Specialist TWEEDE BLAD i, Tel. 1» UIT BOEK EN BLAD SCHAAKRUBRIEK igers JUNIOR, Losse Blaadjes. Prosit Brokjes Levenswijsheid. Geluk. Esperanto en het tooneel. Ons Kinderverhaal. FEUILLETON. AAANDAG DAN OOK agen prijs iaf f 0.60 laf f 7.50 iaf f 2.— laf f 0.30 )N 22260. ig gesloten. ien met een garantie. 35. Opgericht 1902. den vorm. ;s tegen Haupt- ;ring van baby heb'ben voorge- f onder, het pu- inmiddellijk met ukt- Een geeste- ihijnlijk ontdaan mee de officier len verdachte te heim he'bben ge- i uit te roepen, nn in zijn kerk ndbergh te heb- :eer hoog staand de mededeeling, edelijk zal mos- ij zich aan be seft schuldig ge- iter gezegd: na- effeliike de jury, rd (een pracht- een doodvonnis nadat de jury- de schandelijke nder gefluister i ames en heeren van Burns, als ouwen. Terecht, als een officier r gaat niet een rsenen of gemis iteit, maar op de verdachte ichtszaken in de r moet orde zijn. een worden gs- plaats de vorm lit genomen. De ijk de schuldige minder gewicht, r dood gebracht id om rustig Je Blijkt dan, dat n heeft men de ehabilitatie van deze verdachte raar die behalve ik erkennen van ft, dat dan ver- electrische stoel g dat Amerika lfs een Dreyfus komen- Amerika n weet er met rsch toegemeten PIJNT. van de Hindoes ien ter wereld, r in de Ganges eeuw duurt dit ratste vijf jaren or het uitbreken rar eigenlijk pas die in het Ne- van het Beste ;angesihocht, die Aan de steile teeds meer on. ich de plaatsen maharadja's kan langs de van de golven oeger het paleis stond, ziet men steenen boven onderzoekingen en groot aantal zijn. die gedeel- verk loopen en leen te storten, i Indië. dat zich ert. niet west i ondergang kan uwdammen, be. r voor dit alles illioen roepijen 'teiten hechten iring, maar het i heiligste stad rnielende rivier. l? £'"n Als ik eens een uurtje vrij heb Duik ik in de statistiek. Het gegoochel met de cijfers Kijk, dat vind ik magnifiek! Altijd zie je iets bijzonders, Wat je heel niet had verwacht. Maar wat duidelijk bewezen Onder j' oogen wordt gebracht. Zoo zag 'k laatst een statistiekje En dat toonde duid'lijk aan, Dat het bierverbruik in Neerland Sterk is achteruitgegaan. Zijn wij dan soms minder dorstig? Neen, dat is beslist maar schijn. Voor die groote bier-onthouding Moet een and're reden zijn. Bij het speuren naar de oorzaak Van dit vreemd verschijnsel bleek, •Dat men door de hooge kosten Minder diep in 't glaasje keek! Alles werd al veel gosdkooper: Eten, drinken, licht en vuur, Kleeren, meuib'len alles daalde, Maar het bier bleef even duur! De accijns is veel te hoog nog Zou het soms uit voorzorg zijn Om een helder hoofd te houden En geen bierbezwangerd brein? Dan loof ik de landsregeering, En ik hef het schuimend glas Maar ik wou toch, dat die heildronk Ook maar wat goedkooper was! XANDER. (Nadruk verboden) Het is eigenlijk riet iets om over te schrijven: de eerste jubeltoon van de merel. Het is iets zoo teers, wat dit geluid in ons wekt, dat wij er in woorden geen vorm aan kunnen geven. Deze ontroering laat geen herinnering na; zij overvalt ons en wij geven ons aan haar over, stil en een zaam. Zelfs onze innigst vertrouwden kunnen wij er geen deelgenoot van Joen zijn. Toch is het goed, dat we elkaar er opmerk zaam op maken, dat dit toch ook nog altijd be staat in onze verarmde, trieste en booze wereld. Het is