Specialist
TWEEDE BLAD
i, Tel. 1»
UIT BOEK EN BLAD
SCHAAKRUBRIEK
igers
JUNIOR,
Losse Blaadjes.
Prosit
Brokjes Levenswijsheid.
Geluk.
Esperanto en het tooneel.
Ons Kinderverhaal.
FEUILLETON.
AAANDAG
DAN OOK
agen prijs
iaf
f
0.60
laf
f
7.50
iaf
f
2.—
laf
f
0.30
)N 22260.
ig gesloten.
ien met een
garantie.
35.
Opgericht 1902.
den vorm.
;s tegen Haupt-
;ring van baby
heb'ben voorge-
f onder, het pu-
inmiddellijk met
ukt- Een geeste-
ihijnlijk ontdaan
mee de officier
len verdachte te
heim he'bben ge-
i uit te roepen,
nn in zijn kerk
ndbergh te heb-
:eer hoog staand
de mededeeling,
edelijk zal mos-
ij zich aan be
seft schuldig ge-
iter gezegd: na-
effeliike de jury,
rd (een pracht-
een doodvonnis
nadat de jury-
de schandelijke
nder gefluister i
ames en heeren
van Burns, als
ouwen. Terecht,
als een officier
r gaat niet een
rsenen of gemis
iteit, maar op
de verdachte
ichtszaken in de
r moet orde zijn.
een worden gs-
plaats de vorm
lit genomen. De
ijk de schuldige
minder gewicht,
r dood gebracht
id om rustig Je
Blijkt dan, dat
n heeft men de
ehabilitatie van
deze verdachte
raar die behalve
ik erkennen van
ft, dat dan ver-
electrische stoel
g dat Amerika
lfs een Dreyfus
komen- Amerika
n weet er met
rsch toegemeten
PIJNT.
van de Hindoes
ien ter wereld,
r in de Ganges
eeuw duurt dit
ratste vijf jaren
or het uitbreken
rar eigenlijk pas
die in het Ne-
van het Beste
;angesihocht, die
Aan de steile
teeds meer on.
ich de plaatsen
maharadja's
kan langs de
van de golven
oeger het paleis
stond, ziet men
steenen boven
onderzoekingen
en groot aantal
zijn. die gedeel-
verk loopen en
leen te storten,
i Indië. dat zich
ert. niet west
i ondergang kan
uwdammen, be.
r voor dit alles
illioen roepijen
'teiten hechten
iring, maar het
i heiligste stad
rnielende rivier.
l? £'"n
Als ik eens een uurtje vrij heb
Duik ik in de statistiek.
Het gegoochel met de cijfers
Kijk, dat vind ik magnifiek!
Altijd zie je iets bijzonders,
Wat je heel niet had verwacht.
Maar wat duidelijk bewezen
Onder j' oogen wordt gebracht.
Zoo zag 'k laatst een statistiekje
En dat toonde duid'lijk aan,
Dat het bierverbruik in Neerland
Sterk is achteruitgegaan.
Zijn wij dan soms minder dorstig?
Neen, dat is beslist maar schijn.
Voor die groote bier-onthouding
Moet een and're reden zijn.
Bij het speuren naar de oorzaak
Van dit vreemd verschijnsel bleek,
•Dat men door de hooge kosten
Minder diep in 't glaasje keek!
Alles werd al veel gosdkooper:
Eten, drinken, licht en vuur,
Kleeren, meuib'len alles daalde,
Maar het bier bleef even duur!
De accijns is veel te hoog nog
Zou het soms uit voorzorg zijn
Om een helder hoofd te houden
En geen bierbezwangerd brein?
Dan loof ik de landsregeering,
En ik hef het schuimend glas
Maar ik wou toch, dat die heildronk
Ook maar wat goedkooper was!
XANDER.
(Nadruk verboden)
Het is eigenlijk riet iets om over te schrijven:
de eerste jubeltoon van de merel. Het is iets zoo
teers, wat dit geluid in ons wekt, dat wij er in
woorden geen vorm aan kunnen geven. Deze
ontroering laat geen herinnering na; zij overvalt
ons en wij geven ons aan haar over, stil en een
zaam. Zelfs onze innigst vertrouwden kunnen
wij er geen deelgenoot van Joen zijn.
