TWEEDE BLAD JIM, DE ZOON VAN BOBBY Losse Blaadjes. Bij de Jaarwisseling. Brokjes Levenswijsheid. Snelheid en woede des tijds. Mislukte Bedevaart. SCHAAKRUBRIEK HET BLOEMENDAALSCH WEEKBLAD VAN 29 DEC. 1933. No. 52- Wanneer het jaar van ons gaat scheióen, Twaalf slagen dreunen door de lucht, Sirenen loeien, schoten knallen In 't nacht'lijk uur met veel gerucht, En voor een heilwensch w'ons verheffen. Gaat al weer voort der uren rij De tijd vliegt snel! Voor wfj 't beseffen Is wederom een jaar voorbij. Wiat gaf het oude ons ten beste? Wij hebben er behoefte aan Om in de uren, die nog resten Den blik eens achterwaarts te slaan, Opnieuw t' aanschouwen al 't gebeuren Doch als het oog slechts schaduw ziet, Zoek dan ook naar wat lichte kleuren; Vergeet vooral de zonzij niet! Wanneer het jaar van ons gaat scheiden Staat aanstonds weer een nieuw gereed Met lief en leed, met vreugd en lijden. Waar nog geen sterv'ling iets van weet. Het komt het oude jaar verdringen En wordt met blü gejuich begroet, Want 't brengt een tweetal goede dingen: Het geeft opnieuw ons hoop en moed! Wil dan het nieuwe wlelkom heetenl Het brengt een beet'ren tijd misschien. Die d'oude zorgen doet vergeten. Niet achterwaarts, maar voorwaarts zienl Komt, treden we elkander tegen En laat het klinken tot elkaar: „Geluk, gezondheid, heil en zegent Van harte een voorspoedig jaarf" (Nadruk verboden) Op Oudejaarsavond van het jaar 1733 stierf na Pijnlijk lijden de Delftsche dichter Hubert Cor- neliszoon Poot, wiens „Hoe genoeglijk rolt het leven des gerusten lanchnans heen" algemeen bekend is gebleven tot op den huidigien dag. Deze dichter, die in het buitenleven vrede zocht voor zijn licht bewogen gemoed, was echter zoo rustig niet als hij het hier voorstelt. Zijn leren is ook niet zoo genoeglijk voortgerold; ofschoon slechts 44 jaar oud geworden, heeft hij alle smarten aan lichaam en ziel ervaren. Ook de onbestendigheid van het bestaan heeft hem dik wijls gekweld en in zijn liederen vindt men den weerslag van den indruk, welke het rustelooze voortjagen van den tijd crp hem heeft te weeg gebracht. Een zijner gedichten draagt een titel, welke juist heden, twee eeuwen na zijn verscheiden, de gevoelens aanduidt, waarmee menigeen onzer van het afgeloopen jaar afscheid zal nemen. „Snelheid en woede des tijds", heet het vers. Dat de tijd snel gaat, ervaren wij in dit tijdperk van afbraak en overgang pijnlijker nog dan toen de „geruste landman" zijn verzen schreef en zelden heeft de tijd zoo gewoed als in deze on zalige dagen. Veel is er, waaraan wij gehecht waren en dat wij nog het onze konden noemen, toen 1933 be gon. Maar onbarmhartig is het ons afgenomen, ontrukt, uit de handen geslagen. Wat een illusies zijn wij kwijtgeraakt, nu, inplaa:s van ons een stap nader tot herstel en vrede te brengen, dit jaar de menschheid voor een steeds groo'.er ge deelte heeft doen terügvallen in een barbaarsch- heid van zeden en denkbeelden, welke wij in deze verlichte eeuw niet meer mógelijk hadden geacht. En toch, ondanks alle bitterheden en ergernis sen, is ook dit jaar ons weer dierbaar geworden, omdat het immers een stuk van ons leven is. Ons leven bestaat slechts uit enkele jaren; daar om. is het, dat we geen jaar, welk een droevig jaar het dan moge zijn geweest, kunnen missen. We zijn aan onze jaren gehecht, we willen ze houden „De tijd rukt echter voort, en zweeft de steile bogen Des ronden hemels door, verhinderd noch gestuit. Dat uurwerk kent geen rust, wij zien den uchtend klimmen, Als 't vroolijk oosten wordt bepurperd en verguld. Hierop volgt d'avond ras, die aan de westerkimmen Zich met een tulband van geloken rozen hult. Zelfs 't ronde jaar draaft rad op zes paar voeten heen; Ook laten d' eeuwen ons van haren aftocht spreken, En niemand brengt eten tijd terug die eens verdween." Aldus schildert Poot het vervlieten van den tijd, welker snelheid en woec.de ook hem heeft gekweld. Maar in de vergankelijkheid van al ons bezit heeft hij leeren berusten. .Voorts", zegt hij in een ander vers, Rijke armoede getiteld, „wat wij van 't geval te leen gekregen hebben, Moet op- en ondergaan; Al wat de maan beschijnt, zal altijd vloeien, ebben En wisselvallig zijn gelijk het licht der maan.' Dit is een juist beeld van onze Oudejaars avondstemming Wat wij van ,,'t geval", het toeval, ge kregen hebben. Krijgen we ales niet van het toeval, zij het, dat we juist in dit toeval iets van leiding en bestemming voor ons leven vin den. Op- en ondergaan. Thans schijnt de maan vol en machtig. Maar reeds wanneer wij haar volmaakte ronding en de ongereptheid van haar glans bewonderen, ontbreekt er een randje en morgen zal dit randje een rand zijn en de volgende week gaapt er een zwarte plek. De maan neemt af en verdwijnt en een nieuwe maan wast aan en wordt vol op haar beurt En daar beneden op aarde hetzelfde ebben en vloeien, dezelfde wisselvalligheid. Menschen ko men tot macht en schrompelen ineeno, de zielige grijsaards die wij in ere volle kracht van hun leven aan den arbeid hebben gezien! Kin deren, teer en biond en hun eerste woordjes sta melend, rijpen tot volgroeide persoonlijkheden. Eerste kwartier, volle maan, laa.ste kwartier, duisternis en reeds glinstert het sikkeltje van het nieuwe komende iicht. Gelijk de menschen de maatschappijen. Cul tuurtijdperken volgen elkaar op; gedachten- stelsels ebben en vloeien. Verhinderd noch ge stuit rukt de tijd. voort en doorzweeft de steile bogen des ronden hemels; dit uurwerk kent geen rust Alle goeds verdwijnt en verbleekt tot herinne ring, maar cok het kwade raken wij kwijt. Laat dit ons een troost zijn bij het afscheid van dit sombere jaar: dat ook terugval in barbaarsch- heid slechts tijdelijk kan zijn dat de rouw niet altijd zal duren, dat de duistere maan weer vol worde en dat op regen zonneschijn volgt, al door, aldoor H. G. CANNEGIETER een Oudejaarsschets H. G. door CANNEGIETER (Nadruk verboden) door G. Th. ROTMAN. 81. Op dit mooie plaatje hier Zie je Klees den kruidenier; De malaise deert hem niet, Dus fluit hij een vroolijk lied. Peddelt daarbij ongestoord In een stevig drafje voort; Zijn mand, met waren boordevol. Draagt hij boven op zijn bol. 02. Maar hoort nu, hoe het verder gaat: Als Keesjelief den hoek omslaat, Wie kruist daar plotseling zijn pad? O hou me vast, t is Jantje Klad! De man vliegt met een reuzenvaart Pal boven op het „stalen paard". Waarbij de mand, zooals men ziet, Net midden in de dienders schiet! 83. Behalve koek en chocolade, Spliterwten, zeep en limonade, Boekweitgrutten, stroop en thee, Gaat ook een voorraad peper mee; Doordat de zakjes opengaan, Komt dit den dienders duur te staan: Het wordt een hoest en proest partij En 't niezen stijgt tot razernij. 