TWEEDE BLAD JIM, DE ZOON VAN BOBBY Losse Blaadjes. Wees voorzichtig! Brokjes Levenswijsheid. De zwarte Rat en de bruine Rat. Kijkjes Buiten. Bloemendaalsche herinneringen. SCHAAKRUBRIEK. 'tls ideaal vacantieweer, Al kan bet ook wat warm zijn. De lang voorspelde hittegolf, Zal wellicht loos alarm zijn. En wie met zalig niets te doen, Zijn tijd thans kan verdrijven, Die zegt allicht: „Nu, laat het zoo Nog maar een poosje blijven! Al is er ook een hittegolf In Nêerland uitgebroken, Ik lig hier lekker in het bosch Te luieren en te rooken!" Ja, dat kan ook heel prettig zijn, Zoo vrij en zonder zorgen, Maar er ligt in die rookerjj Wel een gevaar verborgen! Vacantiegangers .opgelet, En laat geen vonkjes waaien! Een smeulend eindje sigaret Zet 't bosch in lichte laaie! Een niet gedoofde lucifer Kan heel wat kwaad verrichten! 'n Onachtzaam uitgeklopte pijp Kan 't grootste onheil stichten! Kampeerders, stookt ge een vuurtje soms Wilt er terdeeg op passen, Dat met Uw brandhout tegelijk, Geen hei en bosch verasschen! Een boschbrand met dit droge weer Is niet zoo gauw te stuiten. In huis zijn we voorzichtig, dus Dan zijn we 'took daarbuiten! (Nadruk verboden) Tot de vijanden, waartegen de menschheid uit zelfbehoud een onafgebroken strijd voert, behoort ook de rat. Men behoeft den afloop van dezen strijd nog niet zóó somber in te zien als de Fransche schrijver Barbusse ge daan heeft, toen hij voorspelde, dat de mensch met zijn beschaving en al door de ratten ver nietigd zal worden. Maar toch dreigt immer het gevaar van pest en andere vreeselijke ziek ten van de zijde van dit onuitroeibare knaag dier. Een merkwaardige beschouwing over het rattenprobleem heeft onlangs een Engelsche professor gehouden. Deze heeft tegenover de leuze: vernietigt de ratten! de leuze: spaart de ratten! geplaatst. Zijn betoog komt in het kort hierop neer. Er zijn twee soorten van ratten, de zwarte en de bruine. Nu is de zwarte rat de gevaarlijkste, want dit is de eigenlijke pestrat. Vroeger had men in Europa uitsluitend zwarte ratten, maar in de achttiende eeuw is de bruine rat hier uit Midden-Azië doorgedrongen en, daar hij sterker en strijdlustiger is dan de zwarte, heeft hij deze zoo goed als verjaagd. Roeit men nu de bruine rat uit, dan verliest de zwarte zijn erg- sten vijand en krijgt hy weer kans om zich te vermenigvuldigen op een voor de menschheid gevaarlijke wijze. Daarom moet men den brui nen rat niet vernietigen, maar met rust laten. Deze beschouwing stemt tot nadenken op allerlei gebied. De vraag, waarover zij ons aan het peinzen brengt is, of wij niet al te gauw aan het uitroeien gaan en of dit vemietigings- stelsel eigenlijk niet meer schade dan voordeel oplevert. Er schijnt in de natuur nu eenmaal een zeker evenwicht te bestaan, dat men niet ongestraft kan verbreken. Reeds heeft men geleerd, ook met de be strijding van microben in dit opzicht voorzich tig te zijn. De volkswijsheid weet vaak uit in tuïtie hetgeen de wetenschap later met haar geleerdheid bevestigt. Zoo pleegt men zich wel eens te verbazen over het verschijnsel, dat menschen, die in een vervuilde omgeving leven, geen last krijgen van besmetting door al het ongedierte, dat om hen heen krioelt. In zoo! geval hoort men dikwijls opmerken, dat de bacillen die menschen geen kwaad doen. Want ,ze eten elkaar op", heet het dan. Roeit men de vogels uit, dan krijgt men last van insecten. Vernietigt men de insecten, dan zal men misschien slachtoffer worden van kleinere organismen, die thans door de insecten worden gegeten. Zoo houdt alles elkaar in evenwicht; men kan geen schakel wegbreken uit den natuurlijken kringloop. Aldus bezien, bestaan er geen schadelijke dingen. Mest is een onaangename substantie, maar de