Haarl.CoOp.flinerUer. N.V. Vleeschwaren-Centrale „REWO" steciiii iiris Een waschechte Hollander Voor de kinderen P. Tamme** KINDER. VOUWWAGENS Kerknieuws Ons Kinderverhaal 1 ons Geidersctis siaastiom 1 ons mager reneiuieescn samen voor 25 cent J. E. 0. NR EULICK Wanneer U een Kruidnoot plaatst in dit blad heeft U altijd succes. NIEUWE MODELLEN EN Mas' °p®": w-mB~ '//"outstroo 5ï*m'6 u2aïeB*^- v-m- Loarrëm 8-n-m. 9 uur De ambtsaanvaarding van Prof. Dr G. A. v. d. Bergh van Eysinga. Maandag j.l. heeft Prof. Dr. G. A. van den Bergh van Eysinga, benoemd buiten gewoon hoogleeraar in de algemeene gods dienstgeschiedenis en de geschiedenis v. d. Israelietischen godsdienst aan de Am sterdamsche Universiteit zijn ambt aan- vaara met het uitspreken van een inaugu- reele rede over „De geschiedenis der gods- diensten en het oudste christendom". In zijn inleidend woord zeide de nieuwe hoogleeraar, dat in 1910 Prof. Dr. Obbink bij diens ambtsaanvaarding de beteekenls van den Koraten, in 1914 Prof. Hackmann die van het Boeddhisme in het licht heeft gesteld. Spreker's voorganger heeft de drie tegenwoordige wereldgodsdiensten Is lam, Boeddhisme en Christendom als de belangrijkste voor den theoloog geken merkt. Combineert men deze gegevens dan zou met spr. het Christendom aan de beurt komen en inderdaad heeft hij bij vooikeur het christendom in zijn wording en oudste vormen godsdienst-historisch onderzocht. De godsdienstgeschiedenis is nog een jong vak, maar ons land heeft de eer er reeds vroeg een leerstoel voor te hebben gesticht. De oude dogmatische bezwaren tegen zijn bestudeering zijn langzamer hand wel uit den tijd; Harnack's weten schappelijke bezwaar kan men laten gei den, maar mag men niet overschatten. In de meeste handboeken wordt 't Christen-, dom bij de behandeling der godsdiensten buitengesloten. Ten onrechte, ook volgens spr.'s voorganger. Men moge bezwaar tegen deze jonge wetenschap, ook uit andere overweging hebben doen gelden en wel in verband met von Harnack's uitspraak, die het terrein tè veel omvattend achtte en bovendien de traditioneele objecten, de Joodsche en Christelijke godsdiensten, een uniek para digma van den godsdienst noemde, deze meening, al bevat zij een kern van waar heid, is éénzijdig. Men kan differentieeren en specialiseeren, maar daarnaast dient toch een doordenkende samenvatting van de resultaten der bijzondere onderzoekin gen te staan. De_methode van het onderzoek zij die van alle ware wetenschap: men spreite niet over de zaak, maar late de zaak zelve spreken. Deze methode, de synthese van idealisme en realisme, ziet het wezen van den godsdienst in de openbaring en het daarmede correlate geloof, welke beide momenten God 't meest eerjm, wanneer de mensch er ook door word geëerd. Maatstaf voor de beoordeeling der godsdiensten wordt dan: in hoeverre bevordert een be paalde Godsdienstopenbaring de mensche- Hjke vrijheid. Spr. juicht het toe, dat aan deze Uni versiteit de geschiedenis van Israel's gods dienst als afzonderlijk theologisch vak aan denzelfden docent wordt opgedragen als die de algemeene godsdienstgeschiede nis onderwijst. -Evenals elke andere godsdienst, heeft de Israëlietische het recht op zichzelf en om zichzelf beschouwd -te werden, en niet als voorvoegsel alleen van een dogmatisch Christendom. De pogingen van vrijzinnlg- Joodsche zijde om den Jezus der liberalen zich toe te eigenen is een