Haarl.CoOp.flinerUer.
N.V. Vleeschwaren-Centrale „REWO"
steciiii iiris
Een waschechte
Hollander
Voor de kinderen
P. Tamme**
KINDER.
VOUWWAGENS
Kerknieuws
Ons Kinderverhaal
1 ons Geidersctis siaastiom
1 ons mager reneiuieescn
samen voor 25 cent
J. E. 0. NR EULICK
Wanneer U een
Kruidnoot plaatst
in dit blad heeft
U altijd succes.
NIEUWE
MODELLEN
EN
Mas' °p®": w-mB~
'//"outstroo 5ï*m'6 u2aïeB*^- v-m-
Loarrëm 8-n-m. 9 uur
De ambtsaanvaarding van Prof. Dr
G. A. v. d. Bergh van Eysinga.
Maandag j.l. heeft Prof. Dr. G. A. van
den Bergh van Eysinga, benoemd buiten
gewoon hoogleeraar in de algemeene gods
dienstgeschiedenis en de geschiedenis v. d.
Israelietischen godsdienst aan de Am
sterdamsche Universiteit zijn ambt aan-
vaara met het uitspreken van een inaugu-
reele rede over „De geschiedenis der gods-
diensten en het oudste christendom".
In zijn inleidend woord zeide de nieuwe
hoogleeraar, dat in 1910 Prof. Dr. Obbink
bij diens ambtsaanvaarding de beteekenls
van den Koraten, in 1914 Prof. Hackmann
die van het Boeddhisme in het licht heeft
gesteld. Spreker's voorganger heeft de
drie tegenwoordige wereldgodsdiensten Is
lam, Boeddhisme en Christendom als de
belangrijkste voor den theoloog geken
merkt. Combineert men deze gegevens
dan zou met spr. het Christendom aan de
beurt komen en inderdaad heeft hij bij
vooikeur het christendom in zijn wording
en oudste vormen godsdienst-historisch
onderzocht.
De godsdienstgeschiedenis is nog een
jong vak, maar ons land heeft de eer er
reeds vroeg een leerstoel voor te hebben
gesticht. De oude dogmatische bezwaren
tegen zijn bestudeering zijn langzamer
hand wel uit den tijd; Harnack's weten
schappelijke bezwaar kan men laten gei
den, maar mag men niet overschatten. In
de meeste handboeken wordt 't Christen-,
dom bij de behandeling der godsdiensten
buitengesloten. Ten onrechte, ook volgens
spr.'s voorganger.
Men moge bezwaar tegen deze jonge
wetenschap, ook uit andere overweging
hebben doen gelden en wel in verband met
von Harnack's uitspraak, die het terrein
tè veel omvattend achtte en bovendien de
traditioneele objecten, de Joodsche en
Christelijke godsdiensten, een uniek para
digma van den godsdienst noemde, deze
meening, al bevat zij een kern van waar
heid, is éénzijdig. Men kan differentieeren
en specialiseeren, maar daarnaast dient
toch een doordenkende samenvatting van
de resultaten der bijzondere onderzoekin
gen te staan.
De_methode van het onderzoek zij die
van alle ware wetenschap: men spreite
niet over de zaak, maar late de zaak zelve
spreken. Deze methode, de synthese van
idealisme en realisme, ziet het wezen van
den godsdienst in de openbaring en het
daarmede correlate geloof, welke beide
momenten God 't meest eerjm, wanneer de
mensch er ook door word geëerd. Maatstaf
voor de beoordeeling der godsdiensten
wordt dan: in hoeverre bevordert een be
paalde Godsdienstopenbaring de mensche-
Hjke vrijheid.
Spr. juicht het toe, dat aan deze Uni
versiteit de geschiedenis van Israel's gods
dienst als afzonderlijk theologisch vak
aan denzelfden docent wordt opgedragen
als die de algemeene godsdienstgeschiede
nis onderwijst.
