Zondagmorgen 29e jaargang - No. 48 24 April 1936 Oplaag 5000 Ex, Algemeen Weekblad voor Bloemesidaal, Overveen, Aerdenhout, Bentveld, Vogelenzang, Heemstede, Haarlem en Santpoort-Station AD VERTENTIEN ABONNEMENTEN De Timmerman en de Hamer. Tentoonstelling Han Boskamp. Job Steynen herdacht in een specimen van zijn kunst. Nieuwe Opvoedingsidealen. HET BLOEMENDAAL WEEKBLAD Advertentiën per regel t 0.15. KRUIDNOTEN, kleine advertenties, 4 regels f 0.35, bij vooruitbetaling. Elke regel meer f 0.10 BIJ CONTRACT BELANGRIJKE KORTING Bureau voor Redaetiè en Administratie en Advertentiën: Bloemendaalscheweg 42, Bloemendaal. Telefoon van 10 tot 5 Mi uur 23453. Abonnementsprijs bij vooruitbetaling f 1.per halfjaar Abonnementen kunnen steeds ingaan, maar zijn ver bindend voor het loopende halfjaar. Losse nummers f 0.05. AlO we iets verkeerd gedaan hebben, plegen we onszelf daarvan de schuld te geven, omdat we in 't algemeen vinden, dat wij verantwoordelijk zijn voor al onze daden, goede, zoowel als verkeerde. Evenzoo voelen we ons min of meer voldaan over ons zelf, wanneer we wat goeds hebben bereikt. Logisch gesproken is dit geheel juist: Neemt men eenmaal aansprakelijkheid voor alles wat men doet op zich, dan zijn hierin zoowel de goede, als de slechte daden begrepen. Verschillende godsdiensten echter beperken deze verantwoordelijkheid tot de verkeerde hande lingen, en geven alle eer van de goede aan een Macht die elk menschelijk kunnen te boven gaat. Door vereerders van de rede wordt tegen deze beschouwing vaak aangevoerd, dat zij zoo „on billijk" is; zij zeggen öf dat men zichzelf niet heeft gemaakt en men dan dus ook niet aansprakelijk is voor zijn z.g. zonden, öf dat men beide kanten in zijn hand heeft, en ook eer voor zijn prestatie verdient. Hierbij vergeten zij echter, dat deze beschouwing geen „beschouwing" of leer of stelsel is; dat zij dus niet uitsluitend met den maatstaf der rede gemeten moet worden. Geen wiskundig te werk gaand wijsgeer zou ooit door redeneering tot een dergelijke, schijnbare tegenstrijdigheid kunnen komen. Hieruit blijkt, dat het niet bedacht, maar ervaren is. En waar de ervaring begint, daar is de rede niet langer alleenheersclier. Ervaren en erkend is door de besten en meest hoogstaanden onder ons, dat waarachtig goede en schoone daden of prestaties van belang, nooit door eigen kracht werden voortgebracht. Hot vt rrpogen om veel leed te dragen, gebreken te overwinnen, te strijden; de inspiratie van schilders, musici, schrijvers; de spontane drang tot een daad des harten; de volharding voor een bepaald, zwaar werk, dit alles ontspruit volgens getuigenis van de waarlijk grooten, nooit uit de voortreffelijkheid van de daders, maar steeds uit een verborgen Bron; uit een „iets, dat sterker was dan zijzelf". En dit is geen tekort aan zelfbewustzijn, zooals hun wel eens verweten wordt. Zij hebben wel degelijk vertrouwen in zichzelf als middelaars. Maar: „Das ist der Meisters Bescheidenheit". En niet een misplaatste bescheidenheid, maar een bescheidenheid die de grenzen van eigen ver mogens naar waarheid ziet, door ervaring. Een waarlijk groot kunstenaar zal dan ook nooit pedant kunnen zijn. Men zou dus eigenlijk niet moeten zeggen, dat men verantwoordelijk is voor al zijn daden, maar „voor alle daden die hun kracht putten uit ons De schilder in zijn huis. Een goed idee van Han Boskamp zijn huis en atelier als tentoonstellingsterrein te bezigen: het milieu, waar ten slotte toch het werk werd afgemaakt, dat zijn conceptie kreeg in zijn brein, de opzet op de terreinen van zijn belangstelling, de laatste toets door zijn gevoelig penseel in een omgeving van wit en blauw. Het licht is zijn licht. Hij