TWEEDE BLAD tl ■o- L it m JZ KERSTMIS. Hooglied des Levens. Kerstmis en de Alle-Dag-Kerk. Kerstmis 1933. La Cloche du Béguinage. Toen de Kerstzon glansde. Herodes en het Kind. HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN 22 DEC. 1933. No. 51. I V li/ De godsdienstige feestdagen wijzen niet achterwaarts naar Historische verledens, maar op waarts naar het rijk der eeuwige waarheid, die de zin is van het gebeuren in deze ervaarbare wei eld. Zij zijn symbolische dagen; dagen die in hun uiterlijke gestalte een zin dragen. Bij het Kerstfeest heeft deze uiterlijke gestalte een dubbelzinnig karak ter, omdat hier aan natuur en verleden beide de symbolische ge stalte ontleend is, waarin de eeuwige waarheid is uitgebeeld: de groene boom en het brandend licht zijn genomen uit de natuur, de geboorte van het Christus kind is genomen uit het verleden, Deze beide moeten hetzelfde foe- teekenen. Devolken van zeer oude tijden lazen de natuurver schijnselen als een godenschrift en wisten ook geen andere uit drukkingsmiddelen voor het gods dienstig leven, dan die welke de natuur hen aanbood. De groote intuïties in de menschenzicl waren ook hen eigen, maar de taal der rede als een taal van den geest (zooals den kultureelen godsdiensten ter beschikking staat in hun dogmatiek) was hen on bekend, en daarom ontleenden zij hun uitdrukkingsmiddel aan het geen de zichtbare natuurwereld te aanschouwen gaf. Deze toch was voor hen een wereld van hoogere machten, waaraan het mjnschelijk wezen en het menscherdeven onvoorwaardelijk waren ondergeschikt. Geen macht der natuur is onmisbaarder en weldadiger dan het licht, zoodat het in de ziel erkende „hoogere", het goddelijke, met het symbool des lichts het trefffendst kan worden aangeduid. Voor de pri mitieve verbeelding moesten licht- wezen en godswezen al haast hetzelfde zijn. En de goddelijk heid van het licht moest wel het sterkst bewust worden in dien jarestrjd, waarin het licht tot zijn minimum was afgezonken, om, niettegenstaande de duistere macht die hiervan oorzaak was nochtans niet, te worden overwel digd Het besef der tegenstelling van licht en duister, was in dezen wintertijd het sterkst. Hieraan sloot zich oude priesterwijsheid, die door observaties en opteeke- ningen van zonsopgangs- en on- dergangspunten aan den horizon (van een vast punt uit gerekend, en door steenen zuilen aange geven) een aanwijzing gaf aan gaande de periodieke toename des lichts na den zonnestilstand. De zon als een jonge held had na zijn dagelijksche afname zijn regeneratiekracht herwonnen. Hier ligt de aanknooping met het historisch symbool. In de Christelijke leer is Christus niet kind, doch volwassene, verkondi ger der geestelijke waarheid duider en overwinnaar van de tegen hem gekeerde wereld machten. Maar een uitzondering op deze voorstelling is het Kerst kind, waarin' het licht, in zijn aanvang van verrijzenis is gesym boliseerd. Het Kerstverhaal heeft een andere toonzetting, kleur en karakter dan het overige evan gelie. Hier is voldaan aan de be hoefte eener andere symiboliek, dan die onmiddellijkerwijs aan de natuur ontleend is, en die toch met het natuursymbool overeen stemt en haar terminologie van de geboorte des lichts overneemt. Het Kerstevangelie met zijn leidende ster, vreemde koningen, zijn herders en zingende engelen, is een dichterlijk stuk symboliek, dat zich bij de mythologische be hoefte eener primitieve volks schare aansluit, en dat in zijn bekorende dichterlijkheid een schoonheid is voor alle eeuwen. Het beeldt uit de geboorte van den jongen zonneheld, ,,voor wien Herodes vreest", Herodus de macht der duisternis. Her ders en koningen bukken voor zijn macht en