-Evenals elke andere godsdienst, heeft
de Israëlietische het recht op zichzelf en
om zichzelf beschouwd -te werden, en niet
als voorvoegsel alleen van een dogmatisch
Christendom. De pogingen van vrijzinnlg-
Joodsche zijde om den Jezus der liberalen
zich toe te eigenen is een parallel-ver
schijnsel met de toeëigening van het Oude
Testament door de wordende Katholieke
Kerk. Wij voor ons hebben O. en N. T.
beide historisch-kritisch te verstaan en in
beide waarachtige religie te herkennen,
die daar gekleed is in de vergankelijke
vorm.en van bepaalde tijden. Dibelius en
Bultmann staan aan spr.'s zijde wanneer
hij het Christendom iets beters noemt dan
'n kennen van Christus-naar-het-vleesch.
Dén beoefenaar der vergelijkende gods
dienstgeschiedenis past groote voorzichtig
heid. Dikwijls was men te voorbarig met
het aannemen van vreemde invloeden.
Toch zijn wij sedert Albrecht Ritschl heel
wat verder gekomen in erkenning daar
van. Grinkel, Bousset, Reitzenstein e.a.
hebben in dit opzicht belangrijk werk ver
richt.
Spr. lichtte dit met eenige voorbeelden
toe. In de catacomben van Rome herken
de hij in verschillende officieel zooge
naamd evangelische muurschilderingen
aanschouwelijk gemaakt oud-testementi
sche profetieën, 't werk van Hellenistiscn-
Joodsche Syncretisten, waarin G'rphische
bestanddeelen niet ontbreken. Reeds was
in de Joodsche catacombe van Vigna Ran-
danini aan de Via Appia, Orpheus afge
beeld met lier en citherpen; in hem heeft
meer den Logos-Messias voorafgescha-
duwd gezien en hem met Mozes, David en
Daniël in verband gebracht.
Naar aanleiding van Hans Jonas' jong
ste werk (Gnosis und spatantiker Geist)
kwam spr. op het thema van de kathol!
seering van het oudste Christendom,
waartoe de aanvaarding van het O. T.
zoo goede diensten kon bewijzen. Tegen
over het tijdelooZe ahistorische karakter
van de Gnosis heeft de Kerk niet zonder
reden traditie en geschiedenis gesteld. De
Katholiek wordende kerk wierp als Room-
sche kerk een dam op tegen den ongebrei
delde stroom van gnostische speculatiën
en bewees daarmede, de erfenis van Rome,
het woord res (realisme) aanvaard te
hebben.
Onder de bijdragen van de Romeinsche
wereld tot de uitbreiding van het evange
lieverhaal noemt spr. de Herculesfiguur.
De parallelie strekt zich zelfs tot de moe
ders der beide heroën uit. Zonder eenige
historischen achtergrond heeft het beeld
van den lijdenden ter helle varenden en
ten hemel verhoogden Godszoon der evan
geliën in de jongste Stoa werkelijkheid ge
had., De aardsche, onder haar leed ge
bukte Moeder, de hemelsche Vader en de
uit een aardsche Moeder geboren godde
lijke Zoon, die door lijden den hemel ver
werft, blijken een voorchristelijke combi
natie te zijn.
In de daarop volgende gebruikelijke toe
spraken zeide spr., zich richtende tot de
bestuurderen van de stad, dat hun keuze
voor de bezetting van dezen leerstoel van
zekere zijde in. strijd genoemd is met de
ematigd-rechtsche traditie der Amster-
damsche school. Om dit te ontzenuwen
noemde spr. de groote radicalen: Allarö
Pierson, A. D. Loman, S. A. Naber, J. C
Matthes en den uiterst links staanden W,
Brandt; ook Hackmann had niet gaarne
tot de „gematigd-rechtschen" willen ge
rekend worden. Volgens prof. Brugmans is
't karakter van de Amsterdamsche school
sinds het begin anti-dogmatisch, ja ket-
tersch geweest.
TOEZEGGING VAN BEROEP.
De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente
te Bloemendaal heeft ter vervulling van de
tweede predikantsplaats, welke in deze
gemeente gevestigd wordt, toezegging van
beroep gegeven aan Ds. Ch. de Beus,
Ned. Herv. Pred. te Rilland-Bath. (Z
Sterbijeenkomst der Vrijz. Lutherschen te
Soesterberg.
