mmu m.
IP ^B|
1■BAH
Losse Blaadjes,
Al te snel!
Brokjes Levenswijsheid.
Thuiskeer.
UIT BOEK EM BLAD.
SCHAAKRUBRIEK.
mè mm wm.wÊT^
Onze snelste zwemster, Willy den
Ouden, mag niet deelnemen aan
de estafette te Spa, daar dit voor
de overige deelnemers krenkend
zou zijn.
Onze Nederlandsche zwemmers
Gaan, zooals U weet, weldra
'n Wedstrijd estafette houden
In het Belgisch plaatsje Spa.
„Nederland moet daarbij winnen!"
Zei men And'ren spraken toen:
„Laat dan onze snelste zwemster
In den wedstrijd mee gaan doen."
Stel je voor: daar gaat een clubje
Zwemmers, vroolijk en tevree,
Want zij nemen om te winnen
Willy als hun leidsvrouw mee!
Onze Zuidelijke buren
Zouden over dit geval
Zich geweldig vroolijk maken,
Vonden 't vast wel stapelmal!
En wanneer we mochten winnen,
Zeker, dat men hooren zou:
„Bah, die Nederlandsche zwemmers
Steunen op een zwakke(!) vrouw!"
'kHoor ze in gedachten schimpen:
„Nou, die luidjes zijn wat mans!
Een jong meisje moet ze helpen,
Anders hebben ze geen kans!"
Neen, dat zou toch voor de zwemmers
Wel wat te bezwaarlijk zijn,
Zulk een openlijk erkennen:
„Onze krachten zijn te klein!
'tZwak geslacht moet assisteeren,
't Sterke kan het niet alleen!"
Daarmee trapte men de heeren
Al te pijnlijk op hun teen!
Wel heeft men het overwogen;
Immers, Willy zwemt zoo fijn!
Maar men kwam tot de conclusie:
Dit zou het gevolg dan zijn:
Nederlanders diep vernederd,
Belgen zwaar gebelgd daarbij!
Dus de heeren-estafette
Blijft van dames-smetten vrij.
Willy in de ploeg te kiezen,
Heusch, dat gaat niet al te wel.
Liever gaan we maar verliezen;
Willy is wat al te snel!
(Nadruk verboden)
Veel heeft de menschheid gepeinsd over de
raadselen vam slaap en dood. Er ligt iets angst
wekkends in het besef, zijn bewustzijn te ver
liezen, geen baas meer te zijn over zijn eigen
wil en gedachten. De wereld gaat haar gang,
maar de slapende is er niet meer; de aarde
draait door, maar die doode is van het spel uit
gesloten.
Staan slaap en dood met elkaar in verband?
Men pleegt ze met elkaar te vergelijken, ja, te
vereenzelvigen. Toch is er een kenmerkend on
derscheid tusschen deze twee raadselachtige ver
schijnselen. Ik herinner me een uitspraak van
Dickens, die verontwaardigd alle overeenkomst
afwijst; slaap en dood, zegt hij, hebben niet het
minste met elkander te maken; ze zijn eer el-
kaars tegenstelling dan elkanders gelijke. Zoo
lieflijk de slaap is, zoo naargeestig is de dood.
Naar het mij voorkomt, bestaat er tusschen den
Slaap en den dood geen verschil in beginsel,
het verschil is slechts trapsgewijs. De dood is
een volgend stadium van den slaap, maar in
wezen zijn beide levensverschijnselen gelijk
soortig.
Levensverschijnselen? Maar behoort de dood
dan ook tot het leven? Stellig wel. Want het
leven is uitgebreider dan wij het ons gewoonlijk
voorstellen.
Wij vereenzelvigen leven met het bewustzijn.
Doch ook het onbewuste behoort tot het leven.
Ware er geen verband tusschen beiide, het zout
sou den mensch niet kunnen voedien en de
steenkool hem niet verwarmen. Er is gemeen
schap tusschen de plant en de rots waarop zij
groeit.