ziet de dingen van zijn begeerte uit, om uit te drukken, wat niet door iedereen gezien wordt een sfeer, die niet alleen te voelen, maar ook te zien moet zijn! Zie no. 24 van de catalogus: Dc Zuwe te Vreeland; een licht van het binnenste uit, waar de ziel der handen met de warme bloedklop spreekt van waarlijke aanbidding en overgave, maar niet slaafsch, want begrijpend; no. 34: De Emmaüs gangers; een doorschijnendheid van woelend water, zooals de zee aan de Italiaansche kust onder de heete zon der Mediterranae, no. 30, de Visschers- liaven te Nervi; de teedere buiging en lichtheid van groen, dat haast wit is, van een paar simpele grassprietjes, die een van de dingen zijn van onzegbare schoon heid, door iedereen te zien, door weinigen genoten; no. 2: De Grashalmen; de verdroomdheid van een stille straat, over goten van licht, dat trilt tot in de schaduwen, waar de warmte ons in onze Aprilkilheid een wel daad is. O, die Via Trento, wat verlangen we er naar te staren in de werkelijkheid! No. 12 de oneindige wijdheid van roerlooze zee en wolkeloozen liemcl over de buiging van een muurtje, met er tegenover een muur, waaraan *ea lantaarm de Passaggiata al Mare. Het is eigen wezen". En dan komt men er vanzelf toe, zich zijn kwade handelingen wel, zijn goede ge deeltelijk, en zijn beste in het geheel niet aan te rekenen; misschien gaan ook enkele van onze verkeerde gedachten buiten ons eigenlijke wezen om, maar als we eerlijk zijn, voelen we ons toch nooit in staat om de schuld daarvan op een lioogere macht te schuiven. Wèl heeft die Macht ons geschapen met goede èn kwade eigenschappen; maar of die kwade eigenschappen tot uiting komen, dat komt voor een zeer groot gedeelte voor onze rekening. En waarom de goede dan niet? Waarom is het niet onze verdienste, dat de inspiratie komt en ons uittilt boven onszelf? Of dat we lasten torsen boven onze draagkracht? Er valt niet over te redeneeren. Het is een voudig niet zoo, dat voelen we. We worden op genomen, we zijn passief. Zelfs al zijn we zeer actief bezig, dan nog kan het gebeuren, dat we ons op dat oogenblik eigenlijk laten leven. De Tim merman bouwt het huis en wij zijn liet gereedschap. De muziek wordt gebracht in de wereld en wij zijn de gramofoonplaten die haar opnamen. De hoogte van den watertoren stuwt het water in de huizen der menschen en wij zijn de leidingsbuizen. Wij vertalen slechts. Wij zijn slechts ontvangtoe stellen. „God geeft het zijn beminden in den slaap". En toch is er dit ééne, wat den hamer van niet uitsluitend ondergeschikt belang maakt: hij moet van goed materiaal zijn gemaakt. Met slecht gereedschap kan de beste timmerman niets be ginnen. En wat ons menschen van een hamer onderscheidt, is, dat wij met het materiaal waarvan wij gemaakt zijn kunnen woekeren: in zooverre gaat de vergelijking mank. Gelukkig. Want dit onderscheid juist geeft den zin aan ons bestaan. Als God het zijn beminden alleen maar gaf in den slaap, zonder dat zij er zelf iets aan deden, en als Hij de minder uitverkorenen in 't geheel niets gaf, hoe zij ook hun best deden, dan was onze geboorte een tamelijk overbodig gebeuren: dan gingen we zooals we kwamen. Maar dit is- „dc krac-ht die ons staande k.orrdt";j Wij ontvangen den goddelijken vonk inderdaad „in den slaap"; maar alleen wanneer het een ver diende slaap is, d.w.z. wanneer we daarvóór ge waakt hebben. Door waken worden we tot „Gods beminden"; pas als we dat geworden zijn krijgen we het „in den slaap". Héél enkele gevallen van misschien werkelijk uitverkorenen daar gelaten. Evenzoo moeten we het koren eerst een goeden grond bereid hebben, de korrels hebben gezaaid en verzorgd, willen we een schoonen oogst krijgen. Maar