parallel-ver schijnsel met de toeëigening van het Oude Testament door de wordende Katholieke Kerk. Wij voor ons hebben O. en N. T. beide historisch-kritisch te verstaan en in beide waarachtige religie te herkennen, die daar gekleed is in de vergankelijke vorm.en van bepaalde tijden. Dibelius en Bultmann staan aan spr.'s zijde wanneer hij het Christendom iets beters noemt dan 'n kennen van Christus-naar-het-vleesch. Dén beoefenaar der vergelijkende gods dienstgeschiedenis past groote voorzichtig heid. Dikwijls was men te voorbarig met het aannemen van vreemde invloeden. Toch zijn wij sedert Albrecht Ritschl heel wat verder gekomen in erkenning daar van. Grinkel, Bousset, Reitzenstein e.a. hebben in dit opzicht belangrijk werk ver richt. Spr. lichtte dit met eenige voorbeelden toe. In de catacomben van Rome herken de hij in verschillende officieel zooge naamd evangelische muurschilderingen aanschouwelijk gemaakt oud-testementi sche profetieën, 't werk van Hellenistiscn- Joodsche Syncretisten, waarin G'rphische bestanddeelen niet ontbreken. Reeds was in de Joodsche catacombe van Vigna Ran- danini aan de Via Appia, Orpheus afge beeld met lier en citherpen; in hem heeft meer den Logos-Messias voorafgescha- duwd gezien en hem met Mozes, David en Daniël in verband gebracht. Naar aanleiding van Hans Jonas' jong ste werk (Gnosis und spatantiker Geist) kwam spr. op het thema van de kathol! seering van het oudste Christendom, waartoe de aanvaarding van het O. T. zoo goede diensten kon bewijzen. Tegen over het tijdelooZe ahistorische karakter van de Gnosis heeft de Kerk niet zonder reden traditie en geschiedenis gesteld. De Katholiek wordende kerk wierp als Room- sche kerk een dam op tegen den ongebrei delde stroom van gnostische speculatiën en bewees daarmede, de erfenis van Rome, het woord res (realisme) aanvaard te hebben. Onder de bijdragen van de Romeinsche wereld tot de uitbreiding van het evange lieverhaal noemt spr. de Herculesfiguur. De parallelie strekt zich zelfs tot de moe ders der beide heroën uit. Zonder eenige historischen achtergrond heeft het beeld van den lijdenden ter helle varenden en ten hemel verhoogden Godszoon der evan geliën in de jongste Stoa werkelijkheid ge had., De aardsche, onder haar leed ge bukte Moeder, de hemelsche Vader en de uit een aardsche Moeder geboren godde lijke Zoon, die door lijden den hemel ver werft, blijken een voorchristelijke combi natie te zijn. In de daarop volgende gebruikelijke toe spraken zeide spr., zich richtende tot de bestuurderen van de stad, dat hun keuze voor de bezetting van dezen leerstoel van zekere zijde in. strijd genoemd is met de ematigd-rechtsche traditie der Amster- damsche school. Om dit te ontzenuwen noemde spr. de groote radicalen: Allarö Pierson, A. D. Loman, S. A. Naber, J. C Matthes en den uiterst links staanden W, Brandt; ook Hackmann had niet gaarne tot de „gematigd-rechtschen" willen ge rekend worden. Volgens prof. Brugmans is 't karakter van de Amsterdamsche school sinds het begin anti-dogmatisch, ja ket- tersch geweest. TOEZEGGING VAN BEROEP. De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Bloemendaal heeft ter vervulling van de tweede predikantsplaats, welke in deze gemeente gevestigd wordt, toezegging van beroep gegeven aan Ds. Ch. de Beus, Ned. Herv. Pred. te Rilland-Bath. (Z Sterbijeenkomst der Vrijz. Lutherschen te Soesterberg. Begunstigd door