Begunstigd door heerlijk zomerweer,
maakte^eem SO-tal Lutheranen zich Zon
dagmorgen op, om de Sterbijeenkomst te
Soesterberg te gaan bijwonen, die zou -ge
houden worden op het terrein, van het
Bondshuis van den Ned. Protestantenbond
te Soesterberg.
De Groote Markt was het punt van sa
menkomst en twee comfortabele touring
cars bleken voldoende ruimte te hebben
om allen op te nemen. Om 8.15 werd weg
gereden; de weg leidde door de schoone
dreven van het Gooi, op zichzelf reeds een
uitstapje. De stemming was er dra in.
vooral onder de jongeren. Half elf kwam
het gezelschap op het terrein aan, ver
welkomd door de Predikanten Munter en
Hoevers alsmede Da Haumersen uit Kam
pen, die zich belast hadden met de le:
ding. Het gebouwfjsS voor den kerkdiens
bestemd, bleek nauwelijks groot genoeg
om de ca. 300 excursisten op te nemen,
zoodat velen de ramen stonden open
buiten het gebouw een plaatsje zochten,
om den dienst te volgen, die geleid werd
door Da Haumersen. Sprekeres hield een
gloedvolle reden naar aanleiding van 2
Thimotheus 1 vers 615. Zij vond een
aandachtig gehoor. Het koor van den
Luth. Kring te Amsterdam vergastte de
aanwezigen op enkele zangnummers, die
goed werden uitgevoerd. De hr. E. Proost-
koke en Mej. L. Portheine gaven enkele
zang solonummers ten beste, op verdien
stelijke wijze begeleid door den heer W.
Grooten. Ook den koorleider van het Am
sterdamsche Koor komt een woord van lof
toe voor de serieuse wijze, waarop de num
mers waren ingestudeerd en ten gehoore
werden gebracht.
Na afloop van den dienst haalden <se
meesten hun boterhammen voor den dag,
tafels werden naar buiten gebracht en
onder de boomen opgesteld, terwijl men
tegen overgave van een 10 cent bonnetje
aan het buffet verschillende dranken
koele en warme in ontvangst kon ne
men, die door vriendelijke dames werden
uitgereikt. Gedurende deze koffiemaaltijd
was er voldoende gelegenheid tot kennis
making met de geloofsgenooten uit an
dere oorden (er waren er uit Amsterdam,
Zaandam, Haarlem, Utrecht, Kampen,
Zutfen en Amersfoort). Na de lunch ging
een gedeelte van het gezelschap een wan
deling maken; anderen zochten in het
lommerrijk bosch een goed plaatsje ter
nabetrachting van al wat ze gehoord en
doorleefd hadden.
Om kwart over twee verzamelden allen
zich in het openlucht-theater, midden in
het bosch, om te luisteren naar het lee
kenspel: „Naaman de Syriër", op zeer
verdienstelijke wijze opgevoerd door ce
Amsterdamsche jongeren. De toehoorders
kwamen onwillekeurig onder den indruk
van het ernstige en schoone spel, dat ln
deze heerlijke omgeving bijzonder goed tot
zijn recht kwam. Ds. Munter, die een slot
woord zou spreken, was eveneens merk
baar onder den invloed gekomen, zoodat
het hem aanvankelijk moeilijk was te
ïpreken. Zich herstellende sprak hij aller
eerst de medewerkenden aan om hen
dank te zeggen voor hetgeen ze geschon
ken hadden. Deze bijeenkomst zeide spr.
die, niet het minst door het gunstige we
der, zoo buitengewoon goed geslaagd was,
moest er wel toe bijdragen een verbroede
ring tot stand te brengen tusschen ge
loofsgenooten, die elkander anders vreemd
zouden blijven. Na het uitsprkeen van dit
slotwoord maakten de verschillende groe
pen dankbaar gestemd, zich op om den
terugweg te aanvaarden. Enkele groepen,
w. o. Haarlem, gingen direct huiswaarts,
anderen met een omweg. De Haarlemmers
gebruikten onderweg nog thee om ten
half vijf op te breken. Nu ging het weer
door het heerlijke Gooi, langs overvolle
wegen naar Amsterdam. Hier werd een
andere weg gekozen, n.l. door plan Zuid.
zoodat men nog -even gelegenheid kreeg
het nieuwe van Heutz monument te be
wonderen. Ongeveer half zeven kwamen
de autobussen op het Marktplein aan,
waar afscheid werd genomen. Allen waren
het erover eens, dat deze dag bijzonder
aangenaam was geweest, en 'n woord van
hartelijken dank hen toekomt die op zulk
een weinig kostbare wijze, den tocht had
den voorbereid. Men hoopt dat onze
Luthersche kring, die het initiatief nam,
het niet bij dezen tocht zal laten.
