige ver schijning van het leven houden. Tot de star en stom lijkende, maar inderdaad van beweging en geluid trillende en tintelende wereld van het onbewuste bestaan. Aldus schijnt het mensch-zijn een uitvlucht, een opvlucht, welke noodzakelijk van tijdelijken aardi moet zijn. De vogel verheft zich in de lucht, maar strijkt neer op de takken der hoo rnen, om voedsel en rust op te doen voor een volgenden tocht. De vliegmachine moet op haar tijd landen. Oude wijsheid beeldit den mensch af als den zoon der aarde, die te niet gaat, als hij het contact met den beganen grond verliest. Gelijk een bal, om opnieuw in de hoogte te stuiten, de vloer moet raken, daalt de met rede en bewustzijn geladen mensch regelmatig neer in de diepte der lagere gebieden. De zwerver rust uit in zijn thuis, de visscher boet zijne netten, de jager laat zich insneeuwen in zijn blokhut gelijk het dier dat zijn winterslaap doet en verstijfd neerligt, tot het voorjaar hem wekt. Zoo wekt de ochtend den slaper, die in het vreemde rijk van zijn herkomst, dat hij door geregeld verblijf in de hoogere wereld ontwend is, zich voedit met de oerkrachten van het be staan. De bal raakt den grond om weer op te stuiten! H. G. CANNEGIETER DE GEEST VAN RUSLAND, door Jan Borger. Uitgave van Logos, uitgeverij voor philosophie en cultuur, Rotterdam; 396 blad zijden, geb. f 8. Dit is een der merkwaardigste boeken van dezen tijd. De titel kon ook luiden: De onmid dellijke eenheid der tegendeelen: de geest van Rusland en de geest van 20ste eeuwsch Neder land. Dit hoek, tot stand gekomen onder in vloed van den nog altijd onder ons levenden Bolland kon alleen door een Nederlander ge schreven worden. In het ongelukkige West- Europa is alleen in Nederland nog levend de bezonnenheid, die de werkelijkheid nuchter ana lyserend ,doch tevens magistraal syntheti- seerend doorschouwt als schijn van wezenlijk, .iosmisch naar de natuur en geestelijk naar het zuiver begrip, als in een groote symphonie bij een-behoorende en in-elkaar-overgaande tegen gesteldheden ,die zich aan elkander opheffen en aan elkander onder gaan, zooals de geslachten Ier menschen elkander opvolgen en gedachten der persoonlijkheden elkander opwekken en be vruchten om aan het opgewekte zelf weder te vervluchtigen in den lichten en kristallijnen hemel van het zuivere denken. Het is niet een boek voor iedereen, niet al leen om den prijs. Het is in de eerste plaats een leesboek voor hen die hebben leeren denken on de wijze van Hegel en Bolland. H-oe het be wustzijn van den meer-dan-dier, meer-dan- individu zijnde mensch, de persoon zijnde mensch, naar zijn bewustzijn, zich tot zelfbe wustzijn, en verder tot zuiver begrip van zich en het andere zich heeft ontwikkeld (van Socrates tot Hegel) schetst ons deze schrijver als spelende, fijn, kinderlijk en toch magistraal. Een bekende vondst (wij schudden placht Bolland te zeggen, de ideeën, die dergelijke vondsten zijn, zoo bij tientallen uit onze mou wen) in dit boek uitgewerkt is de tegenstel ling van den Europeeschen cultuurmensch, den zuiver dialektisch doordenkenden mensch en den europeeschen massamensch, den verstand! gen, kritischen, gevoellozen, onzuiver immers van eenzijdigheid tot eenzijdigheid denkenden europeeschen hokjesmensch, die thans met zijn eveneens eenzijdig verstandige soortgenooten kibbelende, kijvende, vechtende en moordende zich spoedt naar den afgrond, die reeds Speng- ler voor hem gapen zag, al keek die door een andere bril. Een tweede, een nieuwe vondst is schrijver's