Wat weten wij eigenlijk van het delfstoffen-
rijk, dat toch verreweg het grootste gebied van
het leven beslaat? Waar is die grens tusschen
gesteente en plant, tusschen plant en dier, tus
schen dier en mensch? Bestaan er geen over
gangsvormen, die bewijzen, hoe ganseh het
heelal als een onverbrekelijke keten tezamen-
hangt? Onze indeeling betreft slechts schakee
ringen.
En het merkwaardigste is, hoe deze schakee
ringen terugkeeren in één en hetzelfde schepsel.
De mensch is een redelijk wezen, dat denkt
volgens eigen wetten. Dat wil zeggen; de wa
kende, de bij zijn verstand zijnde mensch. Maar
is een slapende of een krankzinnige geen
mensch! meer? Houden wij op, mensch te zijn
zoodra wij buiten onszelf zijn door drift of door
drank?
Zoodra' ons redelijk besef door de een of andere
oorzaak buiten werking treedt, verliezen wij de
verstandelijke vermogens, welke de ontwikkeling
ons heeft gebracht. Wij dalen een schrede terug
en ons leven wordt weder beheerscht door de
wetten van een lagere soort in de schepping.
Dit is het geval in den slaap. Men beweert wel,
dat droomen onzin zijn. Droomen zijn niet an
ders dan de gedachten van schepselen, die nog
niet in ontwikkeling tot de rede gevorderd zijn.
In den droom denkt de verstandige mensch
evenals het kind en de wilde in gevoelens en
beelden. De fantasie is zijn taal, het sprookje
ZÜn betoog.
Dieper dan het kind en de wilde zinkt de ver
standige mensch in den droomloozen slaap. Hij
keert langs den weg terug, waarlangs hij in den
moederschoot tot het mensch-zijn is opgeklom
men. Slechts het dierlijke leven, bloedsomloop,
ademhaling, spijsvertering, doet zich gelden. Wat
onderscheidt hem in dezen staat van den worm
of den zee-egel?
Maar ook deze dierlijke verrichtingen houden
eenmaal op en hetgeen overblijft in het doode
lichaam staat op één lijn met de voortbreng
selen uit het delfstoffenrijk, waaruit de grond
slagen van het heelal zijn opgebouwd: de aarde,
waarop wij loopen, de lucht, die wij inademen,
de zon, die ons beschijnt.
Zoo is de mensch teruggekeerd binnen de
poort, waaruit hij eenmaal zijn intree heeft
gedaan in hetgeen wij met ons beperkt gezichts
veld het leven noemen en voor de eenige ver
schijning van het leven houden. Tot de star en
stom lijkende, maar inderdaad van beweging en
geluid trillende en tintelende wereld van het
onbewuste bestaan.
Aldus schijnt het mensch-zijn een uitvlucht,
een opvlucht, welke noodzakelijk van tijdelijken
aardi moet zijn. De vogel verheft zich in de
lucht, maar strijkt neer op de takken der hoo
rnen, om voedsel en rust op te doen voor een
volgenden tocht. De vliegmachine moet op haar
tijd landen. Oude wijsheid beeldit den mensch
af als den zoon der aarde, die te niet gaat, als
hij het contact met den beganen grond verliest.
Gelijk een bal, om opnieuw in de hoogte te
stuiten, de vloer moet raken, daalt de met rede
en bewustzijn geladen mensch regelmatig neer
in de diepte der lagere gebieden. De zwerver
rust uit in zijn thuis, de visscher boet zijne
netten, de jager laat zich insneeuwen in zijn
blokhut gelijk het dier dat zijn winterslaap doet
en verstijfd neerligt, tot het voorjaar hem wekt.
Zoo wekt de ochtend den slaper, die in het
vreemde rijk van zijn herkomst, dat hij door
geregeld verblijf in de hoogere wereld ontwend
is, zich voedit met de oerkrachten van het be
staan. De bal raakt den grond om weer op te
stuiten!
H. G. CANNEGIETER
DE GEEST VAN RUSLAND,
door Jan Borger. Uitgave van
Logos, uitgeverij voor philosophie
en cultuur, Rotterdam; 396 blad
zijden, geb. f 8.