Toch is het goed, dat we elkaar er opmerk
zaam op maken, dat dit toch ook nog altijd be
staat in onze verarmde, trieste en booze wereld.
Het is Februari, k"ud, guur, onbetrouwbaar,
Straks komt Maart met zijn sneeuwvlagen en
hagelbuien. De wind blijft scherp; keel en lon
gen zullen heel wat hebben te verduren. Ziekte
en ongemak doen aanvallen op het brooze lijf.
De dood waart rond. En de maatschappelijke
ellende duurt voort, van het ééne jaar op het
andere- ruwheid, geweld, waanzinnige naijver
met de noodlottige gevolgen van sociaal onver
stand.
Maar de merel fluit. Een eerste schuchtere
poging, maar zijn jubeltoon dringt tot ons door.
Dat is het geluk, dat, zacht en innig, zich uit.
Het geluk, dat ds toch ook altijd nog maar
bestaat, alle narigheden ten spijt. Het geluk,
waarover wij niet spreken, waarover wij niet
schrijven, maar dat toch zoo geheel onverwachts
zijn stem kan doen hooren in ons bevroren hart.
De merel fluit midden in Februari. Het deert
dezen zanger niet, of er nog kou in de lucht zit.
Het deert hem niet, dat armoede, ziekte en dood
rondwaren. Hij fluit, terwijl er hier crisis is en
ginds oorlog en elders revolutie. Werkloozen
drentelen moedeloos onder 't geboomte en ze
hooren zijn jubeltoon. Een tobbend huisvader
hoort hem. En een ontroostbare weduwe.
Oe geweldenaar hoort hem en zijn slacht
offer; de bedrieger, de bankroetier; de intrigant
van de beurs, de verleider der massa, de ophit
ser van de courant. Tot in 't ziekenhuis, het
gesticht, de gevangenis dringt deze teere jubel
toon door. Een enkel oogenblik is de sombere
sluier gescheurd, welke den mensch van het zon
licht scheidt. Een enkel oogenblik doortrilt hem
de ontroering van het stille, zuivere geluk.
Ja, er is nog altijd geluk in de wereld, al be
merken wij dit niet uit de krant. Daar leven wij
in de wereld van misdaden en ongevallen, in
de wereld der werkelijkheid, zooals men dit
noemt. Maar is de jubeltoon van de merel geen
werkelijkheid?
Geluk is inbeelding, verklaart zoo menig ont
goochelde. En soms vreezen wij, dat hij gelijk
heeft. De wereld is koud en leeg en de maat
schappij is ellendig. En ons persoonlijk bestaan?
Kunnen wij niet met den Prediker verzuchten,
dat al onze dagen smarten zijn en dat onze
bezigheid is verdriet? A"b, onze zorgen! En
onze tobberijen! En onze vertwrjfeling
Maar toch zal er wel niet één onzer zoo
misdeeld wezen, of een enkel oogenblik jubelt
in zijn binnenste wel eens de merel van het
geluk. Een enkel, zeer zeldzaam oogenblik,
maar om deze zeldzaamheid te meer gewaar
deerd.
Laten wij dan de ooren niet dichtstoppen, als
de merel zacht en innig zijn jubeltoon hooren
doet.
Het is merkwaardig, dat wij ons tegen het
geluk verzetten en het ongeluk binnenhalen.
Onze verdrietelijkheden bespreken wij uitvoerig;
ons geluk verzwijgen wij. Over onze zorgen
plegen wij te tobben; als het geluk zich aan
dient, leiden wy er de aandacht van af. Het is,
of wij van het geluk niet willen weten, of wij
er ons voor schamen, of wij er geen vertrouwen
in stellen.
Ja, zoo is het ook: wij hebben geen vertrou
wen in het geluk. Het ongeluk is voor ons wer
kelijkheid, het geluk Inbeelding. En tegen in
beelding zijn wij op onze hoede.