Februari, k"ud, guur, onbetrouwbaar, Straks komt Maart met zijn sneeuwvlagen en hagelbuien. De wind blijft scherp; keel en lon gen zullen heel wat hebben te verduren. Ziekte en ongemak doen aanvallen op het brooze lijf. De dood waart rond. En de maatschappelijke ellende duurt voort, van het ééne jaar op het andere- ruwheid, geweld, waanzinnige naijver met de noodlottige gevolgen van sociaal onver stand. Maar de merel fluit. Een eerste schuchtere poging, maar zijn jubeltoon dringt tot ons door. Dat is het geluk, dat, zacht en innig, zich uit. Het geluk, dat ds toch ook altijd nog maar bestaat, alle narigheden ten spijt. Het geluk, waarover wij niet spreken, waarover wij niet schrijven, maar dat toch zoo geheel onverwachts zijn stem kan doen hooren in ons bevroren hart. De merel fluit midden in Februari. Het deert dezen zanger niet, of er nog kou in de lucht zit. Het deert hem niet, dat armoede, ziekte en dood rondwaren. Hij fluit, terwijl er hier crisis is en ginds oorlog en elders revolutie. Werkloozen drentelen moedeloos onder 't geboomte en ze hooren zijn jubeltoon. Een tobbend huisvader hoort hem. En een ontroostbare weduwe. Oe geweldenaar hoort hem en zijn slacht offer; de bedrieger, de bankroetier; de intrigant van de beurs, de verleider der massa, de ophit ser van de courant. Tot in 't ziekenhuis, het gesticht, de gevangenis dringt deze teere jubel toon door. Een enkel oogenblik is de sombere sluier gescheurd, welke den mensch van het zon licht scheidt. Een enkel oogenblik doortrilt hem de ontroering van het stille, zuivere geluk. Ja, er is nog altijd geluk in de wereld, al be merken wij dit niet uit de krant. Daar leven wij in de wereld van misdaden en ongevallen, in de wereld der werkelijkheid, zooals men dit noemt. Maar is de jubeltoon van de merel geen werkelijkheid? Geluk is inbeelding, verklaart zoo menig ont goochelde. En soms vreezen wij, dat hij gelijk heeft. De wereld is koud en leeg en de maat schappij is ellendig. En ons persoonlijk bestaan? Kunnen wij niet met den Prediker verzuchten, dat al onze dagen smarten zijn en dat onze bezigheid is verdriet? A"b, onze zorgen! En onze tobberijen! En onze vertwrjfeling Maar toch zal er wel niet één onzer zoo misdeeld wezen, of een enkel oogenblik jubelt in zijn binnenste wel eens de merel van het geluk. Een enkel, zeer zeldzaam oogenblik, maar om deze zeldzaamheid te meer gewaar deerd. Laten wij dan de ooren niet dichtstoppen, als de merel zacht en innig zijn jubeltoon hooren doet. Het is merkwaardig, dat wij ons tegen het geluk verzetten en het ongeluk binnenhalen. Onze verdrietelijkheden bespreken wij uitvoerig; ons geluk verzwijgen wij. Over onze zorgen plegen wij te tobben; als het geluk zich aan dient, leiden wy er de aandacht van af. Het is, of wij van het geluk niet willen weten, of wij er ons voor schamen, of wij er geen vertrouwen in stellen. Ja, zoo is het ook: wij hebben geen vertrou wen in het geluk. Het ongeluk is voor ons wer kelijkheid, het geluk Inbeelding. En tegen in beelding zijn wij op onze hoede. Wijl wij het geluk niet vertrouwen, vreezen wij het. Immers is het geluk slechts vluchtig; noodwendig zal het verdwijnen en door nieuwe rampspoed worden gevolgd. Het geluk komt ons naar onze meening niet toe; daarom ge voelen wij ons schuldig als we gelukkig zijn, Is het