Dit is een der merkwaardigste boeken van
dezen tijd. De titel kon ook luiden: De onmid
dellijke eenheid der tegendeelen: de geest van
Rusland en de geest van 20ste eeuwsch Neder
land. Dit hoek, tot stand gekomen onder in
vloed van den nog altijd onder ons levenden
Bolland kon alleen door een Nederlander ge
schreven worden. In het ongelukkige West-
Europa is alleen in Nederland nog levend de
bezonnenheid, die de werkelijkheid nuchter ana
lyserend ,doch tevens magistraal syntheti-
seerend doorschouwt als schijn van wezenlijk,
.iosmisch naar de natuur en geestelijk naar het
zuiver begrip, als in een groote symphonie bij
een-behoorende en in-elkaar-overgaande tegen
gesteldheden ,die zich aan elkander opheffen en
aan elkander onder gaan, zooals de geslachten
Ier menschen elkander opvolgen en gedachten
der persoonlijkheden elkander opwekken en be
vruchten om aan het opgewekte zelf weder te
vervluchtigen in den lichten en kristallijnen
hemel van het zuivere denken.
Het is niet een boek voor iedereen, niet al
leen om den prijs. Het is in de eerste plaats
een leesboek voor hen die hebben leeren denken
on de wijze van Hegel en Bolland. H-oe het be
wustzijn van den meer-dan-dier, meer-dan-
individu zijnde mensch, de persoon zijnde
mensch, naar zijn bewustzijn, zich tot zelfbe
wustzijn, en verder tot zuiver begrip van zich
en het andere zich heeft ontwikkeld (van
Socrates tot Hegel) schetst ons deze schrijver
als spelende, fijn, kinderlijk en toch magistraal.
Een bekende vondst (wij schudden placht
Bolland te zeggen, de ideeën, die dergelijke
vondsten zijn, zoo bij tientallen uit onze mou
wen) in dit boek uitgewerkt is de tegenstel
ling van den Europeeschen cultuurmensch, den
zuiver dialektisch doordenkenden mensch en
den europeeschen massamensch, den verstand!
gen, kritischen, gevoellozen, onzuiver immers
van eenzijdigheid tot eenzijdigheid denkenden
europeeschen hokjesmensch, die thans met zijn
eveneens eenzijdig verstandige soortgenooten
kibbelende, kijvende, vechtende en moordende
zich spoedt naar den afgrond, die reeds Speng-
ler voor hem gapen zag, al keek die door een
andere bril.
Een tweede, een nieuwe vondst is schrijver's
tegenstelling van europeesche mensch en rus-
sische mensch.
Europa wil volgens hem niet hooren van het
ware en de waarheid n.l., dat noch mensch
noch menschheid in eenige eenzijdigheid op
gaat. Europa is in zoover in zijn hokjes-ver
stand z. i. ongeneeslijk krankzinnig, immers
verindividualiseerd. Europa doet, zegt hij, ma
terialistisch en gewichtig, maar de geest heeft
geen bestaan gelijk een keisteen en is zoo lieJj£
als een witte roos.
Volgens den schrijver is Europa's hoogste
praestatie: de mensch van zuiver begrip, de
vergeestelijkte enkeling.
In den Russischen mensch evenwel ziet hij
diat zuiver begrip wederom verlevendig.
Als een fontein, wier water zich uit de oerüof-
heid van 't anorganische heeft omhoog gewerkt
naar de lichte transen van den geestelijken
hemel, maar die neergestort op de warme
aarde, daar is geworden als een vloeiende
draagkracht van organisch leven, zoo schetst
hij ons den russischen geest. En hij noemt die
dan verlevendigd, niet in dien zin dat hij van
dood tot leven, maar in den zin, dat hij van
zuiver begrip, geest zonder meer, geest-in-het-
vleesch is geworden of wederom géworden.