Wijl wij het geluk niet vertrouwen, vreezen
wij het. Immers is het geluk slechts vluchtig;
noodwendig zal het verdwijnen en door nieuwe
rampspoed worden gevolgd. Het geluk komt
ons naar onze meening niet toe; daarom ge
voelen wij ons schuldig als we gelukkig zijn,
Is het geen zelfzucht, gelukkig te zijn temidden
van een ongelukkige wereld? Geluk lijkt opper
vlakkig; wie gelukkig is, laadt den schijn op
zich, alsof hij zich in het lijden van mensch en
maatschappij niet verdiept. Geluk kweekt be-
nijders; door ons gelukkig te toonen, roepen wij
afgunst en naijver op. Een gelukkig mensch is
een onnoozele, een kortzichtige, een egoïst. Daar
om durven wij niet luisteren naar het gefluit
van d - merel.
Is deze levenshouding de juiste? Wij zijn
zoo gewend, dia smart te verheerlijken, dat
wij vergeten, noe men ook het geluk vergodde
lijken kan. Ei hebben menschen bestaan, die de
geluksgodin in hun tempel plaatsten. Met dit
zinnebeeld gaven zij te kennen dat huns inziens
niet het lijden, maar het geluk het wezen der
schepping, de kem van het leven is.
En inderdaad, wanneer wij temidden -au nood
en ellende het zachte, innige gefluit van den
merel hooren. en wij stellen ons ontvankelijk
voor de beteekenis daarvan, dan wordt het ons
duidelijk, dat dit geluid het wezen der schep
ping onthult, de kern van het leven ontbloot.
En dat wij. met onze weerspannige houding
jegens het geluk, deze centrale macht uit ons
bestaan hebben verjaagd.
Het geluk maakt r~ -:e menschen
het schenkt ons een kracht van bizonderan
aard en maakt ons onvatbaar voor de zorgen
en kwalen van het bestaan. Een - big
mensch is een sterk mensch, maar hij is ook
een goed mensch, wijl hij in overvloed leeft e:
uit overvloed weg wil schenken. Een gelukkig
mensch is een onverwinnelijk mensch, wijl hij
zich geworteld voelt in de diepste en schoonste
werkelijkheid, die alle angstwekkende inbeelding
te boven gaat.
H. G- CANNF'<~ v'l'EB
Publieke tooneelvoorstelling in
Esperanto.
Beroepsacteurs in Gotenborg doen het pu
bliek verbaasd staan door een welluidende
tooneeltaak.
De heer Malmquist. die tegenwoordig üe
regie voert bij het nieuwe, dit najaar ingewijde
stadstheater in Gotenborg, waar hij als regis
seur zeer beroemd is, bewees reeds, dat zijn
oordeel over en zijn interesse voor Esperanto
niet enkel vleierij was.
Het bewijs vond plaats Zondag 25 Nov.,
toen de door hem opgerichte en geleide
„Zweedsehe dramatische tooneelgroep" in
„Folktheatren" in Göteborg, in samenwerking
met de stedelijke esperantoclubs in het open
baar in Esperanto het blijspel van August
Strindberg: „Spelen met vuur" opvoerde voor
300 personen, grootendeels esperantisten,
maar ook tooneelenthousiasten, critici, jour
nalisten en anderen.
Wat voor ontvangst zal deze unieke voor
stelling hebben bij de uiterst critische recht
bank, als b.v. de dagbladpers is, voornml.
wanneer het gaat om Esperanto? vroegen de
Esperantisten zich af.
Mogelijk een geschikte gelegenheid voor de
op sensatie beluste bladen om de bekende
banaliteiten als „slang „vulgaire taal", „een
kunstproduct" en dergelijke te laten hooren.
Maar het tegendeel geschiedde. Plechtig en
waardig verliep de voorstelling. Het enthou
siaste publiek beloonde de spelers met een
krachtig applaus en bloemen voor de ver
tolkster van de vrouwelijke hoofdrol. De
oudere esperantisten genoten en waren trotsch
op hun taal. de nieuwelingen, die zich Espe
ranto mogelijk als eennigszins stijf voorstel
den. verwonderden zich over de elegantheid en
welluidendheid van die taal.
Het oordeel was eenstemmig. De critiek van
de stedelijke pers was het niet in alles eens,
b.v. wat betrof de acteurs, maar in één op
zicht, n.l. over de taal waren de beschrijvin
gen eensluidend.
