TWEEDE BLAD
JIM, DE ZOON VAN BOBBY
Losse Blaadjes.
Bij de Jaarwisseling.
Brokjes Levenswijsheid.
Snelheid en woede des tijds.
Mislukte Bedevaart.
SCHAAKRUBRIEK
HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN
29 DEC. 1933. No. 52-
Wanneer het jaar van ons gaat scheióen,
Twaalf slagen dreunen door de lucht,
Sirenen loeien, schoten knallen
In 't nacht'lijk uur met veel gerucht,
En voor een heilwensch w'ons verheffen.
Gaat al weer voort der uren rij
De tijd vliegt snel! Voor wfj 't beseffen
Is wederom een jaar voorbij.
Wiat gaf het oude ons ten beste?
Wij hebben er behoefte aan
Om in de uren, die nog resten
Den blik eens achterwaarts te slaan,
Opnieuw t' aanschouwen al 't gebeuren
Doch als het oog slechts schaduw ziet,
Zoek dan ook naar wat lichte kleuren;
Vergeet vooral de zonzij niet!
Wanneer het jaar van ons gaat scheiden
Staat aanstonds weer een nieuw gereed
Met lief en leed, met vreugd en lijden.
Waar nog geen sterv'ling iets van weet.
Het komt het oude jaar verdringen
En wordt met blü gejuich begroet,
Want 't brengt een tweetal goede dingen:
Het geeft opnieuw ons hoop en moed!
Wil dan het nieuwe wlelkom heetenl
Het brengt een beet'ren tijd misschien.
Die d'oude zorgen doet vergeten.
Niet achterwaarts, maar voorwaarts zienl
Komt, treden we elkander tegen
En laat het klinken tot elkaar:
„Geluk, gezondheid, heil en zegent
Van harte een voorspoedig jaarf"
(Nadruk verboden)
Op Oudejaarsavond van het jaar 1733 stierf na
Pijnlijk lijden de Delftsche dichter Hubert Cor-
neliszoon Poot, wiens „Hoe genoeglijk rolt het
leven des gerusten lanchnans heen" algemeen
bekend is gebleven tot op den huidigien dag.
Deze dichter, die in het buitenleven vrede zocht
voor zijn licht bewogen gemoed, was echter zoo
rustig niet als hij het hier voorstelt. Zijn leren
is ook niet zoo genoeglijk voortgerold; ofschoon
slechts 44 jaar oud geworden, heeft hij alle
smarten aan lichaam en ziel ervaren. Ook de
onbestendigheid van het bestaan heeft hem dik
wijls gekweld en in zijn liederen vindt men den
weerslag van den indruk, welke het rustelooze
voortjagen van den tijd crp hem heeft te weeg
gebracht.
Een zijner gedichten draagt een titel, welke
juist heden, twee eeuwen na zijn verscheiden,
de gevoelens aanduidt, waarmee menigeen onzer
van het afgeloopen jaar afscheid zal nemen.
„Snelheid en woede des tijds", heet het vers.
Dat de tijd snel gaat, ervaren wij in dit tijdperk
van afbraak en overgang pijnlijker nog dan toen
de „geruste landman" zijn verzen schreef en
zelden heeft de tijd zoo gewoed als in deze on
zalige dagen.
Veel is er, waaraan wij gehecht waren en dat
wij nog het onze konden noemen, toen 1933 be
gon. Maar onbarmhartig is het ons afgenomen,
ontrukt, uit de handen geslagen. Wat een illusies
zijn wij kwijtgeraakt, nu, inplaa:s van ons een
stap nader tot herstel en vrede te brengen, dit
jaar de menschheid voor een steeds groo'.er ge
deelte heeft doen terügvallen in een barbaarsch-
heid van zeden en denkbeelden, welke wij in
deze verlichte eeuw niet meer mógelijk hadden
geacht.
En toch, ondanks alle bitterheden en ergernis
sen, is ook dit jaar ons weer dierbaar geworden,
omdat het immers een stuk van ons leven is.
Ons leven bestaat slechts uit enkele jaren; daar
om. is het, dat we geen jaar, welk een droevig
jaar het dan moge zijn geweest, kunnen missen.
We zijn aan onze jaren gehecht, we willen ze
houden
„De tijd rukt echter voort, en zweeft
de steile bogen
Des ronden hemels door, verhinderd
noch gestuit.