Met dergelijke voorstellingen moet men zich
even vertrouwd maken, wil men den schrijver
kunnen volgen, maar dat is gemakkelijk ge
noeg, mits men zich zonder eigenwijsheid aan
zijn helderen betoogtrant, zijn klaar en zuiver
Nederlandsch overgeeft. Het gaat dan als met
de lectuur door eerstbeginnenden van Bolland.
Nu eens flitst hier en daar een licht, korte
zinsneden geven diepe verhelderingen, de be
langstelling groeit en ten slotte wil men min
stens een hoofdstuk onder de knie hebben en
is dit gelukt, dan volgen de andere van zelf.
Vooral zij die Dostojewski en Tolstoi kennen,
zullen het boek niet ongelezen kunnen laten.
Er wordt hier inderdaad over het wezen van
deze beide groote oost-europeesche geesten
een licht ontstoken, dat zich vergelijken laat
met een vlam, lichtgevend van uit het binnen
ste van twee doorschijnende vazen, waardoor
alle figuren op die kunstproducten heldere
nauwkeurig afgegrensde telescopisch zichtbare
verschijningen worden.
Wat de Europeesche mensch van zuiver be
grip b e g r ij p t aan zich zelf, aan eigen bin
nenste en aan anderen, Dostojewski, zoo leert
ons de schrijver, beeldt 't ons uit in de orga
nisch menschelijke levens zijner romanfiguren
en wat de europeesche menseh van zuiver be
grip ons vóór-dènkt, leeft de russische
figuur van den eenling Tolstoi zeiven ons
vóór. Wij verstaan dit. Terwijl wij nog meer
meenen te verstaan te weten, dat wij met
name onder Nederlandsche kunstenaars tal
van west-europeanen kennen, met wie het in
dit opzicht niet anders dan met Tolstoi is ge
steld. Aan hen zoo goed als aan hem is te be
denken het kosmisch-weder-één-zijn van men
schen met hun planeet, in begrepen liefde tot
de aarde en het aardsche, een tegenstelling
zoowel van de enkel waar gevoelde liefde als
van de liefde-voor-zichzelf, een griezelige zelf
bevrediging, waaraan het persoonlijk begrip,
dat slechts begrijpt zonder in waarheid we
zenlijk lief te hebben, zich opteert en vervluch
tigt. Wij kennen ze dien intelligenten narcis
cussen, dien redeneerenden schoolmeester, wier
afwijkend pendant een bekend en gevreesd,
thans overleden dialektiseerend dokter was.
Deze schrijver is, dialektisch gesproken, even
zeer een virtuoos maar hij is ook meer. Hij doet
zich kennen als een magazijn van levende
spranken der idee; welbeheerscht weet hij het
midden te houden tusschen den gehumaniseer-
den voortratelenden thibetaanschen bidmolen
en den zich met horten en stooten aan eigen
hokjesplanken telkens verwondende, mecha
nisch denkenden verstandige, die voor niets
zoo bang is als voor de reputatie van vrijen
geest en die uit vrees voor de hem omringende
massa-menschen, de menigte, welke hij ónder
zich weet, steeds lager zich begeeft in het rijk
-des geestes om toch vooral voor Jan en Alle
man begrijpelijk te zijn.
Borger demonstreert ons meesterlijk op de
wijze van het zuivere begrip de west-europee-
sche (d. i. de Nederlandsche) en de russische
geest in hunne onmiddellijke eenheid van tegen
deelen; hij doet dit begrijpelijk en af. In en
aan dit begrip verlevendigt hij in ons de over
tuiging, dat wij met deze eenheid in wezen niet
te doen hebben met iets anders dan wat reeds
Willem Kloos in Verleden, Heden en Toekomst
heeft bedoeld met den Mensch van den tweeden
natuurlijken staat.