aan datgene waar het eigenlijk op aankomt: het groeien zélf, kunnen wij weer niets doen. Op die manier zijn wij allen slechts „kunstenaar bij de gratie Gods". Zooals Jezus zei: „De dingen die ik doe zijn niet uit mij, maar uit den Vader die in mij is". Maar gezegend wie, door eigen onafgebroken werken en strijden, een bruikbare hamer wordt voor de hand van den Timmerman. allemaal zoo eenvoudig, zoo weinig gecompli ceerd en zoo waarachtig, en zóó tot schoonheid geworden; no. 6; de naieve realiteit, zonder meer, van de een voudigste-bloempotten, hangende in het halletje, maar U moet ze afnemen van den wand en onder het licht bekijken, ze hangen er niet gunstig, maar waar kan men alles gunstig hangen? No. 16; de bonkige zonnebloemenoverdaad, 7 en 11, waar men niet genoeg van kan krijgen. Laat U toonen „Het Stille Huis", dat Luiten de nummering valt, maar in zijn forselie fantasie een krachtige jeugd laat zien. Als men daarnaast dan de gelige weelde ziet van Brabantsch schoon ik houd niet van Brabant, maar er zijn tijden, dat de schilderingen me ermee verzoenen- en de klaarheid van de stillevens: een kruikje, een sleutel, een mandje, wat vruchten dan ga men de portretten beschouwen; de bezonkenheid van een leven, .dat haast geleefd is, in mevr. V. S., waar hand en hoofd hun werk verricht hebben, en de schilder heeft ze als zoodanig gezien: in rust, na een waarlijk be steed bestaan; de liefde, waarmede het boek omvat wordt (Erasmus' Lof der Zotheid), waarop Uw aandacht geconcentreerd wordt in het portret van den heer K.; de symphonie in wit, waaruit de peinsende kop van Dr. D. opbloeit, het is alles met een eenvoud neergezet, dat den waren kunstenaar kenmerkt, zonder -ismen en scholen, van binnen uit geschilderd. Han Boskamp schilderde wat om aandacht vroeg: bloemen en boomen, water en lucht, huizen en de dingen van alledag, óók den menseh. Hemzelf zien we door zijn werken. En - is het niet heerlijk een menseh te leeren kennen door zijn werk? Het is een voorrecht deze tentoonstelling gezien te hebben. April, 1030. Ei H. Zie ons feuilleton). De 60e verjaardag van den schrijver Job Stey nen is zonder feestelijkheid of huldiging voorbij gegaan. De jubilaris lag languit of zat scheef door ischias; tal van vrienden en bekenden kwamen hem bezoe ken, maar feest was er niet. Des te aangenamer is het ons aan onze lezers een goed specimen van zijn kunst in ons feuilleton te kunnen aanbieden. Er is wel beweerd, dat spot, sarcasme, humor, die soms naar galgenhumor neigt en het hier en daar bezigen van een rauw woord of het uit schieten der verbeelding in de richting van het onmogelijke, het irreëele zooals Edgar Poë dat zoo sterk heeft, in een schrijver niet kunnen samengaan met liefde voor de menschheid, waar om het in wetenschap en religie en ook in kunst, zoo zegt men dan tegelijkertijd, in laatsten aanleg altijd moet gaan. Wij gelooven dat gaarne, maar gelooven ook, dat hier een misverstand in het spel is. Kunst is een zoo niet onvrijwillige, dan toch zeker een niet te bedwingen eigenaardige uiting cener bijzondere mensciielijke persoonlijkheid. Het eigen aardige is, dat de kunstenaar zich zelf geeft in zijn werk. Omdat hij geen gewoon menseh maar een bijzondere persoonlijkheid is, stelt hij zich door zijn werk uit te geven, aan kritiek, aan gevaar niet begrepen, ja misschien zelfs volkomen mis verstaan te worden, bloot; en hij kan zich eigenlijk niet verdedigen, want veelal stamt kunst, vooral de beste kunst uit zijn, hem den dichter, schilder of musicus, eerst dóór het geboren worden zelf van zijn kunstwerk bewust wordende zieleleven. i Vroeger trok zulk een persoonlijkheid den aan dacht en de bescherming tot