TWEEDE BLAD
JIM, DE ZOON VAN BOBBY
Losse Blaadjes.
Wees voorzichtig!
Brokjes Levenswijsheid.
De zwarte Rat en de bruine Rat.
Kijkjes Buiten.
Bloemendaalsche herinneringen.
SCHAAKRUBRIEK.
'tls ideaal vacantieweer,
Al kan bet ook wat warm zijn.
De lang voorspelde hittegolf,
Zal wellicht loos alarm zijn.
En wie met zalig niets te doen,
Zijn tijd thans kan verdrijven,
Die zegt allicht: „Nu, laat het zoo
Nog maar een poosje blijven!
Al is er ook een hittegolf
In Nêerland uitgebroken,
Ik lig hier lekker in het bosch
Te luieren en te rooken!"
Ja, dat kan ook heel prettig zijn,
Zoo vrij en zonder zorgen,
Maar er ligt in die rookerjj
Wel een gevaar verborgen!
Vacantiegangers .opgelet,
En laat geen vonkjes waaien!
Een smeulend eindje sigaret
Zet 't bosch in lichte laaie!
Een niet gedoofde lucifer
Kan heel wat kwaad verrichten!
'n Onachtzaam uitgeklopte pijp
Kan 't grootste onheil stichten!
Kampeerders, stookt ge een vuurtje soms
Wilt er terdeeg op passen,
Dat met Uw brandhout tegelijk,
Geen hei en bosch verasschen!
Een boschbrand met dit droge weer
Is niet zoo gauw te stuiten.
In huis zijn we voorzichtig, dus
Dan zijn we 'took daarbuiten!
(Nadruk verboden)
Tot de vijanden, waartegen de menschheid
uit zelfbehoud een onafgebroken strijd voert,
behoort ook de rat. Men behoeft den afloop
van dezen strijd nog niet zóó somber in te
zien als de Fransche schrijver Barbusse ge
daan heeft, toen hij voorspelde, dat de mensch
met zijn beschaving en al door de ratten ver
nietigd zal worden. Maar toch dreigt immer
het gevaar van pest en andere vreeselijke ziek
ten van de zijde van dit onuitroeibare knaag
dier.
Een merkwaardige beschouwing over het
rattenprobleem heeft onlangs een Engelsche
professor gehouden. Deze heeft tegenover de
leuze: vernietigt de ratten! de leuze: spaart
de ratten! geplaatst.
Zijn betoog komt in het kort hierop neer.
Er zijn twee soorten van ratten, de zwarte en
de bruine. Nu is de zwarte rat de gevaarlijkste,
want dit is de eigenlijke pestrat. Vroeger had
men in Europa uitsluitend zwarte ratten, maar
in de achttiende eeuw is de bruine rat hier uit
Midden-Azië doorgedrongen en, daar hij sterker
en strijdlustiger is dan de zwarte, heeft hij
deze zoo goed als verjaagd. Roeit men nu de
bruine rat uit, dan verliest de zwarte zijn erg-
sten vijand en krijgt hy weer kans om zich te
vermenigvuldigen op een voor de menschheid
gevaarlijke wijze. Daarom moet men den brui
nen rat niet vernietigen, maar met rust laten.
Deze beschouwing stemt tot nadenken op
allerlei gebied. De vraag, waarover zij ons aan
het peinzen brengt is, of wij niet al te gauw
aan het uitroeien gaan en of dit vemietigings-
stelsel eigenlijk niet meer schade dan voordeel
oplevert. Er schijnt in de natuur nu eenmaal
een zeker evenwicht te bestaan, dat men niet
ongestraft kan verbreken.
Reeds heeft men geleerd, ook met de be
strijding van microben in dit opzicht voorzich
tig te zijn. De volkswijsheid weet vaak uit in
tuïtie hetgeen de wetenschap later met haar
geleerdheid bevestigt. Zoo pleegt men zich wel
eens te verbazen over het verschijnsel, dat
menschen, die in een vervuilde omgeving leven,
geen last krijgen van besmetting door al het
ongedierte, dat om hen heen krioelt. In zoo!
geval hoort men dikwijls opmerken, dat de
bacillen die menschen geen kwaad doen. Want
,ze eten elkaar op", heet het dan.