geen zelfzucht, gelukkig te zijn temidden van een ongelukkige wereld? Geluk lijkt opper vlakkig; wie gelukkig is, laadt den schijn op zich, alsof hij zich in het lijden van mensch en maatschappij niet verdiept. Geluk kweekt be- nijders; door ons gelukkig te toonen, roepen wij afgunst en naijver op. Een gelukkig mensch is een onnoozele, een kortzichtige, een egoïst. Daar om durven wij niet luisteren naar het gefluit van d - merel. Is deze levenshouding de juiste? Wij zijn zoo gewend, dia smart te verheerlijken, dat wij vergeten, noe men ook het geluk vergodde lijken kan. Ei hebben menschen bestaan, die de geluksgodin in hun tempel plaatsten. Met dit zinnebeeld gaven zij te kennen dat huns inziens niet het lijden, maar het geluk het wezen der schepping, de kem van het leven is. En inderdaad, wanneer wij temidden -au nood en ellende het zachte, innige gefluit van den merel hooren. en wij stellen ons ontvankelijk voor de beteekenis daarvan, dan wordt het ons duidelijk, dat dit geluid het wezen der schep ping onthult, de kern van het leven ontbloot. En dat wij. met onze weerspannige houding jegens het geluk, deze centrale macht uit ons bestaan hebben verjaagd. Het geluk maakt r~ -:e menschen het schenkt ons een kracht van bizonderan aard en maakt ons onvatbaar voor de zorgen en kwalen van het bestaan. Een - big mensch is een sterk mensch, maar hij is ook een goed mensch, wijl hij in overvloed leeft e: uit overvloed weg wil schenken. Een gelukkig mensch is een onverwinnelijk mensch, wijl hij zich geworteld voelt in de diepste en schoonste werkelijkheid, die alle angstwekkende inbeelding te boven gaat. H. G- CANNF'<~ v'l'EB Publieke tooneelvoorstelling in Esperanto. Beroepsacteurs in Gotenborg doen het pu bliek verbaasd staan door een welluidende tooneeltaak. De heer Malmquist. die tegenwoordig üe regie voert bij het nieuwe, dit najaar ingewijde stadstheater in Gotenborg, waar hij als regis seur zeer beroemd is, bewees reeds, dat zijn oordeel over en zijn interesse voor Esperanto niet enkel vleierij was. Het bewijs vond plaats Zondag 25 Nov., toen de door hem opgerichte en geleide „Zweedsehe dramatische tooneelgroep" in „Folktheatren" in Göteborg, in samenwerking met de stedelijke esperantoclubs in het open baar in Esperanto het blijspel van August Strindberg: „Spelen met vuur" opvoerde voor 300 personen, grootendeels esperantisten, maar ook tooneelenthousiasten, critici, jour nalisten en anderen. Wat voor ontvangst zal deze unieke voor stelling hebben bij de uiterst critische recht bank, als b.v. de dagbladpers is, voornml. wanneer het gaat om Esperanto? vroegen de Esperantisten zich af. Mogelijk een geschikte gelegenheid voor de op sensatie beluste bladen om de bekende banaliteiten als „slang „vulgaire taal", „een kunstproduct" en dergelijke te laten hooren. Maar het tegendeel geschiedde. Plechtig en waardig verliep de voorstelling. Het enthou siaste publiek beloonde de spelers met een krachtig applaus en bloemen voor de ver tolkster van de vrouwelijke hoofdrol. De oudere esperantisten genoten en waren trotsch op hun taal. de nieuwelingen, die zich Espe ranto mogelijk als eennigszins stijf voorstel den. verwonderden zich over de elegantheid en welluidendheid van die taal. Het oordeel was eenstemmig. De critiek van de stedelijke pers was het niet