Wij weten dat dit door een groot deel onzer
lezers niet zal worden verstaan, bevangen
zij zijn in enge reeksen van verstandigheden
en in vrees om gedragen door onze moeder
taal, dat heerlijk voertuig voor het zuivere
begrip, vrij zich in hun eigen persoonlijk gees
tesrijk te laten rondvoeren. Maar wie van zelf
ontwikkeling houdt, moet nu eenmaal beide
bangheden afleggen. En steeds grooter wordt
het aantal landgenooten, dat meer dan genoeg
heeft van het hokjesstelsel van de slechts ont
ledende verstandigheid zonder meer, steeds
grooter wordt het aantal, dat vraagt naar het
wezenlijke innerlijk verband der ware werke
lijkheid, welke in enkelheden evenmin opgaat
als in tegenstellingen, maar die even wezen
lijke eenheid van tegensteldheden is als de
verschillende punten van een cirkelomtrek het
zelfde zijn en toch het andere van elkaar en
ook weer tezamen een stralen krans rondom
een mysterieus midden, waaruit zij geboren
werden en waartoe zij zich alle op gelijke wijze
betrekken.
Inderdaad van het verstand-zonder-meer
heeft men genoeg, evenzeer van het weeke ge
voel zonder meer, meer dan genoeg. Reeds in
de tachtiger jaren drukte Van Deijssel het
eerste uit in de woorden: „De Gedachte is
dood" en Boeken in deze: „de dogma's zijn
versmeten door de nieuwe jongelingen". Tot
Bolland, die zichzelf noemde: de eigenlijke
bloem van de Nieuiwe Gids, zich losmaakte
van alle hokjesstelsels toen alle stelsels him on
voldoendheid aan en in hem bewezen hadden.
Toen begon die eenheid van verhelderd klaar
gevoel en zuiver begrip, de zuivere rede, in
hem en door hem in ons land haar tweede ze
genrijke tocht door West-Europa. Sindsdien
heeft de Nederlandsche geest ook begrepen,
dat uit de veelheid van tegenstellingen
zich terug te trekken in een theosophiseh
egaal eenheidsverband vervlakking in stede
van verdieping, en dat mysticisme een opium
kitachtig zich verdooven beduidt.
Het merkwaardige hoek, dat voor ons ligt
is rijk, levend en intelligent. Wij wenschen
velen onzer landgenooten de intelligentie toe
het te begrijpen, de intelligentie om zich tot
de intelligentie van dit boek onbevoordeeld op
te heffen. Dat het dan niet kan uitblijven of
een geslacht wordt onder ons geboren in het
welk het zuiver begrip vleesch wordt om onder
ons te wonen, is een bijkomstige opmerking,
die men als profetie glimlachend ter zijde mag
schuiven, maar die niettemin een profetie is
met inhoud. Het boek is zeer duur. Niet eens
alle bibliotheken zullen het zich kunnen aan
schaffen. Onze lezers hebben daarom naar het
ons voorkomt er recht op aan een citaat te
beoordeelen of het een boek is voor hèn. Het
beek is van dien aard, dat wij iedere willekeu
rige bladzijde kunnen eiteeren zonder onbe
langrijk te worden. Op goed geluk nemen wij
maar de bladzijden 389 en 390 voor ons en
schrijven het volgende ter overdenking, ook
voor U, over. Men leze het aan ieder woord
precies de beteekenis gevende, welke het taal
kundig heeft, dus niet losjes ergens over heen
lezen, maar hangend aan klank en beteeke
nis, leesteekens, alles, opdat zin en begrip zich
als vanzelf openbare, late men woord voor
woord op zich inwerken:
Tolstoi spiegelt Ruslands doordachtheid
af.
De doordachtheid van 't Russische volk is
de liefde ïn levenden lijve.
Tolstoi heeft opgemerkt, dat Hegel geljjk
heeft in wat hij zegt; doch dat 't alles woorden
bij hem zijn.
't Verschil tusschen Hegel en Tolstoi is, na
wat wij hebben gezegd, duidelijk, en tevens de
logisch verklaarbare grond van dit verschil.
Tolstoi is de Russische Hegel te noemen.
Tolstoi verwacht dan ook voor de toekomst,
dat de menschen- elkaar zullen verstaan; en hij
verwacht voor de menschen 't wAre van 't feit,
dat zij elkaar zullen verstaan en zichzelf ten
slotte verstaan.