boer, die uit louter zindelijkheid de mest van zijn land verwijdert, zal een schrale oogst binnenhalen! Ook de mest is een onmis- baar bestanddeel in het voedingsproces van den bodem, dat met het voedingsproces van den mensch in zoo nauw verband staat. Gaan wij de stoffelijke wetten op de gees telijke verschijnselen toepassen, dan zullen wij dezelfde ervaring opdoen. Telkens weer leert de geschiedenis, dat het zuiveren en ontsmet ten een bedenkelijke methode wordt, wanneer men haar al te radicaal toepast. Hoevaak heeft men op zedelijk, staatkundig en maatschappen Hjk gebied de bruine rat uitgeroeid met het gevolg, dat de zwarte rat hierdoor welig ging tieren! Menige geestelijke pest is aan een der' gelijke uitroeiïngswoede te wijten geweest. Er bestaan menschen, die aan een ziekelijke smetvrees lijden. Zij onthouden zich van aller lei dingen, die de gezondheid kunnen bena- deelen. Zij zuiveren hun brood van de zemelen, hun tabak van de nicotine, him koffie van cafeïne. Honderdmalen per dag wasschen zij zich de handen; zij durven niets aanraken en zijn bang voor microben in de lucht, in het door G. Th. ROTMAN. 13, Vriend Jim beleeft dat zie je hier! Van 't draaien ook niet veel plezier! Hij krijgt met miss'Hjkh'eid te kampen En tracht zich ergens vast te klampen; De sterren draaien bij dat pogen Den armen stakker voor z'n oogefi, En 't deurtje rammelt klop, klop, klop! Een roffel op zijn apekop. 14. Maar de piloot, een handig man, Die heel goed manoeuvreeren kan, Redt allen uit hun droevig lot En brengt de vliegmachien weer vlot. Ach, zie de beide vechtersbazen, Stokstijf en suf als houten Klazen! Ja, nóóit was 't in een vliegmachine Zoo'n allertjs'lijkste ruïne. Op koffietijd zoo tegen elven Komen de stakkers tot zichzelven, Maar o, m'n lieve kinders, daar Wordt doctor Dikbuik Jim gewaar, Die óók juist tot zichzelven kwam En nu subiet de beenen nam! Met veel lawaai gaat nu daarbinnen De groote apen jacht beginnen. 16. Jim springt van d'een naar d'and'ren kant, Totdat hij bij 't plafond belandt; Hij grijpt hij wist niet wat hij deed! - 't Kapotte zolderlampje beet Hu! wat is dat? Zijn oogen staren, De rook vliegt knett'rend uit z'n haren! De stroom vaart hem door kuit en schenen En vonken spatten uit zijn teenen! water, op elk deeltje stof. Sterilisatie is hun levensleuze. Sterilisatie ook wat het gedachten- en ge voelsleven betreft. Ook dat moet bacteriënvrij worden gemaakt. In hun krant, in de boeken die ze lezen, in de films en tooneelstukken die ze zien, in de radioprograms die ze hoo- ren, mag geen onvertogen woord, geen licht zinnige toespeling, geen gevaarlijke theorie, gëen kettersch getuigenis voorkomen. Niet alleen plagen deze menschen zichzelf met hun voortdurende angst voor geestelijk pestgevaar, maar ook maken zij het er hun omgeving vaak lastig mee. Wat is de censuur in allerlei gedaante anders dan een jacht op de ratten, die overbrengers van ziektekiemen voor de maatschappij kunnen zijn? Zoo steriliseert men niet slechts de stof, maar ook den geest op telkens afdoender wijze. Maar by elke slachting onder de bruine ratten steekt een zwarte rat, die nu weer uit zijn schuilplaats te voorschijn durft kruipen, triom fantelijk zijn kopje omhoog. Oude ondeugden zijn uitgeroeid, maar nieuwe ondeugden worden hierdoor tot ontwikkeling gebracht. Slechte gedachten verdwijnen, maar nog slechter komen er voor in de plaats. Steriele menschen, een steriele maatschappij. Maar de natuur, die haar evenwicht niet on gestraft laat verbreken, wreekt zich op haar verkrachters. Derhalve: spaart de ratten, ver nietigt ze niet! Want ze eten elkaar toch wel op. H. G. CANNEGIETER EEN KLEIN BLOEMPEANTJE. Ik Eendekroos, Lemma minor Klein Kroos. Er is een heel klein