94. Ach, zie de arme dienders springen En zich in duizend bochten wringen De eene niest den ander na: Atsjie, atsju, atsjee, atsja! Ja, de chauffeur wordt zóó ..verkouden" Dat bij de auto niet kan houden; Het ding gaat ijs'Hjk aan 't laveeren, Een onheil is niet meer te keeren! „Dat is hoogst toevallig!", diaeht Maarten en herlas voor de zooveelste maal de briefkaart. „En juist op Oudejaarsdag!" De briefkaart had deel uitgemaakt van een heele bezending poststukken, zooals Maarten ze, als directeur van een groot bedrijf, dagelijks ontving. Maar sinds lang had een toch niets om het lijf hebbend berichtje zulk een indruk op hem gemaakt. Het betrof een vrij simpele transactie met een firma, waarmee hij bezig was nieuwe rela ties aan te knoopen. De zaak was zoover ge vorderd, dat nog slechts een kleine formaliteit, het teekenen van een paar stukken, resteerde. En nu zou de firma een van haar 'procuratie houders sturen met de papieren, waarbij de brenger dan gelegenheid zou hebben tot een paar persoonlijke toelichtingen. Daar men de zaak nog graag in het loopende jaar wilde af doen, was deze bespreking op heden bepaald. Op de briefkaart kondigde de procuratie houder zijn komst aan. En het was deze een voudige mededteeling, welke Maarten van streek had gebracht. Dit deed hem de naam op de briefkaart. Deze had hem getroffen op een wonderlijke manier Want deze naam was volkomen gelijkluidend mét dien van zijn besten vriend uit de schooljaren. Alle drie voorletters klopten. En zoo was Maarten over dien ouden tijd aan het peinzen geraakt. Gek, dat je het verleden onder de drukke bezigheden van eiken dag zoo gauw gaat vergeten. Aan Rutger bad hij in geen jaren gedacht. En toch waren ze op school zoo bevriend met elkander geweest, dat men hun namen verwarde. Meermalen was het Maarten overkomen dat ze hem Rutger noemden, gelijk Rutger vaak Maarten werd aangesproken. Ze bepraatten hun intiemste aangelegenheden tezamen en hadden geen geheimen voor elkaar. Hoe waren ze toch zoo van elkaar afgeraakt? Ook Ruiger peinsde in den trein over Maarten. Zoodra er sprake was geweest van een per soonlijk bezoek aan de nieuwe relatie, had hij zijn directeur gevraagd, hem dit op te dragen. Want deze nieuwe relatie kon we! geen ander zijn dan zijn oude schoolkameraad, die een be trekkelijk zeldzame achternaam droeg. Juist die achternaam had op school vaak aanleiding tot grappen eh toespelingen gegeven. Gek, dien naam plotseling terug te vinden in een droge, zakelijke correspondentie over de leverantie van kunstmest. Hoe zoo'n mal toeval zelfs den nuchtersten kantoorman tot sentimen taliteit kan verleiden! Sinds de briefwisseling over de voorgenomen transactie was Rutger, die anders zoo vast sliep als een os, aan het droomen geraakt. Allerlei herinneringen uit de jeugdjaren spookten des nachts' in hem rand. En bij al de jongensavonturen, welke hij droo- mend opnieuw doorleefde, was Maarten de hoofcf- persoon. Maarten terugzien, na zooveel jaren, het was een nieuw avontuur op zichzelf. Daar om had Rutger den drang niet kunnen weer staan, van dit toeval gebruik te maken. „Waarom zijn we eigenlijk van elkander ver vreemd geraakt", mijmerde Maarten, die heel den ochtend op het kantoor maar aan geen andere dingen kon denken dan aan het aan staand bezoek. Ja, iets bepaalds hadden