TWEEDE BLAD AVONTUREN VAN JOOSJE PINDA EN PIETJE ROET. ONS JAZZ-HOEKJE. SCHAAKRUBRIEK Losse Blaadjes. Werk. Brokjes Levenswijsheid. Morgenziekte. TOONEEL. Kijkjes Buiten. HET BLOEMEND AALSCH WEEKBLAD VAN 16 FEBR. 1934 No. 6. In verband met de werkloos heidsbestrijding zal een wetsont werp worden ingediend, waarbij 60 millioen gulden wordt gevraagd voor de uitvoering van groote werken. De werkloosheid is een kwaad, Dat maar niet wil verdwijnen. En 't doet dan ook de toekomst niet Bijzonder hoopvol schijnen. Er zyn nog immer velen, die Geregeld steun gaan halen, Waarvoor de „werkers" extra veel Belastingen betalen. Maar wie steeds gratis uit de ruif Van d' overheid mag eten, Kan daarvoor wel wat werk gaan doen, Dat anders werd verggten. In enk'le plaatsen van ons land Laat men de regeling gelden, Dat tot den arbeid wordt verplicht Wie zich voor steun komt melden. Zoo kunnen werken uitgevoerd, Waarvan men niet zou droomen, Die anders zeer waarschijnlijk niet Aan 'd orde zouden komen. De landsregeering doet thans mee 'tldee schijnt haar te lokken! Er wordt nu zestig millioen Voor werken uitgetrokken. Straks neemt men met versnelde vaart De wegen onderhanden; Er zjjn er nog te weinig hier In 't rijk der Nederlanden. Er worden havens uitgediept, Men wil kanalen graven- Kortom, men gaat het heele land Verbeet'ren en beschaven! Nu gaat men het belastinggeld Voor 'n nuttig doel besteden, (En heeft de fiscus reden, om Ons verder uit te kleeden!) De overheid is ook gebaat. Wordt 't werk ter hand genomen, Dan kan dit nieuwe wetsontwerp Dus elk ten goede komen. De werkeloozen zullen 't plan Wel met gejuich begroeten; Zij werken liever voor hun brood Dan dat zij stempelen moeten! (Nadruk verboden) Op de vraag: wat is de meest verbreide ziekte? «ou men ten antwoord krijgen: de morgenziekte. Eigenlijk is het gemelijk, lusteloos, humeurig op staan zoo algemeen, dat men, als iemand zijn dag zou beginnen met een fleurig liedje te flui ten, aan zijn gezondheid zou twijfelen. Een pret tige stemming vóór het ontbijt behoort inder daad tot de abnormale verschijnselen. Waaraan zou deze morgenziekte haar ont staan hebben te wijten Aan onze slechte me thode van opstaan. Uit onzen diepsten slaap schrikt ons een luid rammelende wekkerbei op. De kamer is koud, Wij tasten rond iti een mistigen schemer. Hui verend staan we voor het ijzige water, dat on verbicdelijk ons wacht. Is er onbelangrijker en eentoniger bezigheid te bedenken can de dage- Üjksche inzeep- en scheerpartij En het mani- puleeren met al die kleedingstukken met hun on- uitputtelijken voorraad kncropen en knoopjes Welk een prozaïsch begin van den dag levert dat ceremonieel van het aankleeden, wasschen en kammen I Wie zou er niet door uit zijn hu meur raken Vrienden, wij doen het verkeerd Dit ceremo nieel kan een feest zijnHerinneren wij ons uit de Fransche geschiedenis niet de „lever du roi", de ochtendplechtigheid in de slaapkamer des konings, waarbij de gunstelingen genoodigd wer den aanwezig te zijn Wij, gewone burgermen- schen, staan veel te achteloos jegens de slaap kamer, het vertrek waar we de meeste uren van ons leven toch doorbrengen! De slaapkamer moest onze feestzaal zijn en het opstaan de vroolijkste plechtigheid van den dag. Waarom kan ook ons lever" niet koninklijk wezen Ik geef toe, dat den meesten onzer de gelegen heid en de middelen hiertoe ontbreken. Het sla- venbestaan van de school of de fabriek eischt ons op, lang voordat wij nog op natuurlijke wijze uit den slaap ontwaken. Dag aan dag komen wij rust te kort en dit wreekt zich vooral in den ochtend. Wij hebben een onweerstaanbare loom heid te overwinnen. En wü rekken ons verblijf in het bed tot het uiterste, zoodat we na het op staan onmiddellijk den dag al met jachten moe