Roeit men de vogels uit, dan krijgt men
last van insecten. Vernietigt men de insecten,
dan zal men misschien slachtoffer worden van
kleinere organismen, die thans door de insecten
worden gegeten. Zoo houdt alles elkaar in
evenwicht; men kan geen schakel wegbreken
uit den natuurlijken kringloop.
Aldus bezien, bestaan er geen schadelijke
dingen. Mest is een onaangename substantie,
maar de boer, die uit louter zindelijkheid de
mest van zijn land verwijdert, zal een schrale
oogst binnenhalen! Ook de mest is een onmis-
baar bestanddeel in het voedingsproces van den
bodem, dat met het voedingsproces van den
mensch in zoo nauw verband staat.
Gaan wij de stoffelijke wetten op de gees
telijke verschijnselen toepassen, dan zullen wij
dezelfde ervaring opdoen. Telkens weer leert
de geschiedenis, dat het zuiveren en ontsmet
ten een bedenkelijke methode wordt, wanneer
men haar al te radicaal toepast. Hoevaak heeft
men op zedelijk, staatkundig en maatschappen
Hjk gebied de bruine rat uitgeroeid met het
gevolg, dat de zwarte rat hierdoor welig ging
tieren! Menige geestelijke pest is aan een der'
gelijke uitroeiïngswoede te wijten geweest.
Er bestaan menschen, die aan een ziekelijke
smetvrees lijden. Zij onthouden zich van aller
lei dingen, die de gezondheid kunnen bena-
deelen. Zij zuiveren hun brood van de zemelen,
hun tabak van de nicotine, him koffie van
cafeïne. Honderdmalen per dag wasschen zij
zich de handen; zij durven niets aanraken en
zijn bang voor microben in de lucht, in het
door
G. Th. ROTMAN.
13, Vriend Jim beleeft dat zie je hier!
Van 't draaien ook niet veel plezier!
Hij krijgt met miss'Hjkh'eid te kampen
En tracht zich ergens vast te klampen;
De sterren draaien bij dat pogen
Den armen stakker voor z'n oogefi,
En 't deurtje rammelt klop, klop, klop!
Een roffel op zijn apekop.
14. Maar de piloot, een handig man,
Die heel goed manoeuvreeren kan,
Redt allen uit hun droevig lot
En brengt de vliegmachien weer vlot.
Ach, zie de beide vechtersbazen,
Stokstijf en suf als houten Klazen!
Ja, nóóit was 't in een vliegmachine
Zoo'n allertjs'lijkste ruïne.
Op koffietijd zoo tegen elven
Komen de stakkers tot zichzelven,
Maar o, m'n lieve kinders, daar
Wordt doctor Dikbuik Jim gewaar,
Die óók juist tot zichzelven kwam
En nu subiet de beenen nam!
Met veel lawaai gaat nu daarbinnen
De groote apen jacht beginnen.
16.
Jim springt van d'een naar d'and'ren kant,
Totdat hij bij 't plafond belandt;
Hij grijpt hij wist niet wat hij deed! -
't Kapotte zolderlampje beet
Hu! wat is dat? Zijn oogen staren,
De rook vliegt knett'rend uit z'n haren!
De stroom vaart hem door kuit en schenen
En vonken spatten uit zijn teenen!
water, op elk deeltje stof. Sterilisatie is hun
levensleuze.
Sterilisatie ook wat het gedachten- en ge
voelsleven betreft. Ook dat moet bacteriënvrij
worden gemaakt. In hun krant, in de boeken
die ze lezen, in de films en tooneelstukken
die ze zien, in de radioprograms die ze hoo-
ren, mag geen onvertogen woord, geen licht
zinnige toespeling, geen gevaarlijke theorie,
gëen kettersch getuigenis voorkomen.