in alles eens, b.v. wat betrof de acteurs, maar in één op zicht, n.l. over de taal waren de beschrijvin gen eensluidend. En omdat juist deze zijde van de zaak ons het meest interesseert, geven we daarover enkele uitspraken. Göteborgs-Tidningen schreef o.a.: Het succes was onbetwistbaar. De esperantotaar klonk mooi vanaf het tooneel en was interes sant om te hooren, zelfs als men zich moest voelen als een ontwetende vreemdeling. Ny Tid:„Het' is ongetwijfeld, dat Es peranto een mooie taal is voor het tooneel; het klinkt natuurlijk en in 't geheel niet als maakwerk. De voorstelling schonk vermaak ook aan niet-esperantisten Handels-Tidningen; De schouwburg werd bezocht door een talrijk en naar 't scheen zeer Esperantokennend publiek Men constateerde, dat Eva Lugerström, de 24-jarige schoondochter speelde met veel tem perament. Zij gaf antwoorden, welke echt schenen". Götenborgs-Posten: Het publiek, dat voor 't meerendeel de taal kende wat tegep- woordig groote practische voordeelen betee- kent was groot In aantal en gaf onomwon den zijn lof te kennen. De leek moest zich' tevreden stellen met te constateeren, dat het ongewijfeld gemakkelijk is, een tooneelstuk op te voeren in Esperanto Götenborgs Morgenpost: Het bleek, dat de kunstmatige taal zeer duidelijk en mooi klonk vanaf het tooneel en dat ze zich zeer ge makkelijk aanpast aan de dramatische accen ten van een zoowel komieke als hoogdra vende natuur", Zooals men ziet uit deze citaten, was de beoordeeling van de bladen buitengewoon gun stig. Tot deze onverwachte erkenning draagt mogelijk bij. dat de heer Malmquist bekend staat als eerste rangs regisseur. Indien dit zoo ware, hebben we een speciale rede om ons te verheugen, als we zien, dat de „Zweedsehe dramatische tooneelclub" onder zijn eminente leiding niet slechts een kortstondige belang stelling toonde. In een krantenintervieuw ver klaarde de heer M. openlijk, dat hij grootsche plannen koestert om Esperanto te benutten voor het tooneel. De voorstelling in Goten borg was een eerste stap, maar hopenlijk niet de eenige in zijn soort, want wie weet mogelijk openen zich hiermee perspectieven voor een arbeidsveld, dat voor onze zaak van beslissende beteekenis kan zjjn. Uit „Sennaciulo". hebben, want nu eens lijken ze groen, dan weer blauw en dan weer rood. Het verandert steeds. Verder heeft hij een groote parapiu bij zich, met plaatjes er op geschilderd en als hij die boven de kinderen houdt, droomen ze prachtige droomen. En nu zal ik je vertellen van een jon getje, waaraan Olie Loek, de Zandman, een heele week lang des nachts verhaaltjes ver telde. Het begon op Maandag. „Nu moet je goed luisteren", zei de Zand man, toen het jongetje, dat Halmar heette, in bed lag, „ik zal de boel hier eerst eens wat opknappen!" Hij strekte zijn tooverstokje uit en op eens werden de bloempotten groote boomen, waarvan de takken tot aan het pla fond reikten, zoodat de kamer net een prach- tigen tuin leek. De takken van de bloemen za ten vol met heerlijk ruikende bloemen, die nog veel mooier dan rozen waren. En het mooiste was, dat je die bloemen kon opeten en dat ze nog veel lekkerder smaakten dan kersenjam! Verder waren er heerlijke appe len en peren en broodjes stampvol met krenten, en die smaakten gewoonweg verrukkelijk! Opeens kwam er een treurig geknor uit