zich van een vorst, jtcUdpaoe-,- een rijk koopman of-zoo. Onze „beschaving" is sedert het einde der I8e en het begin der 19e eeuw eerst in Frankrijk, Duitsehland en Engeland en in de 19e eeuw met de Nieuwes Gids-beweging ook in Nederland zoo gewordien of verworden, al naar men het neemt, dat aan den kunstenaar een plaats onder de zon wordt toegekend door de gemeenschap, waarnaast al noodzakelijk begeleidend verschijnsel de kunstcritek is opgekomen. Met de opgekomen demokratie is in ons wereld deel met veel andere goede dingen ook het Maece- naat verdwenen en zijn taak is overgenomen door de uitgevers en door het publiek, geleid door de pers. Het gevolg voor Nederlandsche talenten als b.v. J. H. Leopold, Hein Boeken, Job Steijnen en vele anderen wier werk niet als bij bliksemslag insloeg (als destijds dat van Van Eeden, Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel, Herman Gorter, Henriëtte van der Schalk, Herman Ileijermans, Arthur van Schendel, om alleen ouderen te noemen) is dat de kring hunner lezers klein blijft, daar hun werk niet wordt gepousseerd door een maat schappelijke kracht. Voor Job Steynen, wiens vruchtbaarheid heeft geleden onder het gemis van algemeene bekendheid en ook van 'een letterkundigen kring zooals b.v. Hein Boeken rondom zich had (wij denken hier o.a. aan de letterkundige samenkomsten die Boeken met Jac. van Looy en anderen te Haarlem had) moge het in zijn 60e jaar een voldoening zijn, dat hij althans door ons weekblad tot de meerdere bekendheid kan geraken, die hij zoozeer verdient. Steynen's persoonlijkheid, dat zeggen wij tot ons publiek, is van een eerlijkheid en onzelf zuchtigheid, die boven alle bedenking verheven is, maar hij heeft ook een typisch artistieke, voorname trek in zijn karakter, die hem belet om van zijn gevoelens jegens zijn medemenschen anders te doen blijken, dan door zijn kunst, het beste wat hij geven kan. Met een en ander is het feit, dat hij spot met veel wat in onze samenleving door velen voor waardevol wordt gehouden, niet in strijd. Zijn spot, zijn sarcasme, zijn galgenhumor zijn geen opzet, maar natuur. In zijn kunst geeft hij zich zooals hij is, beschrijft hij wereld en leven, zooals hij ze ziet en eerst de geschiedenis zal uitmaken, wat waardevoller is: onze samenleving zooals deze schrijver ze ziet zelve, of de kritiek daarop die hij in zijn kunst uit. Al hopen wij er het beste van, het zou wel eens kunnen zijn dat onze beschaving achteraf gezien, niet veel liefs en beminnelijks zou blijken te hebben bezeten en dat Steynen's sarcasme een der midde len is, waardoor onze eigen oogen daarvoor open gaan. Dit wat de ethische inhoud van zijn kunst betreft. De literaire waarde daarvan geeft lüj door publicatie ter beoordeeling aan de literaire kritiek. Voor ons bestaat er geen twijfel aan dat on bevangen kritiek aan de kleine verhalen van Steynen, een genre dat bij ons te weinig beoefend wordt, zooveel waarde zal toekennen, dat niet alleen onze lezers die letterkundige belangstelling hebben, zijn „Alas poor Yorick" zullen lezen en herlezen, maar ook dat een Noord- of Zuid-Neder- landsche uitgever het weer een? zal durven aan werk van dezen gezonden, talcntvollen, politiek gesproken volkomen onbevangen sarcasticus te bundelen. De groote vraag van den tijd is, hoe te komen tot een meer vruchtbaren vorm van samenleven. Internationale Paedagogische Conferentie te Utrecht. De Intern, paedagogische conferentie van de New Education Fellowship, georganiseerd door de Nederlandsche afdeeling, werkgemeenschap voor vernieuwing van opvoeding en onderwijs, en welke tot onderwerp heeft: „leeren samenleven" is 14 April j.l. geopend. Het congres zal zeker het