heerlijk zomerweer, maakte^eem SO-tal Lutheranen zich Zon dagmorgen op, om de Sterbijeenkomst te Soesterberg te gaan bijwonen, die zou -ge houden worden op het terrein, van het Bondshuis van den Ned. Protestantenbond te Soesterberg. De Groote Markt was het punt van sa menkomst en twee comfortabele touring cars bleken voldoende ruimte te hebben om allen op te nemen. Om 8.15 werd weg gereden; de weg leidde door de schoone dreven van het Gooi, op zichzelf reeds een uitstapje. De stemming was er dra in. vooral onder de jongeren. Half elf kwam het gezelschap op het terrein aan, ver welkomd door de Predikanten Munter en Hoevers alsmede Da Haumersen uit Kam pen, die zich belast hadden met de le: ding. Het gebouwfjsS voor den kerkdiens bestemd, bleek nauwelijks groot genoeg om de ca. 300 excursisten op te nemen, zoodat velen de ramen stonden open buiten het gebouw een plaatsje zochten, om den dienst te volgen, die geleid werd door Da Haumersen. Sprekeres hield een gloedvolle reden naar aanleiding van 2 Thimotheus 1 vers 615. Zij vond een aandachtig gehoor. Het koor van den Luth. Kring te Amsterdam vergastte de aanwezigen op enkele zangnummers, die goed werden uitgevoerd. De hr. E. Proost- koke en Mej. L. Portheine gaven enkele zang solonummers ten beste, op verdien stelijke wijze begeleid door den heer W. Grooten. Ook den koorleider van het Am sterdamsche Koor komt een woord van lof toe voor de serieuse wijze, waarop de num mers waren ingestudeerd en ten gehoore werden gebracht. Na afloop van den dienst haalden <se meesten hun boterhammen voor den dag, tafels werden naar buiten gebracht en onder de boomen opgesteld, terwijl men tegen overgave van een 10 cent bonnetje aan het buffet verschillende dranken koele en warme in ontvangst kon ne men, die door vriendelijke dames werden uitgereikt. Gedurende deze koffiemaaltijd was er voldoende gelegenheid tot kennis making met de geloofsgenooten uit an dere oorden (er waren er uit Amsterdam, Zaandam, Haarlem, Utrecht, Kampen, Zutfen en Amersfoort). Na de lunch ging een gedeelte van het gezelschap een wan deling maken; anderen zochten in het lommerrijk bosch een goed plaatsje ter nabetrachting van al wat ze gehoord en doorleefd hadden. Om kwart over twee verzamelden allen zich in het openlucht-theater, midden in het bosch, om te luisteren naar het lee kenspel: „Naaman de Syriër", op zeer verdienstelijke wijze opgevoerd door ce Amsterdamsche jongeren. De toehoorders kwamen onwillekeurig onder den indruk van het ernstige en schoone spel, dat ln deze heerlijke omgeving bijzonder goed tot zijn recht kwam. Ds. Munter, die een slot woord zou spreken, was eveneens merk baar onder den invloed gekomen, zoodat het hem aanvankelijk moeilijk was te ïpreken. Zich herstellende sprak hij aller eerst de medewerkenden aan om hen dank te zeggen voor hetgeen ze geschon ken hadden. Deze bijeenkomst zeide spr. die, niet het minst door het gunstige we der, zoo buitengewoon goed geslaagd was, moest er wel toe bijdragen een verbroede ring tot stand te brengen tusschen ge loofsgenooten, die elkander anders vreemd zouden blijven. Na het uitsprkeen van dit slotwoord maakten de verschillende groe pen dankbaar gestemd, zich op om den terugweg te aanvaarden. Enkele groepen, w. o. Haarlem, gingen direct huiswaarts, anderen met een omweg. De Haarlemmers gebruikten onderweg nog thee om ten half vijf op te breken. Nu ging het weer