plantje, misschien wel het kleinste bloemplantje dat er bestaat, en dat het voorrecht heeft bij ieder bekend te zijn zelfs by het kleinste kind, dat even loopen kan en aan de waakzaamheid van zijn moeder wel eens ontsnapt is om naar de sloot achter dën tuin te kijken. Tevens is dat bloemplantje merkwaardig, omdat het ondanks haar alge- meene bekendheid nog maar aan zeer weini; waarnemers haar bloem heeft laten zien, bedoel het Eendekroos. Wel, hoor ik zeggen, is het Eendekroos een plantje? We dachten altyd, dat het kleine ronde blaadjes waren, die bij miljoenen op het water neergekomen, daar dicht op elkaar drijven of liever liggen. Want je ziet ze, om zoo te zeggen, nooit bewegen, of 'tmoet door een schuit, een hond of een waterrat gebeuren. En toch is elk van die zoogenaamde blaadjes een plantje. 'tZijn kleine schijfjes, die elk van onderen een worteltje in 't water laten hangen, tenminste als we te doen hebben met ons meest gewone Kroos, het Kleine Kroos, Lemma minor. Uit deze bewering volgt, dat er meer kroossoorten genoteerd moeten zijn. Dat is ook zoo. We hebben ook Blaaskroos, dat wat dikker is dan minor, en Veelwortelig Kroos dat vier S. vijf worteltjes naar beneden zendt, Maar Klein Kroos zien we het meest. Als we nu weten, dat er heel wat botanisten, d.i. plantkundigen, in de natuur rondloopen, die nog nooit bloeiend Kroos of laat ik liever zeggen de bloem van 't Kroos hebben gezien, dan zul je wel willen gelooven, dat zoo'n kroos- bloempje heel klein is of heel zelden ontluikt. En dat laatste zou heel zonderling zijn, als we bedenken, dat het Kroos soms in korten tijd de heele oppervlakte van een sloot kan vullen. Zelfa zóó vullen, dat we plantje aan plantje zonder zichtbare tusschenruimte het ■watervlak zien bedekken met miljoenen, mis schien miljarden want wie kan ze tellen? exemplaren. Onwillekeurig gaan we vragen, of er misschien nog een anflere manier is, waarop het Kroos zich vermenigvuldigen kan%an door zaad. Een bevestigend antwoord kunnen we op die vraag nog niet krijgen. De bloem van het Kroos is eigenlijk maar een zakje op zij van het schijfje. In dat zakje zitten twee meeldraden en ëón stamper. Dat zakje met zijn inhoud is niet alleen heel klein, maar ook nagenoeg kleurloos, zoodat de loupe er bij te pas moet komen om dit bijzonders aan zoo'n kroosschijfje te zien. Nu kun je wel begrijpen, dat de wind op zoo'n onnoozel dingetje als dit kroosbloempje, dat niet meer dan een heel klein deel van een millimeter boven het water kan uitsteken, geen vat kan hebben en dat het evenmin bij zijn kleurloosheid iets te verwachten heeft van de hulp van insecten. Gelukkig voor het Kroos, dat er nog andere diertjes in en op het water leven dan insecten. Wie wel eens belangstellend naar zoo'n kroos* akker heeft gekeken, zal opgemerkt hebben, dat deze vaak doorploegd is met een wirwar van kronkelende lijnen. Deze zijn ontstaan door de wandeling van kleine waterslakken. Nu neemt men aan en meent ook te weten, dat deze waterslakjes de stuifmeelkorrels van het eene kroosbloempje naar het andere brengen en zoo voor een doelmatige kruisbestuiving zor gen. Wel weet men daar nog lang niet alles van en kan die meening nog wel eens een stoot krijgen, maar de mogelijkheid is niet te ont kennen. De kans op bestuiving moet echter gering zijn. Maar wat weten wij van de hoeveelheid zaad die uit de vruchtjes in 't water ver spreid wordt? K. ZW. BOOMVALK. 