de tafella, waarin Halmar zijn schoolboeken en zijn lei bewaarde. „Wat is dat nou?", zei de Zandman en deed de la open. Het was de lei, die erg bedroefd was, omdat er een fout getai in de som zat, die op hem geschreven was. En de griffel danste en sprong op de lei heen en weer, alsof hij van plan was in zijn eentje dat getal te verbeteren. Maar dat kon hij natuur lijk niet, en daarom trappelde hij boos op de lei in het rond en dat was de reden, waarom de lei zoo knorde. Maar er was nog meer. Er lag ook een sehoonschrijfschrift van Hai mar in de la. En daarbinnen in was het oo.t een rumoer van jewelste. Op elke bladzijde stond vóór aan den regel een prachtige letter als voorbeeld gedrukt. Maar daarnaast waren leters geschreven, die zich verbeeldden, dat zij op dat mooie voorbeeld leken! Maar die waren door Halmar geschreven. Ze zagen eruit, alsof ze over den regel vielen en tuimelden, in plaats dat ze keurig rechtovereind stonden. ,Kijk, zóó moet je staan!", riep de voorbeeld letter, „mooi rechtop, en met een mooie dunne ophaal en dikke neerhaal!" „O, dat zouden we wat graag willen, maar dat kunnen we niet", zeiden de letters van Halmar, „want we zijn zoo krom!" „Wat is dat?", riep de Zandman, „Kunnen jelui dat niet? Dan zal ik geen verhaaltjes vertellen, maar het jelui leeren! Vooruit, rechtop hoor, en keurig, dik en dun! Eén, twee,, één twee!" De letters deden erg hun best. Maar toen de Zandman heenging en Halmar 's morgens wakker werd, waren ze weer even krom als te voren. (Wordt vervolgd). '-V Oplossingen, bijdragen, enz., te richten aan den Schaakredacteur. Bluemendaalscheweg 42, Bloc- mendaal. PROBLEEM no. 451. Otto Wiirzburg (Grand Rapids). Mat in twee zetten. Stand der stukken: Wit: Kb3, Da7, Td2, Lfl. Zwart: Kc6, d6 PARTIJ No. 212. Gespeeld in den wedstrijd om het kampioen schap van Weenen, 18 December 1934. Wit: E. Grünfeld. Zwart: L. Lenner. Dame-gambiet. i. d2—d4 d7d5 2. c2C4 d5xc4 3. Pgl—f3 Pg8—f6 4. e2e3 c7c5 5. LflXc4 e7e6 6. 0—0 a7a6 7. Ddie2 Pb8c6 8. Pblc3 b7b5 9. Lc4b3 Lc8b7 10. Tfl—dl b5b4? DE ZANDMAN. Vrij bewerkt naar een sprookje van Andersen, door LOUISE VERTOREN. (Nadruk verboden.) 1. Er is vast en zeker niemand op de heele wereld, die zooveel mooie verhaaltjes kan ver tellen, als Olie Loek, de Zandman. Als het avond wordt, en de kinderen zitten rond de tafel, dat komt de Zandman stilletjes naar bin nen geslopen, op zijn kousen! Hij doet de deur zóó zachtjes achter zich dicht, dat niemand hem hoort. En dan strooit hij heel voorzichtig wat zand in de oogen van de kinderen, zoodat ze him oogen niet open kunnen houden van de slaap en hem dus ook niet kunnen zien. Dan raakt hij ze met zijn tooverstokje aan, zoodat ze in diepen slaap vallen. Hij doet dat allemaal natuurlijk alleen maar uit vriendelijkheid, want hij doet de kinderen nooit kwaad! Hij wil alleen maar dat ze stil zijn en in bed slapen, om ze verhaaltjes te kunnen vertellen. Zoodra de kinderen dan ook in hun bedjes liggen en vast slapen, komt Olie Loek op htm bed zitten. Hij heeft prachtige kleeren aan, heelemaal van zij, maar je kunt niet zeggen, wat voor kleur ze NIEUWE BOEKEN. „Waar mee en tegenvallers van daan komen" is de ondertitel van een boekje ,,'t Lóópt U mee" vrij bewerkt naar Thirteen tips on luck van den meer in ons blad genoemden schrij ver Casson. De