Herodes weet zijn toekomstige overwinning. Maar toch stijgt de Christelijke idee verre uit boven deze symbo lische inkleeding en is de waar heid, om welke het gaat de eeuwige waarheid, waarvan het symbool niet meer dan een tas tende uitbeelding ïs; deze: dat de Geest Gods. daar waar de wereld van hem verlaten schijnt, zich met de wereld vereenigt, om in haai' zijn gewisse overwinning te verwerkelijken. Aerdenhout. Dr. J. D. Bierens de Haan. Fragment uit het Zweedsche werk van Par Lagerkvist: „Det Besegrade Livet", hetgeen in '34 in vertaling verschijnen zal. Het leven is enkel wet. Wetten en nog eens wetten. Door het menschenhart is er iets giootsch aan toegevoegd, iets grootsch en wonderlijks een lief lijke en heerlijke bood schap, het evangelium. Hoe zou het op aarde geweest zijn als dit niet was geschied? Zou het ruischen der boomkruinen niet anders hebben geklonken, harder? Zou de blik der bloemen bij het ontlui ken niet levenloos en leeg zijn geweest? Zou den die walken zoo licht en zonder zwaarte aan den hemel voortdrijven en zouden ze des avonds met zulk een brandenden gloed zijn gekleurdi? Zouden hemel en aarde niet als ver laten zijn geweest en wanneer men stil bleef staan en ingespannen luisterde zou het dan niet geschenen hebben of de stilte van den dood alom heerschte? In den ochtend ontwaak ik. Dan hoor ik bui ten mijn raam, waar het licht van den dag o-p het gordijn valt, een koor van vogelstemmen Alsof daarbuiten enkel gekwinkeleer is, alsof er niet anders bestaat, alsof het al is gewor den tot zilveren snaren, door hemelsche handen bespeeld. Wat is dit voor een wereld, waarin ik ont waakt ben? Welk wonder is er geschied? Het is onze wereld, de wereld, die wij ge schapen hebben. Vol van zaligheid, van hemel schen vrede. Daarbuiten heerscht geen vrede. De vogeis zijn op roof uit om in hun levensonderhoud te voorzien, gansch de ruimte is vol van moord en dood, heel de natuur is vervuld van 's lévens strijd om te kunnen bestaan. Het is enkel onze ziel, die droomt van vrede, droomt van licht en verzoening. Wek mij niet. Laat mij met rust. Zoo won derschoon klinkt het blijde snarenspel. La-at mij blijven in de wereld van het menschenhart, waar het de bedoeling is dat wij zullen leven. Ja, het licht in het leven komt van ons. Zoo er iets op aarde groot en verheven is, is het de menschenziel, datgene, wat de eeuwigheid heeft aangeraakt, geen vluchtig leven. Wan neer een hemelsche schijn over de dingen ge spreid wordt, zijn wij het. Dit alles zijn wij. Ja, ons is het gezang der vogels eerst in onze borst wordt het tot een zee van licht. Ons is de zomerhemel wanneer wjj de oogen om hoog slaan wordt hij tot een stralende kroon van het menschenleven. Ons zijn de zomersche landen borrelen zij niet van louter leven, van leven dat opbloeit uit verrotting, uit wat eerder leven is geweest maar als wij er over gaan, wordt al dit leven tot bloemen, tot vreugde en goedheid, tot den diepsten vrede. Het is in ons, dat het aardsche een ziel kan krijgen, een bedoeling. En het is in ons dat het leven gedwongen wordt zich op te heffen tot waardigheid, tot hoogere zedelijkheid. In ons beteekenen de dier lijke driften ook iets anders, worden zij tot geestelijke machten, welke kunnen opbouwen of het hoogste in ons neerhalen. In ons woont de genius der liefde, die ons omhoog voert tot zaligheid of ons omlaag stoot in den afgrond. J. MOLANUSStamperius. De samenvoeging van deze beide uitdrukkingen in één opschrift lijkt paradoxaal. Kerstmis, het feest, dat slechts éénmaal per jaar gevierd wordt en de Alle-Dag-Kerk, dagelijks terugkne- rend. Op het Kerstfeest komt God tot ons in de ge daante van een kind. In de