ze nooit Samen gehad, geen woorden, geen ruzie... Maarten kon niet eens meer nagaan, wanneer ze elkander eigenlijk voor 't laatst hadden ge sproken. Had hij Rutger nogmee naar de boot gebracht, teen deze naar Indië vertrok? Er gaan zooveel booten naar Indië en van hoeveel men schen had Maarten wel niet in den loop der jaren afscheid genomen! Had hij Rutger nog geschreven? Er stond hem flauw iets van voor, dat hfj hem met een huwelijk had gefeliciteerd, maai- als je de vrouw toch niet kent en alles speelt zich af zoo ginds in de verte, och, wat heb je dan aan eer. brief? En zoo had Rutger er zeker ook over gedacht, want hij herinnerde zich nietOf ja, was er niet een bloem stuk uit naam van Maarten op zijn bruiloft geweest? Gek, dat je als oude vrienden elkaar zoo laat loopen! Maar nu konden ze alles weer goed maken! Een idee kwam bij Maarten op: als ze na het afloopen van de zaken eens samen naar het stadje reden, waar ze hun gemeenschappe- lijken schooltijd hadden beleefd? Het zou met zijn nieuwen wagen niet langer dan een goed uur rijden zijn. Ja. dat was een prachtig plan! „Ja, Frida!, zóó heette ze, nu weet ik het weer!", zei Rutger, die eerder op den naam was gekomen dan zijn voormalige schoolkame raad. „Frida, wat waren we verliefd op dat meisje. En zoo maar allebei tegelijk. Hebben we niet om haar geloot „Geloo.? geloot? Gevochten, man!", riep Maarten uit, nu geheel door de herinnering aan deze episode in beslag genomen. Gevochten met boekentasschen! Ik gaf je een opstopper, daar, op je voorhoofd, vlak bij je oor. Ik weet nog heel goed, hoe ik in de penurie zat, teen je zoo bleek werd. Ik dacht, dat ik je slaap had ge raakt en dat je misschien flauw zoudt vallen en doodgaan Maarten voelde zich nu nóg weer beklemd worden by de herinnering, 't Was een vreemde gewaarwording, welke hem eensklaps wee maakte. Terwyi hfj naai- de pkk wees, waar hij destijds zijn vriend had geslagen, trof het hem, dat Rutger zoo'n vreemd gevormd voorhoofd had en dat het er zoo raar uitzag met die .anige, gerimpelde huid en die grijze slapen 1 't Was of de man met wien hij sprak, niets met zijn vriend van vroeger te maken had. Waarom vertelde hij dezen vreemden man zulke onnoozele jeugdverhalen? „Wat kijkt hij mij met strakke, glazige oogen aan?", dacht Rutger, en eensklaps viel het hem op, dat Maarten heelemaal iets vreemds en straks over zich had, dat hij vroeger niet had gekend. Als schooljongen was Maarten lenig en beweeglijk geweest als een slangenmenseh en hij had in zijn blikken iets spottends en schalks, waardoor het moeilijk was, ernstig met hem te blijven. Hij werd door de leeraren ook onop houdelijk om zijn speelschheid geslraft. En nu, terwijl ze opstonden om naar de auto te gaan, want Rutger had het plan even 'schitterend gevonden als Maarten, ergerde dat stijve trekken met het been Ruteer bepaald. En die rare, hoekige rug van den man die hem voorging. Griezelig, dat deze oude kantoorheer iets met zijn jeugdvriend Maarten te maken moest hebben gehad. ,,Maar vertel nu eens, hoe je het tegenwoor dig wel maakt", begon Maarten in de auto, nadat ze het gemeenschappelijk verleden teza men opgehaald hadden. En Rutger ging aan 't vertellen. Juist had hij een en ander uit zijn moeilijke Indische jaren in korte bewoordingen weergege ven, toen hij zijn verhaal plotseling afbrak. Een