door het heerlijke Gooi, langs overvolle wegen naar Amsterdam. Hier werd een andere weg gekozen, n.l. door plan Zuid. zoodat men nog -even gelegenheid kreeg het nieuwe van Heutz monument te be wonderen. Ongeveer half zeven kwamen de autobussen op het Marktplein aan, waar afscheid werd genomen. Allen waren het erover eens, dat deze dag bijzonder aangenaam was geweest, en 'n woord van hartelijken dank hen toekomt die op zulk een weinig kostbare wijze, den tocht had den voorbereid. Men hoopt dat onze Luthersche kring, die het initiatief nam, het niet bij dezen tocht zal laten. H 0- Beste meisjes en jongens, Hier zijn de antwoorden op de raadsels van verleden week: 1. Steen, neem er „st" af dan blijft over „een". 2. Zaandam begint met Z en het woordje „eindigt" begint met E. 3. Mees, beek, boek, roos. De nieuwe raadsels zijn: 1. Mijn eerste noemt iets, waarin de mees ten van ons een derde deel van hun leven doorbrengen. Mijn tweede is een oude lengtemaat en mijn derde vindt je op den akker. Mijn geheel noemt iemand, die ar mer is dan jij of ik. 2. Zoek de verborgen jongensnamen in de volgende zinnen: Ja, nergens gun je zoo goed geschenke* koopen als in de bazaar. De hond ging zoo bar tegen de kinderen tekeer, dat Greet en Oskar elkaar de hand gaven en hard wegliepen. 3. Wie kan van een deel van een boom alleen door het onderste boven te zetten een nuttig dier maken? OOM KAREL DE AVONTUURLIJKE GESCHIEDENIS VAN KONING FRIKADEL DE TWEEDE. 6. Door Irène van Vliet (Nadruk verboden, alle rechten voorbe houden. Bijgelicht door het wapperende kaars lichtje van Koning Frikadel, slopen de drie mannen, voorop Koning Frikadel, daarachter de Generaal en daarachter Kniptang, de kapper, achter elkaar heel zachtjes door de gang. Eenklaps klonk er een onderdrukte schreeuw, gevolgd door een klagelijk gejammer. Woedend wendde koning Frikadel zich om, en fluisterde: wees toch stil! Zoo meteen maken jelui koning Pimpo nog wakker! Wat is er aan de hand?!" „De generaal heeft me op mijn kleine teen getrapt, au, au, au," jammerde de kapper zachtjes. „Het was zijn eigen schuld, Majesteit", fluisterde de generaal, „Kniptang is zeker erg bang, want hij loopt aldoor zóó vlak achter mij, dat ik er niets aan kan doen, als ik hem op zijn teenen trap!" „Sssst, nu is het genoeg!", beval koning Frikadel, „We gaan nu weer voorwaarts, maar denk er om, geen geluid meer, hoor!' Doodstil ging het nu verder, de gang in. Bij de zeven-en-dertigste deur hielden ze stil. Daar, in die kamer, moest koning Pimpo slapen. Wat was koning Frikadel toch van plan? Hij bukte zich, en tuurde door het sleu telgat. Daarna drukte hij zijn oor tegen 't Bij' de hebben de verbruikers steeds vrijen toe gang- tot het bedrijf en de magazijnen. Alleen dan heeft U waarborg voor bereiding en kwaliteit. Bestelt dus daar uw maaltijden Levering tegen kostprijs. Prospectus op aanvrage. BAKENESSERGRACHT 27, TEL. 14393 sleutelgat en luisterde. Niets anders kon hij hooren, dan het gesnork van Koning Pimpo, die blijkbaar in diepen slaap was. Kniptang stond te beven van angst en de generaal keek bestraffend naar hem. Toen pakte koning Frikadel zachtjes den knop knop van de deur, draaide dien om, en heel voorzichtig duwde hij de deur open. Achter elkaar, diep gebogen, om zich zoo klein mogelijk te maken, slopen de drie mannen.de slaapkamer van koning Pimpo binnen. Aan het voeteinde van het bed bleven ze