ten beginnen. Maar ook wanneer wij gelegenheid hebben om aan het begin van den dag rustig en opge wekt alle aandacht te besteden, ontkomen wij toch maar zelden aan de kwaal: morgenziekte Het is, of wij ons tot gemelijkheid in den ochtend verplicht gevoelen Wij zijn als bewoners van een kil en duister land en als dragers van een puriteinsche tra ditie, zoo gehecht aan het ongerief, dat wij alles wat het leven veraangenaamt als verslap pend voor lichaam, karakter en geest beschou wen. Wij verwennen ons niet graag, maar har den ons des te liever. Het was weder een Franschman, en wel nie mand minder dan de roemruchte Messire Mi chel, seigneur de Montaigne, die in zijn opvoed kundige verhandeling heeft gewezen op het be lang van een vriendelijker begin van den dag. Zijn vader, kasteelheer aan 't eind van de Mid deleeuwen, was het eens met die teerhartige opvoeders, die beweren, dat het voor de weeke hersentjes van de kinderen verkeerd is, hen 's morgens plotseling te wekken. Hij liet der halve den speelman met lieflijke tonen den dag aanvangen, zoodat zijn jongen ontwaakte bij de klanken van de muziek. En Michel de Montaigne is zijn vader voor deze methode levenslang dank baar gebleven. Het kasteel Montaigne stond in het zonnige Zuiden; hoeveel te meer reden hebben wij om ons te wapenen tegen de grimmigheid van een Noordermorgen Toch zou Messire Michel even vreemd opzien, wanneer hij zijn droom werkelijkheid zag ge worden, als zijn tijdgenoot Bacon, die in zijn verbeelding reeds den toekomstigen mensch in een vliegmachine zag zweven. De toekomst heeft het verleden bevestigd; naast de vliegmachine bedient ons nu ook de ochtendmuziek. Want onwillekeurig moet ik aan de methode van Montaigne's vader denken, wanneer ik het program van de radio zie. Dit begint den dag op dezelfde wijze, welke de Fransche kasteelheer door G. TH, ROTMAN. (Nadruk verboden.) 5. Maar na gedanen arbeid is het zoet rus ten. Als Joosje en Pietje 's avonds met hun negotie klaar waren en het verdiende geld verdeeld en thuisgebracht hadden, gingen ze samen wandelen. Zoo kwamen ze op zekeren dag hg een hóoge heining met twee groote deuren er in. Voorzichtig loerden ze naar binnen 6. Het erf, dat er achter lag, behoorde zeker aan een timmerman. Tenminste er lagen sta pels planken en kisten en er stond een slijp steen. Een, twee, drie glipten de jongens naar binnen en maakten van een kist en een lange plank een fijne wip. Hup! Hup! Op en neer! Hoe langer hoe doller ging het! voor zijn zoon toepaste, om hem te vormen tot een rustig, opgewekt en harmonisch mensch. Weliswaar is acht uur voor de meesten onzer een te laat begin van den dag. Terwille van de vele scholieren, arbeiders en zakenmenschen, die reeds voor dag en dauw uit hun bed moeten, zou men de ochtend-muziek vervroegd willen zien. Want nu blijft dit voortreffelijk middel voor geestelijke hygiëne voor het gros der men- schen onbereikbaar. Inderdaad het middel, dat Montaigne's vader tegen de morgenziekte heeft uitgevonden, lijkt probaat. Het vestigt in elk geval hierop de aan dacht: dat wij geen deel van den dag mogen ver- waarloozen als een onverschillig en onbelangrijk fragment. En in geen geval het begin van den dag, dat-, gelijk alle begin, het halve werk Is. Het is waar, wat het andere spreekwoord zegt: alle begin is moeilijk. Daarom verontschuldigen wij d'e morgenzieken, die nog niet tot het besef van htm slechte gewoonte gekomen zijn. Maar zoodra zij het weten, dat ook opstaan een le venskunst is, zullen zij niet langer louter met kribbige scherts het woord van den dichter mis bruiken: „Wees welkom, schoone dageraad", maar inderdaad welgemoed uit hun bed sprin gen om hem te verwelkomen. H. G. CANNEGIETER 7. Maar o jongens, ze hadden geen van bei den erg in den