En omdat juist deze zijde van de zaak ons
het meest interesseert, geven we daarover
enkele uitspraken.
Göteborgs-Tidningen schreef o.a.: Het
succes was onbetwistbaar. De esperantotaar
klonk mooi vanaf het tooneel en was interes
sant om te hooren, zelfs als men zich moest
voelen als een ontwetende vreemdeling.
Ny Tid:„Het' is ongetwijfeld, dat Es
peranto een mooie taal is voor het tooneel;
het klinkt natuurlijk en in 't geheel niet als
maakwerk. De voorstelling schonk vermaak
ook aan niet-esperantisten
Handels-Tidningen; De schouwburg
werd bezocht door een talrijk en naar 't
scheen zeer Esperantokennend publiek
Men constateerde, dat Eva Lugerström, de
24-jarige schoondochter speelde met veel tem
perament. Zij gaf antwoorden, welke echt
schenen".
Götenborgs-Posten: Het publiek, dat
voor 't meerendeel de taal kende wat tegep-
woordig groote practische voordeelen betee-
kent was groot In aantal en gaf onomwon
den zijn lof te kennen. De leek moest zich'
tevreden stellen met te constateeren, dat het
ongewijfeld gemakkelijk is, een tooneelstuk
op te voeren in Esperanto
Götenborgs Morgenpost: Het bleek,
dat de kunstmatige taal zeer duidelijk en mooi
klonk vanaf het tooneel en dat ze zich zeer ge
makkelijk aanpast aan de dramatische accen
ten van een zoowel komieke als hoogdra
vende natuur",
Zooals men ziet uit deze citaten, was de
beoordeeling van de bladen buitengewoon gun
stig. Tot deze onverwachte erkenning draagt
mogelijk bij. dat de heer Malmquist bekend
staat als eerste rangs regisseur. Indien dit
zoo ware, hebben we een speciale rede om ons
te verheugen, als we zien, dat de „Zweedsehe
dramatische tooneelclub" onder zijn eminente
leiding niet slechts een kortstondige belang
stelling toonde. In een krantenintervieuw ver
klaarde de heer M. openlijk, dat hij grootsche
plannen koestert om Esperanto te benutten
voor het tooneel. De voorstelling in Goten
borg was een eerste stap, maar hopenlijk
niet de eenige in zijn soort, want wie weet
mogelijk openen zich hiermee perspectieven
voor een arbeidsveld, dat voor onze zaak van
beslissende beteekenis kan zjjn.
Uit „Sennaciulo".
hebben, want nu eens lijken ze groen, dan weer
blauw en dan weer rood. Het verandert steeds.
Verder heeft hij een groote parapiu bij zich,
met plaatjes er op geschilderd en als hij die
boven de kinderen houdt, droomen ze prachtige
droomen. En nu zal ik je vertellen van een jon
getje, waaraan Olie Loek, de Zandman, een
heele week lang des nachts verhaaltjes ver
telde. Het begon op
Maandag.
„Nu moet je goed luisteren", zei de Zand
man, toen het jongetje, dat Halmar heette, in
bed lag, „ik zal de boel hier eerst eens wat
opknappen!" Hij strekte zijn tooverstokje uit
en op eens werden de bloempotten groote
boomen, waarvan de takken tot aan het pla
fond reikten, zoodat de kamer net een prach-
tigen tuin leek. De takken van de bloemen za
ten vol met heerlijk ruikende bloemen, die
nog veel mooier dan rozen waren. En het
mooiste was, dat je die bloemen kon opeten
en dat ze nog veel lekkerder smaakten dan
kersenjam! Verder waren er heerlijke appe
len en peren en broodjes stampvol met krenten,
en die smaakten gewoonweg verrukkelijk!
Opeens kwam er een treurig geknor uit de
tafella, waarin Halmar zijn schoolboeken en
zijn lei bewaarde. „Wat is dat nou?", zei de
Zandman en deed de la open. Het was de lei,
die erg bedroefd was, omdat er een fout getai
in de som zat, die op hem geschreven was. En
de griffel danste en sprong op de lei heen en
weer, alsof hij van plan was in zijn eentje dat
getal te verbeteren. Maar dat kon hij natuur
lijk niet, en daarom trappelde hij boos op de
lei in het rond en dat was de reden, waarom
de lei zoo knorde. Maar er was nog meer.