staan, en luisterden, zonder één vin te verroeren. Maar koning Pimpo bleef rustig doorslapen. Toen ze den sla- penden vorst zoo een minuut hadden ga degeslagen, fluisterde koning Frikadel tot zijn beide metgezellen: vlug, doorzoek alle koffers in de kamer. (Wordt vervolgd) Geldersch TUINBOONENSPEK 30 cent per pond Malsch gezouten en licht gerookt LIMONADE SIROOP (Diverse smaken) 39 ct. per fleseh Onze Reclame van deze week Kleverparkweg 6 ZijSweg 38 voor opnieuw overtrekken van lampenkappen, tegen scherp concurreerende prijs. Kleverlaan 176, Telef 14753. (Groote keuze in Zijde). DOE HET NU IN VACANTIETIJD tir Lood- en Zinkwerker, Gas en Waterleiding, Sanitair Alb. Thijmlaan 31 Telefoon 23592 door JOB STEYNEN. (SLOT) Alsof er geen vuiltje aan de lucht was. zoo nam de vorst hem aan, keilde hem dan kletterend op de porfieren tegelvloer dat een rits vonken eruit opspoot, en dan ging hij in somber nadenken een wijle voor het venster staan. Eensklaps stampte hij op den vloer, en krijschte Akki tegen: „Haal mij Lakbar hier. Onmiddellijk!" Na een paar minuten trad een slanke welgebouwde man het vertrek binnen. Het gele spichtige gelaat was door een breeden zwarten snor als in tweeën ge deeld. Als schaduwen zonken de groote zwarte wimpers voor de oogen neer, toen hij voor de voeten van den vorst op de knieën, viel, en, met de lange dunne been- gele handen voor de schouders gekruist, fluisterde „Dank, dank, verheven heerscher, dat gij mij weder in genade tot U roept. „Sta op, en luister", gebood de vorst, „waar is Eli. mijn gunsteling, heenge- vlucht?" Een griezelige grijnslach spande de breede zwarte knevels nog strakker over het grimmige gelaat van Lakbar, toen hij antwoordde „Uw gunsteling is in het paleis, ver hevene". „En Akki heeft alle vertrekken en alle galerijen en het park afgezocht en hem niet gevonden". Vochtig en valsch als het sijfelen van een slang was Lakbar's stem, toen hij antwoordde „En toch is hij in het paleis, o, ver hevene." „Hoe weet ge dit, mijn zoon?" Even spleten de oogleden voor de tin telende oogen, en als een glans werd daaruit over Ahmet's wezen uitgegoten. „Dank, dank, Verhevene", lispelde de mond, „dank. Ik zal het u verhalen". „Wees kort als de dagen in het Noor den", gebood de vorst bits. „Sinds ge, o, verhevene, dien Eli tot u trok, en mij tot uw paleisvoogd aan stelde, heb ik Eli bewaakt. Ik vertrouwde hem niet verder dan ik hem zag. Ik wist, dat gij uwe grenzelooze goedheid aan een on waardige hebt verspild „Spreek klare taal, gebood de vorst on geduldig, „klaar als de maan". „Ik zocht zün omgang om te weten wat ik aan hem had. En ik wist mij zóó in zijn vertrouwen te dringen, dat hij mij deelgenoot maakte van zijn beslommerin gen en zijn leed. Hij verhaalde mij van het heimwee naar zijn schoone waterrijke land, dat eigenlijk geen land, maar lou ter water is. Hij voelde zich diep ongeluk kig hier in de woestijn, en beklaagde zich, dat zijn huid aan zijn lichaam verdorde van de droogte, dat zijn ziel verschrom pelde in de stoffige hitte. Hij snakte naar zijn land, of liever naar zijn water terug, en meer dan eens zinspeelde hij erop te zullen vluchten. Wetend, hoe zijn vlucht u smarten zou, was ik sindsdien aïtijd waakzaam, steeds stond mijn hengst ge zadeld in de stal van den poortwachter. En meer dan eens ben ik hem, als hij uit reed, gevolgd. Hij rende dan in wilde ga lop de zandvlakte af, nu eens