'k Heb nem onlangs weer eens gezien, den kleinen feilen roover, boven een boschweide in het midden van de Graafschap Zutphen. Achterhoek, zeggen we hier in Holland, maar die benaming hoort men veelal in die gouw van folkloristen, zelden van de boerenbevolking zelf. Hij kwam uit de kruinen van 't zware geboomte cm de weide, ging met snellen vleu gelslag omhoog om dan als een groote gier zwaluw op zijn lange sikkelvormige wieken ■ond te zwieren en natuurlijk naar een prooi uit te kijken. Toen hij niets begeerlijks in 't oog kreeg, schoot hij als op een stormwind weg over de bosschen en geraakte daardoor weldra uit ons gezicht. Als die zwerver in 't voorjaar bij ons komt, 't eerste fijne groen der berken ai uitge groeid tot een vrij dicht loover en heeft de eschdoorn ziin bloeisels al afgeworpen. Wil hij broeden, wat zelden gebeurt, dan zoekt hij eer nestplaats in de kruinen van zware geboomte m boschachtige streken of groote landgoederen waar hij zelf veilig is en toch een goed uitzicht over zijn jachtveld heeft, 't Liefst neemt hij een oud kraaiennest in beslag, want dat voldoet gewoonlijk aan de eischen die hij stelt omtrent grootte en verborgenheid. Met kraaiennest bedoel ik natuurlijk geen roekennest, dat voor ieder zichtbaar, met vele andere koloniegewijs in de boomtoppen zit. Een mooi gezicht, als hij boven een open plek in 't bosch zijn vliegkunststukjes uithaalt, zijn schermutselingen met een paar kraaien aan gaat of zijn afweermiddelen neemt tegen een voorbijvliegenden buizerd. Hij weet deze mede dingers gemakkelijk te ontwijken, daar hij ze in snelheid en zwenkingen verreweg de baas is In de avondschemering zag ik hem eens als een zwaluw om de eikentoppen zwieren, waar schijnlijk om opstijgende meikevers te grijpen, Soms sloeg hij een haak, als de richting plot seling veranderen moest. Gewoonlijk echter stormt hjj recht op zijn prooi af met een vaart van, laten we zeggen 70 M. per seconde. Slaat hij mis, en dat gebeurt zelden, dan herhaalt hy zijn woedenden aanval. De Friezen zeggen, dat hij ook wiekelt" d.i. wat wij hier in Holland „bidden" noemen. Evenals zijn neef de torenvalk, zou hij soms in de lucht als op een onstoffelijk standpunt even stilstaan voor hij op zijn prooi neerschiet. Ik heb dit nooit waargenomen. We begrijpen nu waarom hij in Friesland „blauwe wiekei" heet. Met dat „blauw" kunnen we 't eens zijn, want zoo is hij van boven. Verder is hij te kennen aan de zwarte oogstreep, de rossige keel en borst en de bruinroode broek. En hij roept: „kli, kli, kli!" In den zomer zien we hem zelden, meer op den trek m 't voorjaar. Moet hij als roover neergelegd worden? V&'oral niet. Hij slaat hoofdzakelijk groote vliegende insecten, soms een vogeltje. En dan is hij zoo zeldzaam, dat we blij mogen zijn met dit wonder van sierlijkheid en vlugheid in onze boschstrekqn. KERST ZWART. Te Haarlem geboren en tot mijn twaalfde jaar opgegroeid, heb ik diepgewortelde, heel aangename herinneringen aan Bloemendaal. Families, die in de noordhelft van de stad woonden, gingen er meestal heen over de Kle verlaan, die men bereikte via weilanden, waar vele stadskinderen voor het eerst van hun leven zagen hoe koeien gemolken worden. De Klever laan zelf, die geen laan bleek te zijn, maar een kale weg zonder iets wat ons interesseerde, was lang voor kindervoetjes. Maar zoodra wij het tweede bruggetje voorbij waren, wenkten hoo rnen en duinen .en kwam de gedachte aan Bloe mendaalsche kruidnoten in onze fantasie op, en dan was de verveling van den weg achter den rug. Soms, in gezelschap van personen, die niet best ter been waren, werd de tocht per vige- lante afgelegd tot aan het tolhek, 1) om het tolgeld uit te sparen, en die wijze van ver plaatsing was ons, kleinen, dan ook wel zoo naar den zin. Het doel van den tocht was zeer gevarieerd. Het verste en het deftigste was Zomerzorg, het oude Zomerzorg namelijk, het witte huis met grooten tuin aan den voet van de duinen. 