TWEEDE BLAD
tl
■o-
L
it
m
JZ
KERSTMIS.
Hooglied des Levens.
Kerstmis en de Alle-Dag-Kerk.
Kerstmis 1933.
La Cloche du Béguinage.
Toen de Kerstzon glansde.
Herodes en het Kind.
HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN
22 DEC. 1933. No. 51.
I V
li/
De godsdienstige feestdagen
wijzen niet achterwaarts naar
Historische verledens, maar op
waarts naar het rijk der eeuwige
waarheid, die de zin is van het
gebeuren in deze ervaarbare
wei eld. Zij zijn symbolische
dagen; dagen die in hun uiterlijke
gestalte een zin dragen. Bij het
Kerstfeest heeft deze uiterlijke
gestalte een dubbelzinnig karak
ter, omdat hier aan natuur en
verleden beide de symbolische ge
stalte ontleend is, waarin de
eeuwige waarheid is uitgebeeld:
de groene boom en het brandend
licht zijn genomen uit de natuur,
de geboorte van het Christus
kind is genomen uit het verleden,
Deze beide moeten hetzelfde foe-
teekenen. Devolken van zeer
oude tijden lazen de natuurver
schijnselen als een godenschrift
en wisten ook geen andere uit
drukkingsmiddelen voor het gods
dienstig leven, dan die welke de
natuur hen aanbood. De groote
intuïties in de menschenzicl
waren ook hen eigen, maar de
taal der rede als een taal van den
geest (zooals den kultureelen
godsdiensten ter beschikking staat
in hun dogmatiek) was hen on
bekend, en daarom ontleenden zij
hun uitdrukkingsmiddel aan het
geen de zichtbare natuurwereld
te aanschouwen gaf. Deze toch
was voor hen een wereld van
hoogere machten, waaraan het
mjnschelijk wezen en het
menscherdeven onvoorwaardelijk
waren ondergeschikt. Geen macht
der natuur is onmisbaarder en
weldadiger dan het licht, zoodat
het in de ziel erkende „hoogere",
het goddelijke, met het symbool
des lichts het trefffendst kan
worden aangeduid. Voor de pri
mitieve verbeelding moesten licht-
wezen en godswezen al haast
hetzelfde zijn. En de goddelijk
heid van het licht moest wel het
sterkst bewust worden in dien
jarestrjd, waarin het licht tot zijn
minimum was afgezonken, om,
niettegenstaande de duistere
macht die hiervan oorzaak was
nochtans niet, te worden overwel
digd Het besef der tegenstelling
van licht en duister, was in dezen
wintertijd het sterkst. Hieraan
sloot zich oude priesterwijsheid,
die door observaties en opteeke-
ningen van zonsopgangs- en on-
dergangspunten aan den horizon
(van een vast punt uit gerekend,
en door steenen zuilen aange
geven) een aanwijzing gaf aan
gaande de periodieke toename des
lichts na den zonnestilstand. De
zon als een jonge held had na
zijn dagelijksche afname zijn
regeneratiekracht herwonnen.
Hier ligt de aanknooping met
het historisch symbool. In de
Christelijke leer is Christus niet
kind, doch volwassene, verkondi
ger der geestelijke waarheid
duider en overwinnaar van de
tegen hem gekeerde wereld
machten. Maar een uitzondering
op deze voorstelling is het Kerst
kind, waarin' het licht, in zijn
aanvang van verrijzenis is gesym
boliseerd. Het Kerstverhaal heeft
een andere toonzetting, kleur en
karakter dan het overige evan
gelie. Hier is voldaan aan de be
hoefte eener andere symiboliek,
dan die onmiddellijkerwijs aan de
natuur ontleend is, en die toch
met het natuursymbool overeen
stemt en haar terminologie van
de geboorte des lichts overneemt.
Het Kerstevangelie met zijn
leidende ster, vreemde koningen,
zijn herders en zingende engelen,
is een dichterlijk stuk symboliek,
dat zich bij de mythologische be
hoefte eener primitieve volks
schare aansluit, en dat in zijn
bekorende dichterlijkheid een
schoonheid is voor alle eeuwen.
Het beeldt uit de geboorte van
den jongen zonneheld, ,,voor
wien Herodes vreest", Herodus
de macht der duisternis. Her
ders en koningen bukken voor
zijn macht en Herodes weet
zijn toekomstige overwinning.