tegenstelling van europeesche mensch en rus- sische mensch. Europa wil volgens hem niet hooren van het ware en de waarheid n.l., dat noch mensch noch menschheid in eenige eenzijdigheid op gaat. Europa is in zoover in zijn hokjes-ver stand z. i. ongeneeslijk krankzinnig, immers verindividualiseerd. Europa doet, zegt hij, ma terialistisch en gewichtig, maar de geest heeft geen bestaan gelijk een keisteen en is zoo lieJj£ als een witte roos. Volgens den schrijver is Europa's hoogste praestatie: de mensch van zuiver begrip, de vergeestelijkte enkeling. In den Russischen mensch evenwel ziet hij diat zuiver begrip wederom verlevendig. Als een fontein, wier water zich uit de oerüof- heid van 't anorganische heeft omhoog gewerkt naar de lichte transen van den geestelijken hemel, maar die neergestort op de warme aarde, daar is geworden als een vloeiende draagkracht van organisch leven, zoo schetst hij ons den russischen geest. En hij noemt die dan verlevendigd, niet in dien zin dat hij van dood tot leven, maar in den zin, dat hij van zuiver begrip, geest zonder meer, geest-in-het- vleesch is geworden of wederom géworden. Met dergelijke voorstellingen moet men zich even vertrouwd maken, wil men den schrijver kunnen volgen, maar dat is gemakkelijk ge noeg, mits men zich zonder eigenwijsheid aan zijn helderen betoogtrant, zijn klaar en zuiver Nederlandsch overgeeft. Het gaat dan als met de lectuur door eerstbeginnenden van Bolland. Nu eens flitst hier en daar een licht, korte zinsneden geven diepe verhelderingen, de be langstelling groeit en ten slotte wil men min stens een hoofdstuk onder de knie hebben en is dit gelukt, dan volgen de andere van zelf. Vooral zij die Dostojewski en Tolstoi kennen, zullen het boek niet ongelezen kunnen laten. Er wordt hier inderdaad over het wezen van deze beide groote oost-europeesche geesten een licht ontstoken, dat zich vergelijken laat met een vlam, lichtgevend van uit het binnen ste van twee doorschijnende vazen, waardoor alle figuren op die kunstproducten heldere nauwkeurig afgegrensde telescopisch zichtbare verschijningen worden. Wat de Europeesche mensch van zuiver be grip b e g r ij p t aan zich zelf, aan eigen bin nenste en aan anderen, Dostojewski, zoo leert ons de schrijver, beeldt 't ons uit in de orga nisch menschelijke levens zijner romanfiguren en wat de europeesche menseh van zuiver be grip ons vóór-dènkt, leeft de russische figuur van den eenling Tolstoi zeiven ons vóór. Wij verstaan dit. Terwijl wij nog meer meenen te verstaan te weten, dat wij met name onder Nederlandsche kunstenaars tal van west-europeanen kennen, met wie het in dit opzicht niet anders dan met Tolstoi is ge steld. Aan hen zoo goed als aan hem is te be denken het kosmisch-weder-één-zijn van men schen met hun planeet, in begrepen liefde tot de aarde en het aardsche, een tegenstelling zoowel van de enkel waar gevoelde liefde als van de liefde-voor-zichzelf, een griezelige zelf bevrediging, waaraan het persoonlijk begrip, dat slechts begrijpt zonder in waarheid we zenlijk lief te hebben, zich opteert en vervluch tigt. Wij kennen ze dien intelligenten narcis cussen, dien redeneerenden schoolmeester, wier afwijkend pendant een bekend en gevreesd, thans overleden dialektiseerend dokter was. Deze schrijver is, dialektisch gesproken, even zeer een virtuoos maar hij is ook meer. Hij doet zich kennen als een magazijn van levende spranken der idee; welbeheerscht weet hij het midden te houden tusschen den gehumaniseer- den voortratelenden