Er lag ook een sehoonschrijfschrift van Hai
mar in de la. En daarbinnen in was het oo.t
een rumoer van jewelste. Op elke bladzijde
stond vóór aan den regel een prachtige letter
als voorbeeld gedrukt. Maar daarnaast waren
leters geschreven, die zich verbeeldden, dat zij
op dat mooie voorbeeld leken! Maar die waren
door Halmar geschreven. Ze zagen eruit,
alsof ze over den regel vielen en tuimelden, in
plaats dat ze keurig rechtovereind stonden.
,Kijk, zóó moet je staan!", riep de voorbeeld
letter, „mooi rechtop, en met een mooie dunne
ophaal en dikke neerhaal!" „O, dat zouden we
wat graag willen, maar dat kunnen we niet",
zeiden de letters van Halmar, „want we zijn
zoo krom!"
„Wat is dat?", riep de Zandman, „Kunnen
jelui dat niet? Dan zal ik geen verhaaltjes
vertellen, maar het jelui leeren! Vooruit,
rechtop hoor, en keurig, dik en dun! Eén,
twee,, één twee!" De letters deden erg hun
best. Maar toen de Zandman heenging en
Halmar 's morgens wakker werd, waren ze
weer even krom als te voren.
(Wordt vervolgd).
'-V
Oplossingen, bijdragen, enz., te richten aan den
Schaakredacteur. Bluemendaalscheweg 42, Bloc-
mendaal.
PROBLEEM no. 451.
Otto Wiirzburg
(Grand Rapids).
Mat in twee zetten.
Stand der stukken:
Wit: Kb3, Da7, Td2, Lfl.
Zwart: Kc6, d6
PARTIJ No. 212.
Gespeeld in den wedstrijd om het kampioen
schap van Weenen, 18 December 1934.
Wit: E. Grünfeld.
Zwart: L. Lenner.
Dame-gambiet.
i.
d2—d4
d7d5
2.
c2C4
d5xc4
3.
Pgl—f3
Pg8—f6
4.
e2e3
c7c5
5.
LflXc4
e7e6
6.
0—0
a7a6
7.
Ddie2
Pb8c6
8.
Pblc3
b7b5
9.
Lc4b3
Lc8b7
10.
Tfl—dl
b5b4?
DE ZANDMAN.
Vrij bewerkt naar een sprookje van Andersen,
door
LOUISE VERTOREN.
(Nadruk verboden.)
1.
Er is vast en zeker niemand op de heele
wereld, die zooveel mooie verhaaltjes kan ver
tellen, als Olie Loek, de Zandman. Als het
avond wordt, en de kinderen zitten rond de
tafel, dat komt de Zandman stilletjes naar bin
nen geslopen, op zijn kousen! Hij doet de deur
zóó zachtjes achter zich dicht, dat niemand
hem hoort. En dan strooit hij heel voorzichtig
wat zand in de oogen van de kinderen, zoodat
ze him oogen niet open kunnen houden van de
slaap en hem dus ook niet kunnen zien. Dan
raakt hij ze met zijn tooverstokje aan, zoodat
ze in diepen slaap vallen. Hij doet dat allemaal
natuurlijk alleen maar uit vriendelijkheid,
want hij doet de kinderen nooit kwaad! Hij wil
alleen maar dat ze stil zijn en in bed slapen,
om ze verhaaltjes te kunnen vertellen. Zoodra
de kinderen dan ook in hun bedjes liggen en
vast slapen, komt Olie Loek op htm bed zitten.
Hij heeft prachtige kleeren aan, heelemaal van
zij, maar je kunt niet zeggen, wat voor kleur ze
NIEUWE BOEKEN.
„Waar mee en tegenvallers van
daan komen"
is de ondertitel van een boekje ,,'t Lóópt U
mee" vrij bewerkt naar Thirteen tips on luck
van den meer in ons blad genoemden schrij
ver Casson. De uitgave is door de N.V. Maand
blad Succes te 's Gravemhage goed verzorgd.