Alle-Dag-Kerk wil len wij het heele Evangelie brengen! En toch zijn er goede redenen Kerstmis en Alle-Dag- Kerk met elkaar in verband te brengen. Wander zonder dia komst van Jezus Christus zouden wi) in onze dagelijksche diensten niets te zeggen hebben. Daarom begroeten wij Kerstmis met blijd schap, Kerstmis, dat ons herinnert aan de won derbare daad Gods, als Hij op aarde komt en ons de hand reikt, de kleine hand van een kind. En is, menschchjker wijze gesproken, de Alle-Dag-Kerk niet een heel bescheiden middel, waarvan Goó zich bedient om de menschen de hand te deiken? Een middel, dat nog slechts in een begin-stadium verkeert, aim is en bijna ge heel onderhouden wordt, tot dusverre, door haar peettante, de kerk van de Réfuglées. Als wi) aan den vooravond van het Kerst feest ons geplaatst zien in de tegenwoordigheid van de kribbe van Bethlehem, mogen wij dus er aan herinneren, dat God zich bedienen kan van bescheiden, onaanzienlijke middelen voor zijn werk hier op aarde. Zal dus niet misschien, neen, zeker zelfs, de Alle Dag Kerk een middel zijn om de Kerst-vlam, dag aan dag te onder houden? Want het is toch alle dagen, dat wjj zingen kunnen Eere zij God Vlede op aarde I Weer straalt de Kerstboom in zilveren luister. Klinkt er het Kerstlied- verheven van zin. Stralen de sterren in 't nachtelijk duister, Luiden de klokken het Vredesfeest in. Schoone gedachte, door 't Kerstfeest geschonken. „Vrede op aarde, en Gode geëerd!" Nauw'Iijks is echter het Kerstfeest verklonken, Of 't is de haat, die opnieuw weer regeert! Maar slechts dan kan men oprecht zich verheugen. Als er de vredeswil 't harte bestiert, En men in waarheid, en niet als een leugen 't Heerlijkste feest van de Christenheid viert. Messager de l'Eglise Wallonne de Harlem. A la recherche de l'Etoile. Pour Noël. Aux membres et amis de la paroisse" Début de Décembre. Noël approche. Les en- fants des Ecoies de dimanche préparent la fête annuelle. Bientót le sapin la. II aura quitté sa forêt et la jeunesse le décorera avec entrain. Mais la fête de Noël serait-elle seulement la fête des enfants? Non, c'est la fête de l'Éghse tout entlère. Et c' est pourquoi je veux ad-res- ser un message de Noël k toute la paroisse. Nos projets pour Noël: Non seulement, nous esp-érons allumer un sapin de Noël, et fêter avec les Enfants cette belle fête. Nous aimerions pouvoir faire davantage. Non seulement, présider les services du 24 décembre et du 25 décembre, faire les visites habituelles a quelques isoïés, non je désire da vantage encore et tout simpiement que l'Etoile de Noël éclaire tous les coeurs et toutes les intelligences et les conduise a Bètléem. Pour trop de nos contemporains, même dans nos paroisses, le Christ et encore une belle légende pour les enfants. Nous venons a vous au nom du Seigneur vous dire joyeusement: „Un sauveur vous est né". Le Christ n' est pias seulement le prétexte a de brfflants arbres de Noël. H est la lumière qui peut éclairer nos ténèbres. Pour que le Christ naisse dans beau- coup de coeurs, debout pour la croisade de Noël! H faut préparer l'offensive de la Lu mière et de 1'Amour. Pour nous aider a réaliser ces nobles des seins, joigner vous a nous dans la prière et la foi. Car, nous demandons tous ceux pour qui Christ est le Sauveur de ne pas oublier qu' il est venu sauver tous les hommes, II qu'il est venu sauver tous les hommes. H Harlem soit ëclairée par la Lumière de Noël. Aidez-nous par vos dons, votre collabora tion et votre joyeuse foi. H nous faut des armes généreuses et nombreuses. Il faut allumer partout l'Etoile de Noël. votre pasteur, F. CH. KRAFFT. Waarom toch dit alles De booze koning He rodes heeft het op het