2) Er waren in dien tuin allerlei vermakelijkheden maar de voornaamste was, over een beek met een bruggetje heen, de duinen te gaan beklim men. Op een hoog punt stond een tentje, van waar uit men, al of niet met verrekijkers, het landschap yan den geheelen omtrek overzien kon. 3) Onvergetelijk. Iets minder ver en deftig, maar niet minder plezierig, was een koffie- of theepartij in het Bloemendaalsche Bosch zelf, hetzij aan het Pannekoekenkoepeltje" of bij het „Vrouwtje in het bosch". Deze laatste gelegenheid was een eenvoudig boerderijtje, met het front naar een der hoofdlanen. Men ging daarheen met zelf meegebrachte proviand en nam er alleen melk en vuur en water en installeerde zich daarmee op het heuvelachtig terrein aan den overkant van den weg tusschen de hooge boomen. 4) Die hooge boomen, die deden het hem hier. De bos boschsfeer, die daarvan uitging, er. daarbij de landelijkheid van dit boerenbedrijfje. Zoo klein als het was, representeerde het toch voor ons de bekoring van het buitenleven in een boschrijke streek. Als de tijd het gedoogde, drentelden wij een zijpad in, en kwamen aan een open plekje tusschen 't hooge hout, waar hop zich tusschen lage struiken strengelde en wij bloemen plukten, die wij niet kenden en een vogeltje zagen, dat wij nog nooit gezien hadden O, dat heerijjke bosch! En de indruk van die heerlijkheid had voor mij nog veel meer te beduiden dan voor de andere kinderen, die daar met mij speelden en te Haarlem bleven wonen. Want ik verhuisde op mijn twaalfde jaar met mijn ouders naar den Anna Paulowna Polder, waar het er toen zoo wat uit zag als nu in den Wieringermeer- polder; veel beloften van vruchtbaarheid, maar voorloopig nog geen boom van eenige betee- kenis. En nu gebeurde voor mij het merkwaar dige, dat wanneer ik dóór, zonder boomen rondom mij, een verhaal las, dat zich in een bosch afspeelde, het Bloemendaalsche Bosch zich vanzelf, als illustratie, voor mijn verbeelding opdeed. Eerst waren het kinderboekjes, waarbij mij dit passeerde, maar later ook andere lec tuur. Toen mij Berthold Auerbach's dorpsvertellingen handen kwamen, die de lezers in het Schwarzwald behooren te verplaatsen, vloog mijn fantasie naar Bloemendaal. Als ik las van kolenbranders en hun houtmijten, dacht ik aan het netjes opgestapelde hoopje hakhout van het boerenerfje, waar wij ons weleer amu seerden met een geit, eenige kippen en een makke gekortwiekte kraai. Bloemendaal heeft dus een heele rol ge speeld in mijn geestelijk leven,. Later kwam er het poëtische waas bij, dat De Genestet over dit dorp gespreid heeft, toen wandelaars het huis aanwezen, waar de gevierde dichter zijn aan staande vrouw had gevonden en vanwaar uit hij met haar dwaalde door het duin en doolde door de dreven Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den Scha vkredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem. PROBLEEM No. 891. Ch. Mauritius, (Luxemburg). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kf2 Dh4 Tb5 Tc6 Lf4 Lh7 Pe3 Pg4 e5 f6 h2. Zwart: Kd4 De7 Te6 Tc8 Lel Pa4 Pb4 d3. .2 DE EERE-BONDSWEDSTRIJD TE SCHEVENINGEN. Ter gelegenheid van het 60-jarig jubileum van den Nederlandschen Schaakbond begon Woensdagavond 26 Juli 1.1., te Scheveningen het eere-tournooi, gespeeld tusschen de vijf hoogst uitgekomen spelers in den wedstrijd om het kampioenschap van Nederland en drie buiten- landsche meesters. Dr. Euwe, die met vacantie in 't buitenland vertoefde, had zijn plaats, met toestemming van het bondsbestuur afgestaan aan S. Landau, (Rotterdam). Daar Jhr. mr. J. H. O. van den Bosch ook niet van de party was en Dr. A. G. Olland helaas overleed ge durende laatstgenoemden wedstrijd, waren de Nederlandsche hoofdklasse-spelers Hamming en Mulder automatisch hun opvolgers. En uit den uitslag blijkt, dat zij inderdaad voor een dergelijk