„De helft van geluk is Kennis". „Leef in een
stevig tempo, een non-sto-p-leven. dat is wat
U tot een uitverkorene van Fortuna maakt".
„Carnegie had een vast systeem. Wie zich
zelf hielp of trachtte te helpen, kon op zijn
„steun rekenen". Er zijn honderden soorten
„liefdadigheid die meer kwaad dan goed doen.
,.Ze ondermijnen de persoonlijkheid van de
„mensen. Ze maken een eind aan eigen initia
tief".
We zouden kunnen zeggen er zijn in dit
boekje honderden soorten aardige, opwekken
de wenken, die menigeen wakker kunnen
schudden en in menigen wakkere den kri-
tischen zin kunnen aanscherpen. Laat Uw
boekhandelaar 't U maar eens ter inzage
■zenden.
DE GROOTSTE RIVIER TER WERELD.
Algemeen neemt men aan, dat de Amazone
rivier de grootste rivier ter wereld is. In
werkelijkheid staat zij op de derde plaats. De
Mississippi is met de Missouri te zamen 7200
K.M. lang. De Nijl 6500 K M. De Amazone
6420 K M. Wel is deze laatste de waterrijkste
stroom ter wereld.
Een noodlottige afwijking van die theorie,
10Dc7; 11. d5!,
11. d4—d5! e6Xd5
12. Pc3xd5 Pf6Xd5
13. Lb3 X DdS—c7
14. b2b3 Lf8e7
15. Lel—b2 0—0
16. De2c4! Dc7—c8
Om 17. Dc4g4 te pareeren.
Op 16Pc6a5 zou kunnen volgen 17.
Dc4g4, g7g618. Ld5xb7 en 19. Tdl—d7,
enz. Echter was 16Ta8d8 beter ge
weest.
17. Dc4—f4! Ta8b8
Dit kost een Looper, maar Zwart had geen
verdediging meer.
13. Df4—g3 g7—g6
19. Ld5xc6 Dc8Xc6
20. Dg3e5 Opgegeven.
Want Zwart verliest Le7, omdat hij het mat
op g7 (h8) moet dekken.
OPLOSSING PROBLEEM No. 446.
(Dr. F. Palitzsch.)
Stand der stukken:
Wit: Ke6, Dd4, Pe7, a7.
Zwart: Kb7.
1. Pe7c8, enz.
Goede oplossing ontvangen van Joh. Ver
meer, te Bloemendaal: H. W. van Dort, te
Haarlem.
OPLOSSING PROBLEEM No. 447.
(Dr. E. P alk os ka.)
Stand der stukken:
Wit: Kd8, Dc3, Td3, Ld7, a4, c5, d4, f2, g6.
Zwart: Kd5, Lh8, Pal, b7, f4, f6, g4.
1. Td3—dl (dreigt 2. Dc3—el), f6—f5; 2.
Ld7—e6t, Kd5c6; (Kd5xe6); 3. d4—d5 mat.
2Kd5e4; 3. Dc3—d3 (Tdl—el) mal.
1Pal onv.; 2. Dc3x b3f, Kd5e4; 3.
Db3Xb7 mat.
1Kd5e4; 2. Ld7—e6, enz.
Goede oplossing ontvangen van: H. W. van
Dort, te Haarlem.
CORRESPONDENTIE.
Bloemendaal. H. J. S. B. Aan uw verzoek
ook meer eenvoudige eindspelstudies op te ne
men, zullen wij gaarne voldoen.
„VROUWENLEVEN IN VROEGERE
EEUWEN".
Fragmenten uit de lezing vaa
Mevr. A. W. LOEFF—BOKMA
(Mevrouw LoeffBokma hield te Haarlem
ecne lezing met lichtbeelden, die in elk ver
slag of verkorting aan kracht verliest, maar
o.i. in deze streek verdient eenigszins door
den druk te worden vastgehouden, om de
belangrijkheid van het onderwerp en de voor
treffelijke wijze waarop het door Mevrouw
Loeff na degelijke studie is uitgewerkt. Deze
lezing werpt, zonder dat dit blijkbaar beoogd,
verwacht of gezocht was, als objectief stukje
geschiedenis veel licht op het vrouwen-leven-
van-nu, en is daarom zeer actueel en ook op
taalkundig gebied zeer inlichtend
De Vereeniging voor Huisvrouwen afd.