Niet alleen plagen deze menschen zichzelf
met hun voortdurende angst voor geestelijk
pestgevaar, maar ook maken zij het er hun
omgeving vaak lastig mee. Wat is de censuur
in allerlei gedaante anders dan een jacht op
de ratten, die overbrengers van ziektekiemen
voor de maatschappij kunnen zijn?
Zoo steriliseert men niet slechts de stof,
maar ook den geest op telkens afdoender wijze.
Maar by elke slachting onder de bruine ratten
steekt een zwarte rat, die nu weer uit zijn
schuilplaats te voorschijn durft kruipen, triom
fantelijk zijn kopje omhoog. Oude ondeugden
zijn uitgeroeid, maar nieuwe ondeugden worden
hierdoor tot ontwikkeling gebracht. Slechte
gedachten verdwijnen, maar nog slechter komen
er voor in de plaats.
Steriele menschen, een steriele maatschappij.
Maar de natuur, die haar evenwicht niet on
gestraft laat verbreken, wreekt zich op haar
verkrachters. Derhalve: spaart de ratten, ver
nietigt ze niet! Want ze eten elkaar toch
wel op.
H. G. CANNEGIETER
EEN KLEIN BLOEMPEANTJE.
Ik
Eendekroos, Lemma minor Klein Kroos.
Er is een heel klein plantje, misschien wel
het kleinste bloemplantje dat er bestaat, en
dat het voorrecht heeft bij ieder bekend te zijn
zelfs by het kleinste kind, dat even loopen kan
en aan de waakzaamheid van zijn moeder wel
eens ontsnapt is om naar de sloot achter dën
tuin te kijken. Tevens is dat bloemplantje
merkwaardig, omdat het ondanks haar alge-
meene bekendheid nog maar aan zeer weini;
waarnemers haar bloem heeft laten zien,
bedoel het Eendekroos.
Wel, hoor ik zeggen, is het Eendekroos een
plantje? We dachten altyd, dat het kleine
ronde blaadjes waren, die bij miljoenen op het
water neergekomen, daar dicht op elkaar
drijven of liever liggen. Want je ziet ze, om
zoo te zeggen, nooit bewegen, of 'tmoet door
een schuit, een hond of een waterrat gebeuren.
En toch is elk van die zoogenaamde blaadjes
een plantje. 'tZijn kleine schijfjes, die elk van
onderen een worteltje in 't water laten hangen,
tenminste als we te doen hebben met ons meest
gewone Kroos, het Kleine Kroos, Lemma
minor. Uit deze bewering volgt, dat er meer
kroossoorten genoteerd moeten zijn. Dat is ook
zoo. We hebben ook Blaaskroos, dat wat
dikker is dan minor, en Veelwortelig Kroos
dat vier S. vijf worteltjes naar beneden zendt,
Maar Klein Kroos zien we het meest.
Als we nu weten, dat er heel wat botanisten,
d.i. plantkundigen, in de natuur rondloopen, die
nog nooit bloeiend Kroos of laat ik liever
zeggen de bloem van 't Kroos hebben gezien,
dan zul je wel willen gelooven, dat zoo'n kroos-
bloempje heel klein is of heel zelden ontluikt.
En dat laatste zou heel zonderling zijn, als
we bedenken, dat het Kroos soms in korten
tijd de heele oppervlakte van een sloot kan
vullen. Zelfa zóó vullen, dat we plantje aan
plantje zonder zichtbare tusschenruimte het
■watervlak zien bedekken met miljoenen, mis
schien miljarden want wie kan ze tellen?
exemplaren. Onwillekeurig gaan we vragen, of
er misschien nog een anflere manier is, waarop
het Kroos zich vermenigvuldigen kan%an door
zaad. Een bevestigend antwoord kunnen we op
die vraag nog niet krijgen.