tournooi te zwak waren. Die uitslag, welke op 1 Augustus volgde, gaf het volgende resultaat te zien: 1. S. Flohr, (Praag), 6 punten; 23. E. D. Bogoljubow en G. Maroczy (Hongarije) beiden 5y2 punt; 46. S. Landau, P. F. v. Hoorn, (Amsterdam), H. W. Felderhof (Zaandam), allen 2% punt; 7. A. W. Hamming (Leiden), 2 punten; 8. E. A. Mulder (Amsterdam), 1% punt. In een 200 kleine groep een afstand tusschen de buitenlanders en onze Nederlandsche spelers van liefst 3 punten, is bedroevend. Maar onze mannetjes" hebben uitstekend hun best gedaan. Het geweldige verlies, door den dood van de meesters Loman, Noteboom, Olland en Weenink, is wel heel duidelijk aan het licht getreden in dit tournooi. OPLOSSING PROBLEEM No. 387. (Dr. L. N. de Jong). Stand der stukken: Wit: Kc3 Tc4 Te6 Lg8 Pgl b2 c5 d4 f4 f5. Zwart: Kd5 Lh3 Pb8 Ph4 a4 a5 b7 g2. 1. Kc3—d2. Lh3Xf5 (of Kd5Xc4); 2. Te6—d6t, enz. Ph4f3f2. Kd2e3, enz. Ph4Xf5; 2, Kd2—d3, enz. b7'b5; 2. Te6e7f, enz. anders; 2. Te6f6, eniz., of eerder mat. Goede oplossing ontvangen van: H. W. van Dort, te Haarlem. Thans, na zooveel jaren, is van dit alles niet veel meer terug te vinden. Niet veel, maar toch wel iets. De dorpsstraat drukker geworden en het weleer wijde uit zicht is volgebouwd. Maar de oude Trom petter kondigt nog zijn kruidnoten aan en die smaken nog precies zoo eêl als vroeger. De boschlaan is nog te zien binnen het hek van De Ryp; het boerderijtje is verdwenen; het zou ook niet passen in eene omgeving, die heelemaal niet landelijk meer is. Zullen wij dit betreuren? Wat hebben wij daaraan? Ik behoor niet tot de menschen, die alles zouden wenschen vast te houden, zooals het in hun jeugd was. Daarvoor hebben wij onze herinneringen in onze ziel; wat de werkelijkheid betreft, doen wij 't best met den tijd mee te gaan. Ik kom nog altijd graag te Bloemendaal, omdat er menschen wonen, die ik gaarne zie en omdat er nog steeds boomen zijn en vogels zingen en, ondanks de sterke be bouwing, de lucht er nog iets buitenachtig heeft. Het bosch is veel kleiner geworden; maar er zyn nog plekjes, waar men niets dan groen ziet en zich een uitgestrekten achtergrond van groen kan voorstellen. Mogen er nog lang zoo'n paar stukjes boschachtigheid overblijven! GEERTRUIDA CARELSEN. Wij zeggen de gevierde 90-jarige schrijfster vriendelijk dank voor deze aardige bijdrage. Met het boerderijtje in het Bosch zal bedoeld zijn wat later „De Leeuwenkuil" heette. Kan een onzer lezers ons ook zeggen, waar die naam van afkomstig is? De Leeuwenkuil bestond uit een reeks donker geel geschilderde houten ge bouwtjes langs den oostkant van de tegenwoor dige Koepellaan, tegen het hek aan van de overplaats van Hartenlust. Het laatst woonde er de wegwerker en nachtwaker Piet van Nobelen. (Red.) 1) De z.g.n. Knip aan het Bloemendaalsche eind van de Kleverlaan tegenover Kleveroord. Red. 2) Thans de woning van den heer en mevr. Bierens de HaanWalle. Red'. 3) Ongeveer ter plaatse van het tegenwoor dig Wilhelminaduin of kopje. Red. 4) Thans staat daar onderhout. Dit terrein werd op buitenpartijen gebruikt om te dansen. Red. OP SCHOOL. De schoolopziener bracht een bezoek aan de school en de meester had den jongens goed op het hart gedrukt: Antwoord niet als je niet bijna zeker bent dat je antwoord goed is. De schoolopziener vroeg geschiedenis. Vertel me eens, wie was de moeder van den vader des vaderlands, Willem den Zwijger? Hü richtte de vraag tot den jongen op de eerste rij, dan tot de heele klas. Geen antwoord. Eindelijk het hart van den meester zwol van vreugde daar ging een vinger omhoog. Wel mün jongen, zei de schoolopziener aan moedigend, Wie was het? Juffrouw de Zwyger, meneer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1933 | | pagina 3