Haarlem heeft een goed werk gedaan Mevr
Loeff voor haar te laten optreden, moge de
bekwame spreekster met hare lichtbeelden
ook de andere afdeelingen van die Vereeni
ging of van het Nut onder haar gehoor krij
gen. Wij kunnen slechts fragmenten geven,
maar vertrouwen, dat onze lezeressen vooral,
het met ons eens zullen zijn. dat hier op
wetenschappelijke wijze een nieuw licht ge
worpen wordt op brandende vraagstukken.
Red.).
Voor een theevisite had de gastvrouw ver
scheidene proefpotjes- noodig, waarin verschil-
lendt soorten thee werden gezet, die ter keu
ring aan de gasten werden uitgereikt. Om
toch maar niets van het fijne aroma verloren
te laten gaan, gebruikte men kopjes met dek
sels, zooals die nu nog wel als kostbaarheden
worden bewaard. Drinken deed men uit het
schoteltje. Als er eindloos veel kopjes thee
men noemt wel 't getal 4060 verorberd
waren met allerlei gebak, volgde het z.g. af
zakkertje, een glaasje brandewijn met suiker,
en soms ook wel een pijp, want een tabak-
rookende vrouw was in die dagen geen zeld
zaamheid. De heele theeceremonie werd een
zaak van groot gewicht voor de welgestelde
vrouw; zij moest er een apart vertrek voor
hebben, het beroemde theesalet en zij werd
zóó uithuizig, tengevolge van de eeuwige
theevisites, dat de mannen zich begonnen te
beklagen.
De koffie deed later zijn intrede dan de
thee. Eind 1600 kwam de koffie in gebruik en
werd zoo geliefd in alle kringen, dat de thee
pot er voor wijken moest. Over cacao, die in
het begin ook zeer duur was, is eveneens
veel getwist en zij heeft nooit die populariteit
verkregen, die aan thee en koffie is ten deel
gevallen.
Een vorm van maatschappelijk leven, die
ons ook vertrouwd is geworden door de schil
derkunst, is het regentessenschap van wees-
en gasthuizen, een blijkbaar door de dames
nogal begeerde functie, waartoe zij door het
stadsbestuur werden aangesteld. Bekijken wij
aandachtig de schilderijen, waarop zij ver
eeuwigd zijn, dan zien wij strakke, stroeve
gezichten, v/aaruit niet veel warmte spreekt
en de ondergeschikte, die meestal op zulk een
doek niet ontbreekt, is zóó geplaatst, dat de
afstand tusschen bedeelde en bestuurders goed
uitkomt. Het beoefenen van weldadigheid
werd als een plicht opgevat en zonder veel
verbeeldingskracht of gevoel voor het indivi-
dueele betracht. Men was nog te veel door
drongen van d-e gedachte er in de wereld
orde nu eenmaal rijken en armen behoorden te
wezen. Daardoor kwam het bij niemand op om
te trachten van misstanden de oorzaak op te
sporen en deze, zoo mogelijk, weg te nemen.
Het bleef bij een plichtmatig verzachten van
de gevolgen, waardoor men eigenlijk nooit
verder kwam.
De vrouw uit het volk in deze tijden roerde
zich duchtig buitenshuis, in allerlei bedrijven.
Aan haar werd door het stadsbestuur het
verkoopen van de visch verpacht; dat zij zich
de kaas niet van haar brood liet eten, mogen
wij afleiden uit de uitdrukking kijven als
vischwijven, die vermoedelijk wel stamt uit
dezen tijd, toen de vrouw zulk een belangrijke
plaats in den vischverkoop innam. Voorts wa
ren er de talloos velen, die als dienstbode
haar brood verdienden, dikwijls als gezinds-
lid werden beschouwd en in vele gevallen
Ievenslang bleven. Dat echter klachten over
dienstboden ook niet nieuw zijn, bewijst een
boekje, in 1650 gedrukt met de suggestieve
titel: „Seven duyvelen, regeerende de heden-
daagsche dienstboden". Reeds begin 1500 er
gerden zich de meesteressen over het feit dat
de dienstboden zich hoven haar stand kleed
den.