uitgave is door de N.V. Maand blad Succes te 's Gravemhage goed verzorgd. „De helft van geluk is Kennis". „Leef in een stevig tempo, een non-sto-p-leven. dat is wat U tot een uitverkorene van Fortuna maakt". „Carnegie had een vast systeem. Wie zich zelf hielp of trachtte te helpen, kon op zijn „steun rekenen". Er zijn honderden soorten „liefdadigheid die meer kwaad dan goed doen. ,.Ze ondermijnen de persoonlijkheid van de „mensen. Ze maken een eind aan eigen initia tief". We zouden kunnen zeggen er zijn in dit boekje honderden soorten aardige, opwekken de wenken, die menigeen wakker kunnen schudden en in menigen wakkere den kri- tischen zin kunnen aanscherpen. Laat Uw boekhandelaar 't U maar eens ter inzage ■zenden. DE GROOTSTE RIVIER TER WERELD. Algemeen neemt men aan, dat de Amazone rivier de grootste rivier ter wereld is. In werkelijkheid staat zij op de derde plaats. De Mississippi is met de Missouri te zamen 7200 K.M. lang. De Nijl 6500 K M. De Amazone 6420 K M. Wel is deze laatste de waterrijkste stroom ter wereld. Een noodlottige afwijking van die theorie, 10Dc7; 11. d5!, 11. d4—d5! e6Xd5 12. Pc3xd5 Pf6Xd5 13. Lb3 X DdS—c7 14. b2b3 Lf8e7 15. Lel—b2 0—0 16. De2c4! Dc7—c8 Om 17. Dc4g4 te pareeren. Op 16Pc6a5 zou kunnen volgen 17. Dc4g4, g7g618. Ld5xb7 en 19. Tdl—d7, enz. Echter was 16Ta8d8 beter ge weest. 17. Dc4—f4! Ta8b8 Dit kost een Looper, maar Zwart had geen verdediging meer. 13. Df4—g3 g7—g6 19. Ld5xc6 Dc8Xc6 20. Dg3e5 Opgegeven. Want Zwart verliest Le7, omdat hij het mat op g7 (h8) moet dekken. OPLOSSING PROBLEEM No. 446. (Dr. F. Palitzsch.) Stand der stukken: Wit: Ke6, Dd4, Pe7, a7. Zwart: Kb7. 1. Pe7c8, enz. Goede oplossing ontvangen van Joh. Ver meer, te Bloemendaal: H. W. van Dort, te Haarlem. OPLOSSING PROBLEEM No. 447. (Dr. E. P alk os ka.) Stand der stukken: Wit: Kd8, Dc3, Td3, Ld7, a4, c5, d4, f2, g6. Zwart: Kd5, Lh8, Pal, b7, f4, f6, g4. 1. Td3—dl (dreigt 2. Dc3—el), f6—f5; 2. Ld7—e6t, Kd5c6; (Kd5xe6); 3. d4—d5 mat. 2Kd5e4; 3. Dc3—d3 (Tdl—el) mal. 1Pal onv.; 2. Dc3x b3f, Kd5e4; 3. Db3Xb7 mat. 1Kd5e4; 2. Ld7—e6, enz. Goede oplossing ontvangen van: H. W. van Dort, te Haarlem. CORRESPONDENTIE. Bloemendaal. H. J. S. B. Aan uw verzoek ook meer eenvoudige eindspelstudies op te ne men, zullen wij gaarne voldoen. „VROUWENLEVEN IN VROEGERE EEUWEN". Fragmenten uit de lezing vaa Mevr. A. W. LOEFF—BOKMA (Mevrouw LoeffBokma hield te Haarlem ecne lezing met lichtbeelden, die in elk ver slag of verkorting aan kracht verliest, maar o.i. in deze streek verdient eenigszins door den druk te worden vastgehouden, om de belangrijkheid van het onderwerp en de voor treffelijke wijze waarop het door Mevrouw Loeff na degelijke studie is uitgewerkt. Deze lezing werpt, zonder dat dit blijkbaar beoogd, verwacht of gezocht was, als objectief stukje geschiedenis veel licht op het vrouwen-leven- van-nu, en is daarom zeer actueel en ook op taalkundig gebied zeer inlichtend De Vereeniging voor Huisvrouwen afd. Haarlem heeft een goed werk gedaan Mevr Loeff voor haar te laten optreden, moge de bekwame spreekster met hare lichtbeelden ook de andere afdeelingen van die Vereeni ging of van het Nut onder haar gehoor krij gen. Wij kunnen slechts fragmenten geven, maar vertrouwen, dat onze lezeressen vooral, het met ons eens zullen zijn. dat hier op