Kerstkind voorzien en wanneer hij het niet in handen kan krijgen, vermoordt hij uit wraak alle kinoeren in Bethle hem. Zoo zijn wij mi de sprookjessfeer van het gewijde verhaal in de actueele werkelijkheid aangeland. Want zelden is in heel de wereld geschiedenis Herodes zoo ontstellend actueel ge weest als in dit van bloed en tranen druipende jaar. Dingen, die wij in den „beschaafden" tijd onmogelijk achtten, zijn werkelijkheid geworden. De gruwelen, waarvan de legenden der eeuwen in de herinnering voortspookten, zijn overtroffen door hetgeen er heden geschiedt. Mistroostig over dezen terugval in de barbaarschheld zitten, die nog van goeden wille zijn en den vrede op aarde verlangen en een welbehagen hebben in menschen, ter neder. Hoe kunnen wij Kerstmis vieren, terwijl de booze Herodes woedt? Wat geeft het verzucht men, Kerstmis te vie ren? Bestaat er nog goedheid op aarde? Nog zachtmoedigheid en meedoogen; nog zin voor rechtvaardigheid? Wat wij van deze wereld te zien krijgen, is louter de staalharde, wreede. zich wrekende booze koning Herodes. En het is waar: de wereld van thans ver toont een verre van lieflijk beeld. Het zou geen zin hebben, de werkelijkheid te verbloemen. Kerstmis 1933 doet denken aan een slagers winkel, welke men ter eere van het feest met vloei en hulst heeft versierd. In het openge spalkte, lijf der geslachte dieren heeft men zoe telijke Kerstprentjes met stichtelijke opschrif ten gepriemd. De werkelijkheid laat geen plaats over voor het Kerstkind, maar heeft zijn teeder en lieflijk beeld vervangen door het portret van Herodes. De machtige, wiens gezag rust op liet geweld en wiens sabelhouwen weerlooze kinderen door klieven. Hoe kan men Kerstmis vieren, terwijl de wereld het beeld van Herodes vertoont? Inderdaad, het beeld van Herodes heeft zijn stempel gedrukt op het openbaar aanzien der wereld. Maar inmiddels, nu gelijk in den tijd van het Kerstverhaal, ligt in het duister ver scholen, weggestopt onder de verhulling van mantels, heimelijk over de grenzen gesmokkeld, het kind, dat de verpersoonlijking is van den humanen geest, welke in Christus geheiligd is. En dit kind is het, dat wij eeren op Kerstmis. Eeuw in eeuw uit heeft men het op dezen dag geëerd als een vondeling in den stal, als een verschoppeling uit d'e samenleving, als een bal ling, door Herodes bedreigd. En in deze toe passelijke gestalte zullen wij het ook heden weer eeren, het ideaal van het hoogste en beste, dat onder menschen mogelijk kan zijn. Onder het razen van Herodes, onder het woe den van zijn trawanten, onder het harde, mee doogen looze, de menschelijkheid en het recht tartende geweld vergeten wij niet, dat ce geest, welken het Kerstkind belichaamt, even wezenlijk is a-ls de door den boozen koning verpersoon lijkte zielsgesteldheid. Wij merken Herodes meer op. wijl hij door de wereld ten troon wordt geheven. Maar in hoe- velen onzer medemenschen, ook onder hen die onder den dwang der omstandigheden het „leve Herodes!" mee aanheffen, schuilt niet, gelijk in den donkeren stal, het Kerstkind, dat als balling zich veilig stelt, tot zijn dag is gekomen! Want dat die dag eenmaal zal aanbreken, waarop het licht uit 's werelds duistere wolkeu herrijzen zal, hiervoor staat het in het wezen der schepping gegronde,' onvergankelijke sym bool van Kerstmis ons borg. H. G. CANNEGIETER (Nadruk verboden) Ei- zullen op dit oagenblik velen onder ons zijn, die onmogelijk Kerstmis kunnen vieren, omdat zij alle hoop en vertrouwen op het be tere in mensch en menschheid hebben verloren. Zij gelooven niet meer in het licht dat door werelds duistere wolken zal breken en kun nen het derhalve niet met blijdschap begroeten. Voor