De bloem van het Kroos is eigenlijk maar
een zakje op zij van het schijfje. In dat zakje
zitten twee meeldraden en ëón stamper. Dat
zakje met zijn inhoud is niet alleen heel klein,
maar ook nagenoeg kleurloos, zoodat de loupe
er bij te pas moet komen om dit bijzonders
aan zoo'n kroosschijfje te zien. Nu kun je wel
begrijpen, dat de wind op zoo'n onnoozel
dingetje als dit kroosbloempje, dat niet meer
dan een heel klein deel van een millimeter boven
het water kan uitsteken, geen vat kan hebben
en dat het evenmin bij zijn kleurloosheid iets te
verwachten heeft van de hulp van insecten.
Gelukkig voor het Kroos, dat er nog andere
diertjes in en op het water leven dan insecten.
Wie wel eens belangstellend naar zoo'n kroos*
akker heeft gekeken, zal opgemerkt hebben,
dat deze vaak doorploegd is met een wirwar
van kronkelende lijnen. Deze zijn ontstaan door
de wandeling van kleine waterslakken. Nu
neemt men aan en meent ook te weten, dat
deze waterslakjes de stuifmeelkorrels van het
eene kroosbloempje naar het andere brengen
en zoo voor een doelmatige kruisbestuiving zor
gen. Wel weet men daar nog lang niet alles
van en kan die meening nog wel eens een stoot
krijgen, maar de mogelijkheid is niet te ont
kennen.
De kans op bestuiving moet echter gering
zijn. Maar wat weten wij van de hoeveelheid
zaad die uit de vruchtjes in 't water ver
spreid wordt?
K. ZW.
BOOMVALK.
'k Heb nem onlangs weer eens gezien, den
kleinen feilen roover, boven een boschweide in
het midden van de Graafschap Zutphen.
Achterhoek, zeggen we hier in Holland, maar
die benaming hoort men veelal in die gouw
van folkloristen, zelden van de boerenbevolking
zelf. Hij kwam uit de kruinen van 't zware
geboomte cm de weide, ging met snellen vleu
gelslag omhoog om dan als een groote gier
zwaluw op zijn lange sikkelvormige wieken
■ond te zwieren en natuurlijk naar een prooi
uit te kijken. Toen hij niets begeerlijks in 't oog
kreeg, schoot hij als op een stormwind weg
over de bosschen en geraakte daardoor weldra
uit ons gezicht.
Als die zwerver in 't voorjaar bij ons komt,
't eerste fijne groen der berken ai uitge
groeid tot een vrij dicht loover en heeft de
eschdoorn ziin bloeisels al afgeworpen. Wil hij
broeden, wat zelden gebeurt, dan zoekt hij eer
nestplaats in de kruinen van zware geboomte
m boschachtige streken of groote landgoederen
waar hij zelf veilig is en toch een goed uitzicht
over zijn jachtveld heeft, 't Liefst neemt hij
een oud kraaiennest in beslag, want dat voldoet
gewoonlijk aan de eischen die hij stelt omtrent
grootte en verborgenheid. Met kraaiennest
bedoel ik natuurlijk geen roekennest, dat voor
ieder zichtbaar, met vele andere koloniegewijs
in de boomtoppen zit.
Een mooi gezicht, als hij boven een open plek
in 't bosch zijn vliegkunststukjes uithaalt, zijn
schermutselingen met een paar kraaien aan
gaat of zijn afweermiddelen neemt tegen een
voorbijvliegenden buizerd. Hij weet deze mede
dingers gemakkelijk te ontwijken, daar hij ze
in snelheid en zwenkingen verreweg de baas is
In de avondschemering zag ik hem eens als
een zwaluw om de eikentoppen zwieren, waar
schijnlijk om opstijgende meikevers te grijpen,
Soms sloeg hij een haak, als de richting plot
seling veranderen moest. Gewoonlijk echter
stormt hjj recht op zijn prooi af met een vaart
van, laten we zeggen 70 M. per seconde. Slaat
hij mis, en dat gebeurt zelden, dan herhaalt hy
zijn woedenden aanval.