In Europa is 't zichzelf en elkaar verstaan,
voor zoover dat in Europa voorkomt, abstract;
want Europa's cultuur is zuiver begrip. Daar-
'bij blijft dan tevens de massa noodwendig
verstandig; en 't verstand (verstandigheid zon
der meer Red.) verstaat (begrijpt) in wer
kelijkheid niets; óók niet onmiddellijk.
De geestesgesteldheid van Rusland kennen
wij; en daarom kon Tolstoi verwachten, dat
de menschen elkaar ten slotte zullen verstaan
en zich zelf, n.l. onmiddellijk.
Zij zullen elkaar en zichzelf verstaan, wan
neer 't wezen van 't Russische volk zich zal
laten gelden.
Menschen van zuiver begrip verstaan elkaAr
doch zij zijn temidden van een verstandige
massa in Europa, waarmede niets te beginnen
is, wanneer 't gaat om 't verstaan van elkaar
en van zichzelf. (De schrijver kent Bloemen-
daal niet, anders had hij dit van overig Euro
pa uitgezonderd. Red BI. W.)
De massa is bepalend; dus domineert in
Europa (dit), dat de menschen zichzelf en
elkaar niet verstaan; en dit is in Europa maat
gevend voor omvang en doen.
Naar 't niet-verstaan van zichzelf en van
elkaar heeft in Europa de samenleving zich
ingericht. (Van den cor:og en Versailles, van
het misluken van Genève, Londen e. t. g.
Red. Bi. W.)
Wie zich in Europa's samenleving vanuit
(wèl)-verstaan beweegt, komt in die samen
leving niet terecht.
In Rusland, voorzoover 't Russische volk
zich naar zijn wazen laat gelden, domineert
't verstaan van elkaar op onmiddellijke wijze.
Dit is 't intellectueele van 't Russische volk
en dit is hetgeen waarop de wereld wacht,
wil 't in de wereld dragelijk toegaan.
Dat zich dit tenslotte zal laten gelden, ver
wachtte Tolstoi terecht."
Tot zoover de schrijver.
Men zou daaraan misschien met goed gevolg
dit kunnen toevoegen:
Alle menschen verstaan elkaar onmiddellijk
aan de natuur, of wil men het zoo uitdrukken
aan Datuurlijke dingen. Alle verstandige men
schen verstaan elkaar onmiddellijk aan weten
schappelijke dingen. Alle kunstgevoelige men
schen verstaan elkaar idem aan waarachtige
kunst.
Alle godsdienstige menschen verstaan
elkaar aan een niet op heerschen, maar aan
op eerbiedig danken, bidden en dienen ui»
zijnde religie.
Alle Engelschen verstaan elkaar aan „my
country".
Alle Franschen verstaan elkaar aan glorie
en panache.
Alle Pruisen verstaan elkaar aan dorheid,
ruwheid en dwingelandij.
Alle Hollanders verstaan elkaar aan mod
der, water, zee, dijken, scheepvaart en water-
stut! Enz. enz.
Of het met „de Russen" is zooals Borger
stelt Hij zegt het, en dat beteekent wat.
T.
EEN NIEUW MEESTERWERK OVER
NEDERLANDSCH-INDIE.
De Leidsche Uitgevers Mij. te Leiden heeft
het magistrale plan opgevat van 'n geïllustreer-
den Encyclopaedic van Nederlandsch-Indië. Het
boek wordt samengesteld door G. F. E. Gong
grijp, oud-gouverneur van Sumatra's Westkust,
een zeer onderlegd, zeer nauwkeurig en vol
komen deskundig man voor dit werk. Deze en
cyclopaedic zal 8 A 900 bladzijden beslaan en
een paar honderd platen bevatten, o.a. de in
dische gemeentewapens in kleuren, de over
zichtskaarten van den Archipel, van Java en
een overzichts- tevens wegenkaart van Suma
tra (worden geleverd door den Topografischen
dienst), ook de verschillende volkstypen zullen
er in gekleurde platen hunne verschijning in
maken. Het geheel zal gebonden slechts f 4.95
kosten.