naar het Oosten, waar Allah zijn lamp ontsteekt, dan weer naar het Westen, waar hij ze uitdooft, nu eens naar het Zuiden, waar de winden wonen, dan weer naar het Noorden, waar het licht geen kleur heeft. Als een gevangen vogel in een kooi, zoo vloog hij naar alle kanten, en ook even eens stortte hij telkens moedeloos weer neer. Toen begreep ik, dat hij niet vluch ten wilde, maar een handlanger zocht, een medeplichtige, die zijn woord brak en zich wachten liet. Eens reed ik hem op zij, en vroeg hem wat hij zocht. „Iets wat gij niet kent", zei hij „maar dat mooier is dan deze heerlijke paleizen. Ik zoek het water". „Dan kan je lang zoeken", zei ik, „want dat hebben we hier niet". Moedeloos liet hij toen zijn hoofd langs den nek van zijn paard zakken. En sinds dien dag volgde ik hem niet meer op elk van zijn tochten, maar ik verdubbelde mijn waakzaamheid in het paleis. Ik volg de hem als zijn schduw. Overal zette ik posten uit, benoemde verspieders. En ik weet nu, dat hij dagelijks een of meerma len den toren waar de schatkamers zijn, binnensluipt, na duizenden voorzorgen te hebben genoemen, opdat niemand hem bespieden kan, en zich dan uren achter een opsluit. Als ik eens tegenover hem daarop zinspeslde, werd hij bleek en stot terde als een ontmaskerd misdadiger „Bij de schoonheid van mijn vrouwen, wat zou hij uitvoeren?" vroeg de vorst vol droeve bekommering. „Ik weet het niet, verhevene, maar één ding is zeker: dat het niet veel goeds is. De Westerlingen zijn sluwe vossen. Zij verstaan helsche kunsten en bovennatuur lijke bedrijven. Mijn oordeel en dat der wichelaars en der majoren en der pries ters, met wie ik over het geval sprak, is, dat hij de schatten van uwe verhevenheid door sen of andere duivelsche Westersche tinctuur of bedenksel tijdelijk verderft, of ze verpakt of saamperst of onkenbaar maakt, dat hij het goud smelt of ver munt of de edelsteenen verslijpt en on- kleurt, om ze onontdekt te kunnen weg- rooven, en u, den rijksten vorst van het gansche Oosten, tot een onaanzienlijken derwisch, tot een sjofelen sjap te maken". Een boosaardig geschreeuw klonk uit keel van den vorst op. „Ai-ai-ai! Dus je gelooft dat hij me bedriegt?" kreesch hij schor, „dan zal ik hem eigenhandig neer sabelen, den ondankbaren, dat zweer ik bij de schim vanvanbij de schim van jou, Lakbar, als je onwaar heid spreekt". „Volg me nu", gebood hij, en zoo zwaarlijvig als hij was, snelde hij lucht- licht het vertrek uit. In de de indrukwekkende mozaiekzaal, waar de schaduwen der majestueuze pij lers een net van zwarte voren op den oogverblindenden zeegroenen glazuurvloer teekenden, stonden in hun scharlaken- roode tunieken, en in hunne kostbare wapenrustingen schitterend als hagedis sen, de lijfwachten. „Ali!" riep de vorst den hoofdman toe, „wat weet ge van Eli?" „Dat hij u bedriegt, o, ster van het bosten," antwoordde de hopman met snijdende stem. „Volg me, volg me!" zei de vorst. En met een kort en snel gekletter als van een plotse hagelbui, stond de wacht in het geweer; de mannen vlogen den vorst na. In de onyxzaal, zacht purper belicht door de zijden gordijnen, waar de zon op stond, hurkten de dignitarissen, in hun safraangele kaftans gehuld, op de bonte divans ronden. Op hun bloedroode turbans wiegden lange aigretten van diamanten. Hun zwarte oogen werden zoo groot als rijksdaalders toen de vorst binnenstuivend, hun toeriep: „Wat denkt ge van