wetenschappelijke wijze een nieuw licht ge worpen wordt op brandende vraagstukken. Red.). Voor een theevisite had de gastvrouw ver scheidene proefpotjes- noodig, waarin verschil- lendt soorten thee werden gezet, die ter keu ring aan de gasten werden uitgereikt. Om toch maar niets van het fijne aroma verloren te laten gaan, gebruikte men kopjes met dek sels, zooals die nu nog wel als kostbaarheden worden bewaard. Drinken deed men uit het schoteltje. Als er eindloos veel kopjes thee men noemt wel 't getal 4060 verorberd waren met allerlei gebak, volgde het z.g. af zakkertje, een glaasje brandewijn met suiker, en soms ook wel een pijp, want een tabak- rookende vrouw was in die dagen geen zeld zaamheid. De heele theeceremonie werd een zaak van groot gewicht voor de welgestelde vrouw; zij moest er een apart vertrek voor hebben, het beroemde theesalet en zij werd zóó uithuizig, tengevolge van de eeuwige theevisites, dat de mannen zich begonnen te beklagen. De koffie deed later zijn intrede dan de thee. Eind 1600 kwam de koffie in gebruik en werd zoo geliefd in alle kringen, dat de thee pot er voor wijken moest. Over cacao, die in het begin ook zeer duur was, is eveneens veel getwist en zij heeft nooit die populariteit verkregen, die aan thee en koffie is ten deel gevallen. Een vorm van maatschappelijk leven, die ons ook vertrouwd is geworden door de schil derkunst, is het regentessenschap van wees- en gasthuizen, een blijkbaar door de dames nogal begeerde functie, waartoe zij door het stadsbestuur werden aangesteld. Bekijken wij aandachtig de schilderijen, waarop zij ver eeuwigd zijn, dan zien wij strakke, stroeve gezichten, v/aaruit niet veel warmte spreekt en de ondergeschikte, die meestal op zulk een doek niet ontbreekt, is zóó geplaatst, dat de afstand tusschen bedeelde en bestuurders goed uitkomt. Het beoefenen van weldadigheid werd als een plicht opgevat en zonder veel verbeeldingskracht of gevoel voor het indivi- dueele betracht. Men was nog te veel door drongen van d-e gedachte er in de wereld orde nu eenmaal rijken en armen behoorden te wezen. Daardoor kwam het bij niemand op om te trachten van misstanden de oorzaak op te sporen en deze, zoo mogelijk, weg te nemen. Het bleef bij een plichtmatig verzachten van de gevolgen, waardoor men eigenlijk nooit verder kwam. De vrouw uit het volk in deze tijden roerde zich duchtig buitenshuis, in allerlei bedrijven. Aan haar werd door het stadsbestuur het verkoopen van de visch verpacht; dat zij zich de kaas niet van haar brood liet eten, mogen wij afleiden uit de uitdrukking kijven als vischwijven, die vermoedelijk wel stamt uit dezen tijd, toen de vrouw zulk een belangrijke plaats in den vischverkoop innam. Voorts wa ren er de talloos velen, die als dienstbode haar brood verdienden, dikwijls als gezinds- lid werden beschouwd en in vele gevallen Ievenslang bleven. Dat echter klachten over dienstboden ook niet nieuw zijn, bewijst een boekje, in 1650 gedrukt met de suggestieve titel: „Seven duyvelen, regeerende de heden- daagsche dienstboden". Reeds begin 1500 er gerden zich de meesteressen over het feit dat de dienstboden zich hoven haar stand kleed den. Achttiende eeuw. Het begin van de achttiende eeuw ken merkte zich nog door groote rijkdom en weelde, die meer en meer tot verslapping van zeden aanleiding