Dat uurwerk kent geen rust, wij zien
den uchtend klimmen,
Als 't vroolijk oosten wordt bepurperd
en verguld.
Hierop volgt d'avond ras, die aan de
westerkimmen
Zich met een tulband van geloken
rozen hult.
Zelfs 't ronde jaar draaft rad op zes
paar voeten heen;
Ook laten d' eeuwen ons van haren
aftocht spreken,
En niemand brengt eten tijd terug die
eens verdween."
Aldus schildert Poot het vervlieten van den
tijd, welker snelheid en woec.de ook hem heeft
gekweld. Maar in de vergankelijkheid van al ons
bezit heeft hij leeren berusten.
.Voorts", zegt hij in een ander vers, Rijke
armoede getiteld, „wat wij van 't geval te leen
gekregen hebben,
Moet op- en ondergaan;
Al wat de maan beschijnt, zal altijd
vloeien, ebben
En wisselvallig zijn gelijk het licht der maan.'
Dit is een juist beeld van onze Oudejaars
avondstemming
Wat wij van ,,'t geval", het toeval, ge
kregen hebben. Krijgen we ales niet van het
toeval, zij het, dat we juist in dit toeval iets
van leiding en bestemming voor ons leven vin
den. Op- en ondergaan. Thans schijnt de maan
vol en machtig. Maar reeds wanneer wij haar
volmaakte ronding en de ongereptheid van haar
glans bewonderen, ontbreekt er een randje en
morgen zal dit randje een rand zijn en de
volgende week gaapt er een zwarte plek.
De maan neemt af en verdwijnt en een nieuwe
maan wast aan en wordt vol op haar beurt
En daar beneden op aarde hetzelfde ebben en
vloeien, dezelfde wisselvalligheid. Menschen ko
men tot macht en schrompelen ineeno, de
zielige grijsaards die wij in ere volle kracht van
hun leven aan den arbeid hebben gezien! Kin
deren, teer en biond en hun eerste woordjes sta
melend, rijpen tot volgroeide persoonlijkheden.
Eerste kwartier, volle maan, laa.ste kwartier,
duisternis en reeds glinstert het sikkeltje van
het nieuwe komende iicht.
Gelijk de menschen de maatschappijen. Cul
tuurtijdperken volgen elkaar op; gedachten-
stelsels ebben en vloeien. Verhinderd noch ge
stuit rukt de tijd. voort en doorzweeft de steile
bogen des ronden hemels; dit uurwerk kent geen
rust
Alle goeds verdwijnt en verbleekt tot herinne
ring, maar cok het kwade raken wij kwijt. Laat
dit ons een troost zijn bij het afscheid van dit
sombere jaar: dat ook terugval in barbaarsch-
heid slechts tijdelijk kan zijn dat de rouw niet
altijd zal duren, dat de duistere maan weer vol
worde en dat op regen zonneschijn volgt, al
door, aldoor
H. G. CANNEGIETER
een Oudejaarsschets
H. G.
door
CANNEGIETER
(Nadruk verboden)
door
G. Th. ROTMAN.
81. Op dit mooie plaatje hier
Zie je Klees den kruidenier;
De malaise deert hem niet,
Dus fluit hij een vroolijk lied.
Peddelt daarbij ongestoord
In een stevig drafje voort;
Zijn mand, met waren boordevol.
Draagt hij boven op zijn bol.
02. Maar hoort nu, hoe het verder gaat:
Als Keesjelief den hoek omslaat,
Wie kruist daar plotseling zijn pad?
O hou me vast, t is Jantje Klad!
De man vliegt met een reuzenvaart
Pal boven op het „stalen paard".
Waarbij de mand, zooals men ziet,
Net midden in de dienders schiet!
83.
Behalve koek en chocolade,
Spliterwten, zeep en limonade,
Boekweitgrutten, stroop en thee,
Gaat ook een voorraad peper mee;
Doordat de zakjes opengaan,
Komt dit den dienders duur te staan:
Het wordt een hoest en proest partij
En 't niezen stijgt tot razernij.
94. Ach, zie de arme dienders springen
En zich in duizend bochten wringen
De eene niest den ander na:
Atsjie, atsju, atsjee, atsja!