H 0-
Beste meisjes en jongens,
Hier zijn de antwoorden op de raadsels
van verleden week:
1. Steen, neem er „st" af dan blijft over
„een". 2. Zaandam begint met Z en het
woordje „eindigt" begint met E. 3. Mees,
beek, boek, roos. De nieuwe raadsels
zijn:
1. Mijn eerste noemt iets, waarin de mees
ten van ons een derde deel van hun leven
doorbrengen. Mijn tweede is een oude
lengtemaat en mijn derde vindt je op den
akker. Mijn geheel noemt iemand, die ar
mer is dan jij of ik.
2. Zoek de verborgen jongensnamen in de
volgende zinnen:
Ja, nergens gun je zoo goed geschenke*
koopen als in de bazaar. De hond ging zoo
bar tegen de kinderen tekeer, dat Greet
en Oskar elkaar de hand gaven en hard
wegliepen.
3. Wie kan van een deel van een boom
alleen door het onderste boven te zetten
een nuttig dier maken?
OOM KAREL
DE AVONTUURLIJKE GESCHIEDENIS
VAN KONING FRIKADEL DE TWEEDE.
6. Door Irène van Vliet
(Nadruk verboden, alle rechten voorbe
houden.
Bijgelicht door het wapperende kaars
lichtje van Koning Frikadel, slopen de
drie mannen, voorop Koning Frikadel,
daarachter de Generaal en daarachter
Kniptang, de kapper, achter elkaar heel
zachtjes door de gang. Eenklaps klonk er
een onderdrukte schreeuw, gevolgd door
een klagelijk gejammer. Woedend wendde
koning Frikadel zich om, en fluisterde:
wees toch stil! Zoo meteen maken jelui
koning Pimpo nog wakker! Wat is er aan
de hand?!"
„De generaal heeft me op mijn kleine
teen getrapt, au, au, au," jammerde de
kapper zachtjes.
„Het was zijn eigen schuld, Majesteit",
fluisterde de generaal, „Kniptang is zeker
erg bang, want hij loopt aldoor zóó vlak
achter mij, dat ik er niets aan kan doen,
als ik hem op zijn teenen trap!"
„Sssst, nu is het genoeg!", beval koning
Frikadel, „We gaan nu weer voorwaarts,
maar denk er om, geen geluid meer, hoor!'
Doodstil ging het nu verder, de gang in.
Bij de zeven-en-dertigste deur hielden ze
stil. Daar, in die kamer, moest koning
Pimpo slapen. Wat was koning Frikadel
toch van plan?
Hij bukte zich, en tuurde door het sleu
telgat. Daarna drukte hij zijn oor tegen 't
Bij' de
hebben de verbruikers steeds vrijen toe
gang- tot het bedrijf en de magazijnen.
Alleen dan heeft U waarborg
voor bereiding en kwaliteit.
Bestelt dus daar uw maaltijden
Levering tegen kostprijs. Prospectus
op aanvrage.
BAKENESSERGRACHT 27, TEL. 14393
sleutelgat en luisterde. Niets anders kon
hij hooren, dan het gesnork van Koning
Pimpo, die blijkbaar in diepen slaap was.
Kniptang stond te beven van angst en de
generaal keek bestraffend naar hem. Toen
pakte koning Frikadel zachtjes den knop
knop van de deur, draaide dien om, en
heel voorzichtig duwde hij de deur open.