Maar toch stijgt de Christelijke
idee verre uit boven deze symbo
lische inkleeding en is de waar
heid, om welke het gaat de
eeuwige waarheid, waarvan het
symbool niet meer dan een tas
tende uitbeelding ïs; deze: dat de
Geest Gods. daar waar de wereld
van hem verlaten schijnt, zich
met de wereld vereenigt, om in
haai' zijn gewisse overwinning
te verwerkelijken.
Aerdenhout.
Dr. J. D. Bierens de Haan.
Fragment uit het Zweedsche werk van
Par Lagerkvist: „Det Besegrade
Livet", hetgeen in '34 in vertaling
verschijnen zal.
Het leven is enkel wet. Wetten en nog eens
wetten. Door het menschenhart is er iets
giootsch aan toegevoegd, iets grootsch en
wonderlijks een lief lijke en heerlijke bood
schap, het evangelium.
Hoe zou het op aarde geweest zijn als dit
niet was geschied? Zou het ruischen der
boomkruinen niet anders hebben geklonken,
harder? Zou de blik der bloemen bij het ontlui
ken niet levenloos en leeg zijn geweest? Zou
den die walken zoo licht en zonder zwaarte
aan den hemel voortdrijven en zouden ze des
avonds met zulk een brandenden gloed zijn
gekleurdi? Zouden hemel en aarde niet als ver
laten zijn geweest en wanneer men stil bleef
staan en ingespannen luisterde zou het dan
niet geschenen hebben of de stilte van den dood
alom heerschte?
In den ochtend ontwaak ik. Dan hoor ik bui
ten mijn raam, waar het licht van den dag o-p
het gordijn valt, een koor van vogelstemmen
Alsof daarbuiten enkel gekwinkeleer is, alsof
er niet anders bestaat, alsof het al is gewor
den tot zilveren snaren, door hemelsche handen
bespeeld.
Wat is dit voor een wereld, waarin ik ont
waakt ben? Welk wonder is er geschied?
Het is onze wereld, de wereld, die wij ge
schapen hebben. Vol van zaligheid, van hemel
schen vrede.
Daarbuiten heerscht geen vrede. De vogeis
zijn op roof uit om in hun levensonderhoud te
voorzien, gansch de ruimte is vol van moord en
dood, heel de natuur is vervuld van 's lévens
strijd om te kunnen bestaan.
Het is enkel onze ziel, die droomt van vrede,
droomt van licht en verzoening.
Wek mij niet. Laat mij met rust. Zoo won
derschoon klinkt het blijde snarenspel. La-at mij
blijven in de wereld van het menschenhart,
waar het de bedoeling is dat wij zullen leven.
Ja, het licht in het leven komt van ons. Zoo
er iets op aarde groot en verheven is, is het
de menschenziel, datgene, wat de eeuwigheid
heeft aangeraakt, geen vluchtig leven. Wan
neer een hemelsche schijn over de dingen ge
spreid wordt, zijn wij het. Dit alles zijn wij.
Ja, ons is het gezang der vogels eerst in
onze borst wordt het tot een zee van licht. Ons
is de zomerhemel wanneer wjj de oogen om
hoog slaan wordt hij tot een stralende kroon
van het menschenleven. Ons zijn de zomersche
landen borrelen zij niet van louter leven,
van leven dat opbloeit uit verrotting, uit wat
eerder leven is geweest maar als wij er over
gaan, wordt al dit leven tot bloemen, tot
vreugde en goedheid, tot den diepsten vrede.
Het is in ons, dat het aardsche een ziel kan
krijgen, een bedoeling.
En het is in ons dat het leven gedwongen
wordt zich op te heffen tot waardigheid, tot
hoogere zedelijkheid. In ons beteekenen de dier
lijke driften ook iets anders, worden zij tot
geestelijke machten, welke kunnen opbouwen
of het hoogste in ons neerhalen. In ons woont
de genius der liefde, die ons omhoog voert tot
zaligheid of ons omlaag stoot in den afgrond.
J. MOLANUSStamperius.
De samenvoeging van deze beide uitdrukkingen
in één opschrift lijkt paradoxaal. Kerstmis, het
feest, dat slechts éénmaal per jaar gevierd
wordt en de Alle-Dag-Kerk, dagelijks terugkne-
rend.