Ja, de chauffeur wordt zóó ..verkouden"
Dat bij de auto niet kan houden;
Het ding gaat ijs'Hjk aan 't laveeren,
Een onheil is niet meer te keeren!
„Dat is hoogst toevallig!", diaeht Maarten en
herlas voor de zooveelste maal de briefkaart.
„En juist op Oudejaarsdag!"
De briefkaart had deel uitgemaakt van een
heele bezending poststukken, zooals Maarten ze,
als directeur van een groot bedrijf, dagelijks
ontving. Maar sinds lang had een toch niets om
het lijf hebbend berichtje zulk een indruk op
hem gemaakt.
Het betrof een vrij simpele transactie met
een firma, waarmee hij bezig was nieuwe rela
ties aan te knoopen. De zaak was zoover ge
vorderd, dat nog slechts een kleine formaliteit,
het teekenen van een paar stukken, resteerde.
En nu zou de firma een van haar 'procuratie
houders sturen met de papieren, waarbij de
brenger dan gelegenheid zou hebben tot een
paar persoonlijke toelichtingen. Daar men de
zaak nog graag in het loopende jaar wilde af
doen, was deze bespreking op heden bepaald.
Op de briefkaart kondigde de procuratie
houder zijn komst aan. En het was deze een
voudige mededteeling, welke Maarten van streek
had gebracht.
Dit deed hem de naam op de briefkaart. Deze
had hem getroffen op een wonderlijke manier
Want deze naam was volkomen gelijkluidend mét
dien van zijn besten vriend uit de schooljaren.
Alle drie voorletters klopten.
En zoo was Maarten over dien ouden tijd aan
het peinzen geraakt. Gek, dat je het verleden
onder de drukke bezigheden van eiken dag zoo
gauw gaat vergeten. Aan Rutger bad hij in geen
jaren gedacht.
En toch waren ze op school zoo bevriend met
elkander geweest, dat men hun namen verwarde.
Meermalen was het Maarten overkomen dat ze
hem Rutger noemden, gelijk Rutger vaak
Maarten werd aangesproken. Ze bepraatten hun
intiemste aangelegenheden tezamen en hadden
geen geheimen voor elkaar. Hoe waren ze toch
zoo van elkaar afgeraakt?
Ook Ruiger peinsde in den trein over Maarten.
Zoodra er sprake was geweest van een per
soonlijk bezoek aan de nieuwe relatie, had hij
zijn directeur gevraagd, hem dit op te dragen.
Want deze nieuwe relatie kon we! geen ander
zijn dan zijn oude schoolkameraad, die een be
trekkelijk zeldzame achternaam droeg. Juist die
achternaam had op school vaak aanleiding tot
grappen eh toespelingen gegeven.
Gek, dien naam plotseling terug te vinden in
een droge, zakelijke correspondentie over de
leverantie van kunstmest. Hoe zoo'n mal toeval
zelfs den nuchtersten kantoorman tot sentimen
taliteit kan verleiden! Sinds de briefwisseling
over de voorgenomen transactie was Rutger,
die anders zoo vast sliep als een os, aan het
droomen geraakt. Allerlei herinneringen uit de
jeugdjaren spookten des nachts' in hem rand.
En bij al de jongensavonturen, welke hij droo-
mend opnieuw doorleefde, was Maarten de hoofcf-
persoon. Maarten terugzien, na zooveel jaren,
het was een nieuw avontuur op zichzelf. Daar
om had Rutger den drang niet kunnen weer
staan, van dit toeval gebruik te maken.
„Waarom zijn we eigenlijk van elkander ver
vreemd geraakt", mijmerde Maarten, die heel
den ochtend op het kantoor maar aan geen
andere dingen kon denken dan aan het aan
staand bezoek. Ja, iets bepaalds hadden ze nooit
Samen gehad, geen woorden, geen ruzie...
Maarten kon niet eens meer nagaan, wanneer
ze elkander eigenlijk voor 't laatst hadden ge
sproken. Had hij Rutger nogmee naar de boot
gebracht, teen deze naar Indië vertrok? Er gaan
zooveel booten naar Indië en van hoeveel men
schen had Maarten wel niet in den loop der
jaren afscheid genomen! Had hij Rutger nog
geschreven? Er stond hem flauw iets van voor,
dat hfj hem met een huwelijk had gefeliciteerd,
maai- als je de vrouw toch niet kent en alles
speelt zich af zoo ginds in de verte, och, wat
heb je dan aan eer. brief? En zoo had Rutger
er zeker ook over gedacht, want hij herinnerde
zich nietOf ja, was er niet een bloem
stuk uit naam van Maarten op zijn bruiloft
geweest?