Achter elkaar, diep gebogen, om zich zoo
klein mogelijk te maken, slopen de drie
mannen.de slaapkamer van koning
Pimpo binnen. Aan het voeteinde van het
bed bleven ze staan, en luisterden, zonder
één vin te verroeren. Maar koning Pimpo
bleef rustig doorslapen. Toen ze den sla-
penden vorst zoo een minuut hadden ga
degeslagen, fluisterde koning Frikadel tot
zijn beide metgezellen: vlug, doorzoek alle
koffers in de kamer.
(Wordt vervolgd)
Geldersch TUINBOONENSPEK 30 cent per pond Malsch gezouten en licht gerookt
LIMONADE SIROOP (Diverse smaken) 39 ct. per fleseh
Onze Reclame van deze week
Kleverparkweg 6
ZijSweg 38
voor opnieuw overtrekken van
lampenkappen, tegen scherp
concurreerende prijs.
Kleverlaan 176, Telef 14753.
(Groote keuze in Zijde).
DOE HET NU IN
VACANTIETIJD
tir
Lood- en Zinkwerker,
Gas en Waterleiding,
Sanitair
Alb. Thijmlaan 31
Telefoon 23592
door
JOB STEYNEN.
(SLOT)
Alsof er geen vuiltje aan de lucht was.
zoo nam de vorst hem aan, keilde hem
dan kletterend op de porfieren tegelvloer
dat een rits vonken eruit opspoot, en
dan ging hij in somber nadenken een
wijle voor het venster staan. Eensklaps
stampte hij op den vloer, en krijschte
Akki tegen:
„Haal mij Lakbar hier. Onmiddellijk!"
Na een paar minuten trad een slanke
welgebouwde man het vertrek binnen.
Het gele spichtige gelaat was door een
breeden zwarten snor als in tweeën ge
deeld. Als schaduwen zonken de groote
zwarte wimpers voor de oogen neer, toen
hij voor de voeten van den vorst op de
knieën, viel, en, met de lange dunne been-
gele handen voor de schouders gekruist,
fluisterde
„Dank, dank, verheven heerscher, dat
gij mij weder in genade tot U roept.
„Sta op, en luister", gebood de vorst,
„waar is Eli. mijn gunsteling, heenge-
vlucht?"
Een griezelige grijnslach spande de
breede zwarte knevels nog strakker over
het grimmige gelaat van Lakbar, toen hij
antwoordde
„Uw gunsteling is in het paleis, ver
hevene".
„En Akki heeft alle vertrekken en alle
galerijen en het park afgezocht en hem
niet gevonden".
Vochtig en valsch als het sijfelen van
een slang was Lakbar's stem, toen hij
antwoordde
„En toch is hij in het paleis, o, ver
hevene."
„Hoe weet ge dit, mijn zoon?"
Even spleten de oogleden voor de tin
telende oogen, en als een glans werd
daaruit over Ahmet's wezen uitgegoten.
„Dank, dank, Verhevene", lispelde de
mond, „dank. Ik zal het u verhalen".
„Wees kort als de dagen in het Noor
den", gebood de vorst bits.
„Sinds ge, o, verhevene, dien Eli tot u
trok, en mij tot uw paleisvoogd aan stelde,
heb ik Eli bewaakt. Ik vertrouwde hem
niet verder dan ik hem zag. Ik wist, dat
gij uwe grenzelooze goedheid aan een on
waardige hebt verspild
„Spreek klare taal, gebood de vorst on
geduldig, „klaar als de maan".
„Ik zocht zün omgang om te weten wat
ik aan hem had. En ik wist mij zóó in
zijn vertrouwen te dringen, dat hij mij
deelgenoot maakte van zijn beslommerin
gen en zijn leed. Hij verhaalde mij van
het heimwee naar zijn schoone waterrijke
land, dat eigenlijk geen land, maar lou
ter water is. Hij voelde zich diep ongeluk
kig hier in de woestijn, en beklaagde zich,
dat zijn huid aan zijn lichaam verdorde
van de droogte, dat zijn ziel verschrom
pelde in de stoffige hitte. Hij snakte naar
zijn land, of liever naar zijn water terug,
en meer dan eens zinspeelde hij erop te
zullen vluchten. Wetend, hoe zijn vlucht
u smarten zou, was ik sindsdien aïtijd
waakzaam, steeds stond mijn hengst ge
zadeld in de stal van den poortwachter.