Achttiende eeuw.
Het begin van de achttiende eeuw ken
merkte zich nog door groote rijkdom en
weelde, die meer en meer tot verslapping van
zeden aanleiding gaf. Het onderwijs was nog
bedroevend slecht, aangezien het onderwij
zend personeel niet geschoold werd. Dit kwam
pas veel later, toen de Maatschapij tot Nut
van het Algemeen, in 1784 door Jan van
Nieuwenhuyzen gesticht, (juist dezer dagen
werd het 150-jarig bestaan herdacht) zich in
de eerste plaats tot taak stelde het onderwijs
t-e verbeteren en op allerlei wijzen aan de
volksontwikkeling te werken. Ons land hoeft
ongetwijfeld veel aan deze instelling te dan
ken, ook nu nog, mede door de ontwikkelings
mogelijkheden, die zij aan de plattelandbewo
ners biedt.
Maar begin 1700 waren de hoofdjes van de
meisjes en vrouwen onder de kostbare, inge
wikkelde kapsels och zoo leeg, en het ergste
was wel, dat zij dit zelf niet beseften of het
als iets vanzelfsprekende beschouwden. Een
denkende vrouw werd voor een onnatuurlijk
verschijnsel gehouden.
De jonge meisjes, die in die dagen van een
Fransche kostschool thuiskwamen, brachten
niet veel anders mee dan buitensporige
eischen, zij moesten een kameniér en een
poeierkamer hebben, want toilet maken was
voorwaar geen eenvoudige zaak, en zij trok
ken voor veel uit haar vroegere omgeving
minachtend haar neusje op.
De groote weelde bracht, als logisch gevolg,
een sterke vermindering van het aantal huwe
lijken mede en het zedelijk peil van de jonge
mannen daalde meer en meer zoodat de volks
gezondheid ernstig bedreigd werd. De vrou
wen in het algemeen trokken zich van dit alles
zeer weinig aan, veel werd er gespot met
godsdienst en moraal en het sluiten van een
huwelijk was in zeer vele gevallen een questie
van louter berekening, waai- men rond voor
uitkwam, ja zich zelfs een beetje op be
roemde, want het waren, heette het toen
„weekbakken zottinnetjes, die nog geloofden
in een affaire du coeur en die liefde in een
huwelijk een onontbeerlijk ingrediënt achtten".
En een ongetrouwde vrouw werd als een maat
schappelijke mislukking beschouwd, ook nog
lang na dezen tijd.
Wie zich verdiept in het vrouwenleven van
de 18e eeuw komt telkens weer de namen
tegen van Betje Wolff en Aagje Deken, de
trouwe vriendinnen, die zoo moedig tegen de
vele misstanden van haar tijd zijn te velde ge
trokken en die beschouwd kunnen worden als
de voorloopsters van de vrouwenbeweging.
Betje Wolff, die de meest bij de hande was
van de twee was op twintlgjarigen leeftijd ge
trouwd met den vijftigjarigen predikant
Wolff en vele gelukkige jaren heeft zij in de
pastorie van De Beemster geleefd. Na den
dood van haar man is zij gaan samenwonen
met Aagje, een vriendschap, die verder levens
lang heeft geduurd (zij stierven een paar jaar
na elkaar), en waarin de beide vrouwen,
vooral door haar geestelijke samenwerking
zeer gelukkig zijn geweest. Samen schreven zij,,
dat kostelijke boek „Saartje Burgerhart".
Betje Wolff, die kinderloos was gebleven,
bezat van nature een moederhart; zij had een"
groote bewondering voor de vrouw als moe
der en een intuïtief begrijpen van het kind en_
voor wat het aan lichamelijke en geestelijke
verzorging behoefde en zij schreef veel over
dit onderwerp. Het was noodig- ook, want
het waren tijden van vreemde excessen, van
zedenbederf en verslapping; men kende toen
de beruchte kinderassembléés, bals voor kin—,
deren, die tot diep in den nacht duurden.
(Wordt vervolgd).