De uitgeefster meldt voorin o.a. het volgende
„Meer dan ooit heeft een beknopte encyclo
paedic van Nederlandsch-Indië reden van be
staan; in dezen tijd wil men snel, kort en goed
georiënteerd zijn over een veelheid van onder
werpen. Er zijn reeds Indische encyclopaediën
er was nog niet een encyclopaedie als deze, die
men in de hand kan meedragen, en die naar
redelijke eischen ondanks zijn beperkt formaat
zoo veel bevat.
Deze geïllustreerde encyclopaedie van Ne-
derlandsch-Indië bedoelt te zijn een beknopte
practische handleiding voor belangstellenden,
zoowel in Nederland als in Nederlandsch-Indië,
In de allereerste plaats wil zij up to date en
populair zijn; voor zooveel mogelijk met vermij
ding van „geleerdheid", zijn haar artikelen kort
en zakelijk.
Van de zelfstandige naamwoorden is zooveel
mogelijk de meest gebruikelijke Maleische ver
taling gegeven.
Van alle genoemde personen volgt een naam
register achterin.
De Encyclopaedie is verlucht met vele
illustraties, overzichts-kaarten van den archipel,
van Java en een overzichts-, tevens wegenkaart
van Sumatra, alsmede met een plaat weerge
vende de wapens in kleuren der Indische ge
meenten. Zij bevat voorts een naamlijst der
Gouverneurs- en Commissarissen-Generaal van
N.-I., benevens van de Ministers van Koloniën;
een lijst van de voornaamste munten, maten en
gewichten in N.-Indië in gebruik; een staat der
particuliere landerijen op Java; een staat aan-
toonende de administratieve indeeling van Java
en Madoera; een opgave van de periodieke re-
geeringspublicaties."
Wat wij er van gezien hebben, maakt een
voortreffelijken indruk. De verschijning wordt
in ieder geval dit jaar tegemoet gezien.
„Met Lens en Vulpen in den
Dierentuin", door A. P. W. van
Dalsum. 86 Pagina's tekst en 33
groote foto's. Uitgave N.V. „Focus",
Fotografische Literatuur, Bloemen-
daal (N.H.). Prijs f 1.60.
Voor fot'o heeft iedereen belangstelling. Een
goede dierenfoto echter wordt met meer dan
gewone belangstelling bekeken. Waarom? Om
dat het maken van een goede dierenfoto bij
zonder moeilijk is.
De laatste jaren hebben verschillende buiten-
landsche boeken met dierenfoto's, ook in Ne
derland veel opgang gemaakt. Daarom is het
prettig te zien, dat Nederland in de beoefening
der dierenfotografie niet achteraan staat.
Het boekje met bovenstaanden titel kan dit
bewijzen. Het is geschreven door een Amster-
damsch amateur en de schrijver vertelt op
boeiende wijze zijn ervaringen over het foto
grafeeren van dieren in „Artis". In het eerste
deel wordt de technische kant besproken en
wordt de reflex-camera, voor het maken van
dierenfoto's, het beste toestel genoemd. Een lans
wordt gebroken voor het gebruik van telelenzen,
waarbij men het dier niet te dicht behoeft te
naderen, om toch een groot beeld te kunnen
krijgen. Op deze wijze is men zeker, dat men
geen angst- of schrikhoudingen vastlegt, doch
de rustige natuurlijke expressie van het dier.
Een bijzonder aantrekkelijk hoofdstuk is het
achtste, dat handelt over „Ons model, het dier".
Men voelt hieruit de groote liefde, die de schrij
ver voor zijn onderwerp heeft.
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den
Schaakredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem.
PROBLEEM No. 387.
Dr. L. N. de Jong
(Ruinen).
Mat in drie zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kc3, Tc4, Te6, Lg8, Pgl, b2, c5, d4.
f4, f5.
Zwart: Kd5, Lh3, Pb3, Ph4, a4, a5, b7, g2.
PARTIJ No. 177.