De Friezen zeggen, dat hij ook wiekelt"
d.i. wat wij hier in Holland „bidden" noemen.
Evenals zijn neef de torenvalk, zou hij soms in
de lucht als op een onstoffelijk standpunt even
stilstaan voor hij op zijn prooi neerschiet. Ik
heb dit nooit waargenomen. We begrijpen nu
waarom hij in Friesland „blauwe wiekei" heet.
Met dat „blauw" kunnen we 't eens zijn, want
zoo is hij van boven. Verder is hij te kennen aan
de zwarte oogstreep, de rossige keel en borst
en de bruinroode broek. En hij roept: „kli,
kli, kli!"
In den zomer zien we hem zelden, meer op
den trek m 't voorjaar.
Moet hij als roover neergelegd worden?
V&'oral niet. Hij slaat hoofdzakelijk groote
vliegende insecten, soms een vogeltje. En dan
is hij zoo zeldzaam, dat we blij mogen zijn met
dit wonder van sierlijkheid en vlugheid in onze
boschstrekqn.
KERST ZWART.
Te Haarlem geboren en tot mijn twaalfde
jaar opgegroeid, heb ik diepgewortelde, heel
aangename herinneringen aan Bloemendaal.
Families, die in de noordhelft van de stad
woonden, gingen er meestal heen over de Kle
verlaan, die men bereikte via weilanden, waar
vele stadskinderen voor het eerst van hun leven
zagen hoe koeien gemolken worden. De Klever
laan zelf, die geen laan bleek te zijn, maar een
kale weg zonder iets wat ons interesseerde, was
lang voor kindervoetjes. Maar zoodra wij het
tweede bruggetje voorbij waren, wenkten hoo
rnen en duinen .en kwam de gedachte aan Bloe
mendaalsche kruidnoten in onze fantasie op, en
dan was de verveling van den weg achter den
rug. Soms, in gezelschap van personen, die niet
best ter been waren, werd de tocht per vige-
lante afgelegd tot aan het tolhek, 1) om het
tolgeld uit te sparen, en die wijze van ver
plaatsing was ons, kleinen, dan ook wel zoo
naar den zin.
Het doel van den tocht was zeer gevarieerd.
Het verste en het deftigste was Zomerzorg, het
oude Zomerzorg namelijk, het witte huis met
grooten tuin aan den voet van de duinen. 2)
Er waren in dien tuin allerlei vermakelijkheden
maar de voornaamste was, over een beek met
een bruggetje heen, de duinen te gaan beklim
men. Op een hoog punt stond een tentje, van
waar uit men, al of niet met verrekijkers, het
landschap yan den geheelen omtrek overzien
kon. 3) Onvergetelijk.
Iets minder ver en deftig, maar niet minder
plezierig, was een koffie- of theepartij in het
Bloemendaalsche Bosch zelf, hetzij aan het
Pannekoekenkoepeltje" of bij het „Vrouwtje in
het bosch". Deze laatste gelegenheid was een
eenvoudig boerderijtje, met het front naar een
der hoofdlanen. Men ging daarheen met zelf
meegebrachte proviand en nam er alleen melk
en vuur en water en installeerde zich daarmee
op het heuvelachtig terrein aan den overkant
van den weg tusschen de hooge boomen. 4) Die
hooge boomen, die deden het hem hier. De
bos boschsfeer, die daarvan uitging, er.
daarbij de landelijkheid van dit boerenbedrijfje.
Zoo klein als het was, representeerde het toch
voor ons de bekoring van het buitenleven in
een boschrijke streek. Als de tijd het gedoogde,
drentelden wij een zijpad in, en kwamen aan een
open plekje tusschen 't hooge hout, waar hop
zich tusschen lage struiken strengelde en wij
bloemen plukten, die wij niet kenden en een
vogeltje zagen, dat wij nog nooit gezien hadden
O, dat heerijjke bosch!