thibetaanschen bidmolen en den zich met horten en stooten aan eigen hokjesplanken telkens verwondende, mecha nisch denkenden verstandige, die voor niets zoo bang is als voor de reputatie van vrijen geest en die uit vrees voor de hem omringende massa-menschen, de menigte, welke hij ónder zich weet, steeds lager zich begeeft in het rijk -des geestes om toch vooral voor Jan en Alle man begrijpelijk te zijn. Borger demonstreert ons meesterlijk op de wijze van het zuivere begrip de west-europee- sche (d. i. de Nederlandsche) en de russische geest in hunne onmiddellijke eenheid van tegen deelen; hij doet dit begrijpelijk en af. In en aan dit begrip verlevendigt hij in ons de over tuiging, dat wij met deze eenheid in wezen niet te doen hebben met iets anders dan wat reeds Willem Kloos in Verleden, Heden en Toekomst heeft bedoeld met den Mensch van den tweeden natuurlijken staat. Wij weten dat dit door een groot deel onzer lezers niet zal worden verstaan, bevangen zij zijn in enge reeksen van verstandigheden en in vrees om gedragen door onze moeder taal, dat heerlijk voertuig voor het zuivere begrip, vrij zich in hun eigen persoonlijk gees tesrijk te laten rondvoeren. Maar wie van zelf ontwikkeling houdt, moet nu eenmaal beide bangheden afleggen. En steeds grooter wordt het aantal landgenooten, dat meer dan genoeg heeft van het hokjesstelsel van de slechts ont ledende verstandigheid zonder meer, steeds grooter wordt het aantal, dat vraagt naar het wezenlijke innerlijk verband der ware werke lijkheid, welke in enkelheden evenmin opgaat als in tegenstellingen, maar die even wezen lijke eenheid van tegensteldheden is als de verschillende punten van een cirkelomtrek het zelfde zijn en toch het andere van elkaar en ook weer tezamen een stralen krans rondom een mysterieus midden, waaruit zij geboren werden en waartoe zij zich alle op gelijke wijze betrekken. Inderdaad van het verstand-zonder-meer heeft men genoeg, evenzeer van het weeke ge voel zonder meer, meer dan genoeg. Reeds in de tachtiger jaren drukte Van Deijssel het eerste uit in de woorden: „De Gedachte is dood" en Boeken in deze: „de dogma's zijn versmeten door de nieuwe jongelingen". Tot Bolland, die zichzelf noemde: de eigenlijke bloem van de Nieuiwe Gids, zich losmaakte van alle hokjesstelsels toen alle stelsels him on voldoendheid aan en in hem bewezen hadden. Toen begon die eenheid van verhelderd klaar gevoel en zuiver begrip, de zuivere rede, in hem en door hem in ons land haar tweede ze genrijke tocht door West-Europa. Sindsdien heeft de Nederlandsche geest ook begrepen, dat uit de veelheid van tegenstellingen zich terug te trekken in een theosophiseh egaal eenheidsverband vervlakking in stede van verdieping, en dat mysticisme een opium kitachtig zich verdooven beduidt. Het merkwaardige hoek, dat voor ons ligt is rijk, levend en intelligent. Wij wenschen velen onzer landgenooten de intelligentie toe het te begrijpen, de intelligentie om zich tot de intelligentie van dit boek onbevoordeeld op te heffen. Dat het dan niet kan uitblijven of een geslacht wordt onder ons geboren in het welk het zuiver begrip vleesch wordt om onder ons te wonen, is een bijkomstige opmerking, die men als profetie glimlachend ter zijde mag schuiven, maar die niettemin een profetie is met inhoud. Het boek is zeer duur. Niet eens alle bibliotheken zullen het zich kunnen aan schaffen. Onze lezers hebben daarom naar het ons voorkomt er recht op aan een citaat te beoordeelen of het een boek is voor hèn. Het beek is van dien