Gespeeld in Januari i933 te Göttingen, in een
simultaanséance van Bogoljubow, welke met
24 Ya 8% in zijn voordeel eindigde.
Wit: Zwart:
Nürnberg Bogoljubow
(Göttingen).
(Triberg).
GEWEIGERD
DAME-GAMBIET.
1.
d2d4
d7d5
2.
Pgl—f3
Pg8—f6
3.
c2c4
c7c6
4.
Pblc3
d5xc4
5.
Lel—f4
b7—ibö
6.
a2a4
b5—b4
7.
Pc3a2
e7e6
8.
e2e3
Lc8a6
9.
Pf3d2
Dd8d5
10.
Ddl—cl
c4c3
11.
b2xc3
Lafixfl
12.
KelXfl
b4b3
13.
c3c4
Dd5—f5
14.
Pa2c3
Df5—d3f
15.
Kfl—gl
Lf8b4
16.
Pel—bl
Pf 6e41
17.
Pd2xe4
b3b21
Opgegeven.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 108.
(A. A. Troïtzky).
Stand der stukken:
Wit: Kei, Dhl, Le8, Pg6.
Zwart: Kh3, Tb4, Lh2, f5, g3, g4.
1. Le8c6, Tb4—blf; 2. Kei—e2, Tblxhl,
(het beste); 3. Lc6g2f, Kh3xg2; 4. Pg6
f4f, Kg2gl; 4. Ke2—el, g3—g2; 6. Pf4—e2
mat.
OPLOSSING PROBLEEM No. 384.
(B. J. M. Markx).
Stand der stukken;
Wit: Kc8, Le4, Pe4, aG, c7, d7, g4, h6.
Zwart: Kf7, Lg8, Pc6, Ph7, a7, e5, e7, g5 g6.
1. Lc4b5, enz.
De friseh geschreven tekst wordt aangevuld
door de 33 groote illustraties, alle prachtige
dierenopnamen. Dit is technisch volkomen be
heerscht werk: de prachtige foto met plastisch
zijlicht van de damherten, de fraaie moment
opname van het capucijnaapje en de rustige foto
van het leeuwen echtpaar op het Kerbertterras
van „Artis", zijn alle een lust voor het oog.
Tenslotte zijn achter in het boek een aantal
korte schetsen opgenomen van hetgeen de schrij
ver op zijn tochten door „Artis" beleefde.
De letterdruk kon beter zijn.
WIJ
HET
NEDERLANDERS EN
ANTI-SEMITISME.
Open brief van nir. R. de Beneditty,
Rechter te Amsterdam, aan Ir. E.
Engberts.
Bravo! Een gereede welkome en niet on-
noodige aanleiding, tevens een zeer bruikbaar
en waardig middel voor ons niet-Joden, om ein
delijk eens met de Joden van ons vaderland
nader kennis te maken! Die kennismaking'valt
niet tegen. Wie onzer weet wat van de Ma-
raven, van de familie De la Palma, van Heniosa,
of Marcus Perez, of Joseph Nassi?
Wie onzer kent het traditioneele Joodschc
synagogaal gebed voor de Koningen der aarde,
ook de onze?
Wie Don Samuel Palache, of Joseph Buenp,
wie Duarte, de la Vega, Gabriël da Costa?
Nunes da Costa, Belmonte?
Van Spinoza, de de Pinto's Sarphati, A. C.
Wertheim, J. D. Meyer hebben we vaak genoeg
gehoord. Maar weten wij ook mee te deelen,
wat z\j deden voor land en volk?
Wie onzer weet iets van de „Alliance Is-
aélite Universelle"
Dat mr. de Beneditty een o.i. niet gegronde
vooringenomenheid aan den dag legt tegen elk
soort socialisme, komt hoe onredelijk 'top zich
zelf ook is. de kracht van zijn betoogen in deze
brochure ten goede.
Wie het goed meent met onze Nederlandsche
volksgemeenschap moet in deze dagen deze
brochure lezen. Ze kost maar f 0.40 en kwam
uit bü H. D. Tjeenk Willink en Zoon N.V. te
Haarlem.