waterput er vlak bij. De plank schoof onder 't wippen wat op zij en kwam opeens bom! met het eene eind op den put rand terecht, zoodat Pietje Roet hals over kop in den put viel! Heel in de diepte hoorde ,,e een plons en het water spatte hoog boven den Put uit! Meteen sloeg de plank terug, en Joosje kwam met een hevigen smak op den grond terecht 8. rJoosje krabbelde bleek van schrik over eind, liep naar den put en boog zich over den rand. „Ben je daar nog?" riep hij. „Ja!" riep Pietje Roet benauwd uit de diepte, „er staat gelukkig niet veel water in; ik blijf nog net met mijn hoofd boven. Maar haal me er nu alsjeblieft gauw uit, want ik heb me leelijk zeer gedaan en het water is kletsnat!" Ja -lat was gemakkelijker gezegd dan gedaan! „DE VIER MÜLLER'S'. Blijspel in drie bedrijven van Arman Friede man en Ludwig Herz zoowel in den Jansschouw burg als in den Stadsschouwburg te Haarlem gegeven door het gezelschap van Cor Ruys en Louis de Bree. Dit blijspel zal waarschijnlijk nog vele malen in Haarlem gegeven worden in beide onze Schouwburgen. Het verdient dit. Voor het eerst zagen wij het in den Jansschouwburg. Het gun stig verslag wat wij daarvan voornemens waren hier te plaatsen is dcor een ongelukkig- toeval op de reis van onze pers voor onze abonne's te loor gegaan. Wij nemen dus de gelegenheid, dat wü het zelfde stuk van het zelfde gezelschap in den Stadsschouwburg zagen te baat om dit maal beide Schouwburgen in een adem te noe men. De opvoeringen trouwens geleken op elkaar gelük twee druppels water. Het stuk-is volstrekt niet onbelangrük. En ook niet voortdurend zoo lachwekkend als de wijze, waarop het publiek op de voorstelling in den Stadsschouwburg re ageerde, zou doen veronderstellen. De lach was daar niet van de lucht. Er komen in het stuk twlae ernstige momenten voor, uitlatingen van den ouden stamvader Müller (Cor Ruys) die tot zijn kleinzoon Otto Müller (Louis Borel) (waar- schünlijk is hiermede de oorlog van 1870 bedoeld) zegt: „een geheele wereld is stuk geslagen, de jeugd zal de wereld weer van voren af aan moe ten opbouwen". Dit is wel aaer toepasselijk op den tyd na den ongelükkigen en misdadigen wereldoorlog en wij verdenken Cor Ruys, die de vertaling verzorgde ervan dat hij deze zinsnede eenigszins naar den bruikbaren trant van het ongelukkige heden heeft overgezet. Een ander maal spreekt grootvader tot een der hulpperso nen gemoedelijk, maar uit de volheid van zijn hart ongeveer aldus: „Een mensch heeft hier binnen in een oneindige schat van liefde mede gekregen, waarom het hem een behoefte is aan andere uit te deelen, zonder ophouden en alleen omdat hü het niet laten kan". In dezen dubbelen inhoud- van het stuk worden beurtelings jongeren en oudteren ertoe aange trokken. In de eerste voorstelling, die wij bü- woonden, waren tal van jongelieden aanwezig. Het verbond tusschen oud en jong, tot redding van den middelbaren leeftijd en over het hoofd van dien middelbaren leeftüd heen is het stra mien. waarop dit tragisch-komisch blij eindend spel geborduurd is. De Müllers waren: Cor Ruys (de Grootvader), Jacques Reule (de Vader), Louis Borel (de klein zoon) en Louis de Bree (Mendl Müller, de half goedige, half verdorvene intrigeerende neef- aan-lager-wal), ze worden door de drie overige personen, Guita Chrlspijn—Mulder (Ella Müller, vrouw van Vader Müller), Lily Bouwmeester (Dr. Hertha Berker) en Elieze Pisuisse (Mary Chogau) voldoende gesecondeerd. De Bree is in dit stuk een tweeling-broeder in het komische van Cor. Ruys. Ruys weet zich in dit stuk eenige reserve op te leggen, zocdat de waarde in het stuk niet onder al te groote humor of komiciteit schuil gaat. Moge htet publiek hem daarbü door den ernstigen ondergrond van het geval te beseffen, in die richting