gemelijk gevoel weerhield hem verder te gaan. Wat interesseerde deze voor hem zoo pijnlijke biecht dien man naast hem, die, terwijl zijn oogen turend over den weg heen en weer gle den en zijn handen krampachtig het stuurrad omknelden, door enkele wezenlooze uilroepen belangstelling veinsde. Nog vijf kilometer, dan zijn we er", zei Maarten. „Hij merkt niet eens, dat ik niet verder ver tel", concludeerde Rutger, die nu beleefdheids halve zijn metgezel begon uit te vragen. Maar ze waren aan het doel van Kun tocht. Na de auto gestald te hebben, wandelden ze door de straten van 't stadje. Er was weinig veranderd in al die jaren. Zelfs de voerkribben van de paarden waren nog niet verwijderd in de uitspanning, waarop nu echter het woord „garage" prijkte. Geestdriftig wëes Maarterl zijn ouden school kameraad op allerlei plekjes van vroeger. Maai Rutger zette de kraag van zijn jas op; hjj had het koud. En 't was, of de kou zijn gevoel deed bevriezenal die herinneringen deden hem op het oogenblik niets. Waren dit nu din gen, waarvan hij de laatste weken onophoude lijk weer had gedroomd „Ja, als ik op mijn eentje dit alles nog eens rustig bekijken kon", dacht hy. „maar deze drukdoende man naast me verhindert me in de stemming te komen. Zijn stem kraakt al even erg als zijn beenen stijf zijn. Hoe verzeil ik hier eigenlijk met deze bouten klaas Oplossingen, bijdragen, enz. te-.richten aan den Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht 63, Haarlem. PROBLEEM No. 407. J. Colpa (Dordrecht). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kg8; Dg3, Tc2, Lb2, Pa5, Pf6, 8.3 a4, c5, c7, e2. Zwart: Kd4, Dc3, Lbl, Pa2, g5. Derde eervolle vermelding in een. jubileum- wedstrijd van den Nederiandschen Schaakbond. PARTIJ No. 187 Gespeeld per correspondentie door leden van de schaakclub „Effectenbeurs", van Augustus- December 1933. Wit: J. M., (Amsterdam). Zwart: A. J. M. v. Pampus (Aerdenhout) Siciliaansche verdediging. 1. e2e4 c7c5 2. b2b4 Dit gambiet is reeds vermeld in een Itali- aansch handschrift van 1623. Tegen een ster ken speler en nog wel in een correspondentie- partij is dit gambiet veel te riskant. 2lc5xb4 Het beste, het gambiet aan te nemen. Op 2... e6 volgt 3- bc5:, Lc5.; 4. d4.i enz- En na 2.. b6; 3. be5:, bc5:; 4. Pc3 staat Wit iets beter, mede in verband, met de open Torenlijn. Ook na 2e5; 3. Pf3, dö; 4. Lb5f, Ld7; 5. De2, Lb5: (de4:; 6. Fe5:!); 6. Db5:f, DdT; 7. Dd7:f, Pd7:; 8. ed5:„ cb4:!; 9. 0—0 staat Wit iets beter. 3. Lel—b2 Of 3. a3, ba3:; 4. LaS:. öb6; 5. Pf3, Pc6; 6. d4, g6 (CapablancaBlack, New York 1911). Of 3. a3, d5! Ze hadden afgesproken, in het logement van het stadje samen te eten. En daarna zou Rut ger, die na den dood van zijn vrouw eenzaam gebleven was, met Maarten naar huis gaan, om in den familiekring van zijn ouden vriend den Oudejaarsavond mede te vieren. De warmte en de wijn knapten Rutger op. De behaaglijke maaltijd hernieuwde zijn spraakzaamheid. Het gesprek was van de par ticuliere aangelegenheden allengs op allerlei on derwerpen van aJgemeenen aard overgeslagen. En nu kwam er eerst iets van vuur in de conver satie. Want de vrienden bleken het op alle pun ten oneens. Maarten prikkelde Rutger door zijn ouderwetsche, kleinburgerlijke opvattingen Rutger ergerde Maarten door zijn hooghartige kritiek. „We moesten de politiek er eigenlijk maar