Op het Kerstfeest komt God tot ons in de ge
daante van een kind. In de Alle-Dag-Kerk wil
len wij het heele Evangelie brengen! En toch
zijn er goede redenen Kerstmis en Alle-Dag-
Kerk met elkaar in verband te brengen. Wander
zonder dia komst van Jezus Christus zouden wi)
in onze dagelijksche diensten niets te zeggen
hebben.
Daarom begroeten wij Kerstmis met blijd
schap, Kerstmis, dat ons herinnert aan de won
derbare daad Gods, als Hij op aarde komt en
ons de hand reikt, de kleine hand van een
kind.
En is, menschchjker wijze gesproken, de
Alle-Dag-Kerk niet een heel bescheiden middel,
waarvan Goó zich bedient om de menschen de
hand te deiken? Een middel, dat nog slechts in
een begin-stadium verkeert, aim is en bijna ge
heel onderhouden wordt, tot dusverre, door haar
peettante, de kerk van de Réfuglées.
Als wi) aan den vooravond van het Kerst
feest ons geplaatst zien in de tegenwoordigheid
van de kribbe van Bethlehem, mogen wij dus
er aan herinneren, dat God zich bedienen kan
van bescheiden, onaanzienlijke middelen voor
zijn werk hier op aarde.
Zal dus niet misschien, neen, zeker zelfs, de
Alle Dag Kerk een middel zijn om de
Kerst-vlam, dag aan dag te onder houden?
Want het is toch alle dagen, dat wjj zingen
kunnen
Eere zij God
Vlede op aarde I
Weer straalt de Kerstboom
in zilveren luister.
Klinkt er het Kerstlied-
verheven van zin.
Stralen de sterren
in 't nachtelijk duister,
Luiden de klokken
het Vredesfeest in.
Schoone gedachte,
door 't Kerstfeest geschonken.
„Vrede op aarde,
en Gode geëerd!"
Nauw'Iijks is echter
het Kerstfeest verklonken,
Of 't is de haat,
die opnieuw weer regeert!
Maar slechts dan kan men
oprecht zich verheugen.
Als er de vredeswil
't harte bestiert,
En men in waarheid,
en niet als een leugen
't Heerlijkste feest van
de Christenheid viert.
Messager de l'Eglise Wallonne de Harlem.
A la recherche de l'Etoile.
Pour Noël.
Aux membres et amis de la paroisse"
Début de Décembre. Noël approche. Les en-
fants des Ecoies de dimanche préparent la
fête annuelle. Bientót le sapin la. II aura
quitté sa forêt et la jeunesse le décorera avec
entrain.
Mais la fête de Noël serait-elle seulement la
fête des enfants? Non, c'est la fête de l'Éghse
tout entlère. Et c' est pourquoi je veux ad-res-
ser un message de Noël k toute la paroisse.
Nos projets pour Noël: Non seulement, nous
esp-érons allumer un sapin de Noël, et fêter
avec les Enfants cette belle fête.
Nous aimerions pouvoir faire davantage.
Non seulement, présider les services du 24
décembre et du 25 décembre, faire les visites
habituelles a quelques isoïés, non je désire da
vantage encore et tout simpiement que
l'Etoile de Noël éclaire tous les coeurs et
toutes les intelligences et les conduise a
Bètléem.
Pour trop de nos contemporains, même dans
nos paroisses, le Christ et encore une belle
légende pour les enfants. Nous venons a vous
au nom du Seigneur vous dire joyeusement:
„Un sauveur vous est né". Le Christ n' est pias
seulement le prétexte a de brfflants arbres de
Noël. H est la lumière qui peut éclairer nos
ténèbres. Pour que le Christ naisse dans beau-
coup de coeurs, debout pour la croisade de
Noël! H faut préparer l'offensive de la Lu
mière et de 1'Amour.
Pour nous aider a réaliser ces nobles des
seins, joigner vous a nous dans la prière et la
foi. Car, nous demandons tous ceux pour
qui Christ est le Sauveur de ne pas oublier
qu' il est venu sauver tous les hommes, II
qu'il est venu sauver tous les hommes. H
Harlem soit ëclairée par la Lumière de Noël.
Aidez-nous par vos dons, votre collabora
tion et votre joyeuse foi. H nous faut des
armes généreuses et nombreuses. Il faut
allumer partout l'Etoile de Noël.
votre pasteur,
F. CH. KRAFFT.
Waarom toch dit alles De booze koning He
rodes heeft het op het Kerstkind voorzien en
wanneer hij het niet in handen kan krijgen,
vermoordt hij uit wraak alle kinoeren in Bethle
hem.