aard, dat wij iedere willekeu rige bladzijde kunnen eiteeren zonder onbe langrijk te worden. Op goed geluk nemen wij maar de bladzijden 389 en 390 voor ons en schrijven het volgende ter overdenking, ook voor U, over. Men leze het aan ieder woord precies de beteekenis gevende, welke het taal kundig heeft, dus niet losjes ergens over heen lezen, maar hangend aan klank en beteeke nis, leesteekens, alles, opdat zin en begrip zich als vanzelf openbare, late men woord voor woord op zich inwerken: Tolstoi spiegelt Ruslands doordachtheid af. De doordachtheid van 't Russische volk is de liefde ïn levenden lijve. Tolstoi heeft opgemerkt, dat Hegel geljjk heeft in wat hij zegt; doch dat 't alles woorden bij hem zijn. 't Verschil tusschen Hegel en Tolstoi is, na wat wij hebben gezegd, duidelijk, en tevens de logisch verklaarbare grond van dit verschil. Tolstoi is de Russische Hegel te noemen. Tolstoi verwacht dan ook voor de toekomst, dat de menschen- elkaar zullen verstaan; en hij verwacht voor de menschen 't wAre van 't feit, dat zij elkaar zullen verstaan en zichzelf ten slotte verstaan. In Europa is 't zichzelf en elkaar verstaan, voor zoover dat in Europa voorkomt, abstract; want Europa's cultuur is zuiver begrip. Daar- 'bij blijft dan tevens de massa noodwendig verstandig; en 't verstand (verstandigheid zon der meer Red.) verstaat (begrijpt) in wer kelijkheid niets; óók niet onmiddellijk. De geestesgesteldheid van Rusland kennen wij; en daarom kon Tolstoi verwachten, dat de menschen elkaar ten slotte zullen verstaan en zich zelf, n.l. onmiddellijk. Zij zullen elkaar en zichzelf verstaan, wan neer 't wezen van 't Russische volk zich zal laten gelden. Menschen van zuiver begrip verstaan elkaAr doch zij zijn temidden van een verstandige massa in Europa, waarmede niets te beginnen is, wanneer 't gaat om 't verstaan van elkaar en van zichzelf. (De schrijver kent Bloemen- daal niet, anders had hij dit van overig Euro pa uitgezonderd. Red BI. W.) De massa is bepalend; dus domineert in Europa (dit), dat de menschen zichzelf en elkaar niet verstaan; en dit is in Europa maat gevend voor omvang en doen. Naar 't niet-verstaan van zichzelf en van elkaar heeft in Europa de samenleving zich ingericht. (Van den cor:og en Versailles, van het misluken van Genève, Londen e. t. g. Red. Bi. W.) Wie zich in Europa's samenleving vanuit (wèl)-verstaan beweegt, komt in die samen leving niet terecht. In Rusland, voorzoover 't Russische volk zich naar zijn wazen laat gelden, domineert 't verstaan van elkaar op onmiddellijke wijze. Dit is 't intellectueele van 't Russische volk en dit is hetgeen waarop de wereld wacht, wil 't in de wereld dragelijk toegaan. Dat zich dit tenslotte zal laten gelden, ver wachtte Tolstoi terecht." Tot zoover de schrijver. Men zou daaraan misschien met goed gevolg dit kunnen toevoegen: Alle menschen verstaan elkaar onmiddellijk aan de natuur, of wil men het zoo uitdrukken aan Datuurlijke dingen. Alle verstandige men schen verstaan elkaar onmiddellijk aan weten schappelijke dingen. Alle kunstgevoelige men schen verstaan elkaar idem aan waarachtige kunst. Alle godsdienstige menschen verstaan elkaar aan een niet op heerschen, maar aan op eerbiedig danken, bidden en dienen ui» zijnde religie. Alle Engelschen verstaan elkaar aan „my country". Alle Franschen verstaan elkaar aan glorie en panache. Alle Pruisen verstaan elkaar aan dorheid, ruwheid en dwingelandij. Alle Hollanders verstaan elkaar aan mod der, water, zee, dijken, scheepvaart en