helpen. Het wordt anders voor Jacques Reule wel wat moeilijk uit zijn rol te halen wat er in zit. T. STADSSCHOUWBURG. OPERA STUDIO. Die Fledermaus. De Opera Studio gaf Woensdagavond haar eerste voorstelling te Haarlem. Om kort te gaan, wij hebben genoten, want de voorstelling was Af. Alles was even verzorgd, ook het muzikale gedeelte, het orkest ondersteunde het geheel op uitnemende wijze en .Dirigent Paul Fella mag zeker een groot deel van het succes op zijn naam boeken. Over die Fledermaus zelf beheeven wij niet uit te weiden, het mag als bekend veronder steld worden. Wij voor ons, vinden het altijd zeer prettig als deze oude operettes weer teu tooneele gebracht worden en gezien de be langstelling, de zaal was behoorlijk gevuld, denken er velen zoo over. En zoo was het dus een „gezellige" voor stelling, gedragen door een aantal ras-artisten die volkomen op elkaar ingespeeld waren en het stuk met een enthousiasme droegen, wat aanstekelijk op- de zaal werkte. Wat een keu rig spel gaf niet Adele (Lia Fuldauer), hoe parelend klonk: Glückhoh ist, was nicht mehr zu anderen 1st. Ook Rosalinde eii Ida (Else Muselli en Ellen Schwarz) beschikken over zeer fraaie stem-» men, welke het publiek van Johann Strauss' charmante muziek ten volle deden genieten. Een speciale uitzondering willen wij maken voor Frosch, den cipier (Erwin Parker). Hü was kostelijk, wat een pracht-creatie, wat een verve, buitengewoon was dit spel, de zaal gierde. Ook Dr. Blind (Jos. Franken) gaf prachtig spel. In de tweede acte, het feest in den tuin van Prins Orlofsky, danste Darja Collin en haar groep „Rosen aus den Süden". Darja Collin en haar groep, zeven bevallige figuurtjes in smettelooze costumes, zeven mooie gezichtjes, een feest van gratie. Geen wonder, dat men het laatste gedeelte bisseeren moest. Wij herhalen, wü hebben genoten en wü h pen, dat de Opera Studio spoedig terug moge komen, want het is altüd prettig een avond van kunst en geest te genieten. EEN PRAATJE OVER DE MAAN. De eerste dag der week wordt door Neder landers, Duitschers, Engelschen en Scandina- viërs dankbaar Zondag, Sonntag, Sunday en Söndag genoemd naar het machtige hemel lichaam dat alle warmte en licht geeft. Deze volken huldigen op dezelfde wüze het hemellicht dat in belangrijkheid op de zon volgt, als zü den tweeden weekdag Maandag, Montag, Monday, Mandag (Deensch) en M&ndag (Zweedsch) betitelen. We kunnen er m dit rijtje onze Friezen nog bü vermelden, die Moandei zeggen, den eersten dag echter niet naar de zon maar sjnein wie verklaart me dat woord? noemen. Ook de Franschen en de Italianen behooren met hun Lundi en Lunedi, waarbij ze aan de zachtblinkende Luna denken, in deze groep van vereerders thuis. De zon is altijd een ronde licht kogel, de maan is altüd voor de helft donker. Als de verlichte helft van de maan heelemaal naar ons toegekeerd is, spreken wij van volle maan. Zien we maar een gedeelte van de ver lichte helft, dan nemen wü een sikkel of een segment waar. Is zoo 'n deel juist een halve cirkel, dan noemen wij dat kwartier. Zooals ieder weet Is er een eerste D en een laatste kwartier Cl We kunnen die met een ezels bruggetje gemakkelük uit elkaar houden door het rechte lüntje in de eerste figuur naar be neden en dat in de tweede figuur- naar boven te verlengen. We krijgen dan P en d, premier en dernier. Keert de maan ons haar donkeren kant toe, dat is bü dag, dan zouden we een zwarte schüf aan den hemel moeten zien. Dat gebeurt echter niet. Ten eerste wordt dat belet door het diffuse daglicht, ten tweeden ontvangt de nieuwe maan eigenlük van twee kanten licht. Van de zon in de eerste plaats en wel aan den van ons afgekeerden kant en van de aarde op de naar ons toegekeerde züde. Dit laatste licht is veel sterker dan wat wü van de