Zoo zijn wij mi de sprookjessfeer van het
gewijde verhaal in de actueele werkelijkheid
aangeland. Want zelden is in heel de wereld
geschiedenis Herodes zoo ontstellend actueel ge
weest als in dit van bloed en tranen druipende
jaar. Dingen, die wij in den „beschaafden" tijd
onmogelijk achtten, zijn werkelijkheid geworden.
De gruwelen, waarvan de legenden der eeuwen
in de herinnering voortspookten, zijn overtroffen
door hetgeen er heden geschiedt. Mistroostig
over dezen terugval in de barbaarschheld zitten,
die nog van goeden wille zijn en den vrede op
aarde verlangen en een welbehagen hebben in
menschen, ter neder. Hoe kunnen wij Kerstmis
vieren, terwijl de booze Herodes woedt?
Wat geeft het verzucht men, Kerstmis te vie
ren? Bestaat er nog goedheid op aarde? Nog
zachtmoedigheid en meedoogen; nog zin voor
rechtvaardigheid? Wat wij van deze wereld te
zien krijgen, is louter de staalharde, wreede.
zich wrekende booze koning Herodes.
En het is waar: de wereld van thans ver
toont een verre van lieflijk beeld. Het zou geen
zin hebben, de werkelijkheid te verbloemen.
Kerstmis 1933 doet denken aan een slagers
winkel, welke men ter eere van het feest met
vloei en hulst heeft versierd. In het openge
spalkte, lijf der geslachte dieren heeft men zoe
telijke Kerstprentjes met stichtelijke opschrif
ten gepriemd.
De werkelijkheid laat geen plaats over voor
het Kerstkind, maar heeft zijn teeder en lieflijk
beeld vervangen door het portret van Herodes.
De machtige, wiens gezag rust op liet geweld en
wiens sabelhouwen weerlooze kinderen door
klieven. Hoe kan men Kerstmis vieren, terwijl
de wereld het beeld van Herodes vertoont?
Inderdaad, het beeld van Herodes heeft zijn
stempel gedrukt op het openbaar aanzien der
wereld. Maar inmiddels, nu gelijk in den tijd
van het Kerstverhaal, ligt in het duister ver
scholen, weggestopt onder de verhulling van
mantels, heimelijk over de grenzen gesmokkeld,
het kind, dat de verpersoonlijking is van den
humanen geest, welke in Christus geheiligd is.
En dit kind is het, dat wij eeren op Kerstmis.
Eeuw in eeuw uit heeft men het op dezen dag
geëerd als een vondeling in den stal, als een
verschoppeling uit d'e samenleving, als een bal
ling, door Herodes bedreigd. En in deze toe
passelijke gestalte zullen wij het ook heden weer
eeren, het ideaal van het hoogste en beste, dat
onder menschen mogelijk kan zijn.
Onder het razen van Herodes, onder het woe
den van zijn trawanten, onder het harde, mee
doogen looze, de menschelijkheid en het recht
tartende geweld vergeten wij niet, dat ce geest,
welken het Kerstkind belichaamt, even wezenlijk
is a-ls de door den boozen koning verpersoon
lijkte zielsgesteldheid.
Wij merken Herodes meer op. wijl hij door de
wereld ten troon wordt geheven. Maar in hoe-
velen onzer medemenschen, ook onder hen die
onder den dwang der omstandigheden het „leve
Herodes!" mee aanheffen, schuilt niet, gelijk in
den donkeren stal, het Kerstkind, dat als balling
zich veilig stelt, tot zijn dag is gekomen!
Want dat die dag eenmaal zal aanbreken,
waarop het licht uit 's werelds duistere wolkeu
herrijzen zal, hiervoor staat het in het wezen
der schepping gegronde,' onvergankelijke sym
bool van Kerstmis ons borg.
H. G. CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
Ei- zullen op dit oagenblik velen onder ons
zijn, die onmogelijk Kerstmis kunnen vieren,
omdat zij alle hoop en vertrouwen op het be
tere in mensch en menschheid hebben verloren.
Zij gelooven niet meer in het licht dat door
werelds duistere wolken zal breken en kun
nen het derhalve niet met blijdschap begroeten.
Voor hen Is het Kerstverhaal, waarin de
booze koning Herodes het kind vervolgt, zoodat
dit zich moest gaan verschuilen, bizonder leer
zaam.