Eli?" En na een seconde van aarzeling, riepen allen met van nijd scherpe stemmen: „Hij bedriegt u, verhevene, hij bedriegt u!" „Volg me! volg me!" gebood de vorst. De bonte stoet snelde de parelmoeren galerij binnen. Daar lagen de slaven in hun smaragdgroene baadjes, de slavinnen in haren violet gestreepte boernoes, en aan alle polsen en enkels blonken en klonken gesmede kettingen van louter goud; daar hurkten de stalknechts en de tafelbe dienden, en de stomme figuranten, en de voetvegen en de luiwammessen in hun kakelbonte drachten, met kleurige kralen en schelpen en penningen en velerhande kwikjes en strikjes getooid. Als een golf zoo sloeg de gansche troep omhoog bij den aanblik van den verhevene. „Waar is Eli?" riep deze hen toe, en zijn blikken goten vuur over hen allen. Toen niemand kikte, kreet hij hen toe: „Volg me, volg me!" En de bonte, schitterende horde liep achter den toornigen vorst, en het was als een ontzaglijke veelkleurige mantel vol gouden pailletten die achter hem aan sleepte, de marmeren terrassen af, over de spierwitte kiezelpaden van het park. Voor de hooge tralievensters van den gra nieten harem, die als een kostbare volière was, wipten en wiegden en wiegelden de schoone vrouwen en meisjes heen en weer, en keken zich de oogen uit van nieuws gierigheid. Zij groetten met knikjes hun - gebieder bij zijn voorbijgaan. „Morgen, morgen", kweelden haar sopraantjes. Maar de vorst deed of zijn neus bloed de. Daar stond zijn hoofd nu werkelijk niet naar'. Driftig stapte hij naar den schattoren, die aan het eind van het terras als een gebeeldhouwde obelisk omhoog rees, tus schen reusachtige bouquetten van mag nolia's. Met een handgebaar dwong hij den stoet tot stilstaan, en slechts van Ali, Lakbar, Akki, en twee hooge dignitarissen vergezeld, trad hij naar de poort aan de achterzijde. Behoedzaam zijn toorn en zijn schre den matigend, beklom hij de geïncrusteer- de stalen trappen, die voerden langs vio lette boogvensters, door welke men de oogverblindende schatkameren schemeren zag; bergen gouds; stapels baren; kom men en schalen vol ongemonteerde ju- weelen en paarlen; meterslange, met blauw damast bedekte tafels, bevracht met vaatwerk, kronen, schalen, diademen, lijfsieraden van het edelst maaksel en met velerhanden edelsteenen, waaronder zoo groot als duiveneieren, ingezet Doch in geen der kameren zag het speu rend lossenoog van den vorst zijn gun steling. En hijgend van moeheid en koortsig ongeduld steeg hij, en steeg, trap na trap, gevolgd door de anderen, die, al len benijders van Eli, met verholen leed vermaak diens schuld en val verbeidden. Eindelijkstiet de vorst een laat ste deur open, keeken deinsde ach teruit. Zijn vette handen, met ringen ge pantserd, sloeg hij naar het ontstellende hoofd, dan vielen zij snel weder omlaag naar den buik, die schudde.schudde. Voor hem op het plat onder den bloo- ten hemel, te midden van een laagje wa ter, dat daar wel zorgzaam met beetjes dag in dag uit moest zijn aangevuld, zat de vorstelijke gunsteling in een lage_vier" kante regenbak, waarop hij, bij wijze van een zeil, aan -een stok een groote lap lin nen had opgehangen. Met een krommen stok gelijk een roer in de hand geklemd, rustte hij achterin, en het gelaat glanzend van geluk, keek hij voor zich uit en dacht zich in het lieve verre vaderland

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1935 | | pagina 3