En meer dan eens ben ik hem, als hij uit
reed, gevolgd. Hij rende dan in wilde ga
lop de zandvlakte af, nu eens naar het
Oosten, waar Allah zijn lamp ontsteekt,
dan weer naar het Westen, waar hij ze
uitdooft, nu eens naar het Zuiden, waar
de winden wonen, dan weer naar het
Noorden, waar het licht geen kleur heeft.
Als een gevangen vogel in een kooi, zoo
vloog hij naar alle kanten, en ook even
eens stortte hij telkens moedeloos weer
neer. Toen begreep ik, dat hij niet vluch
ten wilde, maar een handlanger zocht,
een medeplichtige, die zijn woord brak en
zich wachten liet. Eens reed ik hem op
zij, en vroeg hem wat hij zocht.
„Iets wat gij niet kent", zei hij „maar
dat mooier is dan deze heerlijke paleizen.
Ik zoek het water".
„Dan kan je lang zoeken", zei ik, „want
dat hebben we hier niet".
Moedeloos liet hij toen zijn hoofd langs
den nek van zijn paard zakken. En sinds
dien dag volgde ik hem niet meer op elk
van zijn tochten, maar ik verdubbelde
mijn waakzaamheid in het paleis. Ik volg
de hem als zijn schduw. Overal zette ik
posten uit, benoemde verspieders. En ik
weet nu, dat hij dagelijks een of meerma
len den toren waar de schatkamers zijn,
binnensluipt, na duizenden voorzorgen te
hebben genoemen, opdat niemand hem
bespieden kan, en zich dan uren achter
een opsluit. Als ik eens tegenover hem
daarop zinspeslde, werd hij bleek en stot
terde als een ontmaskerd misdadiger
„Bij de schoonheid van mijn vrouwen,
wat zou hij uitvoeren?" vroeg de vorst
vol droeve bekommering.
„Ik weet het niet, verhevene, maar één
ding is zeker: dat het niet veel goeds is.
De Westerlingen zijn sluwe vossen. Zij
verstaan helsche kunsten en bovennatuur
lijke bedrijven. Mijn oordeel en dat der
wichelaars en der majoren en der pries
ters, met wie ik over het geval sprak, is,
dat hij de schatten van uwe verhevenheid
door sen of andere duivelsche Westersche
tinctuur of bedenksel tijdelijk verderft, of
ze verpakt of saamperst of onkenbaar
maakt, dat hij het goud smelt of ver
munt of de edelsteenen verslijpt en on-
kleurt, om ze onontdekt te kunnen weg-
rooven, en u, den rijksten vorst van het
gansche Oosten, tot een onaanzienlijken
derwisch, tot een sjofelen sjap te maken".
Een boosaardig geschreeuw klonk uit
keel van den vorst op. „Ai-ai-ai! Dus je
gelooft dat hij me bedriegt?" kreesch hij
schor, „dan zal ik hem eigenhandig neer
sabelen, den ondankbaren, dat zweer ik
bij de schim vanvanbij de
schim van jou, Lakbar, als je onwaar
heid spreekt".
„Volg me nu", gebood hij, en zoo
zwaarlijvig als hij was, snelde hij lucht-
licht het vertrek uit.
In de de indrukwekkende mozaiekzaal,
waar de schaduwen der majestueuze pij
lers een net van zwarte voren op den
oogverblindenden zeegroenen glazuurvloer
teekenden, stonden in hun scharlaken-
roode tunieken, en in hunne kostbare
wapenrustingen schitterend als hagedis
sen, de lijfwachten.
„Ali!" riep de vorst den hoofdman toe,
„wat weet ge van Eli?"
„Dat hij u bedriegt, o, ster van het
bosten," antwoordde de hopman met
snijdende stem.
„Volg me, volg me!" zei de vorst. En
met een kort en snel gekletter als van
een plotse hagelbui, stond de wacht in
het geweer; de mannen vlogen den vorst
na. In de onyxzaal, zacht purper belicht
door de zijden gordijnen, waar de zon
op stond, hurkten de dignitarissen, in
hun safraangele kaftans gehuld, op de
bonte divans ronden. Op hun bloedroode
turbans wiegden lange aigretten van
diamanten. Hun zwarte oogen werden
zoo groot als rijksdaalders toen de vorst
binnenstuivend, hun toeriep: „Wat denkt
ge van Eli?"