gaf. Het onderwijs was nog bedroevend slecht, aangezien het onderwij zend personeel niet geschoold werd. Dit kwam pas veel later, toen de Maatschapij tot Nut van het Algemeen, in 1784 door Jan van Nieuwenhuyzen gesticht, (juist dezer dagen werd het 150-jarig bestaan herdacht) zich in de eerste plaats tot taak stelde het onderwijs t-e verbeteren en op allerlei wijzen aan de volksontwikkeling te werken. Ons land hoeft ongetwijfeld veel aan deze instelling te dan ken, ook nu nog, mede door de ontwikkelings mogelijkheden, die zij aan de plattelandbewo ners biedt. Maar begin 1700 waren de hoofdjes van de meisjes en vrouwen onder de kostbare, inge wikkelde kapsels och zoo leeg, en het ergste was wel, dat zij dit zelf niet beseften of het als iets vanzelfsprekende beschouwden. Een denkende vrouw werd voor een onnatuurlijk verschijnsel gehouden. De jonge meisjes, die in die dagen van een Fransche kostschool thuiskwamen, brachten niet veel anders mee dan buitensporige eischen, zij moesten een kameniér en een poeierkamer hebben, want toilet maken was voorwaar geen eenvoudige zaak, en zij trok ken voor veel uit haar vroegere omgeving minachtend haar neusje op. De groote weelde bracht, als logisch gevolg, een sterke vermindering van het aantal huwe lijken mede en het zedelijk peil van de jonge mannen daalde meer en meer zoodat de volks gezondheid ernstig bedreigd werd. De vrou wen in het algemeen trokken zich van dit alles zeer weinig aan, veel werd er gespot met godsdienst en moraal en het sluiten van een huwelijk was in zeer vele gevallen een questie van louter berekening, waai- men rond voor uitkwam, ja zich zelfs een beetje op be roemde, want het waren, heette het toen „weekbakken zottinnetjes, die nog geloofden in een affaire du coeur en die liefde in een huwelijk een onontbeerlijk ingrediënt achtten". En een ongetrouwde vrouw werd als een maat schappelijke mislukking beschouwd, ook nog lang na dezen tijd. Wie zich verdiept in het vrouwenleven van de 18e eeuw komt telkens weer de namen tegen van Betje Wolff en Aagje Deken, de trouwe vriendinnen, die zoo moedig tegen de vele misstanden van haar tijd zijn te velde ge trokken en die beschouwd kunnen worden als de voorloopsters van de vrouwenbeweging. Betje Wolff, die de meest bij de hande was van de twee was op twintlgjarigen leeftijd ge trouwd met den vijftigjarigen predikant Wolff en vele gelukkige jaren heeft zij in de pastorie van De Beemster geleefd. Na den dood van haar man is zij gaan samenwonen met Aagje, een vriendschap, die verder levens lang heeft geduurd (zij stierven een paar jaar na elkaar), en waarin de beide vrouwen, vooral door haar geestelijke samenwerking zeer gelukkig zijn geweest. Samen schreven zij,, dat kostelijke boek „Saartje Burgerhart". Betje Wolff, die kinderloos was gebleven, bezat van nature een moederhart; zij had een" groote bewondering voor de vrouw als moe der en een intuïtief begrijpen van het kind en_ voor wat het aan lichamelijke en geestelijke verzorging behoefde en zij schreef veel over dit onderwerp. Het was noodig- ook, want het waren tijden van vreemde excessen, van zedenbederf en verslapping; men kende toen de beruchte kinderassembléés, bals voor kin—, deren, die tot diep in den nacht duurden. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1935 | | pagina 3