denken en handelen bevruchten van allen, die de geestelijke ontredde ring en den geestelijken nood dezer dagen met stijgende onrust gadeslaan, meende de wethouder, de heer G. L. de Haas. Men wil naar een ver nieuwing en verfrissching van het onderwijs, psychologisch, paedagogisch en organisatorisch wordt het onderwijs van de zijde der ouderver- eenigingen doorvorscht en aan den tand gevoeld. Een urgent probleem. Nadat de Utrechtsche wethouder van Onderwijs het congres voor geopend had verklaard, was het woord aan den eersten inleider, den heer Kees Boeke van de werkplaats Kindergemeenschap te Bilthoven, die sprak over: „De urgentie van het probleem". Spr. bezag allereerst het beeld van de wonder bare spijziging en zeide, dat ook wij samen moeten nederzitten in groepen en dan moeten deelen wat wij hebben. Dan zal er blijken veel meer te zijn dan wij noodig hebben. Hiervoor moet er vooreerst vertrouwen komen; de vrees moet worden uitge bannen. De vraag is of wij nu wel willen en willen leeren samenleven. Spr. komt dan tot de probleemstelling cn zegt, dat onze werkelijkheid van het nil de ontmoeting is van twee kosmische stroomingen: de uit het Ik divergeerende en de op het Ik convergeerende. Beide kosmische stroomingen behooren tot liet wezen van ieder onzer. In elk onzer heeft öf de eene öf de andere het accent. Er is zoo zegt spr. dan een schijnbaar onverzoenlijke tegenstelling tusschen de twee tegengesteld gerichte kosmische stroomingen. Inderdaad is er een tegenstelling als tusschen de sexen, maar deze kan door liefde wor den opgelost en voeren tot een „kosmisch huwelijk" dat vrucht draagt en leven wekt. Het probleem is: is het mogelijk samen te leven of is het alleen mogelijk te leven onder enkelen, die toelaten, dat zij de functie van heerschers ver vullen. Dit „kosmisch huwelijk" van twee kosmische stroomingen is de synthese die de menschheid op elk levensterrein moet trachten te verwerkelijken. Volgens spr. is oplossing van het probleem van het samenleven mogelijk juist omdat, de aarde beperkt is van grootte. Het probleem is reeds op gelost in tallooze kleine groepen, „waar liefde heerscht", in de duizenden goede gezinnen cn kleine gemeenschappen van hen, die geleerd heb ben samen te leven. Een nieuwe werkwijze. Onze tijd begint te verlangen naar deze werk wijze: le beginnen met de kleine groep (40 a 50) van hen, die elkaar persoonlijk kennen en de din gen kunnen uitpraten; 2e nooit iets met meerderheid van stemmen be slissen, maar uitsluitend datgene doen waarover allen het eens zijn; 3e beginnen met de kinderen om hen bewust tg maken van het probleem van het samen-leven en hen te helpen de moeilijkheden op te lossen. Waarom wordt nu gesproken over urgentie? Om drie redenen, meent spr.: lc in verband met den critischen toestand in de menschlieids-ontwik- keling; 2e in verband met dien toestand in de ontwikkeling der paedagogiek en 3e in verband met dien toestand voor velen onzer persoonlijk. De heer Boeke, die op deze drie punten nader inging, zegt dan, dat wij moeten leeren zien het goed recht van den aan ons tegengesteld-gerichten kosmischen stroom. Wij moeten bewust in onszeli die zijde versterken, ontwikkelen, die ons juist niet „ligt". Beide zijden moeten dit met allen ernst probeeren. Hij wijst in dit verband op het belang van het zoeken van de verzoenende oplossing. Bij "spr. persoonlijk is een bewust pogen in hem het inzicht in de noodzakelijkheid van het con vergente te versterken. De werkplaats Kinder gemeenschap in Bilthoven is een bewuste poging iets van die synthese te verwerkelijken. (Tel.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Het Bloemendaalsch Weekblad | 1936 | | pagina 1