buiten laten", opperde Maarten tenslotte. „Kom, kerel, steek een versche sigaar op't is toch te gek, dat we ons hier zoo opwinden over din gen van niks. Vertel liever nog eens, hoe dat toen verder gegaan is, in Indië, je weet wel, die beroerde geschiedenis, waarover je in de auto aan het vertellen geraakt was. Ja, dat moet een vervelende situatie voor je geweest zijn." „Dat bewaar ik liever voor straks", antwoordde Rutger, „dan kunnen je vrouw en kinderen er mee van genieten!" „Wat zegt hij dat op een raren toon", dacht Maarten, „en wat grinnikt hij daarbij boos aardig. 't Is jammer, dat dat gesprek over poli tiek zijn stemming zoo schijnt te hebben be dorven." De auto draaide de straat in, waarin de par- -iculiere woning van Maarten gelegen was. 't Was een deftige straat met soliede huizen aan weerszijden. Maarten bracht den wagen tot staan voor de stoep van een hoekhuis en opende het portier. „We zijn er", voegde hij Rutger toe. „Ga maar vast voor, dan zal ik nog even Maar toen hü na de enkele seconden welke hij aan den wagen besteed had, Rutger naar de huisdeur wou volgen, ontdekte hü dat deze er niet meer was. Onthutst tuurde Maar en rond, hü keek links, hij keek rechts en toen keek hi) de zijstraat in. Daar zag h'j den rug van Rutger, die, de kraag op en het hoofd in de schouders gedoken met snelle s appen in den schemer verdween. Maarten gevoelde geen enkelen aandrang on' 3. e7—e6 4. d2d4 d7d5 5. Lfld3 Pb8c6 6. e4e5 a7a6 7. f2—f4 g7—g6 8. Pgl—f3 Lf8—e7 9. 0—0 Lc8d7 10. Pbl—d2 Dd-8c7 11. Ddle2 Ta8c8 12. De2f2 Pg8h6 13. h2—h3 Pc6a5 14. g2gi Ld7c6 15. Tal—el Dc7d7 16. Lb2—cl Lc6b5 17. Ld3xb5 Dd7Xb5 18. Pd2b3 ThSg8 19. Kgl—hl Op f4 f5 zou volgen Ph6xg'4. 19. Ke8—d7 20. f4—f5- Ph6 Xf5 Een door Tg8 ingeleid offer. 21. g4Xf5 gfixfs 22. Lele3 Pa5c4 23. Le3—cl b7b6 24. Pf3h4 Le7xh4 25. Df2xh4 Db5—C6 26. Tflgl Pc4xe5 Het tweede mooie offer. 27. Telxeö TgSXgl'j' 28. Khlxgl Dc6xc2 29. Db4Xh7 Dc2—dl-! 30. Kgl—g2 Tc8c2+ 31. Kg2g3 Ddlgl-j- 32. Kg3—g4 Dgl—g6 33. Dh7Xg6 f7Xg6 34. Kh4g5 Tc2xa2 35. Kg5Xg6 Ta2h2 Zwart heeft thans vier pionnen voor de ge offerde officieren, waardoor hij de winst kanfor- ceeren. 36. Te5e3 a6a5 37. Kg6h5 a5a4 38. h3h4 Th2—c2 39. Lel—d2 a4 xb3 40. Ld-2 x b4 b3—b2 41. Te3b3 Te2—g2 42. Lb4a3 Tg2—g3 Opgegeven. Want 43. Tg3: gaat niet wegens blD., derhalve verliest Wit zijn Looper (na Tb2:). En indien Wit niet 42. La3 had gespeeld zou de f-pion hebben doorgeloopen. Een aardige party. Eerste publicatie. OPLOSSING EINDSPELSTUDIE No. 114. (Prof. Dr. M. Tidmar). Stand c'er stukken: Wit: Kg3, Tb5, Le3, c6, f4, g4. Zwart: Ke6, Tbl, Lb4, e5, f6, g6. 1. f4—f5+, g6Xf5; 2. g4xf5t, Ke6—d6; 3. Tb5Xb4 (3. Le3—c5?, Lb4xc5; 4. Tböxbl, Kd6Xc6 en remise), Tblxbi; 4. Le3c5f, Kd6xc5; 5. c6c7 en wint. CORRESPONDENTIE. Aerdenhout. A. M. J. v. P. Dank voor Uw bijdrage Met het oog op onze plaatsruimte moesten wy ons bepalen tot enkele theoretische opmerkingen. hem iets na te roepen. Geen vraag om ophelde ring, geen afscheidsgroet. Met een onverschillig schoudergebaar steeg hy weer in zyn wagen om dezen naar de garage te rijden. Hü voelde zich opgelucht, nu de Oudejaarsavond niet behoefde bedorven te wor den door den jeugdvriend, dien hij slechts uit louter beleefdheid jegens het verleden te gast "■>ad genoodigd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1933 | | pagina 3