Waarom, vraagt men zich bij het lezen van
deze gewijde geschiedenis af, moest Christus ge
boren worden in een stal Het hoogste, wat men
zich kan - voorstellen, verstopt in een duistere
spelonk In hét Kerstkind heeft de mensch
heid zich haar verhevenste ideaal verpersoon
lijkt, maar voor de belichaming van dit ideaal
was zelfs in de nederige herberg' geen plaats.
En wanneer straks het kind in het verborgene
is ter wereld gekomen, en de wijsheid heeft het
als een geschenk uit den hemel gehuldigd, dan
nemen de ouders het op en verstoppen het on
der hun mantel en vluchten er mee in den
vreemde.
H.
een Kerstverhaal
door
G. CANNEGIETER
„Hoe lang is het al geleden?", vraagt de zus
ter zich ai, die, thaus ais een oude vrouw een
zaam haar Kerstmis vierend, terugdenkt aan dit
tafereel. De zuster heef. in haar loopbaan zoo
veel stervende moeders en pasgeboren kinder
tjes van elkander gescheiden. Waarom ziet zij
nu de Kerstzon weer glanzen over dit sterfbed
en deze wieg?
De oude vrouw heef; de krant gelezen en
daarin stond onc.Br rechtzaken een uitvoerig
verslag over een zaak. welke haar aan 't mij
meren heeft gebracht. Een drie en dertig jarige
man, aangeklaagd wegens doodslag-, stond voor
het gerecht. Bij een twist over beuzclingen heeft
hij in drift zijn kostbaas vermoord.
„Zijn opvoeding is van den aanvang af ver
waarloosd geweest", pleit de verdediger. „Zijn
moeder is op den dag van zijn geboorte ge
storven en zijn vader is onbekend."
„Maar hij is toch in 't weeshuis gebracht!"
„De strenge discipline strookte niet met zijn
beweeglijken aard. De krachten, die In hem
groeiden en werkten, vonden geen natuurlijken
uitweg. Hij was als een stoomketel zonder vei
ligheidsklep
.Verklaart u daaruit zijn herhaalde kwajon
gensstreken, zijn brooddronken uitspattingen en
zijn vergrijpen tegen 't gezag? Maar daarom
hoefde hij toch zijn driften niet op onschuldige
menschen te koelen? Hij heeft van jeugd af aan
als een twis.zoeker bekend gestaan."
„Dit is te verklaren uit den uitgesproken maar
vaker nog stilzwljgenden hoon. welke hij moest
verduren omdat hij niet als andere jongens een
vader had. De bedekte toespelingen op zijn on
wettige geboorte beschouwde hij als een belee-
diging, voor zijn gestorven moeder, wier naam
hij droeg. Het is zijn omgeving, welke hem
achterdochtig, twistgierig en wraakzuchtig ge
maakt heeft."
„Dit mogen verzachtende omstandigheden zijn,
van schuld is hij niet vrij te pleiten. Het recht
moet zijn loop hebben."
Eisch: acht jaar gevangenisstraf. Uitspraak,
na veertien dagen: zes jaar met aftrek van
preventieve hechtenis.
Weer is het Kerstmis. De jaren vliegen voorbij
en het ééne is aan het andere gelijk. De zus
ter heeft het gezelliger gekregen; een nichtje,
dat ongetrouwd is gebleven, heeft zich over
Tan;e ontfermd'. Samen wonen ze in een aardig
huisje aan de buitenkant van de stad. Ze zien
uit op den singel, waar tusschen vriendelijk ge
boomte een paar massale gebouwencomplexen
oprijzen: links het gasthuis en rechts de gevan
genis. Maar deze zijn in den zomer geheel in
hef groen verscholen; hinder heb je er alleen
in den winter maar van, en bovendien, een
mensch went aan alles. En overal is wat, niet
waar?
Maar op dezen Kerstmorgen, nadat Tante en
Nicht uit de kerk zijn gekomen en bij een
kopje koffie met een stuk Kerstkrans gezellig
heid zoeken, valt Tante's aandacht toevallig op
het sombere gebouw, waaraan op zoo'n dag 'nie
mand graag denkt.