Gek, dat je als oude vrienden elkaar zoo laat
loopen! Maar nu konden ze alles weer goed
maken! Een idee kwam bij Maarten op: als ze
na het afloopen van de zaken eens samen naar
het stadje reden, waar ze hun gemeenschappe-
lijken schooltijd hadden beleefd? Het zou met
zijn nieuwen wagen niet langer dan een goed
uur rijden zijn. Ja. dat was een prachtig plan!
„Ja, Frida!, zóó heette ze, nu weet ik het
weer!", zei Rutger, die eerder op den naam
was gekomen dan zijn voormalige schoolkame
raad. „Frida, wat waren we verliefd op dat
meisje. En zoo maar allebei tegelijk. Hebben we
niet om haar geloot
„Geloo.? geloot? Gevochten, man!", riep
Maarten uit, nu geheel door de herinnering aan
deze episode in beslag genomen. Gevochten met
boekentasschen! Ik gaf je een opstopper, daar,
op je voorhoofd, vlak bij je oor. Ik weet nog
heel goed, hoe ik in de penurie zat, teen je zoo
bleek werd. Ik dacht, dat ik je slaap had ge
raakt en dat je misschien flauw zoudt vallen
en doodgaan
Maarten voelde zich nu nóg weer beklemd
worden by de herinnering, 't Was een vreemde
gewaarwording, welke hem eensklaps wee
maakte. Terwyi hfj naai- de pkk wees, waar hij
destijds zijn vriend had geslagen, trof het hem,
dat Rutger zoo'n vreemd gevormd voorhoofd
had en dat het er zoo raar uitzag met die
.anige, gerimpelde huid en die grijze slapen 1
't Was of de man met wien hij sprak, niets
met zijn vriend van vroeger te maken had.
Waarom vertelde hij dezen vreemden man zulke
onnoozele jeugdverhalen?
„Wat kijkt hij mij met strakke, glazige oogen
aan?", dacht Rutger, en eensklaps viel het hem
op, dat Maarten heelemaal iets vreemds en
straks over zich had, dat hij vroeger niet had
gekend. Als schooljongen was Maarten lenig en
beweeglijk geweest als een slangenmenseh en hij
had in zijn blikken iets spottends en schalks,
waardoor het moeilijk was, ernstig met hem te
blijven. Hij werd door de leeraren ook onop
houdelijk om zijn speelschheid geslraft.
En nu, terwijl ze opstonden om naar de auto
te gaan, want Rutger had het plan even
'schitterend gevonden als Maarten, ergerde
dat stijve trekken met het been Ruteer bepaald.
En die rare, hoekige rug van den man die hem
voorging. Griezelig, dat deze oude kantoorheer
iets met zijn jeugdvriend Maarten te maken
moest hebben gehad.
,,Maar vertel nu eens, hoe je het tegenwoor
dig wel maakt", begon Maarten in de auto,
nadat ze het gemeenschappelijk verleden teza
men opgehaald hadden. En Rutger ging aan 't
vertellen.
Juist had hij een en ander uit zijn moeilijke
Indische jaren in korte bewoordingen weergege
ven, toen hij zijn verhaal plotseling afbrak. Een
gemelijk gevoel weerhield hem verder te gaan.
Wat interesseerde deze voor hem zoo pijnlijke
biecht dien man naast hem, die, terwijl zijn
oogen turend over den weg heen en weer gle
den en zijn handen krampachtig het stuurrad
omknelden, door enkele wezenlooze uilroepen
belangstelling veinsde.
Nog vijf kilometer, dan zijn we er", zei
Maarten.
„Hij merkt niet eens, dat ik niet verder ver
tel", concludeerde Rutger, die nu beleefdheids
halve zijn metgezel begon uit te vragen.
Maar ze waren aan het doel van Kun tocht.
Na de auto gestald te hebben, wandelden ze
door de straten van 't stadje. Er was weinig
veranderd in al die jaren. Zelfs de voerkribben
van de paarden waren nog niet verwijderd in
de uitspanning, waarop nu echter het woord
„garage" prijkte.