hen Is het Kerstverhaal, waarin de booze koning Herodes het kind vervolgt, zoodat dit zich moest gaan verschuilen, bizonder leer zaam. Waarom, vraagt men zich bij het lezen van deze gewijde geschiedenis af, moest Christus ge boren worden in een stal Het hoogste, wat men zich kan - voorstellen, verstopt in een duistere spelonk In hét Kerstkind heeft de mensch heid zich haar verhevenste ideaal verpersoon lijkt, maar voor de belichaming van dit ideaal was zelfs in de nederige herberg' geen plaats. En wanneer straks het kind in het verborgene is ter wereld gekomen, en de wijsheid heeft het als een geschenk uit den hemel gehuldigd, dan nemen de ouders het op en verstoppen het on der hun mantel en vluchten er mee in den vreemde. H. een Kerstverhaal door G. CANNEGIETER „Hoe lang is het al geleden?", vraagt de zus ter zich ai, die, thaus ais een oude vrouw een zaam haar Kerstmis vierend, terugdenkt aan dit tafereel. De zuster heef. in haar loopbaan zoo veel stervende moeders en pasgeboren kinder tjes van elkander gescheiden. Waarom ziet zij nu de Kerstzon weer glanzen over dit sterfbed en deze wieg? De oude vrouw heef; de krant gelezen en daarin stond onc.Br rechtzaken een uitvoerig verslag over een zaak. welke haar aan 't mij meren heeft gebracht. Een drie en dertig jarige man, aangeklaagd wegens doodslag-, stond voor het gerecht. Bij een twist over beuzclingen heeft hij in drift zijn kostbaas vermoord. „Zijn opvoeding is van den aanvang af ver waarloosd geweest", pleit de verdediger. „Zijn moeder is op den dag van zijn geboorte ge storven en zijn vader is onbekend." „Maar hij is toch in 't weeshuis gebracht!" „De strenge discipline strookte niet met zijn beweeglijken aard. De krachten, die In hem groeiden en werkten, vonden geen natuurlijken uitweg. Hij was als een stoomketel zonder vei ligheidsklep .Verklaart u daaruit zijn herhaalde kwajon gensstreken, zijn brooddronken uitspattingen en zijn vergrijpen tegen 't gezag? Maar daarom hoefde hij toch zijn driften niet op onschuldige menschen te koelen? Hij heeft van jeugd af aan als een twis.zoeker bekend gestaan." „Dit is te verklaren uit den uitgesproken maar vaker nog stilzwljgenden hoon. welke hij moest verduren omdat hij niet als andere jongens een vader had. De bedekte toespelingen op zijn on wettige geboorte beschouwde hij als een belee- diging, voor zijn gestorven moeder, wier naam hij droeg. Het is zijn omgeving, welke hem achterdochtig, twistgierig en wraakzuchtig ge maakt heeft." „Dit mogen verzachtende omstandigheden zijn, van schuld is hij niet vrij te pleiten. Het recht moet zijn loop hebben." Eisch: acht jaar gevangenisstraf. Uitspraak, na veertien dagen: zes jaar met aftrek van preventieve hechtenis. Weer is het Kerstmis. De jaren vliegen voorbij en het ééne is aan het andere gelijk. De zus ter heeft het gezelliger gekregen; een nichtje, dat ongetrouwd is gebleven, heeft zich over Tan;e ontfermd'. Samen wonen ze in een aardig huisje aan de buitenkant van de stad. Ze zien uit op den singel, waar tusschen vriendelijk ge boomte een paar massale gebouwencomplexen oprijzen: links het gasthuis en rechts de gevan genis. Maar deze zijn in den zomer geheel in hef groen verscholen; hinder heb je er alleen in den winter maar van, en bovendien, een mensch went aan alles. En overal is wat, niet waar? Maar op dezen Kerstmorgen, nadat Tante en Nicht uit de kerk zijn gekomen en bij een kopje koffie met een stuk Kerstkrans gezellig heid zoeken, valt Tante's aandacht toevallig op het sombere gebouw, waaraan op zoo'n dag 'nie mand graag denkt. Truusje kijjet Tante aan, wat een mooi, eer waardig gezicht heeft ze toch ais ze zoo pein zend het venster