Truusje kijjet Tante aan, wat een mooi, eer
waardig gezicht heeft ze toch ais ze zoo pein
zend het venster uitstaart, denkt Truusje. Het
lijkt net het gezicht van een heilige, nu de zon
juist op haar witte muts glanst. Want, ofschoon
ze reeds sinds jaren niet langer in functie is,
draagt Tante nog steeds het verpleegsterscos-
tuum, waaraan ze als aan een dierbaar verleden,
gehecht is gebleven.
„Zeldzaam, zulk weer op Kerstmis, hé Tante?
Een groene Kerstmis heb je wel meer, maar dat
de zon zoo voorjaars schijnt, heusch, ze geeft
ai wat warmte."
,Ja, kind", zegt Tante, maar het is, of ze
op Truusje's gebabbel verder geen acht slaat.
Ze tuurt en tuurt uit het venster en weet zelf
niet, waarom haar blik al maar op dat groote
gebouw daar ginds aan den overkant hangen
blijft.
,Je hebt slaap, Tante, 't is andei's nog lang
geen lijd voor je middagdutje. Maar ik zal je
niet langer hinderen; ik moet noodig naai' de
keuken om 't. Kerst-maal te bereiden. Hier, neem
maar een boek, dan kun je doen of je leest en
je hoeft je niet te geneeren, als 't lijkt of je
slaapt
(Nadruk verboden)
De meeste Kerstverhalen spelen bij maanlicht.
Kerstavond, alles donker alleen de sterren
stralen over de sneeuw, en de verlichte vensters
van kerken en huizen, waar men het feest
viert. En dan komt de glans van de maan, die
ook op dit „heerlijk avondje" weer öoor de
ruiten schijnt.
Maar dit is het verhaal van een groene Kerst
mis, waarop het in de lucht lauw was als op
een dag in de lente. En de zon glansde met een
vurigheid over de velden, alsof zij haar rechten
opeischte om op dezen dag hoofdpersoon te zijn.
Want men mag niet vergeten, dat Kerstmis
het feest is van het lengen der dagen. Nu, de
zon leek al bil voorbaat trotsch en verheugd,
dat zij allengs weer van het aardrijk bezit zou
nemen.
Zij glansde door het venster van 't zieken
huis, waar een vrouw haar stralen opving. Zoo
zwak was de vrouw, dat zij haar o-ogen moest
sluiten, omdat zelfs dit winterzonnetje nog te
veel was voor haar bijna gebluschten blik. Of
schoon het licht haar pijn deed, glimlachte ze
toch, want ze vond het een goed voorteeken,
dat nu juist de Kerstzon door 't venster glansde.
Met moeite wendde ze haar hoofd om om te
zien of de glans ook over het wiegje scheen, dat
vlak naast haar bed stond.
Zij glimlachte, ofschoon ze doodmoe was; het
ergste was immers geleden en vergeten was ze
de verscheurende pijn, nu ze zalig wegdoezelde
in haar steeds sterker wordenden slaap.
Toen d'e pleegzuster kwam, glansde de Kerst
zon op een stil, wasbleek gelaat, waarover een maar zóó zwak is ze, dat de zuster het niet kan
Tante laat het boek liggen en kijkt over de
gracht. „Nu glanst de Kerstzon ook op zijn
venster", denkt ze. Ze begrijpt niet, hoe ze in
eens weer aan dien man van de rechtzaak moet
denken.
Maar 't is, of ze bij hem is, of ze hem ziet,
of ze zijn gedachten verstaat.
Hij zit daar, ineengedoken, slap en suf en
heeft geen oog voor den glans, die tevergeefs hert-
matglas poogt te doordringen. Wat kan het hem
schelen, of buiten de zon schijnt? Wat gaat het
hem aan, dat het Kerstmis is
En ineens ziet de zuster een ander tafereel.
Ze sluipt in de khmer, waar, bleek tusschen «ie
witte lakens, het arme gefolterde moedertje
ligt. Ze buigt zich voorzichtig over het bed van
haar patlente en deze, haar opmerkend, glim
lacht haar toe. Ze fluistert iets, de patient^
wondere vrede lag. De oogen waren gesloten en
de lippen in een geheimzinnigen glimlach ver
stard. Behoedzaam nam de zuster het jongetje
uit de wieg, en sloop heen met het slapende
kind.
verstaan.
„Dat heeft - moeite gekost", stamelt de
jonge moeder, die er geen vermoeden van heeft,
dat ze sterven gaat. „Ik ben zoo blij zus?
ter, zoo blij met mijn jongen