Geestdriftig wëes Maarterl zijn ouden school
kameraad op allerlei plekjes van vroeger. Maai
Rutger zette de kraag van zijn jas op; hjj
had het koud. En 't was, of de kou zijn gevoel
deed bevriezenal die herinneringen deden
hem op het oogenblik niets. Waren dit nu din
gen, waarvan hij de laatste weken onophoude
lijk weer had gedroomd
„Ja, als ik op mijn eentje dit alles nog eens
rustig bekijken kon", dacht hy. „maar deze
drukdoende man naast me verhindert me in
de stemming te komen. Zijn stem kraakt al even
erg als zijn beenen stijf zijn. Hoe verzeil ik hier
eigenlijk met deze bouten klaas
Oplossingen, bijdragen, enz. te-.richten aan
den Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht
63, Haarlem.
PROBLEEM No. 407.
J. Colpa (Dordrecht).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kg8; Dg3, Tc2, Lb2, Pa5, Pf6, 8.3
a4, c5, c7, e2.
Zwart: Kd4, Dc3, Lbl, Pa2, g5.
Derde eervolle vermelding in een. jubileum-
wedstrijd van den Nederiandschen Schaakbond.
PARTIJ No. 187
Gespeeld per correspondentie door leden van
de schaakclub „Effectenbeurs", van Augustus-
December 1933.
Wit: J. M., (Amsterdam).
Zwart: A. J. M. v. Pampus (Aerdenhout)
Siciliaansche verdediging.
1. e2e4 c7c5
2. b2b4
Dit gambiet is reeds vermeld in een Itali-
aansch handschrift van 1623. Tegen een ster
ken speler en nog wel in een correspondentie-
partij is dit gambiet veel te riskant.
2lc5xb4
Het beste, het gambiet aan te nemen. Op 2...
e6 volgt 3- bc5:, Lc5.; 4. d4.i enz- En na 2..
b6; 3. be5:, bc5:; 4. Pc3 staat Wit iets beter,
mede in verband, met de open Torenlijn. Ook
na 2e5; 3. Pf3, dö; 4. Lb5f, Ld7; 5.
De2, Lb5: (de4:; 6. Fe5:!); 6. Db5:f, DdT;
7. Dd7:f, Pd7:; 8. ed5:„ cb4:!; 9. 0—0 staat
Wit iets beter.
3. Lel—b2
Of 3. a3, ba3:; 4. LaS:. öb6; 5. Pf3, Pc6; 6. d4,
g6 (CapablancaBlack, New York 1911). Of
3. a3, d5!
Ze hadden afgesproken, in het logement van
het stadje samen te eten. En daarna zou Rut
ger, die na den dood van zijn vrouw eenzaam
gebleven was, met Maarten naar huis gaan, om
in den familiekring van zijn ouden vriend den
Oudejaarsavond mede te vieren.
De warmte en de wijn knapten Rutger
op. De behaaglijke maaltijd hernieuwde zijn
spraakzaamheid. Het gesprek was van de par
ticuliere aangelegenheden allengs op allerlei on
derwerpen van aJgemeenen aard overgeslagen.
En nu kwam er eerst iets van vuur in de conver
satie. Want de vrienden bleken het op alle pun
ten oneens. Maarten prikkelde Rutger door zijn
ouderwetsche, kleinburgerlijke opvattingen
Rutger ergerde Maarten door zijn hooghartige
kritiek.
„We moesten de politiek er eigenlijk maar
buiten laten", opperde Maarten tenslotte. „Kom,
kerel, steek een versche sigaar op't is toch
te gek, dat we ons hier zoo opwinden over din
gen van niks. Vertel liever nog eens, hoe dat
toen verder gegaan is, in Indië, je weet wel,
die beroerde geschiedenis, waarover je in de
auto aan het vertellen geraakt was. Ja, dat moet
een vervelende situatie voor je geweest zijn."
„Dat bewaar ik liever voor straks", antwoordde
Rutger, „dan kunnen je vrouw en kinderen er
mee van genieten!"
„Wat zegt hij dat op een raren toon", dacht
Maarten, „en wat grinnikt hij daarbij boos
aardig. 't Is jammer, dat dat gesprek over poli
tiek zijn stemming zoo schijnt te hebben be
dorven."