uitstaart, denkt Truusje. Het lijkt net het gezicht van een heilige, nu de zon juist op haar witte muts glanst. Want, ofschoon ze reeds sinds jaren niet langer in functie is, draagt Tante nog steeds het verpleegsterscos- tuum, waaraan ze als aan een dierbaar verleden, gehecht is gebleven. „Zeldzaam, zulk weer op Kerstmis, hé Tante? Een groene Kerstmis heb je wel meer, maar dat de zon zoo voorjaars schijnt, heusch, ze geeft ai wat warmte." ,Ja, kind", zegt Tante, maar het is, of ze op Truusje's gebabbel verder geen acht slaat. Ze tuurt en tuurt uit het venster en weet zelf niet, waarom haar blik al maar op dat groote gebouw daar ginds aan den overkant hangen blijft. ,Je hebt slaap, Tante, 't is andei's nog lang geen lijd voor je middagdutje. Maar ik zal je niet langer hinderen; ik moet noodig naai' de keuken om 't. Kerst-maal te bereiden. Hier, neem maar een boek, dan kun je doen of je leest en je hoeft je niet te geneeren, als 't lijkt of je slaapt (Nadruk verboden) De meeste Kerstverhalen spelen bij maanlicht. Kerstavond, alles donker alleen de sterren stralen over de sneeuw, en de verlichte vensters van kerken en huizen, waar men het feest viert. En dan komt de glans van de maan, die ook op dit „heerlijk avondje" weer öoor de ruiten schijnt. Maar dit is het verhaal van een groene Kerst mis, waarop het in de lucht lauw was als op een dag in de lente. En de zon glansde met een vurigheid over de velden, alsof zij haar rechten opeischte om op dezen dag hoofdpersoon te zijn. Want men mag niet vergeten, dat Kerstmis het feest is van het lengen der dagen. Nu, de zon leek al bil voorbaat trotsch en verheugd, dat zij allengs weer van het aardrijk bezit zou nemen. Zij glansde door het venster van 't zieken huis, waar een vrouw haar stralen opving. Zoo zwak was de vrouw, dat zij haar o-ogen moest sluiten, omdat zelfs dit winterzonnetje nog te veel was voor haar bijna gebluschten blik. Of schoon het licht haar pijn deed, glimlachte ze toch, want ze vond het een goed voorteeken, dat nu juist de Kerstzon door 't venster glansde. Met moeite wendde ze haar hoofd om om te zien of de glans ook over het wiegje scheen, dat vlak naast haar bed stond. Zij glimlachte, ofschoon ze doodmoe was; het ergste was immers geleden en vergeten was ze de verscheurende pijn, nu ze zalig wegdoezelde in haar steeds sterker wordenden slaap. Toen d'e pleegzuster kwam, glansde de Kerst zon op een stil, wasbleek gelaat, waarover een maar zóó zwak is ze, dat de zuster het niet kan Tante laat het boek liggen en kijkt over de gracht. „Nu glanst de Kerstzon ook op zijn venster", denkt ze. Ze begrijpt niet, hoe ze in eens weer aan dien man van de rechtzaak moet denken. Maar 't is, of ze bij hem is, of ze hem ziet, of ze zijn gedachten verstaat. Hij zit daar, ineengedoken, slap en suf en heeft geen oog voor den glans, die tevergeefs hert- matglas poogt te doordringen. Wat kan het hem schelen, of buiten de zon schijnt? Wat gaat het hem aan, dat het Kerstmis is En ineens ziet de zuster een ander tafereel. Ze sluipt in de khmer, waar, bleek tusschen «ie witte lakens, het arme gefolterde moedertje ligt. Ze buigt zich voorzichtig over het bed van haar patlente en deze, haar opmerkend, glim lacht haar toe. Ze fluistert iets, de patient^ wondere vrede lag. De oogen waren gesloten en de lippen in een geheimzinnigen glimlach ver stard. Behoedzaam nam de zuster het jongetje uit de wieg, en sloop heen met het slapende kind. verstaan. „Dat heeft - moeite gekost", stamelt de jonge moeder, die er geen vermoeden van heeft, dat ze sterven gaat. „Ik ben zoo blij zus? ter, zoo blij met mijn jongen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1933 | | pagina 3