En de indruk van die heerlijkheid had voor
mij nog veel meer te beduiden dan voor de
andere kinderen, die daar met mij speelden en
te Haarlem bleven wonen. Want ik verhuisde
op mijn twaalfde jaar met mijn ouders naar
den Anna Paulowna Polder, waar het er toen
zoo wat uit zag als nu in den Wieringermeer-
polder; veel beloften van vruchtbaarheid, maar
voorloopig nog geen boom van eenige betee-
kenis. En nu gebeurde voor mij het merkwaar
dige, dat wanneer ik dóór, zonder boomen
rondom mij, een verhaal las, dat zich in een
bosch afspeelde, het Bloemendaalsche Bosch zich
vanzelf, als illustratie, voor mijn verbeelding
opdeed. Eerst waren het kinderboekjes, waarbij
mij dit passeerde, maar later ook andere lec
tuur.
Toen mij Berthold Auerbach's dorpsvertellingen
handen kwamen, die de lezers in het
Schwarzwald behooren te verplaatsen, vloog
mijn fantasie naar Bloemendaal. Als ik las van
kolenbranders en hun houtmijten, dacht ik aan
het netjes opgestapelde hoopje hakhout van
het boerenerfje, waar wij ons weleer amu
seerden met een geit, eenige kippen en een
makke gekortwiekte kraai.
Bloemendaal heeft dus een heele rol ge
speeld in mijn geestelijk leven,. Later kwam er
het poëtische waas bij, dat De Genestet over dit
dorp gespreid heeft, toen wandelaars het huis
aanwezen, waar de gevierde dichter zijn aan
staande vrouw had gevonden en vanwaar uit
hij met haar dwaalde door het duin en doolde
door de dreven
Oplossingen, bijdragen enz. te richten aan den
Scha vkredacteur, Cruquiusstraat 19, Haarlem.
PROBLEEM No. 891.
Ch. Mauritius,
(Luxemburg).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kf2 Dh4 Tb5 Tc6 Lf4 Lh7 Pe3 Pg4
e5 f6 h2.
Zwart: Kd4 De7 Te6 Tc8 Lel Pa4 Pb4 d3.
.2
DE EERE-BONDSWEDSTRIJD TE
SCHEVENINGEN.
Ter gelegenheid van het 60-jarig jubileum
van den Nederlandschen Schaakbond begon
Woensdagavond 26 Juli 1.1., te Scheveningen het
eere-tournooi, gespeeld tusschen de vijf hoogst
uitgekomen spelers in den wedstrijd om het
kampioenschap van Nederland en drie buiten-
landsche meesters. Dr. Euwe, die met vacantie
in 't buitenland vertoefde, had zijn plaats, met
toestemming van het bondsbestuur afgestaan
aan S. Landau, (Rotterdam). Daar Jhr. mr. J.
H. O. van den Bosch ook niet van de party
was en Dr. A. G. Olland helaas overleed ge
durende laatstgenoemden wedstrijd, waren de
Nederlandsche hoofdklasse-spelers Hamming
en Mulder automatisch hun opvolgers. En uit
den uitslag blijkt, dat zij inderdaad voor een
dergelijk tournooi te zwak waren. Die uitslag,
welke op 1 Augustus volgde, gaf het volgende
resultaat te zien:
1. S. Flohr, (Praag), 6 punten; 23. E. D.
Bogoljubow en G. Maroczy (Hongarije) beiden
5y2 punt; 46. S. Landau, P. F. v. Hoorn,
(Amsterdam), H. W. Felderhof (Zaandam),
allen 2% punt; 7. A. W. Hamming (Leiden), 2
punten; 8. E. A. Mulder (Amsterdam), 1%
punt.
In een 200 kleine groep een afstand tusschen
de buitenlanders en onze Nederlandsche spelers
van liefst 3 punten, is bedroevend. Maar onze
mannetjes" hebben uitstekend hun best
gedaan.
Het geweldige verlies, door den dood van de
meesters Loman, Noteboom, Olland en Weenink,
is wel heel duidelijk aan het licht getreden in
dit tournooi.