En na een seconde van aarzeling, riepen
allen met van nijd scherpe stemmen: „Hij
bedriegt u, verhevene, hij bedriegt u!"
„Volg me! volg me!" gebood de vorst.
De bonte stoet snelde de parelmoeren
galerij binnen. Daar lagen de slaven in
hun smaragdgroene baadjes, de slavinnen
in haren violet gestreepte boernoes, en aan
alle polsen en enkels blonken en klonken
gesmede kettingen van louter goud; daar
hurkten de stalknechts en de tafelbe
dienden, en de stomme figuranten, en de
voetvegen en de luiwammessen in hun
kakelbonte drachten, met kleurige kralen
en schelpen en penningen en velerhande
kwikjes en strikjes getooid. Als een golf
zoo sloeg de gansche troep omhoog bij
den aanblik van den verhevene.
„Waar is Eli?" riep deze hen toe, en
zijn blikken goten vuur over hen allen.
Toen niemand kikte, kreet hij hen toe:
„Volg me, volg me!"
En de bonte, schitterende horde liep
achter den toornigen vorst, en het was
als een ontzaglijke veelkleurige mantel
vol gouden pailletten die achter hem aan
sleepte, de marmeren terrassen af, over
de spierwitte kiezelpaden van het park.
Voor de hooge tralievensters van den gra
nieten harem, die als een kostbare volière
was, wipten en wiegden en wiegelden de
schoone vrouwen en meisjes heen en weer,
en keken zich de oogen uit van nieuws
gierigheid. Zij groetten met knikjes hun
- gebieder bij zijn voorbijgaan. „Morgen,
morgen", kweelden haar sopraantjes.
Maar de vorst deed of zijn neus bloed
de. Daar stond zijn hoofd nu werkelijk
niet naar'.
Driftig stapte hij naar den schattoren,
die aan het eind van het terras als een
gebeeldhouwde obelisk omhoog rees, tus
schen reusachtige bouquetten van mag
nolia's. Met een handgebaar dwong hij
den stoet tot stilstaan, en slechts van Ali,
Lakbar, Akki, en twee hooge dignitarissen
vergezeld, trad hij naar de poort aan de
achterzijde.
Behoedzaam zijn toorn en zijn schre
den matigend, beklom hij de geïncrusteer-
de stalen trappen, die voerden langs vio
lette boogvensters, door welke men de
oogverblindende schatkameren schemeren
zag; bergen gouds; stapels baren; kom
men en schalen vol ongemonteerde ju-
weelen en paarlen; meterslange, met
blauw damast bedekte tafels, bevracht
met vaatwerk, kronen, schalen, diademen,
lijfsieraden van het edelst maaksel en
met velerhanden edelsteenen, waaronder
zoo groot als duiveneieren, ingezet
Doch in geen der kameren zag het speu
rend lossenoog van den vorst zijn gun
steling. En hijgend van moeheid en
koortsig ongeduld steeg hij, en steeg, trap
na trap, gevolgd door de anderen, die, al
len benijders van Eli, met verholen leed
vermaak diens schuld en val verbeidden.
Eindelijkstiet de vorst een laat
ste deur open, keeken deinsde ach
teruit. Zijn vette handen, met ringen ge
pantserd, sloeg hij naar het ontstellende
hoofd, dan vielen zij snel weder omlaag
naar den buik, die schudde.schudde.
Voor hem op het plat onder den bloo-
ten hemel, te midden van een laagje wa
ter, dat daar wel zorgzaam met beetjes
dag in dag uit moest zijn aangevuld, zat
de vorstelijke gunsteling in een lage_vier"
kante regenbak, waarop hij, bij wijze van
een zeil, aan -een stok een groote lap lin
nen had opgehangen.
Met een krommen stok gelijk een roer in
de hand geklemd, rustte hij achterin, en
het gelaat glanzend van geluk, keek hij
voor zich uit en dacht zich in het lieve
verre vaderland