volle maan ontvangen, omdat deze heel klein is vergeleken bij de aarde. En wanneer zien wij nu volle maan, eerste en laatste kwartier, en wanneer hebben we nieuwe maan? Volle maan altijd na zonsondergang, dus oost tegenover west. Nieuwe maan, als ze met de zon opkomt, dus den heelen dag onzichtbaar aan de lucht zit. En elke andere gestalte, van den smallen sikkel af, dien je na zonsondergang laag in het westen kunt zien, tot de volle maan toe, kan verklaard worden uit de verschillende standen van een bol waarvan de eene helft helder verlicht wordt. Het is niet gemakkelük een antwoord te geven op de vraag, of de maan groot is. Het eenvou digst is te antwoorden met een wedervraag: Is de kat een groot dier? Nee, zeggen wü en den ken dan aan onze eigen afmetingen. Maar vragen we het aan een muis, dan zegt die: Ja, erg groot. Alles is betrekkelyk. De vraag naar de grootte der maan zal dan ook wel bedoeld zün in betrekking tot de aarde. En dan moet het antwoord luiden: zij Is klein. De verhouding Is ongeveer als die van een tennisbal tot een vier maal zoo dikken voetbal. En daar de voetbal naar alle züden, lengte, breedte en hoogte, vier maal zoo dik is als de tennisbal, kom je tot het besluit, dat de eerste 4 x 4 x 4 64 maal zoo groot moet zijn als de andere. Zoo is het ook met de aarde en de maan, maar het getal 4 is wat te groot genomen. In werkelijkheid is het 3 2/3. Waaruit volgt, dat de aarde 11/3 x 11/3 x 11/3 1331/27 50 maal zoo groot is als de maan. Een vraag die hier bij behoort, is: Hoeveel maal is het oppervlak van de aarde zoo groot als dat van de maan? We zouden dat heel aar dig kunnen onderzoeken met den voetbal enden tennisbal, door ze beide met verf te bestrijken. Er zou blüken, dat we voor den grooten bal 16 4 x 4 maal zooveel verbruikt hadden als voor den kleinen. Ook kunnen we beide ballen wegen en vinden voor de dunne laag gummi van den voetbal 16 maal het gewicht van de even dunne laag tennisbal-gummi. Hieruit besluiten wü, dat het aardoppervlak 11/3 x 11/3 r= bijna 13% maal zoo groot is als de maanoppervlakte. En daar wij bü volle maan de helft van ons hemellichaam zien, Is dat oppervlak het 27ste deel van de heele aardoppervlakte. We zouden ook kunnen zeggen: het heele Sovjet-gebied plus Noord-Amerika is even groot als de volle maan. Wil je het nog anders? Europa is zoo groot als een zuiver eerste of laatste kwartier. En nu dringt zich een derde vraag naar voren: hoe ver is de maan van ons af? Het antwoord kan zijn: heel dicht bü ons, als we haar afstand vergelijken bü dien van andere lichamen in de oneindige ruimte, of met den omtrek van onze aarde. Als we een draad 10 maal om den evenaar konden spannen, zou die lang genoeg zün om de aarde met de maan te verbinden. Dat lijkt dichtbü, maar in cijfers is het toch 390.000 KM. Dat wil zeggen een af stand, dien een trein van 75 KM. per uur nacht en dag doorstoomende in 6 jaar zou afleggen. Reken maar na. K. ZW. TECHNISCHE AFDEELING. Deze week werd lk met een buitengewoon groot pak verrast en daar we nu de St. Nico- laas-ttjd alweer een stuk voorbij zijn, dacht ik aan een vergissing. Doch de verleiding werd me te machtig en ik opende het pakket, waarin een Ukelele lag met een leerboek. Ver der was er een begeleidend schrijven bij, en bleek dit pakket afkomstig te zijn van de firma Hogelbijl te Haarlem. En werd mü ver zocht dit instrument te bespreken, aan welk verzoek ik gaarne voldoe. Een Ukelele is een soort kleine guitaar met 4 snaren en is uitermate eenvoudig gecon strueerd. Een houten klankkast, 4 snaren en 4 schroeven, om de snaren te spannen, en ver der niets. Men ziet, dus, hieraan is niet veel stuk te maken. Een Ukelele is reeds jaren in 't buitenland (vooral in Engeland en Ame rika) in zwang en heeft daar