water- stut! Enz. enz. Of het met „de Russen" is zooals Borger stelt Hij zegt het, en dat beteekent wat. T. EEN NIEUW MEESTERWERK OVER NEDERLANDSCH-INDIE. De Leidsche Uitgevers Mij. te Leiden heeft het magistrale plan opgevat van 'n geïllustreer- den Encyclopaedic van Nederlandsch-Indië. Het boek wordt samengesteld door G. F. E. Gong grijp, oud-gouverneur van Sumatra's Westkust, een zeer onderlegd, zeer nauwkeurig en vol komen deskundig man voor dit werk. Deze en cyclopaedic zal 8 A 900 bladzijden beslaan en een paar honderd platen bevatten, o.a. de in dische gemeentewapens in kleuren, de over zichtskaarten van den Archipel, van Java en een overzichts- tevens wegenkaart van Suma tra (worden geleverd door den Topografischen dienst), ook de verschillende volkstypen zullen er in gekleurde platen hunne verschijning in maken. Het geheel zal gebonden slechts f 4.95 kosten. De uitgeefster meldt voorin o.a. het volgende „Meer dan ooit heeft een beknopte encyclo paedic van Nederlandsch-Indië reden van be staan; in dezen tijd wil men snel, kort en goed georiënteerd zijn over een veelheid van onder werpen. Er zijn reeds Indische encyclopaediën er was nog niet een encyclopaedie als deze, die men in de hand kan meedragen, en die naar redelijke eischen ondanks zijn beperkt formaat zoo veel bevat. Deze geïllustreerde encyclopaedie van Ne- derlandsch-Indië bedoelt te zijn een beknopte practische handleiding voor belangstellenden, zoowel in Nederland als in Nederlandsch-Indië, In de allereerste plaats wil zij up to date en populair zijn; voor zooveel mogelijk met vermij ding van „geleerdheid", zijn haar artikelen kort en zakelijk. Van de zelfstandige naamwoorden is zooveel mogelijk de meest gebruikelijke Maleische ver taling gegeven. Van alle genoemde personen volgt een naam register achterin. De Encyclopaedie is verlucht met vele illustraties, overzichts-kaarten van den archipel, van Java en een overzichts-, tevens wegenkaart van Sumatra, alsmede met een plaat weerge vende de wapens in kleuren der Indische ge meenten. Zij bevat voorts een naamlijst der Gouverneurs- en Commissarissen-Generaal van N.-I., benevens van de Ministers van Koloniën; een lijst van de voornaamste munten, maten en gewichten in N.-Indië in gebruik; een staat der particuliere landerijen op Java; een staat aan- toonende de administratieve indeeling van Java en Madoera; een opgave van de periodieke re- geeringspublicaties." Wat wij er van gezien hebben, maakt een voortreffelijken indruk. De verschijning wordt in ieder geval dit jaar tegemoet gezien. „Met Lens en Vulpen in den Dierentuin", door A. P. W. van Dalsum. 86 Pagina's tekst en 33 groote foto's. Uitgave N.V. „Focus", Fotografische Literatuur, Bloemen- daal (N.H.). Prijs f 1.60. Voor fot'o heeft iedereen belangstelling. Een goede dierenfoto echter wordt met meer dan gewone belangstelling bekeken. Waarom? Om dat het maken van een goede dierenfoto bij zonder moeilijk is. De laatste jaren hebben verschillende buiten- landsche boeken met dierenfoto's, ook in Ne derland veel opgang gemaakt. Daarom is het prettig te zien, dat Nederland in de beoefening der dierenfotografie niet achteraan staat. Het boekje met bovenstaanden titel kan dit bewijzen. Het is geschreven door een Amster- damsch amateur en de schrijver vertelt op boeiende wijze zijn ervaringen over het foto grafeeren van dieren in „Artis". In het eerste deel wordt de technische kant besproken en wordt de reflex-camera, voor het maken van dierenfoto's, het beste toestel genoemd. Een lans wordt gebroken voor het gebruik van telelenzen, waarbij men het dier niet te dicht behoeft te naderen, om toch een groot beeld te kunnen krijgen. Op deze wijze is men zeker, dat men geen angst- of schrikhoudingen vastlegt, doch de rustige natuurlijke expressie van het dier. Een bijzonder aantrekkelijk hoofdstuk is het achtste, dat handelt over „Ons model, het dier". Men voelt hieruit de groote liefde, die de schrij ver voor zijn onderwerp heeft. Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. PROBLEEM No. 387. Dr. L. N. de Jong (Ruinen). Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Kc3, Tc4, Te6, Lg8, Pgl, b2, c5, d4. f4, f5. Zwart: Kd5, Lh3, Pb3, Ph4, a4, a5, b7, g2. PARTIJ No. 177. Gespeeld in Januari i933 te Göttingen, in een simultaanséance van Bogoljubow, welke met 24 Ya 8% in zijn voordeel eindigde. Wit: Zwart: Nürnberg Bogoljubow (Göttingen). (Triberg). GEWEIGERD DAME-GAMBIET. 1. d2d4 d7d5 2. Pgl—f3 Pg8—f6 3. c2c4 c7c6 4. Pblc3 d5xc4 5. Lel—f4 b7—ibö 6. a2a4 b5—b4 7. Pc3a2 e7e6 8. e2e3 Lc8a6 9. Pf3d2 Dd8d5 10. Ddl—cl c4c3 11. b2xc3 Lafixfl 12. KelXfl b4b3 13. c3c4 Dd5—f5 14. Pa2c3 Df5—d3f 15. Kfl—gl Lf8b4 16. Pel—bl Pf 6e41 17. Pd2xe4 b3b21 Opgegeven. OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 108. (A. A. Troïtzky). Stand der stukken: Wit: Kei, Dhl, Le8, Pg6. Zwart: Kh3, Tb4, Lh2, f5, g3, g4. 1. Le8c6, Tb4—blf; 2. Kei—e2, Tblxhl, (het beste); 3. Lc6g2f, Kh3xg2; 4. Pg6 f4f, Kg2gl; 4. Ke2—el, g3—g2; 6. Pf4—e2 mat. OPLOSSING PROBLEEM No. 384. (B. J. M. Markx). Stand der stukken; Wit: Kc8, Le4, Pe4, aG, c7, d7, g4, h6. Zwart: Kf7, Lg8, Pc6, Ph7, a7, e5, e7, g5 g6. 1. Lc4b5, enz. De friseh geschreven tekst wordt aangevuld door de 33 groote illustraties, alle prachtige dierenopnamen. Dit is technisch volkomen be heerscht werk: de prachtige foto met plastisch zijlicht van de damherten, de fraaie moment opname van het capucijnaapje en de rustige foto van het leeuwen echtpaar op het Kerbertterras van „Artis", zijn alle een lust voor het oog. Tenslotte zijn achter in het boek een aantal korte schetsen opgenomen van hetgeen de schrij ver op zijn tochten door „Artis" beleefde. De letterdruk kon beter zijn. WIJ HET NEDERLANDERS EN ANTI-SEMITISME. Open brief van nir. R. de Beneditty, Rechter te Amsterdam, aan Ir. E. Engberts. Bravo! Een gereede welkome en niet on- noodige aanleiding, tevens een zeer bruikbaar en waardig middel voor ons niet-Joden, om ein delijk eens met de Joden van ons vaderland nader kennis te maken! Die kennismaking'valt niet tegen. Wie onzer weet wat van de Ma- raven, van de familie De la Palma, van Heniosa, of Marcus Perez, of Joseph Nassi? Wie onzer kent het traditioneele Joodschc synagogaal gebed voor de Koningen der aarde, ook de onze? Wie Don Samuel Palache, of Joseph Buenp, wie Duarte, de la Vega, Gabriël da Costa? Nunes da Costa, Belmonte? Van Spinoza, de de Pinto's Sarphati, A. C. Wertheim, J. D. Meyer hebben we vaak genoeg gehoord. Maar weten wij ook mee te deelen, wat z\j deden voor land en volk? Wie onzer weet iets van de „Alliance Is- aélite Universelle" Dat mr. de Beneditty een o.i. niet gegronde vooringenomenheid aan den dag legt tegen elk soort socialisme, komt hoe onredelijk 'top zich zelf ook is. de kracht van zijn betoogen in deze brochure ten goede. Wie het goed meent met onze Nederlandsche volksgemeenschap moet in deze dagen deze brochure lezen. Ze kost maar f 0.40 en kwam uit bü H. D. Tjeenk Willink en Zoon N.V. te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1933 | | pagina 3