OPLOSSING PROBLEEM No. 387.
(Dr. L. N. de Jong).
Stand der stukken:
Wit: Kc3 Tc4 Te6 Lg8 Pgl b2 c5 d4 f4 f5.
Zwart: Kd5 Lh3 Pb8 Ph4 a4 a5 b7 g2.
1. Kc3—d2.
Lh3Xf5 (of Kd5Xc4); 2. Te6—d6t, enz.
Ph4f3f2. Kd2e3, enz.
Ph4Xf5; 2, Kd2—d3, enz.
b7'b5; 2. Te6e7f, enz.
anders; 2. Te6f6, eniz.,
of eerder mat.
Goede oplossing ontvangen van: H. W. van
Dort, te Haarlem.
Thans, na zooveel jaren, is van dit alles niet
veel meer terug te vinden.
Niet veel, maar toch wel iets. De dorpsstraat
drukker geworden en het weleer wijde uit
zicht is volgebouwd. Maar de oude Trom
petter kondigt nog zijn kruidnoten aan en die
smaken nog precies zoo eêl als vroeger. De
boschlaan is nog te zien binnen het hek van De
Ryp; het boerderijtje is verdwenen; het zou ook
niet passen in eene omgeving, die heelemaal
niet landelijk meer is. Zullen wij dit betreuren?
Wat hebben wij daaraan? Ik behoor niet tot de
menschen, die alles zouden wenschen vast te
houden, zooals het in hun jeugd was. Daarvoor
hebben wij onze herinneringen in onze ziel; wat
de werkelijkheid betreft, doen wij 't best met
den tijd mee te gaan. Ik kom nog altijd graag
te Bloemendaal, omdat er menschen wonen, die
ik gaarne zie en omdat er nog steeds boomen
zijn en vogels zingen en, ondanks de sterke be
bouwing, de lucht er nog iets buitenachtig heeft.
Het bosch is veel kleiner geworden; maar er
zyn nog plekjes, waar men niets dan groen ziet
en zich een uitgestrekten achtergrond van
groen kan voorstellen. Mogen er nog lang zoo'n
paar stukjes boschachtigheid overblijven!
GEERTRUIDA CARELSEN.
Wij zeggen de gevierde 90-jarige schrijfster
vriendelijk dank voor deze aardige bijdrage.
Met het boerderijtje in het Bosch zal bedoeld
zijn wat later „De Leeuwenkuil" heette. Kan
een onzer lezers ons ook zeggen, waar die naam
van afkomstig is? De Leeuwenkuil bestond uit
een reeks donker geel geschilderde houten ge
bouwtjes langs den oostkant van de tegenwoor
dige Koepellaan, tegen het hek aan van de
overplaats van Hartenlust. Het laatst woonde
er de wegwerker en nachtwaker Piet van
Nobelen. (Red.)
1) De z.g.n. Knip aan het Bloemendaalsche
eind van de Kleverlaan tegenover Kleveroord.
Red.
2) Thans de woning van den heer en mevr.
Bierens de HaanWalle. Red'.
3) Ongeveer ter plaatse van het tegenwoor
dig Wilhelminaduin of kopje. Red.
4) Thans staat daar onderhout. Dit terrein
werd op buitenpartijen gebruikt om te dansen.
Red.
OP SCHOOL.
De schoolopziener bracht een bezoek aan de
school en de meester had den jongens goed op
het hart gedrukt: Antwoord niet als je niet
bijna zeker bent dat je antwoord goed is. De
schoolopziener vroeg geschiedenis. Vertel me
eens, wie was de moeder van den vader des
vaderlands, Willem den Zwijger?
Hü richtte de vraag tot den jongen op de
eerste rij, dan tot de heele klas. Geen antwoord.
Eindelijk het hart van den meester zwol van
vreugde daar ging een vinger omhoog.
Wel mün jongen, zei de schoolopziener aan
moedigend, Wie was het?
Juffrouw de Zwyger, meneer.