elke behoorlijke jonge jazz-liefhebber zoo'n instrument. En nu is de laatste jaren dit instrument bezig in Holland veel opgang te maken. Wat hiervan de oorzaak is? In de le plaats, de buitengewone lage prijs van het instrument (het mü toegestuurde kostte f 3.90 en zag er geweldig keurig uit). Oplossingen, bijdragen, enz. te richten aan den Schaakredacteur, Gedempte Oude Gracht 63, Haarlem. PROBLEEM No. 412. c. C. W. Mann, ('s Gravenhage.) Mat in drie zetten. Stand der stukken: Wit: Khl, Db4, Pe6, Pf7, a3, fS. Zwart: Kd5, Pa8, a4, b7, f4, g4. EINDSPEL No. 89. In de 10e matchpartü, gespeeld te Lening rad 15 December 1933, tusschen de meesters S. Flohr (Praag) en M. Bq twin nik (Leningrad), ontstond na den 26sten zet van Wit (Flohr), Lg2—f3 de volgende stand: Op zeer fraaie wüze won Zwart na enkele zetten, met een Dame-offer: 26h4Xg3! 27. Lf3Xg4 g3Xf2f 28. Kgl g2 Pf6'Xg4 29. h2—h3 Pg4f6 30. Kg2Xf2 Pf6—e4j Opgegeven. Op 31. Kf2—g2 volgt Ld7Xh3f, enz. KIJKERS NIET GEWENSCHT. Twee heeren, die eén party schaak speelden in een café, hadden veel last van de toeschou wers, die achter hun stoelen stonden en be langstelling toonden in het spel. Eindelyk vroeg een der spelers aan een der toeschou wers zijn plaats te willen innemen, tot hü zou terugkomen. De toeschouwer ging zitten, waarna de eerste speler de zaal verliet. Spoedig daarna volgde tweede speler dezelfde tactiek, zoodat de beide plaatsvervangers ach terbleven en met elkaar schaakten. Toen zy een heele poos hadden gespeeld, informeerde een der vervangers by den ober, waar de beide heeren waren, die oorspronkelijk aan dit tafeltje speelden. De ober antwoordde: „Zij spelen schaak in de zaal hiernaast." („Weekly Irish Times.), OPLOSSING PROBLEEM No. 409. (Erich Brunner). Stand der stukken: Wit: Kf3, Ta2. Zwart: Khl, Pb4. 1. Ta2a4, Khl—gl; 2. Ta4xb4, Kgl—hl; 3. Kf3—f2, enz.; 2Kgl—h2; 3. Tb4— bl, enz.; 1Khl—M; 2. Ta4Xb4, Kh2— gl, 3. Tb4—h.4, enz.; 2Kh2—hl (h3); 3. Kf3—f2, enz.; 1Pb4—d3; 2. Kf3— g3, onv.; 3. Ta4al (f)enz, 1Pb4— c2 (a2)2. Kf3—f2, Pb4 (d4); 3. Ta4Xd4, enz.; 1Pb4d5; 2. Kf3—f2 (g3), enz.; 1Pb4a6 (c6); 2. Kf3—g3)! enz. Goede oplossing ontvangen van: H. W. v. Dort te Haarlem. De pry's is dus voor niemand een beletsel. Ver der is er nog een zeer belangrü'ke factor en wel de verbazend makkelijke manier waarop men het Ukelele spel kan leeren en leert. Ik kreeg een studieboek dik 32 bladzijden, en dit boek is zeer duidelyk en helder geschreven. Ik ben 's avonds om 8 uur begonnen om te pogen uit de Ukelele eenigszins dragelijke muziek te krijgen en ziet, dank zy het leer boek, kwam er om 11 uur reeds iets, wat op muziek geleek. En na eenige dagen ging het al vrij aardig. Men ziet het, binnen 14 dagen kan men het Ukelele spel machtig zijn. Het leerboek is geschreven door Lew Stern en is uit de bekende „First Step" serie der firma Keith Prows en Co. te Londen. Na dit alles er over gezegd te hebben, zou ik een ieder willen toeroepen, loop zoo snel mogelijk naar de firma Hogenbijl, Oude Groen markt 28, Haarlem, laat U een Ukelele en het leerboek toonen en U wordt kooper!!!! Het leerboek bevat aardige songs, zooals „My old Kentucky Home", en Indien men nu al de songs van het leerboek heeft doorge speeld, pakt men de eerste beste Engelsche song en u zult zien dat daar zelfs ook de Ukelele grepen boven staan. Indien U er dus een koopt, behoudt het altijd zijn waarde en men heeft er dus nooit spüt van. Rest ons nog te vermelden dat er water dichte foudralen by te krügen zijn, wat dus onnoodige beschadiging voorkomt. E. G. N.B. In deze maand zal ook nog het beloofde Kovacs Lajos artikel verschijnen. Dit ter ge ruststelling voor de Kovacs Lajos' liefhebbers, „Jazz"-red. "Sj

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1934 | | pagina 3