De auto draaide de straat in, waarin de par-
-iculiere woning van Maarten gelegen was.
't Was een deftige straat met soliede huizen
aan weerszijden.
Maarten bracht den wagen tot staan voor de
stoep van een hoekhuis en opende het portier.
„We zijn er", voegde hij Rutger toe. „Ga
maar vast voor, dan zal ik nog even
Maar toen hü na de enkele seconden welke
hij aan den wagen besteed had, Rutger naar de
huisdeur wou volgen, ontdekte hü dat deze er
niet meer was. Onthutst tuurde Maar en rond,
hü keek links, hij keek rechts en toen keek hi)
de zijstraat in. Daar zag h'j den rug van Rutger,
die, de kraag op en het hoofd in de schouders
gedoken met snelle s appen in den schemer
verdween.
Maarten gevoelde geen enkelen aandrang on'
3.
e7—e6
4.
d2d4
d7d5
5.
Lfld3
Pb8c6
6.
e4e5
a7a6
7.
f2—f4
g7—g6
8.
Pgl—f3
Lf8—e7
9.
0—0
Lc8d7
10.
Pbl—d2
Dd-8c7
11.
Ddle2
Ta8c8
12.
De2f2
Pg8h6
13.
h2—h3
Pc6a5
14.
g2gi
Ld7c6
15.
Tal—el
Dc7d7
16.
Lb2—cl
Lc6b5
17.
Ld3xb5
Dd7Xb5
18.
Pd2b3
ThSg8
19.
Kgl—hl
Op f4
f5 zou volgen Ph6xg'4.
19.
Ke8—d7
20.
f4—f5-
Ph6 Xf5
Een door Tg8 ingeleid offer.
21.
g4Xf5
gfixfs
22.
Lele3
Pa5c4
23.
Le3—cl
b7b6
24.
Pf3h4
Le7xh4
25.
Df2xh4
Db5—C6
26.
Tflgl
Pc4xe5
Het tweede mooie offer.
27.
Telxeö
TgSXgl'j'
28.
Khlxgl
Dc6xc2
29.
Db4Xh7
Dc2—dl-!
30.
Kgl—g2
Tc8c2+
31.
Kg2g3
Ddlgl-j-
32.
Kg3—g4
Dgl—g6
33.
Dh7Xg6
f7Xg6
34.
Kh4g5
Tc2xa2
35.
Kg5Xg6
Ta2h2
Zwart heeft thans vier pionnen voor de ge
offerde officieren, waardoor hij de winst kanfor-
ceeren.
36. Te5e3 a6a5
37. Kg6h5 a5a4
38. h3h4 Th2—c2
39. Lel—d2 a4 xb3
40. Ld-2 x b4 b3—b2
41. Te3b3 Te2—g2
42. Lb4a3 Tg2—g3
Opgegeven.
Want 43. Tg3: gaat niet wegens blD., derhalve
verliest Wit zijn Looper (na Tb2:). En indien
Wit niet 42. La3 had gespeeld zou de f-pion
hebben doorgeloopen. Een aardige party.
Eerste publicatie.
OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 114.
(Prof. Dr. M. Tidmar).
Stand c'er stukken:
Wit: Kg3, Tb5, Le3, c6, f4, g4.
Zwart: Ke6, Tbl, Lb4, e5, f6, g6.
1. f4—f5+, g6Xf5; 2. g4xf5t, Ke6—d6; 3.
Tb5Xb4 (3. Le3—c5?, Lb4xc5; 4. Tböxbl,
Kd6Xc6 en remise), Tblxbi; 4. Le3c5f,
Kd6xc5; 5. c6c7 en wint.
CORRESPONDENTIE.
Aerdenhout. A. M. J. v. P. Dank voor Uw
bijdrage Met het oog op onze plaatsruimte
moesten wy ons bepalen tot enkele theoretische
opmerkingen.
hem iets na te roepen. Geen vraag om ophelde
ring, geen afscheidsgroet.
Met een onverschillig schoudergebaar steeg
hy weer in zyn wagen om dezen naar de garage
te rijden. Hü voelde zich opgelucht, nu de
Oudejaarsavond niet behoefde bedorven te wor
den door den jeugdvriend, dien hij slechts uit
louter beleefdheid jegens het verleden te gast
"■>ad genoodigd.